Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: december 18 2009

statistiek
Arbeidsmarkt

Jesper van Thor (ROA)

Conjunctuur en flexwerk onder schoolverlaters
In de periode 1996–2008 bedraagt het aandeel flexwerkers onder werkzame
schoolverlaters gemiddeld 42%. Dit is beduidend hoger dan het aandeel flexwer­
kers onder de totale groep werknemers van 9% (CBS). Flexwerkers worden hier
gedefinieerd als werknemers in tijdelijke loondienst, alsmede uitzend- of oproep­
krachten. Conjuncturele fluctuaties beïnvloeden het aandeel flexwerkers daarbij
aanzienlijk. Dit geldt in het bijzonder voor schoolverlaters, want in ­ conomisch
e
mindere tijden zijn werkgevers doorgaans voorzichtiger met het aanbieden van
vaste contracten aan pas afgestudeerde jongeren. De instroom van schoolverla­
ters op de arbeidsmarkt lijkt derhalve met name van belang voor het opvangen
van vraagschommelingen ten gevolge van de conjunctuurcyclus. Het aandeel
flexwerkers onder de totale groep schoolverlaters daalde tussen 1996 en 2002.
Vervolgens steeg dit aandeel en in 2006 werd het niveau van 1996 weer bereikt.
Wetenschappelijk opgeleide schoolverlaters uitgezonderd, ­ ertoont het aandeel
v
flexwerkers voor de verschillende opleidingsniveaus eenzelfde verloop. In 2002
was dit aandeel het laagst voor schoolverlaters van vmbo en mbo. Voor hbo’ers
was dit reeds een jaar eerder het geval. Hierna is een stijgende trend waarneem­
baar, gevolgd door een lichte daling. Het aandeel flexwerkers onder vmbo’ers
en wo’ers neemt uiteindelijk weer toe. Onder wo’ers zijn er daarentegen relatief
veel flexwerkers gedurende de hele periode. Dit kan erop wijzen dat de flexibele
contracten, dit zijn meestal tijdelijke contracten, voor schoolverlaters die geen
universitaire opleiding hebben vaak bedoeld zijn om vraagschommelingen op te
vangen; terwijl dezelfde contracten voor universitair opgeleiden vaak bedoeld
zijn om de werkgever in staat te stellen om iemands kwaliteiten beter te kunnen

beoordelen alvorens hem in vaste dienst te nemen
of bedoeld zijn voor opleidingsdoeleinden. De keuze
voor een flexibele arbeidsrelatie in de vorm van
opleidingsplaatsen, zoals bijvoorbeeld in zie­
kenhuizen, traineeships, zoals bijvoorbeeld bij
banken en verzekeraars, en promo­ieplaatsen,
t
zoals bijvoorbeeld bij universiteiten, is daardoor
minder gevoelig voor de conjunctuur dan bij
schoolverlaters van vmbo, mbo en hbo.

Aandeel flexwerkers onder werkzame schoolverlaters,
exclusief zelfstandigen, anderhalf jaar na afstuderen,
1996–2008.
70

%

60
50
40
30
20
10
0

‘96

‘97

‘98

‘99
Vmbo

‘00

‘01
Mbo

‘02
Hbo

‘03

‘04
Wo

‘05

‘06

‘07

‘08

Totaal

Bron: ROA (Schoolverlaters informatiesysteem)

Monetaire Zaken

Eric Klaaijsen (DNB)

Sterke groei Nederlands beleggingsfondsvermogen
door pensioenfondsen
Het fondsvermogen van Nederlandse beleggingsfondsen is tussen eind maart
en eind september 2009 met 130% toegenomen tot 368 miljard euro (figuur).
Het grootste deel van deze stijging komt voor rekening van een bijzondere inleg
door de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds (ABP) en Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Zij droegen in
deze periode bijna 182 miljard euro van hun beleggingen in aandelen, obligaties
en onroerend goed over aan speciaal hiervoor opgerichte Nederlandse beleg­
gingsfondsen, in ruil voor participaties daarin. De overheveling van beleggingen
door het ABP en PFZW hangt samen met een herstructurering van hun beleg­
gingsbeleid. Zij hebben hun vermogen in beheer gegeven bij daarvoor opgerichte
maatschappijen (APG en PGGM), die ook vermogens van andere pensioenfond­
sen willen gaan beheren. Een dergelijke ontwikkeling was al waarneembaar bij
een aantal minder grote pensioenfondsen. Deze zijn al eerder, met het oog op
schaalvoordelen, overgegaan op het samenvoegen van beleggingen in beleg­
gingsfondsen onder beheer van gespecialiseerde vermogensbeheerders. De pen­
sioenfondsen beogen daarmee de beheerkosten van de beleggingen te verminde­
ren en de beleggingen met bijbehorende risico’s beter te kunnen spreiden.
Doordat nu ook de twee grootste pensioenfondsen een groot deel van hun directe
beleggingen hebben overgebracht naar beleggingsfondsen, zijn de beleggingen
van pensioenfondsen in de Nederlandse beleggingsfondsen toegenomen tot 272
miljard euro (figuur). Driekwart van de beleggingen in Nederlandse beleggings­
fondsen wordt nu beheerd voor Nederlandse pensioenfondsen. Bezien vanuit de
beleggerszijde, hebben Nederlandse pensioenfondsen nu bijna 40% van hun
activa belegd via Nederlandse beleggingsfondsen (figuur). Deze ontwikkeling

784

ESB

94(4575) 18 december 2009

Uitstaande participaties van Nederlandse beleggingsfondsen (in miljard euro).
%

400

40

300

30

200

20

100

10

0

kw4-08

kw1-09

kw2-09

kw3-09

0

In bezit van pensioenfondsen (linkeras)
In bezit van overige sectoren (linkeras)
Percentage in bezit van pensioenfondsen t.o.v. totale activa (rechteras)

Bron: DNB

heeft geleid tot een grotere verwevenheid tussen
Nederlandse beleggingsfondsen en pensioenfond­
sen. Als gevolg van deze toegenomen intermediaire
rol van beleggingsfondsen is, statistisch gezien, ook
de totale Nederlandse financiële sector gegroeid.
De beleggingen van beleggingsfondsen zijn namelijk
gegroeid, terwijl de omvang van de beleggingen door
pensioenfondsen gelijk zijn gebleven: zij hebben nu
meer participaties in plaats van aandelen, obligaties
en onroerend goed.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Financiële Markten

Kris Marx (AFM)

Depositorente en inflatie
Toen de kredietcrisis in 2007 uitbrak kozen veel
huishoudens voor de zekerheid van een deposito met
een vaste looptijd. De omvang van het door huis­
houdens op deposito’s gestalde vermogen bereikte
een hoogtepunt in het laatste kwartaal van 2008
toen er voor bijna 100 miljard euro op deposito was
gezet. Consumenten die in deze periode voor een
1-jarig deposito hebben gekozen staan nu voor de

Depositorente, inflatie en reëel rendement,
2003–2009.
6
5
4
3
2
1

Depositorente

Inflatie

jul-09

jul-08

jan-09

jul-07

jan-08

jul-06

jan-07

jul-05

jan-06

jul-04

jan-05

jul-03

jan-04

jan-03

0

keuze wat zij met de vrijkomende gelden gaan doen. De depositorente stond eind
2008 en begin 2009 aanzienlijk hoger dan op dit moment. Voor een deposito
met een looptijd van 1 jaar werd op dat moment gemiddeld rond de 4,7% rente
betaald terwijl dat op dit moment rond de 2,5% is. Dit betekent een aanzienlijke
afname van het rendement, gekeken naar puur ontvangen rente. De vraag is nu
of het voor de consument ook een afname betekent van het reëel rendement, het
rendement dat er overblijft nadat gecorrigeerd is voor inflatie.
De inflatie is sinds het laatste kwartaal van 2008 fors afgenomen. In oktober
2008 was de afgeleide inflatie 2,8%. Dit is de inflatie inclusief effecten van
een verandering in productgebonden belastingen zoals accijnzen op alcohol
en sigaretten. In november 2009 was deze gedaald naar 1,0%. Kijkend naar
het verschil tussen wat aan depositorente wordt ontvangen en de inflatie, is te
zien dat er een dip in reëel rendement was in het 2e en 3e kwartaal van 2009
(figuur). Op dit moment is het reëel rendement echter weer op een in de afgelo­
pen jaren niet ongebruikelijk niveau, tussen de 1% en 2%. Een daling van ruim
2% van het rendement uitgedrukt in rente wordt vrijwel ongedaan gemaakt door
een daling van de inflatie en is nauwelijks terug te zien in het reëel rendement.
Onder invloed van onder andere de recente overheidsinvesteringen en de aan­
trekkende economie is de verwachting dat de inflatie in 2010 gaat stijgen. Het
is voor consumenten belangrijk deze verwachting mee te nemen in de keuze voor
welke termijn zij een eventueel nieuw deposito aangaan. Tussentijds aanpassen
van een deposito is immers vaak niet mogelijk of zeer kostbaar.

Verschil

Bron: CBS, DNB

Economie en Samenleving

Rogier Lieshout (SEO)

Procentuele groei luchtvracht en wereldhandel
(jaar-op-jaar).
20 %
15
10
5
0
-5

3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008 2009

-10
-15
-20
-25
Luchtvracht

Wereldhandelsvolume

Bron: SEO

Luchtvracht loopt voor op groei van de
wereldhandel
Luchtvracht wordt voornamelijk ingezet voor het
vervoer van hoogwaardige goederen, bederfelijke
waar en farmaceutische artikelen. Uit de figuur
blijkt dat de ontwikkeling van de luchtvracht enkele
maanden voor loopt op de ontwikkeling van het
wereldhandelsvolume. Een omslag in de werelhandel
kan men hiermee al enkele maanden eerder aan zien
komen. Dit geldt ook voor de laatste recessie: de
groei in de luchtvracht werd negatief in juni 2008,

gevolgd door een scherpe daling in het derde kwartaal. De wereldhandel daaren­
tegen liet pas in september van dat jaar een daling noteren. Een sterke daling
van de wereldhandel deed zich pas tegen het eind van 2008 voor.
De vraag is waarom de luchtvracht voor loopt op de wereldhandel. Wanneer
bedrijven een dalende vraag voorzien, bouwen zij hun voorraden af. Dit gebeurt
op twee manieren. Ten eerste verladen zij minder goederen. Ten tweede maken
zij, voor de goederen die zich daarvoor lenen, gebruik van langzamere, goedko­
pere modaliteiten, zoals het schip en de trein. Bij een dalende vraag en hoge
voorraadniveaus vermindert de noodzaak van snelle leveringen. Er is immers nog
voldoende voorraad aanwezig om aan de kortetermijnvraag te kunnen voldoen.
Het omgekeerde geldt ook: in tijden van herstel bouwen bedrijven hun voorraden
in versneld tempo weer op. Luchtvracht biedt dan uitkomst, wat resulteert in een
relatief snel herstel.
Uit de figuur volgt tevens dat de groei in luchtvracht sterker fluctueert dan de
groei in de wereldhandel. De snelle daling van de luchtvracht in september 2008
had te maken met de onverwacht snelle verslechtering van het economische
klimaat, gecombineerd met relatief hoge voorraadniveaus. Eind 2008 waren nog
maar weinig vrachtvluchten rendabel. Sindsdien hebben de maatschappijen hun
capaciteit drastisch verlaagd. De bezetting van de toestellen is hierdoor nu weer
terug op het niveau van voor de recessie. De daling in het luchtvrachtvolume
was in het derde kwartaal van dit jaar minder groot dan in het eerste en tweede.
Deze ontwikkeling wordt ook nu weer gevolgd door het handelsvolume.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

94(4575) 18 december 2009

785

Auteurs