.
368Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
ESB Statistiek
Lager dan 60 €60 € tot 65 €
65 € tot 70 €
70 € tot 75 €
75 € tot 80 €
80 € tot 85 €
85 € tot 95 €
95 € of hoger
Nog niet bekend
Bedrag in euro’s
–6 0
6
1
2
1
8
24
3
0
01 2 3
2010 2011 2012 20132014 2015’16
4
12 34 12 34 12 34 12 34 1 1
2 34
3
6 9
1
2
1
5
1
8 In miljard euro
In procenten
Wonin ghyp oth eken ( lin kera s)G ro ei t .o .v . v o rig k w art a al ( re ch te ra s)
H
uishoudens ontvangen van de gemeente ieder jaar een aan –
slag voor de onroerendezaakbelasting , de af valstoffenhef-
fing en de rioolheffing. In de media is altijd veel aandacht
voor deze woonlasten. In de berichtgeving ligt de nadruk op verschil –
len tussen gemeenten en op de stijging van tarieven. Vooral de ozb-
tarieven moeten het hierbij vaak ontgelden.
Een meerpersoonshuishouden in een eigen woning betaalt in 2016
gemiddeld 723 euro aan de gemeente. Dat is 7,77 euro (1,1 procent)
meer dan in 2015. De stijging komt voor 3,53 euro voor rekening van
de rioolheffing en voor 5,37 euro voor rekening van de ozb. De af val –
stoffenheffing daalt gemiddeld met 0,53 euro. Het resterende bedrag
(0,59 euro) komt voor rekening van de heffingskorting die enkele ge –
meenten (in 2016 vijf ) geven op de totale aanslag.
Het bedrag dat een meerpersoonshuishouden gemiddeld kwijt is loopt
uiteen van 539 euro in Aalten tot 1215 euro in Blaricum. Dit grote ver –
schil (675 euro) tussen de goedkoopste en duurste gemeente is enigs-
zins misleidend. In 68 procent van de gemeenten liggen de woonlasten
tussen de 600 en 800 euro. Het aantal uitschieters is beperkt. Er zijn 47
gemeenten waar huishoudens gemiddeld meer dan 850 euro betalen en
maar 14 waar zij meer dan 950 euro betalen (figuur).
Het is lastig om de bestaande verschillen te verklaren omdat achter elk
tarief lokale afwegingen schuilgaan. Gemeenten met duur onroerend
goed kennen hoge woonlasten. Dat is ook te verwachten, want deze
gemeenten krijgen minder geld uit het gemeentefonds. Gemeenten
met goedkoop onroerend goed hebben daarentegen niet altijd nave -nant lagere woonlasten. ■
CORINE HOEBEN EN KLAAS KWAKKEL (COELO)
Meevallend verschil in gemeentelijke woonlasteno p e n b a r e f i n a n c i ë n
Sterke groei van hypotheekfondsenf i n a n c i ë l e m a r k t e n
I
n Nederland zijn er negen beleggingsinstellingen die vooral in hypo –
theken beleggen, de zogenoemde hypotheekfondsen. In het eerste
kwartaal van 2016 bedroegen de uitstaande hypotheken vanuit deze
fondsen aan Nederlandse particulieren 16,7 miljard euro (figuur). Dit is
een verzesvoudiging ten opzichte van het eerste kwartaal van 2013, na een
aantal jaren waarin de omvang van de fondsen relatief stabiel bleef. Achter
de snelle stijging van de afgelopen twee jaar gaan met name investeringen
vanuit Nederlandse pensioenfondsen in hypotheekfondsen schuil, en in
mindere mate vanuit verzekeraars en andere beleggingsinstellingen (zoge –
noemde fund-of-funds). Voor deze investeerders bieden beleggingen in hy –
potheken een aantrekkelijk rendement in de huidige lagerente-omgeving.
Met de groei van de hypotheekfondsen neemt ook de interesse vanuit ma –
croprudentiële beleidsmakers toe. De activiteiten van deze fondsen vallen
binnen de definitie van schaduwbankieren: het verstrekken van kredie –
ten door financiële instellingen anders dan banken. De aanwezigheid van
deze kredietverstrekkers is in beginsel welkom, omdat de Nederlandse
economie hierdoor minder afhankelijk wordt van de bankensector alleen.
Tegelijkertijd dragen hypothekenfondsen mogelijk risico’s bij door hun
openeinde-structuur: omdat beleggers hun investeringen in theorie op
elk moment kunnen onttrekken, bestaat er een risico van een plotselinge
uitstroom van geïnvesteerde gelden in deze fondsen.
Het aandeel van hypotheken in de totale portefeuille van Nederlandse be –
leggingsinstellingen is nog bescheiden (2,2 procent van de totale omvang
in het eerste kwartaal 2016). Het aandeel uitstaande hypotheken in hypo –
theekfondsen ten opzichte van de totale Nederlandse hypotheekschuld is ook beperkt (2 procent ultimo 2015). Het grootste gedeelte van de Neder
–
landse hypotheekschuld staat op de balans van banken. Gemeten in nieuw
afgesloten hypotheken is het marktaandeel van hypotheekfondsen wel sub –
stantieel. In totaal gaven zij in 2015 7,1 miljard euro aan nieuwe hypothe –
ken uit, wat neerkomt op grofweg 20 procent van het Nederlandse totaal.
Naast woninghypotheken investeren hypotheekfondsen in zowel zake –
lijke hypotheken als participaties van andere hypotheekfondsen. In het
eerste kwartaal van 2016 bedroeg de omvang van deze investeringen 2,8
miljard euro. ■
MALKA DE CASTRO CAMPOS (DNB)
Gemeentelijke woonlasten per gemeente
Bron: COELO
Verstrekte woninghypotheken door
Nederlandse beleggingsfondsen
Bron: DNB
369Jaargang 101 (4735) 26 mei 2016
Statistiek ESB
92
9
4
9
6
9
8
1
0 0
1
0 2
1
0 4
1
0 6 In procenten’9
5 ’96 ’97 ’98 ’99 ’00 ’01 ’02 ’03 ’04 ’05 ’06 ’07 ’08 ’09 ’10 ’11 ’12 ’13 ’14
05
1
0
1
5
20 25
3
0
3
5 In procenten20
05 2007 2009 2011 2013 2015 2005 2007 2009 2011 2013 2015v ro uw en mannenV erlo f o pgen om enG een v e rlo f, w el b eh oeft e , fin ancië le r e d enG een v e rlo f, w el b eh oeft e , v a nw eg e c a rriè re o f w erk ve rp lic h tin genG een v e rlo f, w el b eh oeft e , a ndere r e d en
T
ot de crisis was de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit in
Nederland vergelijkbaar met die in de Verenigde Staten, maar
sinds 2009 blijft Nederland achter op de VS. De figuur laat
voor de VS en Nederland de ontwikkeling van het bbp per gewerkt uur
zien in de periode 1995–2014.
De crisis had duidelijk een ander effect op de productiviteit in Neder –
land dan op die in de VS. De productiviteit in Nederland liet in 2009 een dip zien en nam met ruim 2 procent af, terwijl de productiviteitsgroei
in de Verenigde Staten juist versnelde naar 2,9 procent. Hierdoor was
in 2009 de productiviteit in Nederland 3,7 procent lager dan in de VS.
Hoewel het verschil sindsdien is afgenomen, was Nederland in 2014 nog
2,1 procent minder productief dan de VS.
Een belangrijke verklaring voor het verschil in productiviteitsontwikke
–
ling tijdens de crisis is labour hoarding oftewel arbeid hamsteren, wat in
de VS vanwege een flexibelere arbeidsmarkt een kleinere rol speelt dan
in Nederland. Arbeid hamsteren betekent dat werknemers die niet no –
dig zijn om de gevraagde productie te leveren, toch in dienst worden ge –
houden. In Nederland werd veel arbeid gehamsterd aan het begin van de
crisis, de financiële positie van bedrijven was goed en de herinnering aan
een krappe arbeidsmarkt nog vers. De werkloosheid nam slechts beperkt
toe gezien de economische krimp, wat zichtbaar werd in een procycli-
sche productiviteitsontwikkeling. Bij het aanhouden van de crisis en na
de dubbele dip veranderde deze situatie en nam het hamsteren van ar –
beid af. De werkloosheid liep sterk op, mede door een onverwachte groei
van het arbeidsaanbod terwijl de productiviteitsgroei weer positief werd.
Arbeid hamsteren is een tijdelijk fenomeen. Wanneer de economie aan –
trekt na een recessie zullen werknemers weer nodig zijn om de gevraagde
productie te halen. Wanneer de productie meerdere jaren op een laag
niveau blijft, zullen steeds minder bedrijven hun overtollig personeel
in dienst (kunnen) houden. Ook het effect op arbeidsproductiviteit is
tijdelijk, waardoor Nederland het verschil met de VS sinds enkele jaren
weer inloopt. ■
IRIS VAN TILBURG EN KASIA GRABSKA (CPB)
De VS pas sinds de crisis productiever dan Nederland g r o e i & c o n j u n c t u u r
e c o n o m i e
e n s a m e n l e v i n g
O
uders met kinderen jonger dan 8 jaar kunnen bij hun werk –
gever aanspraak maken op ouderschapsverlof. Op 1 januari
2015 is de Wet modernisering regelingen voor verlof en ar –
beidstijden in werking getreden waardoor het makkelijker is geworden
om ouderschapsverlof op te nemen. Zo hoeft men niet meer minimaal
1 jaar in dienst te zijn bij een werkgever om aanspraak te kunnen maken
op ouderschapsverlof. Ouderschapsverlof is bedoeld als stimulans voor
vrouwen om, nadat ze een kind hebben gekregen, door te blijven werken
en voor vaders om meer zorgtaken op zich te nemen. In de enquête be -roepsbevolking (EBB) wordt om het jaar naar gebruik van en behoefte
aan ouderschapsverlof gevraagd. Tussen 2005 en 2013 nam het gebruik
van ouderschapsverlof bij zowel mannen als vrouwen toe; van 6 procent
tot 9 procent bij vaders en van 13 procent tot 20 procent bij moeders. De
laatste twee jaar nam het gebruik verder toe tot 11 procent bij vaders en
22 procent bij moeders. Het aandeel mensen dat wel behoefte had aan
verlof maar dit niet opnam is in de afgelopen tien jaar echter nauwelijks
afgenomen.
Er kunnen verschillende redenen zijn dat men geen ouderschapsverlof
opneemt terwijl men daar wel behoefte aan heeft. Bij vaders is de meest
genoemde reden hiervoor dat het ongunstig is voor de carrière of dat
men vond dat het niet kon in het werk. Moeders noemen vaker dat het
financieel niet haalbaar was om verlof op te nemen. Andere redenen om
geen ouderschapsverlof op te nemen zijn onbekendheid met de regelin
–
gen, aanwezigheid van voldoende goede kinderopvang , te weinig vrij –
heid bij het bepalen van de periode of het reeds hebben aangepast van de
werktijden ten behoeve van de zorgtaken. ■
SEBASTIAN ALEJANDRO PEREZ
(CBS)
Gebruik ouderschapsverlof toegenomen
Bbp per gewerkt uur in Nederland ten opzichte
van de VS, 1995–2014
Bron: OESO
Opname van en behoefte aan ouderschapsverlof
Bron: CBS, EBB