moeras moest trekken. Allengs bleek
echter dat zelfs de gedoodverfde favoriet voor die rol, het particuliere bankwezen, onmogelijk als enige veroorzaker van alle kwaad kon worden aangewezen 1). Aan de oplossing van het
schuldenprobleem zouden derhalve
verschillende partijen een bijdrage
moeten leveren. Een duidelijk signaal
in deze richting werd gegeven in September 1985, toen de Amerikaanse minister Baker zijn inmiddels wat op de
achtergrond geraakte initiatief presenteerde. Hij koos vijftien landen uit met
een hoge schuld en legde uit dat, indien de Wereldbank en andere ontwikkelingsbanken en de particuliere banken voldoende financiele middelen
beschikbaar zouden stellen en de ontwikkelingslanden een terughoudend,
op exportgroei gericht beleid zouden
voeren, het schuldenprobleem uiteindelijk zou worden opgelost. Deze laatste zin bevat het cruciate woord exportgroei.
Dat het plan-Baker nu door velen als
mislukt wordt beschouwd, heeft niet in
de laatste plaats te maken met het gegeven dat de rol van de vierde hoofdrolspeler niet was beschreven. Hoe
kunnen ontwikkelingslanden hun exportgroei bevorderen als hun belangrijkste markt geen of in elk geval onvoldoende extra afzetmogelijkheden
biedt? Is het verwonderlijk dat sommige regeringen dan de eenzijdige en
daarom verwerpelijke beslissing nemen de maximale betaling van hun
schuldverplichtingen te koppelen aan
hun niet groeiende en soms zelfs inkrimpende exportinkomsten?
In dit artikel wordt een poging gedaan het belang van exportgroei voor
de oplossing van het schuldenprobleem te accentueren. Ik doe dit met
behulp van slechts een vergelijking,
die ik aantrof in een niet-gepubliceerd
artikel, dat Simonsen schreef als voorbereiding op de International Monetary
Conference van juni dit jaar 2).
De formule van Simonsen
Schuldenproblemen en de
noodzaak van groei
In de loop der eeuwen zijn er altijd
landen geweest die na een periode van
economische ontwikkeling een zo hoge schuld bleken te hebben opgebouwd, dat zij niet meer in staat of bereid waren hun schuldverplichtingen
na te komen. Normaliter.werd een dergelijk land dan beschouwd als een op
zich zelf staand geval, zoals Turkije in
1977 en Polen in 1981. De aankondiging van Mexico in 1982, dat het land
wilde onderhandelen over het herstructureren van zijn schuld, had echter verstrekkende gevolgen en culmineerde in wat nu algemeen de schuldencrisis wordt genoemd.
1C.Q.1QR7
Nadat, mede dank zij de hulp van
westerse centrale banken en instellingen als de Bank for International Settlements (BIS) en het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de eerste schok
was verwerkt, hebben velen zich beziggehouden met het zoeken naar een
definitieve oplossing voor het schuldenprobleem. Steeds sterker werd het
besef dat het ‘muddling through’-scenario, dat sedertdien werd gevolgd, de
ziekte wel isoleerde, maar niet genas.
Een tijd lang werd gezocht naar de
oorzaak van het probleem in de hoop
een zondebok te vinden, die dan ook
de schuldenlanden maar weer uit het
Volgens Simonsen is de toekomstige ontwikkeling van de schuld van een
land afhankelijk van de rentevoet, de
groeivoet van de uitvoerwaarde, de
schuld/exportverhouding en de netto
afvloeiing van kapitaal. Enigszins herschreven ziet zijn vergelijking er als
volgt uit:
Zt – ZM = O-X)ZM – h
(1)
waarin:
zt = schuld/export-ratio in jaar t;
i = gemiddelde rentevoet;
x = groeivoet uitvoer;
h = transfer/export-ratio.
1) Zie bij voorbeeld: E. Herfkens, Uit de rode
cijfers, een alternatieve nota overde schuldenproblematiek, Den Haag, 1987.
2) M.H. Simonsen, The developing-country
debt status, Brasilia, maart 1987, biz. 8.
865
Tabel 1. De formule van Simonson toegepast op tien landen a)
Land
Argentinie
Transfer/
exportratio
25
Bolivia
25
Brazilie
15
25
Columbia
Mexico
41.800
5
3.558
5
94.680
492
66
14
183.323
53.371
307
317
86
588
25
6.553
320
42
367
29
7
4
197.576
99.215
96.705
186
312
308
45
28
20
0
0
0
0
0
0
12.433
179
72
14
0
0
0
40.350
9.803
7.635
3
5
31
12.433
3
5
1
3
5
7.635
15
25
5
1
3
5
11.760
325
20
5
2
1
17.717
11.876
11.791
11.770
185
313
308
310
36
36
22
17
15
5
3
5
87.400
368
29
7
4
184.810
91.804
89.380
189
314
310
46
28
20
15
25
Marokko
3
5
1
3
5
1
3
5
15
25
Ecuador
Groeivoet Aanvanke- Aanvanke- Jaar met Omvang Maximale Jaar waaruitvoer lijke schulc
lijke
maximale maximale schuld/
in schuld
schuld/
schuld
exportschuld b)
is afgelost
exportratio
b)
ratio
25
179
297
27
19
16
11
10
9
187
192
297
92
31
27
19
15
Peru
15
25
5
3
5
12.467
367
29
7
4
26.060
13.068
12.735
186
313
308
45
28
20
FiMppijnen
15
1
3
5
1
3
5
16.479
191
3
1
0
0
0
0
16.519
16.491
16.479
186
186
191
34
21
17
12
10
9
3
5
1
30.160
278
33
11
0
54.426
35.733
30.160
189
54
28
23
17
14
25
Venezuela
1525
3
0
5
0
192
278
a) Bedragen in $ mln.: h, x en z, in %; er is geen rekening gehouden met de korte schuld.
b) De jaartelling begin! in de uitgangssituatie.
Bron: Intelligence Economist Appraisal Service; eigen veronderstellingen en berekeningen.
Om met de vergelijking te kunnen werken
moet de omvang van de schuld en van de
uitvoer van goederen en diensten in Jaar 0
bekend zijn. Verder moeten aannames worden gemaakt over de gemiddelde rentevoet, de groeivoet van de export en het percentage van de export dat het betreffende
land wenst te reserveren voor zijn schul-
dendienst, dit alles voor de gehele beschouwde periode. Omdat met verhoudin-
gen wordt gewerkt, behoeft slechts met nominate export- en schuldcijfers te worden
gerekend. De teller van de variabele h ten
slotte is de som van rente en aflossingen op
de buitenlandse schuld.
In zijn artikel maakt Simonsen weinig gebruik van zijn formule. Eerst legt hij uit dat
het niet toevallig was dat de schuldencrisis
in 1982 uitbrak. Hij rekent voor dat in de periode 1974-1980 de gemiddelde rente
10,7% was, maar dat de exportwaarde van
de niet-olie-exporterende ontwikkelingslanden mede dank zij stijgende grondstofprij-
huidige beleid van president Garcia (een
men is dan niet meer dan logisch 3).
Peru is interessant als voorbeeld 4). Simonsen heeft berekend dat gegeven het
866
de schuld- en uitvoercijfers van 1986,
alhoewel deze vaak nog op schattingen berusten. Omwille van de vergelijkbaarheid
werd daarbij gekozen voor een bron. Verder
is aangenomen dat de gemiddelde rentevoet steeds 8% zal bedragen. Door de diverse landen worden steeds wisselende
percentages genoemd, waar het gaat om
hun bereidheid de schuldverplichtingen te
koppelen aan hun exportinkomsten. Ik heb
er volkomen willekeurig twee gekozen: h =
15 en h = 25. In beide gevallen is daarna
berekend hoe de schuldontwikkeling zal
zijn als de exportwaarde jaarlijks 1, 3 of 5%
groeit. De resultaten van dit alles staan in
tabel 1.
Uit de tabel blijkt dat de landen kunnen
worden ingedeeld in een aantal groepen.
De eerste daarvan is de groep met een
schuld/export-ratio beneden de 200%. De
beide landen die hierin voorkomen, zijn de
enige waarvoor alle zes simulaties uiteindelijk tot een oplossing leiden. Opvallend is
daarbij dat – alhoewel hun uitgangssituatie ogenschijnlijk niet wezenlijk verschilt – de Filippijnen wel en Columbia niet
tot herstructurering van de schuld zijn overgegaan. Vertrouwen in de politieke en economische stabiliteit van een land alsmede
de niveaus van deviezenreserves en korte
schuld spelen hierbij een rol.
De tweede groep landen heeft een
schuld/exportverhouding van rond de
300%. Bij deze landen is er altijd een oplossing als h = 25%. Deze waarde blijkt voor
Ecuador en Venezuela zelfs toereikend
voor een voortdurende afname van de
schuld. Bij Marokko treedt aanvankelijk nog
wel een schuldstijging op.
Zeer opvallend is dat Brazilie, Mexico en
Peru er in deze opstelling gelijk voorstaan.
Een gelijke schuld/exportverhouding nu
leidt vanzelfsprekend ook tot dezelfde resultaten in de toekomst. Vermeldenswaard
is dat bij h = 15 en x = 1 bij Mexico en Brazilie na honderd jaar de schuld reeds tot boven de $ 100.000 mrd. is gestegen (z, =
1600%).
Zelfs bij de grootste probleemgevallen
van de tien, Argentinie en Bolivia, blijkt de
schuld uiteindelijk te kunnen afnemen, zij
het na een zeer lange periode en alleen bij
h = 25. Er is dan wel een duidelijke groei
van de uitvoerwaarde noodzakelijk.
transfer/export-ratio van 10%), de huidige
schuld/exportverhouding (4,5) en een rente
van 9% een jaarlijkse exportgroei van 8%
voldoende is om – ondanks een 48-jarige
periode waarin de schuld nog stijgt – in 60
Kanttekeningen
Jaar de schuld geheel te doen verdwijnen.
Er zijn veel bezwaren tegen boven-
Daar staat tegenover dat bij een stagnerende uitvoer Peru insolvent blijft, ook al zou-
staande benadering in te brengen. Zo kan
het renteniveau ter discussie worden
gesteld, is het niet geheel juist om te abstraheren van de korte schuld, wordt geen reke-
den de netlo transfers 40% van de export
bedragen. Klaarblijkelijk zijn er derhalve
voorwaarden waaraan moet worden vol-
daan, wil de vergelijking oplosbaar zijn. Dat
blijken er twee te zijn:
h>0
i < h/z0 + x
(2)
(3)
De eerste voorwaarde is bijna triviaal. De
tweede laat onder meer zien dat als alleen
alle rente wordt betaald, maar de uitvoer
niet groeit, ook de schuld/exportverhouding
ongewijzigd blijft; een weinig opzienbarende conclusie.
zen jaarlijks met 21,1 % toenam. In de jaren
1981-1982 was dat echter respectievelijk
16,3% en 1,0%. Het optreden van proble-
bia in de jaren tachtig geen schuldherstructurering heeft gehad, zijn met de vergelijking van Simonsen zes simulaties uitgevoerd. Als uitgangspunt werden genomen
ning gehouden met een afwijkende valuta-
mix van schuld en exportinkomsten en is
een van de uitgangspunten dat regeringen
van ontwikkelingslanden bereid zijn zich
vast te leggen op het reserveren van een
constant gedeelte van hun exportinkomsten gedurende een soms zeer lange periode. Naar mijn mening zouden realistischer
veronderstellingen, die vooral tussentijdse
wijzigingen zouden moeten inhouden, het
model nodeloos compliceren.
Ernstiger, maar in het kader van dit artikel
onoplosbaar, is het ongenuanceerd kiezen
van gelijke en constante groeipercentages
Toepassing van de formule
3) Simonsen, op.cit., biz. 2.
Voor tien landen, waarvan alleen Colum-
4) Simonsen op.cit., biz. 20.
meeste regeringen niet acceptabel is om
40% of meer van de exportinkomsten van
Tabel 2. De invloed van exportgroei a)
Jaar met
Jaar waarin
in procenten maximale
schuld =
schuld/export- export b)
ratio b)
Exportgroei
3
5
31
11
7
9
15
17,5
7
4
1
0
Jaar waarin
hun land te moeten reserveren voor de
schuldendienst, maar dat neemt niet weg
Afrikaanse schuldenlanden vergen een
dat een afspraak over een lager niveau ge-
andere aanpak dan Latijnsamerikaanse.
afgelost b)
maakt moet kunnen worden. Ik laat mij niet
De problemen van een olie-exporteur zijn
uit over de hoogte van dit niveau. Duidelijk,
maar weinig opzienbarend is dat een wat
anders dan die van een exporteur van fosfaten of van industrieprodukten. Met ene land
grotere h zelfs bij een trage exportgroei bij
de schuld is
45
21
15
12
9
8
Besluit
(Argentinie) is vrijwel autarkisch, het andere heeft een zeer open economie. Anders
gezegd, er bestaat geen ondubbelzinnige
oplossing voor het schuldenprobleem en
een ieder die pretendeert een dergelijke
oplossing wel te kunnen aanbieden, lijdt
aan grenzeloze zelfoverschatting.
52
28
de meeste landen uiteindelijk tot een afname van schuld leidt. Duidelijk is echter ook
21
17
12
11
dat het voor schuldverplichtingen te reserveren gedeelte van de exportopbrengst bij
veel landen aanmerkelijk lager kan zijn dan
de feitelijke rente- en aflossingsverplichtingen op dit moment.
De crediteuren zullen in het overleg op
hun beurt concessies moeten doen. Vaak
wordt gesteld dat de banken, die ten onrechte vereenzelvigd worden met de crediteuren, hun verlies maar moeten nemen en
een deel van de hoofdsom zouden moeten
kwijtschelden. Uittabel 1 blijkt echter dat er
ook een andere mogelijkheid is. Bij alle negen herstructureringslanden uit de label
treedt in een of meer simulaties een schuldaccumulatie op, die in een geval zelfs 72
jaar duurt. Dit betekent dat gedurende deze
hele periode het betrokken land niet eens
aan zijn renteverplichtingen heeft voldaan
6). De crediteur zal dus bereid moeten zijn
gedurende een soms aanzienlijk aantal jaren
een gedeelte van de te ontvangen rente om
te zetten in een nieuwe lening. Zolang echter de noodzakelijk dalende lijn in de
schuld/exportverhouding hierdoor niet
wordt verstoord, betekent dit een investering die in de (verre) toekomst loont.
Spelen de industrielanden al mee als crediteur, nog belangrijker is hun rol als het
gaat om het stimuleren van de invoer uit
schuldenlanden. Voor zes van de gepresenteerde schuldenlanden biedt ook een h
van 25% geen oplossing als de exportopbrengst stagneert op zijn huidige niveau.
Voor alle landen is er daarentegen wel uitzicht op betere tijden bij ononderbroken exportgroei.
a) Veronderstellingen: z0 = 367%; h = 20%; i = I
b) De jaartelling begint in de uitgangssituatie.
voor de uitvoer. Is het realistisch te veron-
derstellen dat met ingang van 1987 de
exportinkomsten van Bolivia met 5% toene-
men, gegeven de produktiemethoden in de
tinmijnen aldaar en de ontwikkeling van de
tinprijs? Over de complicatie van het buiten
de statistieken blijven van de cocai’neuitvoer zwijg ik dan nog. Dit soort vragen
kunnen bij elk land worden gesteld. Op zich
zelf zou bij voorbeeld Brazilie, met zijn gevarieerde exportpakket en redelijk ontwik-
kelde Industrie een veel snellere stijging
van de exportwaarde dan 5% moeten kunnen realiseren. Bij een ontwaarding van de
dollar met 4% per jaar impliceert dit immers
slechts een volumegroei van meer dan 1 %.
Het oplevende protectionistische sentiment
in de westerse industrielanden vormt echter
een niet te onderschatten bedreiging.
Dat de vergelijking een verregaande abstractie van de werkelijkheid is blijkt ook uit
het vrijwel negeren van de kapitaalrekening
van de betalingsbalans. Door de betalingsbalans te splitsen in een post ‘voor schuldendienst te reserveren deviezen’ en een
restpost wordt aan de kapitaalinvoerzijde
geen rekening gehouden met de zoge-
naamde ‘non-debt creating flows’, zoals directe investeringen, aandelenaankopen en
debt-equity swaps, terwijl aan de kapitaalexportzijde het fenomeen kapitaalvlucht uit
het zicht verdwijnt. Onvermijdelijk leidt het
gebruik van de formule van Simonsen dan
ook tot conclusies waarin voor aanbevelingen ten aanzien van het economisch beleid
van de betrokken ontwikkelingslanden
geen plaats is. Toch is duidelijk dat een
vertrouwenwekkend beleid, dat en de terugkeer van vluchtkapitaal en buitenlandse
investeringen aanmoedigt, tot een belangrijke verlichting kan leiden van de schuldenlast.
Betekenis van de
uitkomsten
Ondanks de eenvoud van de vergelijking
De noodzaak van groei
Dit artikel is dan ook niet meer dan een
poging aan te geven in welke richting kan
worden gezocht als het gaat om het formuleren van noodzakelijke voorwaarden voor
de oplossing van het schuldenprobleem.
De gehanteerde vergelijking biedt een bij-
kans onbeperkt aantal mogelijkheden tot simuleren, waarvan er slechts zes per land
zijn gebruikt. De resultaten van deze excer-
cities geven opnieuw aan dat wederzijdse
garanties van de betrokken partijen essentieel zijn voor de terugkeer naar normale
verhoudingen op de mondiale kapitaalmarkten.
Deze garanties zijn echter in de meeste
gevallen onvoldoende als niet tevens aan
het betrokken land de ruimte wordt gebo-
den tot expansie van zijn export. Naast geduld levert exportgroei een zeer belangrijke
bijdrage aan de oplossing van het schuldenprobleem. Een eventueel nieuw inter-
nationaal initiatief zou hiermee meer rekening moeten houden dan dat van Baker.
Jaap van Gelder
De auteur is hoofd Buitenland van het Economisch Bureau van de Amro Bank. Hij schrijft
dit artikel op persoonlijk titel.
5) Het niet inruimen van de plaats in een formule voor de multinational ontwikkelingsinstellingen is overigens van weinig belang. Zij
zijn door hun aard reeds betrokken bij de drie
wel aanwezige partijen, hetzij als uitvoerder
van beleid (van de industrielanden), hetzij als
De benadering in tabel 1 leidt uiteindelijk
mede-ontwerper en begeleider van beleid (van
tot een volledige afbouw van de schuld. Dit
de ontwikkelingslanden), hetzij als crediteur.
6) Dit treedt op als h < i. zj.
betekent dat na een periode waarin het tekort op de lopende rekening van het betreffende schuldenland niet groter mag zijn
dan het niet betaalde gedeelte van de rente
plus de directe investeringen, zelfs gedurende een lange periode overschotten zouden moeten worden gerealiseerd om de aflossingen te kunnen betalen, tenzij de directe investeringen toereikend zijn. Voor
een land in ontwikkeling is dit geen acceptabele oplossing.
Ik heb daarom tevens bekeken hoe lang
de groep Brazilie, Mexico en Peru een aan
zijn schuldsituatie aangepast beleid zou
en de beperkingen die daaraan verbonden
moeten voeren om te bereiken dat schuld
zijn, is het toch mogelijk een aantal conclusies te trekken. Niet geheel toevallig komt in
en export gelijk van omvang worden. Deze
het geheel de rol van drie van de vier hoofdrolspelers tot uitdrukking, maar in tegenstelling tot in het plan-Baker, is de ontbre-
kende partij nu de groep IMF, Wereldbank
e.a. in plaats van de Westerse wereld 5).
Ik ga ervan uit dat de meeste ontwikkelingslanden met een schuldenprobleem erop uit zijn dit probleem door overleg op te
lossen in plaats van door het zetten van
simulatie is gedaan met h = 20%,omdatdit
percentage vaak door schuldenlanden zelf
wordt genoemd als het maximaal haalbare.
Opnieuw blijkt, vooral bij de wat lagere
percentages, hoe sterk de invloed is van het
groeiniveau van de uitvoer. Opvallend is
verder dat een jaarlijkse expansie met
17,5% nodig is om vanaf het begin de
schuld niet meer te laten toenemen. Het
kiezen voor een schuld/exportverhouding
eenzijdige stappen een langdurig isole-
van ongeveer 1 blijkt de probleemperiode
ment te accepteren. Dit betekent dat zij be-
slechts met een beperkt aantal jaren te ver-
reid moeten zijn tot het doen van concessies. Het is begrijpelijk dat het voor de
korten.
1R-Q-1QR7
867