Schuivend bestek
De grote politieke partijen hebben zich vol overgave
gestort op de voorbereiding van hun confrontatie met de
kiezers in 1990. Met CDA heeft het daarbij relatief gemakkelijk. Als vrijwel zekere regeringspartij kan zij zich
veroorloven geen al te duidelijke standpunten in te nemen en zich intussen over te geven aan sociaal-ethische bespiegelingen over een zorgzame samenleving.
De PvdA en de VVD dragen flink bij aan de christen-democratische gemoedsrust door in hun respectieve discussienota’s, Schuivende panelen en Liberaal bestek
’90, vast te houden aan hun traditioneel tegengestelde
visies op de rol van de overheid. In Schuivende panelen overheerst het wantrouwen jegens de markt als
coordinatiemechanisme. Liberaal bestek ’90 is wederom een aanklacht tegen de verstikkende invloed van
overheidsbemoeienis. Vooral over de inkomensverdeling lijkt tussen PvdA en VVD een onoverbrugbaar meningsverschil te bestaan. De sociaal-democraten wensen meer herverdeling ten gunste van de lagere-inkomensgroepen. Naast het traditionele rechtvaardigheidsargument brengen zij naar voren dat juist deze
vorm van vraagstimulering de economische groei vergroot. Voor de liberalen is nog altijd denivellering het instrument bij uitstek om de groei te bevorderen. Zolang
beide partijen deze niet harmonierende geluiden laten
horen, is het voor het CDA niet moeilijk om kiezers te
interesseren in de gulden middenweg.
Toch is het interessant om eens te onderzoeken op
welke punten liberalen en sociaal-democraten elkaar
zouden kunnen vinden. In dit verband is het belangrijk
dat bij de PvdA het vertrouwen in de sturende macht
van de overheid duidelijk is afgenomen, terwijl bij de
VVD achter de liberale rethoriek heel wat goed-vaderlandse regelzucht schuilgaat. Voor de VVD zijn conjunctuurschommelingen, het ‘merit good’-motief en het bevorderen van positieve en het vermijden van negatieve
externe effecten legitieme voor overheidsingrijpen. De
PvdA erkent dat planning gemakkelijk zijn doel voorbij
schiet en geen garantie is voor een betere coordinate
van individuele beslissingen. Daarnaast wijst Schuivende panelen op bureaucratisering en elitaire besluitvorming als bezwaren van planning. De verschillen van inzicht met betrekking tot de rol van de overheid zijn dus
niet absoluut maar gradueel. Een compromis is niet bij
voorbaat uitgesloten.
Een tweede belangrijk punt is dat Liberaal bestek ’90
en Schuivende panelen dezelfde verwachte ontwikkelingen als uitgangspunt voor het politieke denkwerk nemen. De snelle technologische verandering, de voortschrijdende internationalisering van de economie en het
grote belang van milieubescherming krijgen in beide
discussiestukken veel aandacht. De beleidsideeen op
dezeterreinen liggen somsdichtbij elkaar, soms vervan
elkaar verwijderd.
Beide discussiestukken stellen de overheid verantwoordelijk voor het in stand houden en verder ontwikkelen van het kennispotentieel en voor de overdracht
van die kennis via het onderwijs. Uit beide stukken
spreekt een voorkeur voor het richten van de aandacht
op onderzoek ten behoeve van de verkeers- en communicatie-infrastructuur, het milieu, deenergievoorziening.
Ook is er overeenstemming over de noodzaak de kennisoverdracht aan het midden- en kleinbedrijf te bevorderen. Liberaal bestek ’90 maakt de ideeen enigszins
concreet. Het wil fiscale faciliteiten in plaats van subsidies om onderzoek en produktontwikkeling door het be-
ESB 3-2-1988
drijfsleven te stimuleren. Het pleit daarnaast voor de oprichting van een lichte adviesraad van de regering die
in grote lijnen bepaalt op welke terreinen onderzoek
moet worden verricht, hoe de taken worden verdeeld
over de onderzoeksinstellingen en bovendien hoe het
geld wordt verdeeld. Schuivende panelen noemt met
het oog op de demografische ontwikkeling en de individualisering ook de kwartaire dienstverlening als aandachtsgebied voor innovatiebevordering.
De internationalisering van de economie beperkt de
beleidsruimte van nationale overheden, zeker van die
van kleine open economieen als de Nederlandse. Vanuitdeze vaststelling slaan liberalen en sociaal-democraten ieder een andere weg in. Naast een pleidooi voor
Europese monetaire integratie en Internationale coordinatie van economische politiek, zien de liberalen weinig
andere nuttige taken voor de overheid dan te zorgen dat
de werking van de arbeidsmarkt wordt verbeterd en de
overheidsconsumptie en de overdrachtsuitgaven worden beperkt ten gunste van investeringen in infrastructuur. Evenals bij de stimulering van onderzoek en ontwikkeling door het bedrijfsleven pleit Bestek voor fiscale faciliteiten voor investeringen ter vervanging van de
WIR-subsidies.
De PvdA pleit ook voor meer overheidsinvesteringen
in de infrastructuur. Daarenboven wil de PvdA de particuliere investeringen stimuleren door een nieuwe impuls te geven aan inkomensnivellering, door fiscale
maatregelen, door selectieve subsidies voor milieuverbeterende en werkgelegenheidsscheppende investeringsprojecten, door risicodragende participaties en
door een innovatiestimulerend aankoopbeleid van de
overheid. Een pleidooi voor consensusvorming tussen
overheid en sociale partners, juist met het oog op de
aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse investeerders, completeert de voorstellen. Waar de VVD
dus met minimale middelen de economie qua arbeidskosten en verkeers- en communicatievoorzieningen
concurrerend wil houden, rukt de PvdA met groot materieel uit. De sterke neiging om weer heel veel aan te pakken zal wellicht kunnen worden beteugeld in het proces
van consensusvorming dat de partij zo belangrijk vindt.
Wat de instandhouding van een leefbaar milieu betreft, liggen de ideeen dichter bij elkaar. Men is het er
over eens dat verdere vervuiling absoluut moet worden
voorkomen. Het belang van Internationale samenwerking, van voorlichting en van door de overheid gefinancierde bodemsanering erkennen beide partijen. Hettoepassen van verbodswetgeving en het werken met heffingen wordt door beide voorgestaan. De PvdA grijpt
daarnaast naar het subsidie- instrument om schone produktie te bevorderen, terwijl de VVD vestigingsvergunningen wil koppelen aan per regio vastgestelde normen
voor maximale milieubelasting.
De balans opmakend valt te constateren dat de
ideeen van PvdA en VVD over milieubeleid, technologiebeleid en infrastructuur niet te ver uit elkaar liggen
om links-liberale samenwerking onmogelijk te maken.
Wel gaapt er een kloof tussen de ideeen met betrekking
tot de rol van de overheid en de inkomensnivellering.
Tussen denivellering en verdere nivellering en tussen
meer bezuinigen en meer uitgeven ligt het compromis
van de status quo. Het zou geen kwaad kunnen als het
regeerbestek voor de jaren negentig in die richting zou
schuiven.
W. Sietsma
121