Bram Peper
Requiem voor
de commissaris?
Van tijd tot tijd vind ik bij mijn post
een keurig uitgevoerde folder, waarin
wordt opgeroepen een conferentie bij te
wonen over het moderne commissariaat.
Opgemelde folder is in ieder geval afkomstig van een duur instituut en niet
minder dure — d.w.z. geleerde of ervaren — heren komen een inleiding houden. Hilton is een veelgekozen plaats van
samenkomst; kosten voor een dag: om
en nabij de 500 gulden.
Dit soort conferenties mijd ik als de
pest. Ze zien er zo keurig uit dat ze wel
saai moeten zijn. Misschien heb ik mij
daarin vergist, want zo langzamerhand
begin ik benieuwd te raken naar het
soort wetenschap dat bij dergelijke gelegenheden wordt doorgegeven. Wat is een
moderne commissaris? Wat doet hij?
Waar iS hij verantwoordelijk voor?
Deze vragen drongen zich op na lezing
van de ,,verbijsterende” (het woord is
van een commissaris) verliezen bij Volker Stevin. Van een bloeiend bedrijf weet
een aantal heren in een jaar tijd een onderneming te maken met een verlies van
f. 275 mln. De directie scheen al lang ruzie met elkaar te hebben, de president-directeur die bij de AKZO te licht was bevonden om tot de top door te dringen —
trouwens, ook niet zo’n florissant bedrijf
— ontpopte zich — zo wil het verhaal —
als dictator. De Raad van Commissarissen (RvC) raakte daarvan op de hoogte,
probeerde de zaak te sussen, maar kreeg
iets heldhaftigs over zich ‘toen bleek dat
de verliezen sprongsgewijs opliepen. Een
aantal directeuren werd de laan uitgestuurd, en op een persconferentie werd
— naar men mag hopen — opening van
zaken gegeven 1).
Nog maar kort geleden hebben wij de
schandalen rondom de OGEM mogen
registreren. Ook daar aanvankelijk een
prognose over een bescheiden verlies,
dat echter snel groter werd. De RvC begreep hieruit dat hij niet zo best had gefunctioneerd, en bleek bereid — na een
onderzoek van prof. Kuin (dat nog niet is
afgesloten) — op te stappen. Door deze
gebeurtenissen vraagt men zich af wat
een RvC in Nederland anders doet dan
ESB 7-1-1981
slapen en aanzienlijke ,,beloningen” innen voor dromerig optreden.
Het is bekend dat in het begin van de
jaren zeventig de positie en verantwoordelijkheid van de RvC is versterkt. V66r
die tijd betekende hij niet meer dan een
min of meer gezaghebbend ornament
aan het ondernemingsgebouw. Ik heb
echter de indruk dat de praktijk van nu
daar niet veel van afwijkt. Een grote
ondernemer die ik onlangs sprak zei dat
de RvC volstrekt afhankelijk is van de
informatie die de directie bereid is te
geven. En daar de directie niet zelden zelf
haar eigen RvC samenstelt, is er van enige substantiate controle — als voorzien
in de wet — niet of nauwelijks sprake.
Men krijgt uit de stuitende gevallen
die ik hiervoor heb genoemd, de indruk
dat de RvC pas flink wordt als het kwaad
reeds is geschied. Wanneer daarin de
functie van commissarissen is gelegen,
pleit ik voor een open sollicatie voor deze
functie, waarbij vooral geen eisen moeten worden gesteld aan vakbekwaamheid en verantwoordelijksheidsgevoel.
ledere Nederlander is wel bij te brengen
dat wanneer de winst- en verliesrekening
een verlies in de miljoenen vertoont, hij/
zij actief dient te worden! De handleiding is simpel. Na grote verliezen te hebben vastgesteld, ontslaat men de directie,
trekt een bezorgd gezicht, stelt een onderzoek in, en probeert vervolgens als
commissaris te blijven zitten.
Als het allemaal niet zo droevig was,
zou men op deze manier interessante
Raden van Commissarissen kunnen samenstellen. Door miscalculates, desinteresse en vetes — die niets met het normale ondernemersrisico te maken hebben — wordt de werkgelegenheid van
duizenden mensen op het spel gezet. Wil
men het instituut van RvC behouden,
dan zal defeitelijke controle op de handel en wandel van de directie moeten
worden versterkt. In de kleine kring
waaruit nu commissarissen worden gerecruteerd, wordt dat al gauw opgevat
als een gebrek aan vertrouwen in de di-
rectie, die men nota bene zelf formed
heeft benoemd. Waar deze jongens-onder-elkaar-mentaliteit toe kan leiden, is
nu wel duidelijk geworden.
De controle door de RvC kan worden
versterkt door centra-expertise in te roepen, dan wel — als men gekwalificeerd is
voor die functie — door er meer tijd in te
steken. Er lopen heren in Nederland
rond die er niet voor terugdeinzen er 5
tot 10 commissariaten op na te houden
bij grote concerns, terwijl zij overigens
druk bezel zijn door hun eigen baan.
Een andere mogelijkheid is de medewerkers van een onderneming een vertegenwoordiging te geven in de RvC. Maar
ook dan zal dit instituut pas voldoende
kunnen functioneren, wanneer voor die
controlefunctie meer tijd kan worden
vrijgemaakt en centra-expertise kan
worden ingehuurd. In dat opzicht verkeert de RvC indezelfde feitelijke positie
als de ondernemingsraad.
Hoe men ook tegen verantwoordelijkheden in een onderneming (en de spreiding daarvan) aankijkt, duidelijk is dat
het directiebeleid controle behoeft.
Daarin kan ,,van onderen” de ondernemingsraad een belangrijke rol spelen, en
,,van boven” de RvC. De wijze waarop
de taakvervulling van dit laatste instituut
wordt opgevat, kan niet meer zo voortduren. Wie pas flink wordt als het kalf is
verdronken, kan men zelfs het dempen
van de put niet toevertrouwen.
1) Een uitstekend artikel over de affaire Volker Stevin vond ik in de, terecht met de Prijs
voor de Journalistiek bekroonde, serie Dossier op Dpnderdag van Geert Jan Laan en
Rien Robijns, Het Vrije Volk, 18 december
1980.