Rent seeking
Wanneer winst maken ten koste gaat van de maatschappelijke welvaart, is er sprake van ‘rent seeking’. Vaak echter is het welvaartsverlies kleiner dan op het eerste gezicht lijkt.
De theorie van ‘rent seeking’ is al geruime tijd in ons midden, maar een
goede Nederlandse term ervoor is tot
nu toe nog niet voorgesteld. Zowel
‘surplus zoeken’ als ‘direct improduktieve activiteiten’ geven het begrip
niet goed weer en komen bovendien
erg kunstmatig over, zodat ik me aansluit bij de andere taalvervuilers door
simpelweg ‘rent seeking’ tot Nederlands woord te bombarderen.
Het beoogde concept blijkt dan ook
zeer glibberig te zijn, en in de literatuur is een groot aantal definities te
vinden . Wellicht de meest nuttige manier om tegen rent seeking aan te kijken is geformuleerd door de winnaar
van de Nobelprijs van 1986, James M.
Buchanan. Volgens Buchanan is rent
seeking het gedrag van een individu
dat streeft naar waardemaximalisering, wanneer dat leidt tot sociale verspilling in plaats van een sociaal surplus. Kenmerkend is dus dat iemand
bewust tracht een surplus te bemachtigen, en dat dit ten koste gaat van de
maatschappelijke welvaart. Buchanan
beoordeelt de welvaartsaspecten van
een bepaalde daad of activiteit op de
uiteindelijke gevolgen die er uit voortvloeien, en niet alleen op de statische
misallocatie die ze eventueel veroorza”
ken. Deze aanpak benadrukt het dynamische element van concurrentie in
het algemeen, en maakt bovendien
een zinvol onderscheid tussen (verspillend) rent seeking en (sociaal nuttig) profit seeking mogelijk.
Het meest bekende voorbeeld van
rent seeking is dat van een (tijdelijk)
monopolie. De definitie van Buchanan maakt echter duidelijk dat we
moeten oppassen met het Veroordelen’ van een monopolist tot rent seeker. Stel dat de beleidsmaker het recht
op de produktie van soeplepels toekent aan een enkele producent, die
ijverig gelobbied heeft voor dit privilege. Wat is de uitkomst van deze toekenning? Niet veel soeps: de consument moet een hogere prijs betalen
ESB 31-5-1995
voor zijn soeplepel en gaat er duidelijk op achteruit. Rent seeking heeft
geleid tot een monopolie. Stel nu
evenwel dat er geen patenten bestaan, maar dat een succesvolle industrie’le lobby ertoe heeft geleid dat elke
ontdekker van een nieuw produkt
een tijdelijk monopolie ontvangt in de
vorm van een patent. Wat is de waarschijnlijke uitkomst van dit proces?
Hoogstwaarschijnlijk positief. Ondanks het feit dat de consument (tijdelijk) hogere prijzen moet betalen,
vindt er door de patentbescherming
meer R&D plaats, en wordt de consument er toch beter van doordat er
steeds betere produkten op de markt
komen. Het distorsie-effect van het
monopolie wordt meer dan tenietgedaan door het produktinnovatieeffect2. In dit geval dienen we dus te
spreken van profit seeking en niet
van rent seeking.
ABC
Het ABC van economische begrippen:
waar staan ze voor en welke wereld
zit er achter?
Een ander bekend geval van rent
seeking doet zich voor wanneer een
bedrijf overheidssubsidie weet te verkrijgen, zodat de bedrijfseconomische
kosten lager worden dan de maatschappelijke kosten van de produktie.
Ook hier moet men echter voorzichtig
zijn met een oordeel, omdat de dynamische welvaartseffecten niet bij voorbaat duidelijk zijn. Subsidies voor
R&D kunnen hetzelfde positieve effect bewerkstelligen als tijdelijke bescherming van het monopolie van
een soeplepelfabrikant.
Door Buchanans aanpak te volgen
vermijden we ook een aantal nadelen
van andere definities. Sommige auteurs stellen bij voorbeeld dat de voor
rent seeking benodigde activiteiten,
zoals lobbyen, a priori verspillend
zijn. Het is echter niet alleen de activiteit, maar het resultaat (maatschappelijk welvaartsverlies) dat bepaalt of
sprake is van rent seeking. Daarom is
de lobbyist van de soeplepelfabrikant
bezig met rent seeking, maar degene
die lobbiet voor een patent niet.
Doordat in deze beide, meest bekende voorbeelden bescherming door
de overheid nodig is voor rent seeking, komen sommige (anti-overheids)
auteurs ertoe te stellen dat rent seeking altijd te maken heeft met het najagen van winst door middel van overheidsdwang. Een dergelijke definitie
is evenwel veel te beperkt. Ten eerste
komen beschermde posities en de
daaruit voortkomende macht om zich
een surplus toe te eigenen ook voor
in private situaties. Zogenaamde
‘invloed-activiteiten’ zijn er net zozeer
binnen bedrijven, vakbonden, beroepsverenigingen, en allerlei andere
organisaties . Ten tweede is het soms
ook mogelijk een surplus te veroveren zonder de macht van een beschermde positie.
Het welvaartsverlies…
Stel dat een bedrijf bewust tracht zich
een surplus toe te eigenen ten koste
van de maatschappelijke welvaart,
door met steun van de overheid een
monopolie te creeren. Van rent seeking is slechts sprake voor zover dit ten
koste gaat van de gemeenschappelijke welvaart. Wat zijn nu de welvaartskosten van de monopolisering?
1. Een aantal van deze definities is te vinden in het overzichtsartikel van M.A.
Brooks en B.J. Heijdra, An exploration of
rent seeking, Economic Record, maart
1989, biz. 32-50. Een goede discussie over
het rent seeking-concept is te vinden in
hoofdstuk 13 van D.C. Mueller, Public
Choice II, Cambridge University Press,
Cambridge, 1989.
2. Zie bij voorbeeld K. Judd, On the performance of patents, Econometrica, mei
1985, biz. 567-585 voor een zeer oorspronkelijke en praktisch behapbare manier om
de welvaartseffecten van patenten te bestuderen. Judds artikel ligt ook ten grondslag aan de moderne groeitheorie van
G.M. Grossman en E. Helpman, Innovation and growth in the global economy,
MIT Press, Cambridge, MA, 1991.
3. Zie bij voorbeeld hoofdstuk 8 in P.
Milgrom en J. Roberts, Economics, organization and management, Prentice-Hall,
Englewood Cliffs, 1992. Zie ook WJ.
Baumol, Entrepreneurship, management,
and the structure of payoffs, MIT Press,
Cambridge, MA, 1993.
519 •
Figuur 1. De welvaartskosten van een monopolie
het rent seeking-proces. Als we dan
de welvaartseffecten van de monopolisering bepalen telt de gehele daling
van het consumentensurplus als welvaartsverlies (het vlak PmPcCA in figuur 1). De door Tullock gepropageerde maatstaf is derhalve veel groter
dan de Harberger-maatstaP.
… is kleiner dan het lijkt
Tullock past een partiele-evenwichtsanalyse toe, en die is slechts onder
zeer beperkende voorwaarden geldig.
Het centrale argument van de rent
De vraagcurve is D, de marginale kostencurve
is MK, en het competitieve evenwicht is in punt
C, alwaar de prijs gelijk is aan de marginale
kosten, Pc=MK, en de produktie gelijk is aan
Qc. Na monopolisering zet de monopolist de
produktie zodanig dot de marginale opbrengsten (MO) en marginale kosten gelijk aan elkaar zijn (in punt B): de produktie wordt nu
QM
Hierdoor neemt het consumentensurplus af
met PMACPc. Het deel P/vtABPc is een overdracht van de consumenten aan de monopo-
listische producent, zodat slechts het restant
(ABC) tot welvaartsverlies voor de samenleving
leidt. Het vlak ABC is de traditionele (Harberger) maatstaf voor het welvaartsverlies van een
monopolie.
Tullock stelt nu dot, wanneer dit monopolie
bereikt wordt met rent seeking, het welvaartsverlies groter wordt. De toename van het producentensurplus (het gebied PMABPc) kan de
producent namelijk gebruiken voor rent seeking-activiteiten. Stel dot het gehele gebied opgesoupeerd wordt in het rent seeking-proces.
Als we dan de welvaartseffecten van de monopolisering bepalen telt de gehele doling van
het consumentensurplus als welvaartsverlies.
De door Tullock gepropageerde maatstaf is derhalve PMACPc, hetgeen veel groter is dan de
traditionele Harberger-maatstaf.
seeking-aanpak is immers gebaseerd
op algemeen-evenwichtsnoties.
Schaarse middelen worden aange-
het meten van welvaartsverliezen van
belastingheffing en monopolisering
onder rent seeking. Alvorens de reken-
meesters van het Centraal Planbureau
opdracht te geven om te beginnen
met de empirische invulling van de
methodiek van Varian, dient evenwel
een zeer problematisch aspect van
zijn aanpak belicht te worden. Dit
aspect betreft de modellering van het
lobby-proces. Ook Varian vergeet namelijk een positief welvaartseffect van
het lobbyen: het consumentensurplus
van de ambtenaren en politici. Het
trakteren op diners is geen verlies van
welvaart, maar een overdracht van
welvaart. Varian verkrijgt zijn welvaartseffecten onder de aanname dat
wend om een monopolie in een bepaalde sector te creeren. In het model
van Tullock wordt het algemeen-even-
worden, maar desalniettemin toch tot
wichtseffect evenwel onder het tapijt
Deze aanpak staat diametraal op de
geschoven door simpelweg te postuleren dat hetgeen in de ene sector
wordt uitgegeven aan rent seeking
activiteiten adequaat weergeeft wat
de samenleving als geheel hierdoor
moet opgeven. Dat dit in het algemeen onjuist is werd gedemonstreerd
methodologische fundamenten van
de public choice-school, waarin politieke agenten (net als private agenten)
de lobby-goederen volledig verspild
de introductie van de subsidie leiden!
gemodelleerd worden als nutsmaxime-
rende individuen: alleen als ze nut
aan de diners ontlenen, kan verwacht
worden dat ze bereid zijn de subsidie
maximaal hiervoor beschikbare be-
toe te kennen. Bovendien is deze aanname verre van onbelangrijk voor het
berekenen van de welvaartskosten
van rent seeking.
Wordt er rekening gehouden met
deze drie factoren die het welvaartsverlies door rent seeking verkleinen,
dan blijkt dat er in het bovenstaande
model helemaal geen kosten aan rent
drag is gelijk aan het producentensur-
seeking verbonden hoeven te zijn .
plus dat met de subsidie veroverd kan
Dit wil natuurlijk niet zeggen dat rent
seeking niet bestaat, of geen sociale
kosten met zich brengt. Rent seeking
door Varian, die de “black box’ van
het rent seeking openbreekt en aanneemt dat een bepaald goed gebruikt
wordt als input in het rent seeking
proces .
Stel dat een bedrijf een specifieke
subsidie op zijn produkt kan verkrijgen door op diners te trakteren. Het
worden, maar het is niet gezegd dat
dit bedrag ook opgemaakt moet worden. Het is heel wel mogelijk dat de
Een monopolie leidt tot hogere prij-
zen en een lagere afzet. De consumenten zijn hierdoor slechter af en het
consumentensurplus vermindert. Een
deel hiervan is echter een overdracht
van de consumenten aan de monopolistische producent, zodat slechts een
leidt altijd tot een herverdeling van de
rent seeker met minder kan volstaan,
en dus een deel van het producentensurplus kan behouden. Dit is de eerste reden waarom Tullock het maatschappelijk welvaartsverlies door rent
seeking-activiteiten overschat.
Ten tweede laat Tullock de welvaartseffecten van de rent seeking-uit-
welvaart, die maatschappelijk zeer
ongewenst gevonden kan worden.
De les die uit de literatuur getrokken
dient te worden is evenwel dat de totale welvaartskosten afhankelijk zijn
van de algemeen-evenwichtseffecten
deel tot welvaartsverlies voor de samenleving leidt (het vlak ABC in figuur 1). Dit deel is de traditionele
is onterecht om dit niet bij de maatschappelijke welvaart te tellen. Alleen
indien het lobbyen niet zou leiden tot
een surplus ergens anders in de economic zou de partieel-evenwichtsaan-
monopoliseringsproces schaarse mid-
pak van Tullock geldig zijn (zie voor
een grafische uitleg figuur 2).
Varian heeft dus laten zien hoe het
in principe mogelijk is om algemeen-
delen verbruiken. Onder bepaalde
voorwaarden kan het zelfs zover gaan
dat de gehele toename van het producentensurplus opgesoupeerd wordt in
516
drag van de politieke agenten.
gaven buiten beschouwing. De toege-
(Harberger) maatstaf voor het welvaartsverlies van een monopolie.
Gordon Tullock suggereert evenwel, in zijn klassieke voorbeeld van
rent seeking , dat rent seekers in het
en van de aannames omtrent het ge-
nomen vraag naar diners bezorgt de
restauranthouders een surplus, en het
evenwichtseffecten mee te nemen in
4. G. Tullock, The welfare costs of tariffs,
monopolies, and theft, Western Economic
Journal, juni 1967, biz. 224-232.
5. Als Tullock gelijk zou hebben, dan zouden de welvaartsverliezen van monopo-
lies ook empirisch sterk aantikken, hetgeen onder de Harberger-maatstaf niet
het geval is.
6. H.R. Varian, Measuring the deadweight
costs of DUP and rent seeking activities,
Journal of Economics and Politics, 1989,
biz. 81-95.
Of neem bij voorbeeld de stelling
van Tullock dat ook diefstal gezien
Is er een alternatief?
De welvaartseffecten van rent seeking-
activiteiten zijn dus wellicht kleiner
dan op het eerste gezicht lijkt. Tegenover de negatieve welvaartseffecten
kan worden als een vorm van rent
seeking. Zowel de dief als het slachtof-
fer wenden schaarse middelen aan
om een overdracht te bewerkstelligen
staan namelijk positieve welvaartseffecten, voor andere partijen. Een ande-
c.q. te vemijden. Uitgaven aan sloten
re vraag die van belang is bij het beoordelen van de welvaartseffecten is,
Deze stelling is natuurlijk juist indien
om rent seeking te voorkomen, en
tegen welke kosten? Neem het geval
van het bedrijf dat door lobbyen een
subsidie verkrijgt. Om dit tegen te
gaan dienen ambtenaren en politici
weinig positieve prikkels voor dit gedrag te ondervinden (een voldoende
hoog inkomen), en krachtige negatieve prikkels (hoge pakkans en straf).
Ook hieraan zijn kosten verbonden,
en het is niet op voorhand duidelijk
dat deze kosten lager zijn dan de wel-
de wereld bevolkt zou worden door
engelen. In de praktijk is dit niet zo,
en dient de welvaartsanalyse gebaseerd te zijn op de vergelijking van relevante alternatieven. Met andere
woorden, we leven niet in een wereld
waarin eigendomsrechten complect
gespecificeerd en kosteloos afdwing-
B.J. Heijdra
door inbrekers brengen in die visie
wat het alternatief is. Is het mogelijk
relevante vraag: “zijn er instituties te
bedenken waaronder diefstal niet
voorkomt, gegeven dat de individuele
agenten zijn zoals ze zijn?”
vaartsverliezen door rent seeking.
Figuur 2. De welvaartseffecten
door de burgers en aan breekijzers
pure welvaartsverliezen met zich mee.
baar zijn. Rent seeking-activiteiten
kunnen slechts door middel van een
vergelijking van verschillende mogelij-
ke institutionele vormen beoordeeld
worden. In het geval van diefstal is de
De auteur is universitair hoofddocent
macro-economie aan de UvA.
7. Zie Brooks en Heijdra, In search of rentseeking, in C. Rowley, R.D. Tollison en
G. Tullock (red.), The political economy
of rent-seeking, Kluwer, Boston, 1989, biz.
27-49. Het model werkt als volgt. Er zijn
burgers en politici. De laatsten mogen
stemmen over het al dan niet monopo-
liseren van de markt voor goed 1. Eenheden van goed 2 worden gebruikt om (voldoende) politici over te halen om voor de
subsidie te stemmen. Een politicus doet
dat indien hij/zij gecompenseerd wordt
voor de hogere prijs van goed 1 na mo-
nopolisering. Het smeergeld is nu pure
herverdeling zonder welvaartseffecten zo-
dat alleen de misallocatie- (Harberger-)
kosten een rol spelen.
van rent seeking in algemeen evenwicht in de markt voor goed 1 (figuur 2a, links) en in
de markt voor goed 2 (figuur 2b, rechts)
Stel dot er twee goederen zijn (Xi en X2) en een variabele
blijkt gelijk te zijn aan ABC (de Harberger-maatstaf in markt
produktiefactor. Stel bovendien dat een specifieke subsidie
l)plusFDEX2 R X 2 ‘.
op goed 1 verkregen kan worden door S eenheden van
goed 2 te kopen (bij voorbeeld, diners). De veronderstelling
is dat deze S eenheden in het lobbyproces worden verbruikt.
seeking-kosten becijferen op BrBi=PicABPf+P)CABPi’, of-
Toepassing van de partieel-evenwichtsaanpak zou de rent
ve is Di en de aanbodcurve is Si. De specifieke subsidie
schuift de vraagcurve in de markt voor goed 1 van Di naar
wel het gebied van de bereidheid tot betalen. We kunnen
met behulp van het model zien dat deze maatstaf onjuist is.
Ten eerste hangt het werkelijk bestede bedrag aan rent seeking activiteiten (gelijk aan FEX2*X2/) af van de situatie in de
Di’, hetgeen een prijsstijging veroorzaakt van Pic naar PIR.
markt voor goed 2. Er is geen enkele algemeen geldende
Het proaucentensurplus in markt 1 neemt toe met PicABPj”
reden waarom het werkelijk betaalde bedrag gelijk zou moeten zijn aan de BTBi. Het lobbyen heeft immers succes indien S eenheden van goed 2 gekocht worden, en of het totale lobbybudget daarbij opgemaakt wordt is irrelevant.
De markt voor goed 1 is getekend in figuur 2a. De vraagcur-
en het consumentensurplus met P?cACPi’, zodat de totale
bereidheid tot betalen voor de invoering van de subsidie ge-
lijk is aan BTB=P,CA&P,K + PjcACPi’.
De situatie op de markt voor goed 2 is getekend in figuur
2b. De vraag- en aanbodcurves zijn, respectievelijk, £>2 en
52. De vraag naar goed 2 wordt verhoogd door de exogeen
gegeven hoeveelheid S. Dit veroorzaakt een prijsstijging in
de markt voor goed 2, van Pf naar P2R. Uiteraard is rent
seeking slechts dan mogelijk (en succesvol) indien de BTBi
volstaat om tegen de nieuwe prijs P2R, S eenheden van goed
2 te kopen. Dit is in figuur 2b het geval voor alle prijzen onder /Y. Het totale welvaartseffect van de subsidie is gelijk
aan de verhoging van het producentensurplus (gebied
PicABPjR plus P2 DEP2R) plus de netto verhoging van het consumentensurplus (gebied PicACPi’ minus P2RFDP2C) minus
het verlies van de belastingbetalers (gebied PjRBCP/’j. Dit
ESB 31-5-1995
Alleen als de initiele aanbodcurve in markt 2 bij toeval zou
samenvallen met de gestippelde lijn Si’, zou het rent seekingbudget precies opgemaakt worden.
Ten tweede, zelfs indien het lobbybudget precies opgaat
(zodat BTBI=FEX2%’) dan is B7B1 nog steeds geen goede
maatstaf voor de rent seeking kosten. Dit komt omdat deze
maatstaf het netto surplus voor producenten in markt 2 (gelijk
aan het gebiedje FED) niet in beschouwing neemt. Alleen indien het lobbyen niet zou leiden tot een surplus ergens a riders in de economic (in dit geval in markt 2) zou de partieelevenwichtsaanpak van Tullock geldig zijn. Dit is het geval
indien de aanbodcurve in de markt voor goed 2 perfect
elastisch is.
517 m