.
225Jaargang 101 (4731) 31 maart 2016
Redactioneel ESB
D
e felle kritiek in de afgelopen
weken op de kwantitatieve
verruiming (quantitative ea –
sing , QE) van de ECB is misplaatst en
wel om twee redenen. De eerste is heel
basaal: de inflatie is lager dan de op –
dracht die de centrale bank heeft meege –
kregen en ze lijkt nog lang laag te blijven.
Dan moet de centrale bank wat doen.
De tweede reden ligt in het verlengde
daarvan. Wat er zou moeten gebeuren
om het probleem van lage inflatie op te
lossen – volgens de één forse hervormin –
gen, volgens de ander een stevige inves-
teringsimpuls – is niet haalbaar in deze
muntunie. Daarom modderen we voort.
Wat de ECB eigenlijk doet is de beperk –
te instrumenten die ze heeft inzetten
om erger te voorkomen. Kritiek op QE,
is daarom in feite kritiek op hoe we in
Europa samenwerken. Een analogie met
de vorige grote Europese economische discussie , die over schul –
den, werkt hier verhelderend.
“Kicking the can down the road.” Zo oordeelden veel met name
Angelsaksisch georiënteerde economen over Europees beleid in
de schuldencrisis. En met reden: in plaats van banken tot herka –
pitalisatie te dwingen na de bankencrisis van 2008 kwamen er
halfzachte stresstests, en in plaats van de Griekse schuldenpro –
blemen op te lossen toen ze acuut werden in 2010 is er zes jaar
na dato een derde steunpakket. Door de fundamentele proble –
men niet op te lossen, kwam de weg niet vrij voor nieuwe groei
en bleef de economie stagneren.
Vanuit een meer institutioneel Europees perspectief lag dit wat
subtieler. In 2009 was er op Europees vlak weinig meer aan ma –
croeconomische uitgangspunten dan een gemankeerd Stabili-
teits- en Groeipact (SGP) – want door Duitsland en Frankrijk
eerder boetevrij overtreden – en een nog ongeteste no-bail-
outrule. Met alleen dit in de hand was het lastig om het eens
te worden over het tot herkapitalisatie dwingen van systeem –
banken of het gecontroleerd failliet laten gaan van een land.
Laat staan dat het makkelijk was om dat op een beetje ordelijke
manier te organiseren.
Dus wat deed Europa? Het minimaal mogelijke om een sys-
teemfalen te voorkomen – op een systeemfalen zat niemand
te wachten, daarover was men het wel eens – en men ging met
elkaar om de tafel om ervoor te zorgen dat er afspraken en in –
stituties kwamen om problemen in de toekomst te vermijden
of op te lossen. Hierdoor is er nu preventief supranationaal be –
grotingstoezicht vanuit de commissie, en voor als het dan toch misgaat een Europees reddingsfonds,
een redder in laatste instantie voor lan
–
den en gezamenlijk bankentoezicht.
Een Europees depositogarantiestelsel is
nog in de maak. Hierdoor zou de mun –
tunie nu beter om moeten kunnen gaan
met een bankencrisis zoals die in 2008,
of een staatsschuldencrisis zoals die in
2010. De omvang van het probleem en
het mogelijke besmettingsgevaar is dui-
delijker, want er zijn afspraken gemaakt
over hoe we de problemen oplossen en
wie wat betaalt. Dit zijn flinke stappen,
al moet het systeem zich natuurlijk nog
wel bewijzen.
De discussie of het verstandig is dat de
ECB haar opkoopprogramma’s ver –
ruimt, vertoont behoorlijke parallellen
met het debat over het oplossen van de
schuldencrisis. Ook hier zijn er hordes
economen, weer met een blinde vlek
voor de instituties, die stellen dat QE de problemen niet oplost,
maar voor zich uitschuift. En met reden: de ECB zelf schat dat
de opkoopoperaties dit jaar en in 2017 tot een half procent ho –
gere inflatie zullen leiden. Nuttig , maar niet wereldschokkend.
Maar belangrijker voor hen is dat QE risico’s kent en de fun –
damentele problemen niet oplost en daarom ook de weg voor
groei niet vrijmaakt.
Ook bij QE ligt dit vanuit een meer institutioneel Europees
perspectief anders. Of het nu hervormingen of investeringen
zijn, op Europees vlak zijn weinig instrumenten beschikbaar om
te zorgen dat die gaan gebeuren. Een paar jaar geleden was er op
Europees vlak weinig meer dan een lijstje met door de OESO
geadviseerde hervormingen en het al eerder genoemde, geman –
keerde SGP. Met alleen dit in de hand is het lastig om het eens
te worden over een ambitieuze gezamenlijke hervormings- of
investeringsagenda. Laat staan om deze op een beetje ordelijke
manier uit te voeren.
Dus wat doen de lidstaten nu? Het minimaal mogelijke. Maar
tegelijkertijd gaan ze om de tafel om te zorgen dat er afspraken
en instituties komen die in de toekomst gezamenlijke hervor –
mingen of investeringen mogelijk kunnen maken. Stappen in
die richting zijn de annual growth survey van de Europese com –
missie – die staat vol suggesties voor hervormingen –, de mo –
gelijkheid om lidstaten steeds dwingender te vragen bepaalde
hervormingen uit te voeren, veel discussie over Eurobonds en
een fiscale unie en, vooruit, ook het Junckerplan voor publieke
investeringen. Aldus bezien, is er reden tot hoop. We moeten
alleen de tijd die de ECB ons gunt niet verspillen.
Kritiek op QE is kritiek op
Europese samenwerking
JASPER LUKKEZEN
Hoofdredacteur ESB
lukkezen@economie.nl