Ideologie kan meer zijn dan franje. Ideologie kan in
belangrijke mate beleid sturen, en in het geval van
de discussie over orgaandonaties kan ideologie ook
beslissen over het leven van individuen. Wim Groot,
in zijn column over orgaandonaties, laat zich in zijn
gedachtevorming leiden door een in westerse maatschappijen diepgewortelde ideologie. Het denkbeeld
namelijk dat giften slechts bestaan in een zuivere
vorm van volstrekte onbaatzuchtigheid. Afwegingen
van belangen, plichten, macht of afkeer mogen
hierin hoegenaamd geen rol spelen. En dus stelt
Groot dat een verplichtingensysteem voor orgaandonatie, waarin iedereen bij overlijden organen moet
afstaan tenzij daartegen actief en vooraf bezwaar is
gemaakt, af te wijzen is.
Een dergelijk stelsel van verplichting maakt echter
aan iedereen in de samenleving bijzonder duidelijk
dat diezelfde samenleving geen oneindige bron van
middelen is waarvan verwacht mag worden, of zelfs
geëist kan worden, dat zij verschaft wat nodig is. Er
kan niet naar hartenlust op het sociale kapitaal van
de samenleving ingeteerd worden. Mensen moeten ook willen investeren. Investeren in relaties, in
sociaal kapitaal, zo weten antropologen als Marcel
Mauss (1954) heel goed, is van een andere orde dan
investeren in een fabriek: vorm, omvang, herkomst
en moment waarop de opbrengsten terugkomen zijn
niet vast te leggen. Wat wel duidelijk is, is dat wie
niet geeft, of wie niet ontvangen wil, zich buiten de
samenleving plaatst. Wie niet teruggeven kan, een
derde plicht in giftenuitruil, blijft ook ondergeschikt
aan de gever. Antropologen weten dat bij giften een
heel scala aan motieven een rol speelt; slechts een
klein deel is zuiver altruïstisch. Putnam (2000) zegt
over giften dat het gaat om “short-term altruism for
long term self-interestâ€. Giften zijn daarmee te zien
als contracten die nadrukkelijk onvollediger gelaten
zijn dan mogelijk is. Op verschillende momenten in
de tijd wordt iets uitgewisseld, waarbij de ruilverhoudingen afhankelijk zijn van persoonlijke omstandigheden en inzet in een samenleving. Dit geldt voor
het geven van organen overigens evengoed als voor
het informeel uitwisselen van kennis binnen en tussen onderzoekslaboratoria (Bouty, 2000).
Teruggeven kan direct naar de gever zijn, zoals wanneer je ook die vriendin uitnodigt voor een prettig
diner nadat zij jou al twee keer een prachtmaal
voorgeschoteld heeft, maar ook naar anderen in een
gemeenschap, in meer indirecte zin, zoals van bloed
dat iemand doneert. Uiteraard is het van belang om
te ontkennen dat je iets geeft om redenen van eigenbelang, maar als die vriendin jou al zes keer een
diner heeft geserveerd en jij haar nog niet een keer
hebt uitgenodigd, dan komt de verhouding onwille
reactie
Reactie op: Orgaandonatie gift, geen plicht
keurig onder druk te staan. Die verhouding ligt zeker
moeilijk wanneer haar gift aan jou niet fatsoenlijk
ontvangen en erkend wordt.
Uiteraard zal dus een systeem dat simpelweg de
plicht oplegt organen af te staan bij overlijden (tenzij
bezwaar gemaakt is), aan willekeurig welk persoon
die een medische noodzaak heeft, weerstand oproepen. De te prefereren institutionele vormgeving
voor het verplicht stellen van orgaandonaties kan
echter rekening houden met de impliciete, indirecte
ruilsituatie van giften waar het om gaat. Alleen
anderen uit de samenleving die wilden investeren
(door geen bezwaar te hebben tegen donatie van de
eigen organen wanneer zij zelf zouden overlijden),
en die in staat zijn de orgaangift te ontvangen (door
afdoende gezond te zijn, of althans niet ziek door
eigen schuld) krijgen bij voorrang een donororgaan.
Dit spreekt voor een institutionele vormgeving van de
plicht je organen bij overlijden aan de gemeenschap
te geven. Het aanbod van organen stijgt dan en de
legitieme vraag erna neemt af.
Het is maar zeer de vraag of het introduceren van
meer expliciet financiële prikkels, wat Groot bepleit,
datzelfde effect zal hebben. Ervaring hiermee op het
terrein van bloeddonatie is niet bepaald onversneden
gunstig (Le Grand, 2003).
Kortom, bij orgaandonaties gaat het om giften die
niet alleen ingrijpende gevolgen hebben voor de ontvanger, maar ook voor de gever. Het zijn belangrijke
giften. Daarnaast is het een gift die, net als iedere
andere gift, rijk aan belangen is, aan onbaatzuchtigheid maar ook aan plichten. Dit beeld over giften
zonder ideologische franje biedt mogelijkheden om
het stelsel van orgaan-allocatie opnieuw institutioneel vorm te geven.
Literatuur
Bouty, I. (2000) Interpersonal and interaction influences on
informal resource exchanges between R&D researchers across
organizational boundaries. Academy of Management Journal
43(1), 50–65.
Groot, W. (2008) Orgaandonatie gift, geen plicht. ESB 93(4538),
399.
Le Grand, J. (2003) Motivation, agency and public policy. New York:
Oxford UP.
Mauss, M. (1954) The Gift. New York: Norton.
Putnam, R.D. (2000) Bowling Alone. New York: Simon and
Schuster.
Wilfred Dolfsma
Hoogleraar Innovatie aan de Rijksuniversiteit Groningen
ESB
93(4540) 25 juli 2008
477