Ga direct naar de content

Effecten van Arboconvenanten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 25 2008

Enige tijd geleden werd door het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid de eindrapportage van het
beleidsprogramma Arboconvenanten naar buiten gebracht.
Hierin lag het accent op de grotere participatie van de
bedrijfssectoren die door het programma is bewerkstelligd.
Er is vrijwel geen meerwaarde van de arboconvenanten ten
aanzien van arbeidsrisico’s en klachten.

I

Birgitte Blatter,
Seth van den
Bossche, Madelon
van Hooff,
Ernest de Vroome en
Peter Smulders
Onderzoekers bij TNO
K
­ waliteit van Leven/Arbeid

n 1998 is de overheid gestart met het afsluiten
van arboconvenanten met hoogrisicosectoren
ter vermindering van een aantal arbeidsrisico’s,
zoals werkdruk, RSI, fysieke belasting en
geluid. De convenanten zijn herenakkoorden tussen
overheid en sociale partners. Convenantafspraken
zijn in beginsel niet afdwingbaar, tenzij deze verankerd worden in cao’s. De doelstelling van het
beleidsprogramma Arboconvenanten was om sociale
partners te stimuleren om op sectorniveau arbobeleid op maat te ontwikkelen. Daarbij was het nadrukkelijk de bedoeling het arbobeleid in de bedrijfssectoren op een hoger plan te brengen en opbrengsten
van de convenanten voor de toekomst veilig te
stellen. Kenmerkend voor de arboconvenanten was
dat partijen afspraken maakten om concrete, kwantitatieve en in de tijd begrensde doelen te realiseren.
Deze resultaatafspraken hadden betrekking op de
afname van een of meer specifieke arbeidsrisico’s
en van verzuim en arbeidsongeschiktheid in de
sector. In totaal werden 69 convenanten afgesloten,
waarmee een investering van 251 miljoen euro was
gemoeid. Een derde van deze kosten werd gedragen
door de overheid, het overige deel door sectoren en
sociale partners. Het laatste arboconvenant eindigde
in 2007. Ongeveer 3,5 miljoen werknemers, ofwel
52 procent van de Nederlandse werknemersbevolking, werden bereikt door de convenanten. In het
kader van de finale eindevaluatie van de resultaten
en financiële aspecten van het arboconvenantenbeleid heeft het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid TNO gevraagd de meerwaarde
van arboconvenanten vast te stellen op basis van
bestaand cijfermateriaal (Blatter et al., 2007). Dit
onderzoeksproject is een van de acht evaluatiestudies die zijn geïntegreerd in het evaluatierapport
Convenanten in context (Veerman et al., 2007). In
het onderzoek is nagegaan of er in de convenantsectoren, ten opzichte van niet-convenantsectoren,
sinds de inzet van het arboconvenantenbeleid in
1999 sprake is van een significante toename van
arbomaatregelen, verminderde blootstelling aan
arbeidsrisico’s en afname van gezondheidsklachten.

beleid

Effecten van Arboconvenanten
Landelijke werkgevers- en
werknemersenquêtes
Uitgangspunt voor de analyses zijn vergelijkingen
tussen de convenantsectoren en niet-convenantsectoren. Daarbij staan de zeven convenantthema’s
waarover de meeste afspraken zijn gemaakt centraal:
fysieke belasting, RSI, werkdruk/psychosociale belasting, agressie (bijvoorbeeld fysiek geweld of intimidatie door klanten of patiënten), geluid, allergenen
en oplosmiddelen. Voor elk thema is bekeken welke
sectoren een convenant hebben afgesloten en welke
sectoren dit niet hebben gedaan. Sectorvergelijkingen
zijn gemaakt ten aanzien van getroffen maatregelen, zowel gerapporteerd door werkgevers als door
werknemers. Hiernaast zijn sectoren vergeleken
ten aanzien van blootstelling aan arbeidsrisico’s en
mogelijke gezondheidseffecten daarvan, zoals gerapporteerd door werknemers. De databronnen die
gebruikt zijn voor de analyses zijn representatief voor
de Nederlandse werkgevers en werknemers (kader 1).

Maatregelen toegenomen
Uit de werkgeversenquêtes blijkt dat in sectoren
waar een convenant was afgesloten meer maatregelen werden genomen dan in sectoren waarin dit
niet het geval is. Hierbij zijn alleen bedrijven geseKader 1

Voor gegevens over maatregelen op bedrijfsniveau
zijn de Werkgevers Enquête Arbeidsomstandigheden
(2004 en 2006; circa 3.000 werkgevers/jaar;
Bos en Engelen, 2007) en de Arbomonitor van de
Arbeidsinspectie (2001 tot en met 2006; 1.500 à
2.000 werkgevers/jaar) gebruikt. Voor gegevens
over maatregelen gerapporteerd door werknemers
is de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden
(NEA) (2003, 2005 en 2006; respectievelijk
10.000, 23.000 en 24.000 werknemers; Van den
Bossche et al., 2007) gebruikt. Voor gegevens
over risicofactoren en gezondheidseffecten zijn
vier gegevensbestanden gebruikt: het Permanent
Onderzoek LeefSituatie (POLS) van het CBS (1997
tot en met 2004; circa 10.000 werknemers/jaar),
de Enquête BeroepsBevolking (EBB) van het CBS
(1997 tot en met 2003; circa 45.000 tot 60.000
werknemers/jaar), de TNO Arbeidssituatie Survey
(TAS) (2000, 2002 en 2004; circa 3.500 werk­
nemers/jaar; Smulders et al., 2001) en de Nationale
Enquête Arbeidsomstandigheden (2003, 2005 en
2006).

ESB

93(4540) 25 juli 2008

471

Effecten op arbeidsrisico’s
Uit het onderzoek blijkt dat de blootstelling aan arbeidsrisico’s in veel gevallen
gemiddeld over de jaren heen hoger is in de sectoren waar een convenant is afgesloten dan in de sectoren waarin dit niet het geval is. Dit is niet verwonderlijk,
omdat een hoge blootstelling vaak juist aanleiding was tot het sluiten van een
convenant. Het blijkt dat de convenanten inderdaad afgesloten zijn in sectoren
waarbinnen daartoe de meeste aanleiding was.
De belangrijkste vraag ten aanzien van de bepaling van de meerwaarde van de
convenanttrajecten is echter of arbeidsrisico’s meer afnemen in de convenantsectoren dan in de niet-convenantsectoren. Het blijkt dat langdurig achter de
computer werken, een van de risicofactoren voor RSI, agressie en werkdruk in
de convenantsectoren iets meer afnamen dan in de niet-convenantsectoren,
maar de verschillen waren uitermate klein (figuren 1 tot en met 3). De verschillen werden niet in alle gegevensbestanden gevonden. Omdat de convenanten
uiteraard in verschillende jaren zijn afgesloten, zijn aanvullende analyses uitgevoerd waarin voor alle convenanten de jaren voor de start van het convenant zijn
vergeleken met de jaren erna. De effecten bleven ook nu klein. In enkele gevallen werd, tegen de verwachting in, gevonden dat blootstelling aan arbeidsrisico’s
significant toenam in de convenantsectoren. Dit gold voor fysieke belasting en
blootstelling aan oplosmiddelen. Voor geluid werden in de verschillende data­
bestanden tegenstrijdige effecten gevonden. Er zijn geen tot zeer kleine effecten
zichtbaar van de arboconvenanten, ten aanzien van verschillen in trends in de
mate van blootstelling aan risicofactoren.

Effecten op gezondheid
Uit de analyse van de werknemersenquêtes blijkt dat de gezondheid van de werknemers in de convenantsectoren over het algemeen slechter was dan in de nietconvenantsectoren. Zo hadden werknemers meer werkgebonden klachten aan nek,
schouders of armen, meer burn-outklachten of werkstress en meer beperkingen
door agressie, bijvoorbeeld in de vorm van verzuim en minder functioneren. Dit is
wederom niet verwonderlijk omdat de convenanten afgesloten zijn in sectoren waar
dat het meest voor de hand lag. Ook hier is de vraag of de gezondheidsklachten
meer verminderen in de convenantsectoren dan in niet-convenantsectoren. Met
uitzondering van een enkel geval, fysieke belasting in een van de drie onderzochte
data­ estanden en agressie, blijken deze klachten niet meer af te nemen in de
b
convenantsectoren dan in de niet-convenantsectoren. Ten aanzien van gezondheids­
effecten kan dus geconcludeerd worden dat er vrijwel geen effecten van de convenanten zijn waar te nemen.

472

ESB

93(4540) 25 juli 2008

Figuur 1

Ongewenste omgangsvormen extern
Ongewenste omgangsvormen extern
Werkdruk
Ongewenste omgangsvormen extern
Werkdruk schaal
Werkdruk schaal hoog =slecht hoog =slecht schaal hoog =slecht Beeldschermwerk regelmatig) = regelmatig) nee, 3 = regelmatig)
= nee, 3
Beeldschermwerk (1 = nee, 3 = (1 Beeldschermwerk (1 =

lecteerd waar het betreffende risico volgens de Risico Inventarisatie & Evaluatie
(RIE) daadwerkelijk aanwezig was. Dat er meer maatregelen werden genomen
geldt niet even sterk voor alle convenantthema’s.
In de convenantsectoren gaf 77 procent van de bedrijven en in niet-convenantsectoren 61 procent van de bedrijven aan dat er maatregelen tegen RSI waren
genomen. Voor werkdrukmaatregelen lagen deze percentages op respectievelijk
51 en 36 procent, en voor maatregelen tegen geluid op 52 en 47 procent. De
verschillen waren klein in het geval van agressie (44 en 42 procent) en gevaarlijke stoffen (convenant oplosmiddelen 48 en 48 procent; convenant allergenen
50 en 47 procent). Om fysieke belasting te verminderen werden minder maatregelen getroffen in de convenantsectoren (45 respectievelijk 56 procent). Ook
werknemers in de convenantsectoren gaven vaker dan de werknemers in de nietconvenantsectoren aan dat er maatregelen waren genomen tegen RSI, werkdruk,
agressie en gevaarlijke stoffen. Bovendien blijkt uit de analyses dat werknemers
in convenantsectoren vaker dan werknemers in niet-convenantsectoren op de
hoogte waren van de inhoud van het verzuimbeleid van hun werkgever en dat
ziekteverzuim in convenantsectoren vaker een gespreksonderwerp was tijdens
het werkoverleg. Voor beide onderwerpen werd in de loop van de tijd in convenantsectoren een hogere toename gevonden dan in niet-convenantsectoren, al
was het effect in het tweede onderwerp relatief klein.

Beeldschermwerk zoals gemeten in de
EBB (1 = nee, 3 = regelmatig).

2,4
2,2
2,0
1,8
2,4
1,6
2,2
1,4
2,0
2,4
1,2
1,8
2,2
1,0
1,6 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
2,0
Wel convenant
Geen convenant
1,4
1,8

Bron:1,2
Blatter et al., 2007
2,15
1,6
1,0

2,05 1997
1,4
Figuur 2 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006

Werkdruk zoals gemetenconvenant
in het POLS
Wel convenant
Geen
(1 = nee, 3 = regelmatig).

1,95
1,2

1,85
1,0
2,15 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
1,75
2,05

Wel convenant

1,65
1,95
2,15
1,55
1,85
2,05
1,45
1,75 1997
1,95

1998

1999

Geen convenant

2000

2001

1,65
1,85

2002

2003

2004

Geen convenant

Wel convenant

1,55
1,75

1,45
1,25 1997
1,65

1998

1999

1,55
1,20

Bron: Blatter et al., 2007
1,45
1,15

1997

1,25
Figuur 3

1,10
1,20

2000

2001

1998

1999

2002

2003

2004

Geen convenant

Wel convenant

2000

2001

2002

2003

2004

Geen convenant

Wel convenant

Agressie zoals gemeten in de TAS
(1 = nooit, 4 = zeer vaak).

1,05
1,25
1,15
1,00
1,20
1,10

2000

1,15
1,05
1,10
1,00

2000

1,05

1,00

2002

Wel convenant

2004
Geen convenant

2002

Wel convenant

2000
Wel convenant

2004
Geen convenant

2002

2004
Geen convenant

Bron: Blatter et al., 2007

Bevindingen
De analyses in dit artikel laten zien dat er meer
arbomaatregelen genomen zijn in convenantsectoren
dan in niet-convenantsectoren. De analyses laten
echter ook zien dat de arboconvenanten slechts zeer
kleine effecten op de afname van blootstelling aan
risicofactoren teweeg hebben gebracht, en dat de

ontwikkeling van gezondheidsklachten in de convenantsectoren en in de niet-convenantsectoren over
de tijd vergelijkbaar is. Deze resultaten zijn schematisch weergegeven in tabel 1.
Verklaringen voor het feit dat er vrijwel geen meerwaarde van de arboconvenanten ten aanzien van
arbeidsrisico’s en klachten vastgesteld kan worden,
kunnen op meerdere vlakken liggen.
Ten eerste heeft het ministerie mogelijk te vroeg
geprobeerd de effecten van de convenanten vast te
stellen. In veel arboconvenanten zijn maatregelen
namelijk pas in de laatste jaren van het convenant
geïmplementeerd. Ervan uitgaande dat potentiële
effecten van maatregelen op een vermindering van
arbeidsrisico’s en gezondheidsklachten pas na enige
tijd optreden, is te verwachten dat er in 2007 nog
geen grote effecten gevonden kunnen worden.
Ten tweede is niet in alle convenanten, waar doelstellingen ten aanzien van een bepaald risico werden
afgesproken, ook daadwerkelijk aandacht besteed
aan die risico’s. In de praktijk werden maatregelen vaak bij een selecte groep werknemers met
een bepaalde functie ingevoerd. In de uitgevoerde
analyses kon echter geen onderscheid gemaakt
worden tussen de verschillende functies binnen de
sectoren. Hierdoor konden mogelijk gunstige effecten vertroebelen. Ten derde kunnen de maatregelen
die ingevoerd zijn niet de juiste zijn geweest. Ten
vierde kunnen maatregelen die door een sector of
een werkgever worden aangeboden, zoals het gebruik
van persoonlijke beschermingsmiddelen, niet altijd
daadwerkelijk worden toegepast door werknemers.
Ten slotte moet men zich realiseren dat in een aantal bedrijven in de niet-convenantsectoren eveneens
actief wordt gewerkt aan verbeteringen op het punt
van arbeidsomstandigheden.

Databeperkingen
Er zijn ook enkele methodologische verklaringen
aan te voeren voor het feit dat geen effecten van
de arboconvenanten op risicofactoren en klachten
gevonden zijn. Zo kon er in de TAS en in de NEA
2003 alleen gebruikgemaakt worden van een grove
sectorindeling voor de indeling in convenanten en
niet-convenanten, waardoor mogelijk sprake was van
misclassificatie. Dit kan mogelijke effecten vertroebeld hebben. Idealiter zouden voor het beantwoorden van de vraagstellingen langere tijdreeksen
beschikbaar moeten zijn, die zowel de periode voor
de start van de convenanten als de periode na afloop
ervan beslaan. Helaas hebben alle monitordata­
bestanden in Nederland beperkingen in die zin.

Tabel 1

Effecten van arboconvernanten.

Maatregelen
Algemeen
Fysieke belasting
RSI
Werkdruk
Agressie
Geluid
Allergenen en oplosmiddelen

ppp 00
p q
ppppp
ppp 00
p0
p0
ppp 00

Risicofactoren
geen gegevens
qq 0000
pp 0
p 0000
ppp 00
p 0 qq
00000
(allergenen)
qqq 0
(oplosmiddelen)

Gezondheids­
effecten
000000
p 00
000
000
p
geen gegevens
geen gegevens

Het aantal symbolen per cel geeft weer hoeveel indicatoren (in de verschillende bestanden) onderzocht zijn. Aan
het soort symbool is te zien of er een significant effect in de verwachte richting is gevonden (p), in de onverwachte richting (q) of dat geen effect is gevonden (0).

Bron: Blatter et al., 2007

om te bekijken of de bevindingen van het huidige onderzoek in lijn zijn met die
resultaten van de afzonderlijke convenanten. Veerman et al. (2007) concluderen
in hun eindevaluatie dat de kwantitatieve doelstellingen die in veel convenanten
geformuleerd waren lang niet altijd gehaald zijn. Op een aantal onderwerpen zijn
beperkte resultaten gehaald (minder dan de doelstellingen, maar wel in gunstige
richting) en op andere onderwerpen is geen ontwikkeling, maar soms juist een
achteruitgang gevonden. Van alle kwantitatieve doelstellingen waarvan het doelbereik bekend is, is 41 procent gehaald, en daarnaast 36 procent gedeeltelijk
en 23 procent niet gehaald. De kans dat de gunstige effecten van enkele convenanten dan vertroebelen in de totale groep waar een convenant op een bepaald
thema is afgesloten, is dan ook groot.

Conclusie
Het Ministerie van SZW voert geen beleid meer ten aanzien van arboconvenanten
en er worden derhalve geen nieuwe convenanten meer afgesloten. Op Europees
niveau staat deze niet wettelijk gereguleerde aanpak in de belangstelling, niet in
de laatste plaats vanwege positieve effecten die de convenanten hebben gesorteerd ten aanzien van de ontwikkeling van het arbobeleid in convenantsectoren.
Echter, de weg van beleid naar risico- en klachtreductie lijkt vooralsnog weerbarstig. Structurele arbeidsmonitors zullen de komende jaren moeten uitwijzen in
hoeverre alsnog gunstige effecten optreden ten aanzien van de arbeidssituatie en
gezondheid van Nederlandse werknemers.

Literatuur
Blatter, B., M. van Hooff, E. de Vroome en P.Smulders (2007)
Wat is de meerwaarde van de arboconvenanten? Een vergelijkende
kwantitatieve analyse op basis van bestaand cijfermateriaal.
Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven.
Bos, C. en M. Engelen (2007) De werkgeversmonitor arbeidsomstandigheden: Tweede meting. Eindrapport. Leiden: Research voor
Beleid.
Bossche, S. van den, C. Hupkens, S. de Ree en P. Smulders

Afzonderlijke eindevaluaties
In elk convenant zijn aparte kwantitatieve nul- en
eindmetingen uitgevoerd met behulp van de Monitor
Arboconvenanten. Omdat geen controlegroepen
zijn meegenomen, kan men daaruit echter niet
concluderen of een verandering in arbeidsrisico’s of
klachten door het convenant of door andere factoren veroorzaakt is. Desondanks is het interessant

(2007) Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2006:
Methodologie en globale resultaten. Hoofddorp: TNO.
Smulders, P., F. Andries en F. Otten (2001) Hoe denken
Nederlanders over hun werk…? Opzet, kwaliteit en eerste resultaten
van de TNO Arbeidssituatie Survey. Hoofddorp: TNO Arbeid.
Veerman T., Ph. de Jong, B. de Vroom, D. Bannink, S. Mur,
M. Ossewaarde, V. Veldhuis en N. Vellekoop (2007) Convenanten
in Context. Aggregatie en analyse van werking en opbrengsten van
het beleidsprogramma Arboconvenanten. Den Haag: Ministerie
van SZW.

ESB

93(4540) 25 juli 2008

473

Auteurs