Ga direct naar de content

Reactie: AIQ even (on)zinnig als baken voor beleid als andere macro-economische variabelen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 17 2018

De constateringen die Bas ter Weel en coauteurs doen in hun studie over de arbeidsinkomensquote zijn juist. Deze constateringen laten in het licht van de recente literatuur echter ook een andere conclusie toe.

Foto: Sijmen Hendriks/Hollandse Hoogte

In hun ESB-artikel en het achterliggende rapport beweren Ter Weel, Hers, Witteman en Smits (2018), hierna Ter Weel et al., dat de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) geen zinnig baken is voor beleid. Zij geven hiervoor drie redenen. Allereerst kan de AIQ op verschillende manieren en over verschillende perioden worden gemeten, wat wisselende beelden oplevert over het niveau en de ontwikkeling ervan. Ten tweede geeft de AIQ niet altijd een goed beeld van de onderliggende economische werkelijkheid. Ten derde is de AIQ gevoelig voor revisies van data door het CBS. Tot deze bevindingen komen de auteurs na een zorgvuldige analyse van de in de nationale en internationale literatuur gebruikte definities van de AIQ.

Op zich zijn alle drie de constateringen van Ter Weel et al. juist. De constateringen zijn echter van toepassing op alle macro-economische indicatoren en begrippen. Hun redenering doortrekkend, zou dit betekenen dat alle gangbare macro-economische begrippen, waaronder het bruto binnenlands product, de consumptieve bestedingen, de bedrijfsinvesteringen, de werkloosheidsvoet, de inflatie en de arbeidsproductiviteit, geen zinnige bakens voor beleid zouden zijn.

De auteurs achten de arbeidsproductiviteitsontwikkeling geschikter als richtsnoer voor het doen van uitspraken over de loonvorming dan de AIQ. De drie hierboven genoemde bezwaren tegen de AIQ zijn evenwel ook op de arbeidsproductiviteitsontwikkeling, wat ook een macro-variabele is, van toepassing. Het begrip dat de grootste uitdagingen kent op gebied van meten en datarevisies, te weten de bruto toegevoegde waarde, bepaalt immers zowel de AIQ als de arbeidsproductiviteit.

Dalende trend ongeacht meetmethode

Om als macro-economen niet met lege handen te staan is het onzes inziens zinvoller om op pragmatische wijze met alle definitieverschillen en dataproblemen om te gaan. Dat kan bijvoorbeeld door te proberen een rode draad te vinden in de vele studies en analyses die er over de ontwikkeling van de AIQ de afgelopen jaren zijn verschenen. Kortheidshalve wijzen we hier slechts op een paar publicaties van internationale organisaties en gerenommeerde economen, te weten OESO (2012), IMF (2017), Schwellnus c.s. (2017) en Karabarbounis en Neiman (2013).

Al deze publicaties, waarin vaak net weer wat andere definities en analyseperioden worden gehanteerd, concluderen dat sinds het begin van de jaren tachtig in nagenoeg alle ontwikkelde economieën de arbeidsinkomensquote een neerwaartse trend vertoont. De Nederlandse economie vormt daarbij geen uitzondering, wat eerder ook is geconstateerd door CBS (2017), CPB (2017), DNB (2016), Badir (2018). Zie ook Figuur 1.

Figuur 1

In recentere nationale en internationale publicaties, zoals DNB (2018), Autor et al. (2017) en Abdih en Danninger (2017), ligt de focus dan ook meer op het verklaren van deze neerwaartse trend dan in het vaststellen ervan. De trend wordt als gegeven beschouwd, waarbij het duidelijk is dat de intensiteit van de trend verschilt per land, per periode en dat deze ook afhankelijk is van de gekozen definitie.

Dalende trend relevant

De neerwaartse trend in de AIQ, die zich overigens in diverse landen sterker voordoet dan in Nederland, heeft aanzienlijke macro-economische gevolgen. Uitgaande van de situatie in 2017, betekent elke procentpunt daling van de AIQ, dat ceteris paribus 5,4 miljard euro minder neerslaat bij de productiefactor arbeid. In 2017 lag het niveau van de AIQ 4 procentpunt onder het gemiddelde niveau in de jaren tachtig (Figuur 1). Dat komt dus neer op ruim 20 miljard euro, ofwel gemiddeld 2500 euro per huishouden dat arbeidsinkomen geniet.

Ter Weel et al. concluderen dat de reële loonontwikkeling ‘heel behoorlijk gelijke tred heeft gehouden met de productiviteit’. Gemiddeld per jaar is echter sprake van een kleine achterstand, die na verloop van vele jaren ertoe heeft geleid dat de productiefactor arbeid naar verhouding substantieel minder van de toegevoegde waarde krijgt toebedeeld.

Volgens schattingen van Storm en Naastepad (2016) kan dit een remmende werking hebben gehad op de bbp-groei, doordat het positieve effect op de netto-uitvoer van een dalende AIQ niet opweegt tegen de lagere particuliere consumptie. Zij vinden dat een daling in de AIQ van 1 procentpunt de bbp-groei remt met 0,25 procentpunt.

Definitiewijzigingen voortschrijdend inzicht

De tweede door Ter Weel et al. genoemde reden waarom de AIQ geen zinvolle indicator zou zijn, is het meest fundamenteel van aard. De auteurs stellen dat de AIQ niet altijd een goed beeld geeft van de onderliggende economische werkelijkheid. Het is inderdaad van belang dat economen en statistici regelmatig nagaan of hun begrippen en indicatoren de economische werkelijkheid nog wel op adequate wijze weerspiegelen. Doordat die werkelijkheid voortdurend verandert, is het goed – om niet te zeggen noodzakelijk – dat de definities van de gehanteerde macro-economische begrippen en indicatoren kritisch tegen het licht worden gehouden. Dit leidt regelmatig tot definitiewijzingen en revisies van de Nationale rekeningen door het CBS.

Dat geldt ook voor de AIQ. Onlangs bleek dat de manier waarop het arbeidsinkomen van zelfstandigen werd bepaald, niet in overeenstemming was met de werkelijkheid. Daarom hebben CBS, CPB en DNB de definitie van de AIQ op dat aspect aangepast, zie Van den Bergen et al. (2017). Er mag van uit worden gegaan dat de nieuwste inzichten in de meest recente data zijn verwerkt en dat deze dus op dit moment het beste zijn om analyses mee te verrichten. Onder invloed van voortschrijdend inzicht, nieuwe databronnen en een veranderende economische werkelijkheid zullen revisies en definitiewijzigingen altijd blijven. Dit moet economen er niet van weerhouden om empirische macro-economische analyses ten behoeve van de beleidsvoorbereiding te blijven verrichten, ook al weten ze dat de gehanteerde begrippen en indicatoren niet perfect en aan revisies onderhevig zijn.

Conclusie

Ter Weel et al. wijzen terecht op diverse definitie- en datakwesties bij het meten van de AIQ. Dit zou echter betekenen dat nauwelijks nog empirische macro-analyses ten behoeve van het sociaal-economische beleid te maken zijn. De kritiekpunten op de AIQ zijn immers ook van toepassing op alle belangrijke macro-economische grootheden. Het is de taak van macro-economen om op pragmatische wijze een rode te vinden in de data, wetende dat de indicatoren niet perfect zijn. De AIQ blijft dan ook een zinvolle en beleidsrelevante indicator, die op de lange termijn iets zegt over de mate waarin de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit neerslaat bij de productiefactor arbeid. Door het verloop van de AIQ niet alleen op macro-niveau maar ook voor bedrijfstakken te bezien, krijgt de indicator meer reliëf en nemen de betekenis en bruikbaarheid verder toe.

Literatuur

Abdih, Y. en Danninger, S. (2017) What Explains the Decline of the U.S. Labor Share of Income? An Analysis of State and Industry Level Data. IMF Working Papers, WP/17/167. IMF: Washington D.C.

Autor, D.H., Dorn, D., Katz, L.F., Patterson, C., en Van Reenen, J. (2017) The fall of the labor share and the rise of superstar firms. National Bureau of Economic Research, Working Paper No. 23396. NBER: Cambridge MA.

Badir, M. (2018) Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil. Rabobank: Utrecht.

Bergen, D. van den, A. Bruil, B. Butler, A. van der Horst, H. Kranendonk, M. Mellens, M. Tanriseven en J. Verbruggen (2017) Herziening methode arbeidsinkomensquote, CBS Paper.

CBS (2017) Aandeel arbeid in de economie daalt derde jaar op rij. CBS: Den Haag.

CPB (2017) Macro Economische Verkenning 2018. CPB: Den Haag.

DNB (2016) Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag. DNB: Amsterdam.

DNB (2018) Flexibilisering arbeidsmarkt gaat gepaard met daling arbeidsinkomensquote. DNB: Amsterdam.

IMF (2017) World Economic Outlook: Gaining momentum? IMF: Washington DC.

Karabarbounis, L., en Neiman, B. (2014) The global decline of the labor share. Quarterly Journal of Economics, 129(1), 61-103.

OESO (2012) Labour losing to capital: What explains the declining labour share? Hoofdstuk 3 van de Employment Outlook. OESO: Parijs.

Schwellnus, C., Kappeler, A., en Pionnier, P. (2017) Decoupling of wages from productivity: Macro-level facts. OECD Economics Department Working Papers, No. 1373. OESO: Parijs.

Storm, S. en Naastepad, R. (2016) De dalende arbeidsinkomensquote in macro-economisch perspectief. ESB, 101(4743), 702–704.

Weel, B. ter, Hers, J., Witteman, J. en Smits, T. (2018) De beperkte bruikbaarheid van de arbeidsinkomensquote in de beleidsdiscussie, ESB, 103(4765), 406-409

Auteurs

Categorieën