Overheid en consumentenvoorlichting
Voorlichting over de Miljoenennota
IR. D. E. ALDERSHOFF* – DRS. W. C. A. M . DESSART*
DRS. D. A. FRANCKEN*
–
Thema’s van voorlichting aan consumenten worden sterk bepaald door wat men onder ,,consument”
resp. ,,consumptie” verstaat. Zo kan de consument niet alleen als koper en gebruiker van goederen
en diensten worden beschouwd, maar ook als direct belanghebbende bij prijs- en accijnsmaatregelen,
genomen op nationaal of EG-niveau. Uit een recent door SWOKA verricht onderzoek onder
Nederlandse consumenten blijkt, dat de bekendheid met maatregelen uit de laatste
Miljoenennota en de financiële gevolgen daarvan te wensen overlaat.
Een belangrijk terrein van voorlichting aan consumenten ligt hier dan ook braak.
Inleiding
Bij de presentatie van de Miljoenennota in september vorig
jaar heeft de regering een aantal prijs- en accijnsmaatregelen
voorgesteld, die vrijwel alle huishoudens in 1980rechtstreeks
in di portemonnee zullen raken. In d e massamedia (krant,
radio, tv) zijn deze maatregelen breeduit aangekondigd.
Twee vragen zijn in dit verband voor d e consument van
groot belang. Ten eerste: welke zijn deze afgekondigde maatregelen en ten tweede: wat zijn de financiële gevolgen van deze maatregelen voor d e huishoudportemonnee? Aan deze
laatste vraag is in d e massamedia weinig aandacht gegeven.
Geplaatst tegen d e achtergrond van een steeds toenemende
behoefte bij mensen a a n voorlichting over het huishoudelijke
budget I ) is de vraag gerechtvaardigd of niet meer duidelijkheid over de gevolgen van d e maatregelen voor het huishouden gewenst is.
D e overheid is zich overigens wel bewust van het belang
van voorlichting a a n d e consument. In 1974 vroeg zij de
Commissie voor Consumenten Aangelegenheden ( C C A ) van
de Sociaal-Economische Raad o m een advies over d e huishoudelijke en consumentenvoorlichting. Het CCA-advies
is eind 1978 uitgebracht 2). In genoemd advies stelt een d o o r
de C C A ingestelde ,,Werkgroep consumentenvoorlichting”
zich tot taak in algemenere zin uitspraken te doen ,, . . . over
de vraag of, en zo ja in hoeverre, d e voorlichting a a n de
Nederlandse consumenten verbeterd en uitgebreid zou moeten worden” (blz. 7). Hiertoe worden zowel het onderscheid
als de onderlinge samenhang tussen de huishoudelijke e n de
consumentenvoorlichting uiteengezet 3). De C C A onderkent
dat beide voorlichtingsterreinen in theorie en praktijk niet
duidelijk zijn af te bakenen. Tot de doeleinden van d e huishoudelijke voorlichting behoort namelijk o o k ,, . . een optimale keuze van goederen e n diensten te bevorderen”
(blz. 14). Hier wordt duidelijk een beroep gedaan o p d e consumentenvoorlichting.
Het is de vraag in hoeverre d o o r deze benadering van
huishoudelijke e n consumentenvoorlichting belangrijke
thema’s bij de voorlichting a a n consumenten tussen wal en
schip raken. De begrippenconsument en consumptie hebben
d e afgelopen tijd immers een ruimere betekenis gekregen. Z o
wordt in de Nota consument en consumptie onder
,,consument” niet alleen d e koper, maar ook de (uiteindelijke) gebruiker van goederen en diensten verstaan. Het gaat
hier o m goederen en diensten die d o o r de particuliere sector.
.
ofwel d o o r de overheid (quasi-collectieve goederen) d a n wel
d o o r particuliere huishoudingen geproduceerd worden 4).
O o k het EG-programma voor ,,een beleid inzake bescherming en voorlichting van d e consument”gaat verder 5). Hierin wordt gesteld d a t consumenten niet langer alleen worden
beschouwd als individuen die goederen en diensten kopen en
gebruiken ter voorziening in h u n eigen behoefte of in die van
een huishouden, maar ook als individuen die te maken hebben met d e verschillende aspecten van de samenleving
waarbij zij als consument rechtstreeks of zijdelings worden
betrokken. In dit programma wordt als één van d e prioriteiten genoemd: ,, . . . de consument duidelijk o p d e hoogte te
brengen van de o p nationaal en EG-niveau genomen maatregelen die zijn belangen rechtstreeks of zijdelings kunnen
raken” 6). Interpretatie van dit EG-programma, met name
naar de gestelde prioriteiten. rechtvaardigt een pleidooi voor
de volgende thema’s van voorlichting a a n consumenten. In
het eerder vermelde CCA-advies komen deze voorlichtingsthema’s onvoldoende a a n bod:
* De auteurs zijn werkzaam bij de Stichting Wetenschappelijk
Onderzoek Konsumenten Aangelegenheden (SW0KA)te Den Haag.
1 ) E. M. Van Rijn van Alkemade, Budgetvoorlichting in Nederland,
Vakblad voor Huishoudkunde, nr. 1. 1979, blz. 2-9.
2) S E R . Advies inzake de huishoudelijke en consumenreni,oorlichrrng, Den Haag. 1978.
3) De huishoudelijke ijoorlichting is gericht ..op een doelmatig voeren an de huishouding door het aanleren van vaardigheden voor
huiselijke verzorging en het verstrekken van informatie over daarmee verband houdende inkopen” (SER-advies, op. cit.. 1978, blz.
41). De consumenrenvoorlich~ing gericht op ,,het verstrekken van
is
objectieve en relevante informatie, waardoor de consument in staat
wordt gesteld op weloverwogen wijze een keuze te doen uit en vervolgens gebruik te maken van hetgeen hem aan goederen en diensten
wordt aangeboden” (SER-advies, t.a.p., 1978, blz. 10).
4) Nota consument en consumptie. Een terreinverkenning, 1979,
Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15 176, nrs. 1-2.
5) Eerste programma van de Europese Economische Gemeenschap
voor een beleid inzake bescherming en voorlichting aan de consument. Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, Nr. C 921 I;
Ontwerp van resolutie van de Raad betreffende een tweede
programma van de Europese Economische Gemeenschap voor een
beleid inzake bescherming en voorlichting van de consument,
Publikariehlad i3ande Europese Gemeenschappen, nr. C 2 18 3.
6) Eerste programma EG, t.a.p.. 1975. blz. 10.
r het belang van veiligheid, gezondheid, energie- en
dlieuaspecten, verantwoorde geldbesteding e.d. bij consumptie is niet beperkt tot de consument als lid van een
huishouden; deze aspecten zijn ook van belang voor de
consument als werknemer, vakantieganger, recreant,
lid van een sport- of gezelligheidsvereniging, weggebruiker e.d.;
0 voorlichting aan consumenten kan meer zijn dan actuele
informatie over de via de markt aangeboden goederen en
diensten. Voorlichting over quasi-collectieve goederen
en diensten is eveneens van groot belang. Denk aan musea,
scholing, schouwburgen, openbaar vervoer, ziekenhuizen,
bejaardentehuizen, kruisverenigingen, gezinsverzorging
enz.;
voorlichting over al die financieel-economische en belastingtechnische beleidsmaatregelen, die de consument als
onderwerp hebben, dient eveneens het belang van de consument.
Dat dit laatste geen overbodige zaak is, mag blijken uit een
door de SWOKA verricht onderzoek naar de bekendheid met
de in de laatste Miljoenennota aangekondigde prijs- en
accijnsmaatregelen. ~ e z grijpen rechtstreeks in op de cone
sumptieve mogelijkheden van de Nederlandse bevolking.
Prijs- en accijnsmaatregelen
De prijs- en accijnsmaatregelen die bij de Miljoenennota in
september 1979 werden gepresenteerd, zijn 7):
r hogere accijns op sigaretten en shag. Een pakje sigaretten
wordt f. 0,40 duurder;
r hogere accijns op sterke drank. Jenever bijvoorbeeld
wordt f. 2,35 duurder;
r hogere benzine-accijns. De gewone benzine en superbenzine worden ongeveer f. 0,05 per liter duurder;
r de bijzondere verbruiksbelasting, een soort extra btw
verschuldigd bij de aankoop van een nieuwe auto, gaat
omhoog. Auto’s die meer kosten dan f. 10.000 stijgen 2 tot
3% in prijs;
0 aardgas wordt f. 0,08 per m3 duurder;
r de kaartjes voor muziek- en toneeluitvoeringen stijgen in
prijs.
Onderzoek
Begin oktober 1979 werd door de SWOKA aan InfoPhone BV te Amsterdam de opdracht verstrekt tot het houden van een onderzoek inzake de in september door de regering voorgestelde prijs- en accijnsmaatregelen. Doel van het
onderzoek was inzicht te verkrijgen in de consequenties die
de voorgestelde prijs- en accijnsmaatregelen naar de mening
van de ondervraagden hebben voor het huishoudbudget.
Hiervoor werden de volgende gegevens verzameld:
de bekendheid met produkten en diensten die in 1980
in prijs zullen gaan stijgen;
het geschatte bedrag waarmee het uitgavenpakket van het
huishouden zal stijgen ten gevolge van de voorgebtelde
prijs- en accijnsmaatregelen;
het meer, minder of evenveel belasting moeten betalen
in 1980, vergeleken met 1979, als uitvloeisel van de voorgestelde loon- en inkomstenbelastingmaatregelen;
het meer, minder of evenveel kunnen kopen met het netto
besteedbaar inkomen in 1980, vergeleken met 1979.
het wel resp. niet bezitten van een auto, het wel resp. niet
stoken op aardgas en het bedrag dat wordt uitgegeven aan
tabaksartikelen en sterk alcoholische dranken;
0 sociaal-economische en -demografische gegevens (leeftijd, opleiding, inkomen, urbanisatiegraad, grootte huishouden, geslacht).
Het onderzoek werd geheel telefonisch uitgevoerd bij een
representatieve steekproef van 488 huishoudens in het bezit
van telefoon. De vragenlijst is 241 maal bij de heer des huizes
en 247 maal bij de vrouw des huizes afgenomen. De steekproef is vaorgestratificeerd naar telefoondistrict en per telefoondistrict zijn de adressen aselect gekozen. Alle geselecteerde adressen zijn ingeval van niet-thuis o p een ander tijdstip ,,herbezochtw. Ingeval van weigeren of tweemaal nietthuis is overgegaan naar een volgend adres. De gesprekken
werden gehouden in de tweede week van oktober 1979, drie
weken na presentatie van de Miljoenennota. (Voor respons
zie tabel 1).
Tabel I . Verantwoording van de respons van de telefonische
enquête
Vrouuen
Het totale uitgavenpakket voor een modaal huishouden
wordt zo in 1980 vrijwel zeker duurder. De koopkracht zou
echter in 1980 worden gehandhaafd voor huishoudens tot en
met een modaal inkomen ( f. 32.000). Voor huishoudens
f
met twee resp. vier maal het modale inkomen daalt de koopkracht met 1% resp. 1,5%. Dat werd althans aangekondigd in
de Miljoenennota 1980. De regering wilde deze koopkrachtdoelstelling realiseren door:
r een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting.
Over de financiële gevolgen van deze voorgestelde maatregelen voor het huishoudbudget zijn enkele cijfers bekend.
Hierbij is steeds uitgegaan van een (gemiddeld) huishouden,
bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, beneden de 16
jaar, waarbij de man voor het inkomen zorgt endevrouw niets
bijverdient. Aan de hand van cijfers en berekeningsmethoden
van het Centraal Planbureau wordt volgens De Kam 8) het
totale uitgavenpakket voor zo’n ,,modaal”huishouden in 1980
f. 244 duurder. De Kam komt zelf via een iets andere methode
toteen bedrag van f. 359voor het modale huishouden. Tot nog
toe zijn het alleen de consumentenorganisaties geweest die via
de pers en in eigen publikaties aandacht hebben besteed aan de
financiëlegevolgen van de Miljoenennota voor de huishoudportemonee. Het Konsumenten Kontakt heeft via de pers
aangegeven hoeveel alle tariefsverhogingen zullen kosten: de
verhoogde aardgasprijs zal een gemiddeld huishouden in 1980
aan directe lasten f. 330 meer kosten; alle prijsverhogingen bij
elkaar komen voor een modaal huishouden neer op f. 550 meer
in 1980 9).
ESB 23-1-1980
Mannen
Aantal gelegde contacten ………..
Eerste poging.
– geslaagd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– weigert
……………………
niet-thuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tweede poging:
– geslaagd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– ueigert
……………………
niet-thubr . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Totaal geslaagd
……………….
1
247
1
241
Resultaten
Bekendheid met prijs- en accijnsverhogingen
Aan de respondenten is gevraagd produkten of diensten te
noemen die in 1980 in prijs zullen stijgen als gevolg van de in
7) Deze maatregelen zijn in bijna ongewijzigde vorm door de
Tweede Kamer eind 1979 aanvaard.
8) F. de Kam, Leven voor modaal gezin in 1980 f. 359 duurder,
Haagsche Couranr, 7 november 1979.
9) Persbericht Konsumenten Kontakt van 18 september 1979.
september 1979 op Prinsjesdag voorgestelde prijsmaatregelen. In tabel 2 staan de percentages vermeld van de personen die spontaan de produkten en diensten noemden waarop de diverse aangekondigde maatregelen betrekking hebben. Opmerkelijk is dat ook artikelen worden genoemd die in
het geheel niet in de Miljoenennota aan de orde zijn geweest.
Tien procent denkt dat levensmiddelen als gevolg van de aangekondigde regeringsmaatregelen in prijs zullen stijgen; levensmiddelen worden met name vaak genoemd door personen met een laag opleidingsniveau, d.i. lager (beroeps)onderwijs.
Tabel 2. Bekendheid bij respondenten met aangekondigde
prijsverhogingen van produkten en diensten, in procenten
Tabaksartikelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Benzine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Alcohol . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aardga . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Munek- toneeluitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
In eerste instantie weet bijna een kwart van de ondervraagden (23%) geen enkel produkt of dienst te noemen.
Slechts 8% weet de bovenste vier produkten in tabel 1 allemaal te noemen. Tussen de verschillende produkten bestaat
een onderlinge samenhang wat betreft de bekendheid met de
aangekondigde maatregelen.
Uit tabel 3 blijkt dat de bekendheid met een hogere prijs
voor alcohol en voor tabak (genotsartikelen) nauw met elkaar
samenhangen. Hetzelfde geldt voor aardgas en benzine
(energie). Dat kennis van benzineprijsverhoging ook samenhangt met kennis van hogere prijzen voor alcohol en tabak is
wellicht toe te schrijven aan een algemene kenniscomponent.
Immers, benzine, aardgas, alcohol en tabak worden het meest
frequent genoemd.
Tabel 3. Samenhang tussen twee produkten naar bekendheid
met prijsverhoging van beide a)
Benrine
Aardgas . . . .
Alcohol . . . . .
Tabak . . . . . .
0.22
0.17
0.06
0.05
0.02
0.02
0.66
–
p~
m.b.t. de auto is vooral toe te schrijven aan het relatief lage
aantal ondervraagden dat van de autoprijsverhoging afweet.
De variabelen ,,opleidingwen ,,bezit/verbruikWvertonen de
meeste en hoogste significante waarden.
De variabele ,,bezit/verbruikW
geeft echter een vertekening
van de significante waarden van de variabelen ,,opleidingwen
,,inkomenv. Als deze variabele constant wordt gehouden zijn
,,opleidingw en ,,inkomen” alleen significant bij geen bezit
resp. weinig verbruik van een bepaald artikel. Met andere
woorden, als van een artikel meer wordt verbruikt in een
huishouding, dan is de bekendheid met de aangekondigde
prijsverhoging groter; dit ongeacht de hoogtevan het inkomen
of het opleidingsniveau.
Bij geen of relatief weinig verbruik is bij personen met een
hoger inkomen (boven de ziekenfondsgrens) en met een
hogere opleiding (vwo en hoger) de bekendheid met de
diverse prijsverhogingen significant groter dan bij personen
met een lager inkomen (beneden de ziekenfondsgrens) en
een lagere opleiding (onder het vwo-niveau).
Voor de vraag welke mensen meer of minder kennis
hebben van de verschillende prijsverhogingen is een stapsgewijze discriminantanalyse (methode – Wilks) uitgevoerd
met als afhankelijke variabele het aantal produkten met een
prijsverhoging, dat correct wordt genoemd. Het betreft hier
drie, ongeveer even grote, groepen van respondenten met
resp. nul of één (O, l), twee (2) en drie of vier (3, 4) juist genoemde produkten. Deze analyse levert als variabelen met
significante predictieve waarden op: opleiding, urbanisatiegraad, huishoudgrootte, inkomen en leeftijd. Hoe ,,hogerw
resp. ,,groterwde waarden van deze variabelen des te groter is
de bekendheid met de prijsverhoging (zie tabel 5 ) .
In deze analyse kon de variabele ,,bezit/verbruikW
niet
worden meegenomen, omdat het verbruik van de diverse
artikelen niet bij elkaar kan worden opgeteld (b.v. aardgasverbruik en alcoholgebruik). Van deze variabele mag echter
op basis van tabel 4 een hoge predictieve waarde ten aanzien
van bekendheid met prijsverhogingen worden verondersteld. Wellicht heeft het weglaten van deze variabele er sterk
toe bijgedragen dat de overall predictieve waarde van de zes
hier in de analyse gebruikte discrimerende variabelen niet
indrukwekkend is. Men denke hierbij aan de gevonden interactie tussen ,,opleiding”en ,,bezit/verbruikW. kans op een’
De
juiste voorspelling is bij drie groepen 33,3%. Door kennis
van de waarden van de discriminerende variabelen neemt
dit percentage ,,slechtswtoe tot 42,4.
Tabel 5. Overzicht resultaten discriminantanalyse
p
p
a) Phi-waarden. de curbief gedrukte waarden zijn wgnilicant (p = < 0.01).
l
IYP
De cijfers in tabel 4 gaven de mate aan van significantie van
X2-waarden bij kruistabellering van ,,bekendheid met prijsverhoging produkt” (twee categorieën: wel/ niet bekend) met
zes variabelen.
Tabel 4. Bekendheid met de aangekondigde prijsverhoging
van vijfprodukten, naar zes variabelen a)
Variabelen
Alcohol
Tabak
Benzine
Aardgas
j
Auto
Geslacht ……………
Leeftgd …………….
Grootte huishouden . . . . .
Inkomen
Opleiding
Beritiverbruik . . . . . . . . . .
……………
…………..
a) Waanchijnlijkheidswaarden chi-kwadraattoets (alleen significante waarden zijn ver-
meld).
b) Boven 50 jaar minder bekendheid.
C) Bil 3-per~oonshui~ho~den~ bekendheid dan bij grotere of kleinere huishoudens.
meer
d) Hoper inkomen meer bekendheid.
C ) HO&
opleiding mccr bekendheid
I) Bi] mccr tcrbruik mcer bckcndhcid
De oorzaak van de afwezigheid van de significante waarden
86
Variabele
I.
opleiding
urbanisatie
grootte huishouden
inkomen
leeftijd
2.
3.
4.
5
Bekendheid met financiële gevolgen
M.b.t. de schatting van de financiële gevolgen van de in de
Miljoenennota aangekondigde prijs- en accijnsmaatregelen
kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
schatting van het effect van de aangekondigde prijs- en
accijnsmaatregelen;
schatting van het effect van de verlaging van loon- en
inkomstenbelasting;
schatting van de koopkracht voor het volgende jaar (1980).
De resultaten van de schatting van de prijs- en accijnsmaatregelen staan in tabel 6. De schatting is opvallend hoog.
Slechts 23% van de ondervraagden noemt een bedrag tussen
de f. 60 en f. 650. De mediaanwaarde van f. 920 ligt aanzienlijk hoger dan de door het Centraal Planbureau (f. 244), De
Kam (f. 359) en het Konsumenten Kontakt (f. 550) berekende
bedragen. Het feit dat maar liefst 31% van de respondenten
geen schatting weet te maken is wellicht indicatief voor de
slechte bekendheid met de maatregelen en het gebrekkige
inzicht in het eigen huishoudbudget.
Tabel 6. Schatting van de financiële gevolgen van aangekondigde prijs- en accijnsmaatregelen voor het huishoudbudget
Bedrag
Aantal personen
Conclusie
f. M) – f. 650 …………………
f. 561-f 1440 ……………….
f. 1441 en hoger ……………….
Weet geen bedrag te noemen ……..
150
Toa1
488
100
Gemiddelde f. 1.192
Standaarddeviatie f. 867
Medinan f. 920
Er is ook gevraagd of men denkt dat in 1980 als gevolg van
belastingmaatregelen in vergelijking met het jaar daarvoor
(d.i. 1979) meer, minder of evenveel belasting over loon en inkomsten zal moeten worden betaald van het bruto huishoudinkomen. De resultaten zijn:
r 67,4% van de respondenten verwacht meer belasting te
moeten betalen;
r 8,% van de respondenten verwacht minder belasting te
moeten betalen;
o 24,5% van de respondenten verwacht evenveel belasting
te moeten betalen.
Bij een vergelijking van 1980 met 1979 verwachten personen met een inkomen boven de ziekenfondsgrens significant vaker dat zij meer belasting moeten betalen dan personen met een inkomen beneden de ziekenfondsgrens (p =
< 0,Ol) (zie tabel 7).
Tabel 7. Verwachting belastingdruk in 1980. in vergelijking
met 1979, naar hoogte van het inkomen
Vcrwachiing
belastingdruk (1980)
………………..
evenveel ……………..
minder ………………
Inkomen
beneden
ziekenfondsgrens
Inkomen
boven
ziekenfondsgrens
Totaal
63%
10%
27%
77%
4%
19%
67%
8%
25%
100%
mar
wacht dat met het netto inkomen van het huishouden in
1980 meer, minder of evenveel gekocht kan worden als in
1979. Van de respondenten denkt 67% met het inkomen in
1980 minder te kunnen kopen, 2% meer en 31% denkt evenveel te kunnen kopen. Personen met een inkomen boven de
ziekenfondsgrens verwachten niet vaker een daling van de
koopkracht dan personen beneden deze grens. De intentie
van de regering om de koopkracht tot en met het modale
inkomen te handhaven en daarboven te verlagen, komt
niet in de verwachtingen van de consumenten tot uiting.
100%
Het antwoord op de vraag: ….. of, en zo ja in hoeverre, de
voorlichting aan de Nederlandse consumenten verbeterd en
uitgebreid zou moeten worden” 10) is sterk afhankelijk van
wat men onder ,,consumptie”resp. ,,consument”verstaat. De
discussies over de inhoudsbepaling van de begrippen
,,consumentw en ,,consumptien zijn echter nog lang niet afgerond. Diverse opties zijn bekend, met elk eigen specifieke
implicaties voor een te voeren voorlichtingsbeleid. Dit rechtvaardigt een pleidooi voor een probleemgerichte aanpak van
de voorlichting aan (Nederlandse) consumenten.
Uit het hiervoor gepresenteerde onderzoek blijkt dat de
bekendheid met en de schatting van de financiële gevolgen
van d e prijs- en accijnsmaatregelen uit de laatste ~ i l j o e n ë n nota bii de Nederlandse consument veel te wensen overlaten.
Een belangrijk terrein van voorlichting ligt hier braak. Van
Rijn van Alkemade 11) wijst erop dat tot heden de budgetvoorlichtende instanties geen al te grote bekendheid hebben
gegeven aan hun activiteiten omdat de toename in aanvragen
hierdoor niet meer zou kunnen worden verwerkt. Het
Nibud, dat onlangs van start is gegaan, zou hier een belangrijke bijdrage kunnen leveren.
De gevonden onderzoeksresultaten pleiten voor een aanpak van voorlichting aan specifieke doelgroepen, te onderscheiden naar: opleiding, inkomen, urbanisatiegraad, feitelijk bezitlverbruik e.d. Verder onderzoek is hier nodig. Een
algemene, brede aanpak van voorlichting, zonder toespitsing
op specifieke doelgroepen lijkt minder gewenst.
Hopelijk kan zo een betere voorlichting aan consumenten
worden gerealiseerd over al die prijs- en belastingmaatregelen, zowel op nationaal als op EG-niveau, die de consument
direct aangaan.
!OOR
(n = 460)
Daniëlle E. Aldershoff
Wil C. A. M. Dessart
Dick A. Francken
N.B. Geen antwoord. 28.
In de enquête is ook gevraagd naar de verwachte ontwikkeling van de koopkracht. Gevraagd is of men ver-
ESB 23-1-1980
10) SER, op. cit., 1978. blz. 7.
11) Van Rijn van Alkemade, op. cit., 1979