Ga direct naar de content

Oude tips voor nieuw industriebeleid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 11 2024

Jasper H. van Dijk stelde vorig jaar in ESB dat industriebeleid de kans verhoogt op ondoelmatig beleid. De overheid kan echter wel degelijk nuttige interventies plegen. De vraag zou moeten zijn hoe we dergelijk effectief industriebeleid voeren. Daartoe is het zinvol na te gaan hoe er eind jaren zeventig tegen industriebeleid werd aangekeken. Hoewel de tijden fors zijn veranderd, zijn er toch overeenkomsten met nu.

De klimaatcrisis, grondstof- en energievoorziening brengen industriebeleid weer in de belangstelling. Landen staan voor een enorme klus. Hoe voer je zo’n industriebeleid? Moet dat aan het marktmechanisme worden overgelaten en wat is de rol van de overheid daarbij? Steeds meer economen houden zich (weer) met deze vragen bezig.

Zo schreef onderzoeksleider Jasper H. van Dijk in ESB van 19 oktober 2023 dat industriebeleid de kans verhoogt op ondoelmatig beleid van de overheid. Dat industriebeleid ineffectief kan zijn, onderbouwt hij met het RSV-debacle begin jaren tachtig: ondanks een enorme kapitaalinjectie van de overheid ging het scheepsbouwconcern RSV jammerlijk ten onder.

De stelling van Van Dijk getuigt van weinig vertrouwen in de overheid. Het is de vraag of dat terecht is. RSV was inderdaad een financiële ramp, maar Van Dijk vermeldt niet dat door overheidssteun ook grote bedrijven als Akzo, Avebe, DAF, DSM, Nedcar, Philips en Shell succesvol zijn geholpen om hun economische problemen op te lossen.

De overheid kan dus wel degelijk nuttige interventies plegen. De vraag zou daarom moeten zijn hoe we dergelijk effectief industriebeleid kunnen voeren, en RSV-drama’s kunnen voorkomen. Daartoe is het zinvol na te gaan hoe er eind jaren zeventig tegen industriebeleid werd aangekeken. Hoewel de tijden fors zijn veranderd, zijn er toch overeenkomsten met nu.

Ideeën uit de jaren zeventig

De Nederlandse economie verkeerde in de jaren zeventig in een dip. Bovendien wees de Club van Rome op komende problemen (milieuvervuiling, grondstoftekorten en overbevolking) die de economische groei in de toekomst zouden beperken.

De minister van Economische Zaken Lubbers speelde actief op de economische situatie in met zijn Nota Selectieve Groei. En ook de Sociaal-Economische Raad zat niet stil. Nadat de SER met succes voorstellen had gedaan voor de invoering van de Wet Investeringsrekening om private investeringen te stimuleren, wilde hij ook advies uitbrengen over sectorstructuurbeleid. Hij installeerde een zware adviescommissie die eind jaren zeventig een advies opstelde. Toen werd niet gesproken van industriebeleid, maar van sector- en sectorstructuurbeleid. Sectorbeleid is gericht op bedrijven binnen specifieke sectoren. Sectorstructuurbeleid weegt sectoren tegen elkaar af en bepaalt welke sectoren gestimuleerd moeten worden.

Het advies van de SER-commissie sloot aan op de Nota Selectieve Groei. Aan de reeds bestaande sociaal-economische doelstellingen (bevredigende groei, optimale werkgelegenheid, betalingsbalansevenwicht, stabiel prijsniveau en rechtvaardige inkomensverdeling) werden toegevoegd: 1. behoud van milieu; 2. zuinig beheer van grondstoffen; 3. optimale industriële arbeidsverdeling. Sectoren zouden een hierop gericht plan moeten opstellen om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. Deze werd verstrekt uit een sectorfonds, te vormen door de bedrijven in de betreffende sector en door de overheid. Subsidies moesten na gebleken succes worden terugbetaald.

Aan het beleid werden twee belangrijke voorwaarden verbonden: 1. economische orde en 2. informatievoorziening. Wat betreft de economische orde onderschrijft het advies de georiënteerde markteconomie. Dit betekent “de waarborg dat de verantwoordelijkheden worden uitgeoefend binnen een zodanig kader dat de ontwikkeling in door de gemeenschap gewenste richting wordt geleid. De overheid dient dit kader te scheppen. Binnen die orde behouden bedrijfsleven en overheid hun eigen verantwoordelijkheid”. De informatievoorziening moet voldoende stuurinformatie bevatten voor bedrijfsleven en overheid. Daartoe had de Commissie Opvoering Productiviteit van de SER al eerder een sectoraal informatiesysteem ontwikkeld, dat moest resulteren in openbare bedrijfstakverkenningen.

Lessen voor nu

Wat kunnen we thans leren van het advies van de SER-commissie uit 1979? Ondanks onenigheid van werkgevers en werknemers indertijd binnen de SER, waren ze het eens over de doelstellingen. Thans zien we, ondanks wereldwijde afspraken over klimaat, dat een duidelijke vertaalslag tussen milieu- en klimaatdoelstellingen en daarvoor benodigde maatregelen in Nederland ontbreekt. Van Dijk stelt terecht dat industriebeleid momenteel stuurloos is. Overheid en sociale partners zouden er goed aan doen duidelijke doelstellingen te formuleren en gezamenlijk, met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid, beleid moeten ontwikkelen. Daarbij is het verstandig een verband te leggen met de indicatoren voor de brede maatschappelijke welvaart. Eventuele overheidsmaatregelen (subsidies en verboden) zouden allen gericht moeten zijn op het bereiken van die doelstellingen.

Er is wel een groot verschil met de jaren zeventig en tachtig, waardoor het nemen van overheidsmaatregelen minder gemakkelijk is. Door de globalisering van de wereldeconomie zijn de economieën van vele landen nauw met elkaar verbonden. Bedrijven zijn door fusies in meerdere landen actief en hebben soms meer macht dan overheden. Startups die terecht worden ondersteund, kunnen vervolgens vaak met veel winst worden verkocht aan internationaal opererende investeringsmaatschappijen. Deze breiden hun invloed steeds meer uit. Winst maken is hun doel en dat kan ten koste van brede maatschappelijke welvaartsdoelen gaan. Die winst verdwijnt bovendien naar het buitenland, vooral naar de Verenigde Staten. Ook zijn veel publieke bedrijven verzelfstandigd of geprivatiseerd waardoor bijvoorbeeld onze energiebedrijven grotendeels eigendom zijn van buitenlandse bedrijven. Om te voorkomen dat het vestigingsklimaat in Nederland slechter wordt, zouden eventuele maatregelen gericht op grensoverschrijdende bedrijven afgestemd moeten worden binnen Europa. Het zal niet eenvoudig zijn, maar industriebeleid vraagt naast een consequente binnenlandse aanpak van overheid en sociale partners, een Europees beleid.

Voer het advies alsnog uit

Het in hetadvies van de SER-commissie voorgestelde beleid, dat enige overeenkomst heeft met het toenmalige in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gevoerde beleid, is overigens in de jaren zeventig niet uitgebracht en zelfs niet gepubliceerd vanwege meningsverschillen binnen het dagelijks bestuur van de SER. Hoewel er overeenstemming was over de doelstellingen en maatregelen was er grote onenigheid over de aansturing. Werkgevers wilden de invloed van overheid en werknemers beperkt houden en vertrouwden meer op marktwerking.

Toch lijkt het advies enige invloed te hebben gehad. De opvolger van Lubbers (CDA), Van Aardenne (VVD) publiceerde in 1979 de Sectornota, een follow-up van Lubbers Nota Selectieve Groei. Hij had kennelijk het advies van de SER-commissie gelezen. Hij onderschreef namelijk het in het advies beschreven sectorstructuurbeleid, maar koos als liberaal niettemin voor het standpunt van de werkgevers. Een door de Tweede Kamer aangenomen motie om met spoed te komen met een wet inzake het sectorstructuurbeleid die sectorale afspraken verbindend kon verklaren, voerde hij daarom niet uit. Hij besloot wel tot het opzetten van een informatiestructuur in de vorm van tweejaarlijks uit te brengen bedrijfsverkenningen. Al eerder – in 1978 –  had hij de Selectieve Investeringsregeling (SIR) ingevoerd. Deze regeling wilde in Gelderland, Zeeland en Zuid-Holland investeringen, vooral vanuit milieuoogpunt, belemmeren door middel van een premieheffing. Na een opschorting in 1981, werd de SIR in 1984 afgeschaft.

Laat de SER zijn fout van 1979 toen hij prachtige voorstellen in de ijskast stopte, herstellen door nu het initiatief te nemen tot een Europees industriebeleid.

Auteur

  • Leen Hoffman

    Voormalig Plaatsvervangend hoofd Sociaal-Economisch Beleid bij de Sociaal-Economische Raad

Plaats een reactie