Ga direct naar de content

Oud en nieuw in de inkomensverdeling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 9 2004

Oud en nieuw in de inkomensverdeling
Aute ur(s ):
Jan Pen (auteur)
Emeritus hoogleraar economie en pub licist
Ve rs che ne n in:
ESB, 89e jaargang, nr. 4437, pagina 313, 9 juli 2004 (datum)
Rubrie k :
prikkel
Tre fw oord(e n):

De inkomensverdeling, mijn favoriete onderwerp, heeft zich de laatste tijd mogen verheugen in een onverflauwde belangstelling. Die
kwam als vanouds van de politici, de journalisten en de theoretici. Die laatste groep heeft al een tijdlang minder van zich laten horen.
Toen ik Income Distribution publiceerde (1971) was er nog een levendig debat aan de gang of de personele verdeling misschien lognormaal was. Bij die log-normale verdeling hoorde meerdere theorieën.
De Nederlandse astronoom J.C. Kapteijn die honderd jaar geleden de stelling verdedigde dat de grootte van de sterren log-normaal
verdeeld zou zijn, geloofde dat dit ook gold voor de inkomensverdeling. Hij had zelfs een apparaat laten construeren, dat deze verdeling
voor studenten demonstreerde.
Dat debat is verflauwd. De massa der looninkomens laat zich namelijk heel goed verklaren met de toenemende scholing en ervaring aan
de aanbodskant en de stijgende vraag naar hoogopgeleiden in bijvoorbeeld de it-sector aan de vraagkant. Dat noemde Tinbergen de race
tussen scholing en technische vooruitgang. Hiermee kan een flink stuk van de toenemende ongelijkheid die we de laatste decennia
waarnemen, worden verklaard.
Er zijn intussen nieuwe theorieën bedacht over typisch moderne verschijnselen, zoals de extreem hoge inkomens van voetballers en
supersterren (deejays) volgens het model van the winner takes all; daar komen hypes aan te pas, net als op de effectenbeurs. En er is een
interessante poging van Hans Abbing in zijn proefschrift van 2002, Why are artists poor? om het overaanbod van kunstenaars te
verklaren: zij blijven in leven omdat ze worden gesubsidieerd door hun ouders, hun vrouw of door zichzelf: de leraar die schildert, hevelt
geld over naar de kunstenaar die hij eigenlijk graag had willen zijn en waarvan Abbing zelf een levend voorbeeld is.
Het echte nieuws zit bij de bekendheid van de individuele inkomens. Vroeger was de verdeling over personen een kwestie van anonieme
statistieken met enkele multimiljonairs als interessante uitzondering. In de optocht die ik eind jaren zestig samenstelde (dwergen voorop,
reuzen achteraan) liep Paul Getty mee als laatste deelnemer met een geschatte lengte van achttien kilometer, dus met zijn hoofd in de
stratosfeer. Hij had fortuin gemaakt in de olie. The Economist, die jarenlang in het oudejaarsnummer een parade liet zien met interessante
details over politieagenten, verpleegsters en ambtenaren had in 1987 de Duke of Westminster achteraan gezet, als grootgrondbezitter.
Oud geld. De nieuwe rijkdom komt terecht bij types zoals Bill Gates (van Windows). Wat Nederland betreft hebben we de lijst van Quote,
waar de vermogens van herkenbare families op voorkomen. Maar ook de inkomens van bestuurders van grote ondernemingen en van
publieke persoonlijkheden staan met hun salarissen in de krant. Zelfs de president van de Nederlandsche Bank, over wiens traktement
vroeger alleen maar werd gefluisterd, krijgt volgens Intermediair van 13 mei jaarlijks 391.000 euro, wat hem een lengte geeft van bijna
zeven meter. Gerlach Cerfontaine, van Schiphol, wordt getaxeerd op 662.000 euro. Dat is twaalf meter. Wat hij beurt is publiek geld. Ons
aller minister-president, de naam is J.P. Balkenende, meet een meter of vijf. Dat valt op, als je hem op straat tegenkomt, maar dat mag ook
wel.
In de politieke discussie over de toelaatbaarheid van zulke inkomens spelen morele argumenten een rol. Linkse waarnemers zien iets
schandelijks in deze uitschieters en van Wim Kok is bekend dat hij, in een vorige fase van zijn politieke leven, sprak over
exhibitionistische zelfverrijking. Zelf ben ik geneigd tot een milder oordeel. Wij leven in een maatschappij die sommige capaciteiten hoog
beloont, sommige rijken hebben grote verdiensten voor het werk en het inkomen van de gewone mensen, en het toeval speelt een
enorme rol. We moeten er maar het beste van maken door te zorgen dat deze grootverdieners voor ons allemaal aan de slag gaan – een
extra werkdag moet substantieel bijdragen aan de fiscus. Vandaar mijn artikeltje in de esb van 17 juli 1998, ‘Leve de miljonairs van
Nederland.’ Voetballers, bankiers en bestuurders van concerns zijn respectabele burgers die via de schatkist in staat worden gesteld om
bij te dragen tot het reilen en zeilen van de natie. Maar dan wel op voorwaarde dat de fiscus hen weet te vinden.
Hier komt een oude egalitarist aan het woord: toen aan het eind van de vorige eeuw een sterke denivellering aan de gang was, waren de
politici bezig de toptarieven van de inkomstenbelasting te verlagen. Dat vond zijn beslag in de Wet Zalm-Vermeend, waardoor de
bovenste schijf van 60 naar 52 procent ging. Dit was een kadootje van het paarse kabinet aan de rijken, en dat was nergens voor nodig.
De economische groei bereikte in die dagen een record. Ik heb dan ook herhaaldelijk bepleit om het oude percentage te herstellen, ter
wille van de rechtvaardigheid en ter wille van de schatkist. Een van de argumenten tegen die belastingverhoging was dat het weinig zou
opleveren omdat bovenin het inkomensgebouw zo weinig mensen wonen. Dat valt echter mee. Onlangs heb ik met telefonische hulp
uitgerekend dat er boven de ondergrens van de bovenste schijf vijftien miljard zit. Daarvan acht procent levert één miljard euro op. Het is
één procent van de totale belastingopbrengst. Niet veel, maar ook niet helemaal niets. Dit gegeven is voorzover mij bekend nooit eerder
gepubliceerd.

Met dat geld kan makkelijk een aantal orkesten en toneelgezelschappen in stand worden gehouden die nu door het snijden in de
subsidies dreigen te verdwijnen. De tariefsverhoging berokkent niemand echt kwaad en doet veel goed, speciaal bij de creatieve klasse.

Copyright © 2004 – 2005 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur