Op zoek naar de potenties van Nederland
Aute ur(s ):
Heertje, A. (auteur)
Hoogleraar aan de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4096, pagina 192, 5 maart 1997 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
nederlandse, economie, boekbesprekingen
Nederland heeft geen gebrek aan economische potentie, maar slagen wij er wel voldoende in deze potentie om te zetten in prestaties?
In de bundel ‘Kracht en zwakte van de Nederlandse economie’ 1 wordt het probleem in kaart gebracht, maar de bijdragen van de
beleidsmakers stemmen niet optimistisch over de toekomst.
Langzaam verschuift in de Nederlandse economische discussie de aandacht van het bevorderen van de economische groei in enge zin
naar het benutten van de economische potentie. Het vergelijken van de werkelijke economische ontwikkeling met de potentiële brengt
al een zekere somberheid met zich mee, maar deze wordt aanzienlijk versterkt door het groeiende inzicht in het niet voldoende
benutten van de mogelijkheden de kwaliteit van onze samenleving te verbeteren.
De economische potentie wordt bepaald door de technische ontwikkeling, de globalisering, verandering van regelgeving, de
ontwikkeling van het marktmechanisme en het excessieve spaaroverschot. De mogelijkheden die hier liggen worden onvoldoende benut,
in kwantatief maar vooral in kwalitatief opzicht. Hierdoor dreigt Nederland ten onder te gaan aan vervuiling en verlies aan natuur. Het
bestuderen van de achtergrond van deze situatie is een belangrijke voorwaarde voor verbetering. Dit boek over de kracht en zwakte van
de Nederlandse economie probeert een begin te maken met deze analyse.
Blijkens het voorwoord gaat het er vooral om bloot te leggen waarom de sterke potentie van de Nederlandse economie niet wordt
omgezet in feitelijke economische prestaties. Daartoe worden in deel I belangrijke internationale trends geschetst en wordt aandacht
geschonken aan ons concurrentievermogen. Deel II is gewijd aan specifieke sterkten en zwakten van de Nederlandse economie en deel II
aan enkele belangrijke sectoren. In het vierde deel wordt aandacht geschonken aan het beleid.
Nederland in de wereld
A. de Jong en F.J.H. Don geven op traditionele wijze een goed overzicht van de traditionele problemen van de Nederlandse economie. C.
Oudshoorn en J. Vijlbrief volgen met een beschouwing over het concurrentievermogen van onze economie. Het achterblijven daarvan
verbinden zij – mijns inziens terecht – met de institutionele inrichting van Nederland. Het laten verdwijnen van traditionele instituties,
zoals de PBO, en het veranderen van instituties, zoals op de arbeidsmarkt, kan potentie en economische werkelijkheid dichter bij elkaar
brengen.
Dan volgen er enkele bijdragen over kennis. W.J. Dercksen en H. van Lieshout schrijven over beroepsonderwijs en scholing. Hun
stelling dat het Nederlandse leerplichtig onderwijs in kwalitatief opzicht van hoog niveau is, waag ik te betwijfelen. M. Slabbers en B.
Verspagen tonen zich kritischer over de Nederlandse kennisinfrastructuur in internationaal perspectief. Hun vaststelling dat Nederland
internationaal beschouwd weinig aan R&D doet is uiteraard niet onjuist, maar hun conclusie dat het te weinig is en dat Nederland mede
daardoor aan concurrentiekracht inboet kan worden betwist. Mijn indruk is veeleer dat Nederland erg achter is met het toepassen van
nieuwe productiemethoden en producten, zowel in de publieke als de private sector. Potentie kan worden benut door de verspreiding
van toepassingen van de techniek te bevorderen.
De Nederlandse economie
H. Verbruggen behandelt het onderwerp milieu en economie, als twee kanten van één medaille. Niettemin heeft hij de kans om milieu als
een onderdeel van de economie te analyseren, niet aangegrepen. Jammer, want het wordt eindelijk tijd deze erfenis van Hennipman te
aanvaarden en er ons voordeel mee te doen voor het beleid in de komende jaren. Afgezien hiervan heeft Verbruggen een zeer grondig
hoofdstuk geschreven, waarin hij een reeks van milieueffecten verbonden met groei in enge zin nauwkeurig specificeert.
Met alle waardering voor de feitelijke kennis van zaken van D. Jacobs, die schrijft over gebakken lucht als waardetoevoeging in de
kennismaatschappij, moet toch het ontbreken van theoretische diepgang in het licht worden gesteld. Zo verzuimt Jacobs onderscheid te
maken in het ontwikkelen, toepassen en verspreiden van kennis, waardoor hij veel verwarring zaait. Zijn aanduiding van merknamen,
reputaties en kennis en ervaring van personeel als gebakken lucht is wel grappig, maar lokt welvaartstheoretisch bezien het misverstand
uit dat de oude tegenstelling met harde activa weer van stal wordt gehaald. Het is jammer dat deskundigen die een belangrijke bijdrage
zouden kunnen leveren aan het vormgeven van de Nederlandse economie die al haar kansen benut, door een gebrekkige theoretische
kennis hun potentie niet waarmaken.
Sterke sectoren
In het deel van de sectorstudies gaat J.E. Andriessen uitvoerig in op Nederland als distributieland. Van belang is zijn aansporing de
mogelijkheden voor ondergronds transport verder te bestuderen, zodat bijvoorbeeld in 2025 containers kunnen worden getransporteerd
van Rotterdam naar het Europese achterland door buisleidingen. Zou het niet eerder moeten, vraag ik mij af.
G.H.B. Verberg geeft een overzicht van de energiesector in Nederland, maar hij rept met geen woord over een geheel nieuwe aanpak van
de energie, waarbij integratie, electrificatie en kwaliteit sleutelwoorden zijn. In een boek dat beoogt perspectieven te bieden voor een
leefbare samenleving in de volgende eeuw, is de studie van de hoofddirecteur van de Gasunie teleurstellend.
De bijdrage van KPN-directeur Dik over multimedia is opvallend. Dik maakt van de gelegenheid gebruik een wervend verhaal over KPN
te schrijven, zonder met een woord te reppen over de desastreuze effecten van het KPN-monopolie op prijsvorming, kwaliteit en
dienstbetoon, waardoor aan de kloof tussen potentiële en werkelijke economische ontwikkeling juist een belangrijke bijdrage wordt
geleverd.
Beleid
Minister A. Jorritsma opent het viertal hoofdstukken over het beleid. De beschouwingen over de infrastructuur bieden een goed inzicht
in het huidige denken over de cruciale vraagstukken bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarom kunnen met vrucht enkele
suggesties worden gedaan met het oog op het benutten van de potentie die in de totale Nederlandse economie aanwezig is.
Allereerst valt op dat het voorzien in een goed leefmilieu niet onder de economische behoeften wordt gerangschikt. Hier is sprake van
een kardinale denkfout, die het beleid onnodig vertroebelt. Met het oog op het voorzien in de behoefte aan rust, schoon water, frisse
lucht en behoud van natuur moet evenzeer beslag worden gelegd op schaarse middelen, als wanneer het gaat om het voorzien in de
behoefte aan vervoer. Het gaat hier om integrale besluitvormingsprocessen, waarvan het economische aspect bestaat uit de noodzaak te
kiezen vanwege schaarste. Opvallend is overigens nog dat het behoud van natuur niet als een onderdeel van het milieubeleid door de
ministers wordt getypeerd, terwijl juist in tal van situaties het uitbreiden van de infrastructuur op gespannen voet staat met het
natuurbehoud. Door de verwarrende denkwijze wordt door de beleids- makers het verbreden van wegen opgevat als een productieproces
met alleen maar opbrengsten, omdat het opofferen van natuur ten onrechte wordt gezien als kosteloze destructie.
Vervolgens valt op dat bij de NS en KPN wel wordt gesproken over maatregelen waardoor de concurrentie wordt bevorderd op de
markten van deze monopolisten, maar dat het feitelijk beleid in hoge mate onder invloed staat van de gevestigde maachtsposities. Hier is
sprake van een belangwekkend spanningsveld met het dynamische en actieve mededingsingsbeleid van minister Wijers. Als wij
werkelijk onze potentie willen benutten dan moet KPN zo snel mogelijk worden geconfronteerd met partijen die alternatieve kabelnetten
aanleggen, de post bezorgen en met marktpartijen die tegen dezelfde condities als waartegen KPN de bestaande door de belastingbetaler
betaalde kabelstructuur benut, hier van gebruik kunnen maken voor alle mogelijke broodnodige boodschappen. En precies zo moet het
spoorwegnet van NS benut kunnen worden door concurrenten zoals Lovers.
Ten slotte, ontbreekt in het hoofdstuk van mevrouw Jorritsma een schets van de aanpak van de infrastructuur, juist nu daaraan hoge
kwantitatieve en kwalitatieve eisen worden gesteld, die de capaciteiten van de publieke sector uit een oogunt van expertise en
financiering te boven gaan. Het organiseren van de samenwerking met de private sector en het mobiliseren van private middelen zijn
absolute voorwaarden voor het oplossen van de vraastukken waarvoor Nederland op het gebied van de infrastructuur wordt gesteld.
Het betoog van minster Wijers sluit beter aan bij het hoofdthema van het boek. Het benutten van potentie wordt op één lijn gesteld met
het bieden van kansen. Deze kansen zijn de vrucht van het moderniseren van de economische orde door institutionele vernieuwing.
Daaronder valt een verschuiving van publieke allocatie naar allocatie via de markt. Vervolgens wordt terecht opgemerkt dat meer
marktwerking ook een sterker optreden van de overheid vergt. Dit geld zowel voor de fysieke infrastructuur als voor de
kennisinfrastructuur. Wanneer Wijers nu ook nog het behoud van natuur en een gezond leefmilieu uitdrukkelijk binnen de sfeer van de
economische politiek trekt en zodoende het ruime welvaartsbegrip operationaliseert, kan met recht van een nieuwe agenda voor het
economisch beleid worden gesproken.
Evaluatie
Kennisneming van het boek is zeker de moeite waard voor allen die zich bezig houden met de ontwikkeling van de Nederlandse economie
op langere termijn, ook al wordt lang niet altijd het hoofdthema voldoende in het oog gehouden.
In het algemeen gaan de opstellen mank aan het operationaliseren van het ruime welvaartsbegrip, het onderkennen van kwalitatieve
naast kwantitatieve gezichtspunten en het onderzoeken van de mogelijke interactie van private en publieke sector bij het ontwerpen en
financieren van de infrastructuur, één van de centrale vraastukken bij het dichten van de kloof tussen potentie en realiteit in de
Nederlandse economie. Is het immers niet de grote uitdaging van de komende jaren het behoud van natuur en milieu als publieke
behoeftenbevrediging met private welvaartseffecten te trekken binnen het gezichtsveld van de economische besluitvorming, waartoe het
integraal benutten van alle potentie een voorwaarde is?
Hoewel de beide redacteuren niet ten onrechte optimistisch zijn over de toekomst van Nederland als welvarend land, moet toch worden
vastgesteld dat het nu slechter gaat dan de meeste auteurs beseffen. Er moet veel worden gedaan aan maatschappelijke vernieuwing,
vooral om te voorkomen dat het hele land door ordinaire groei ten onder gaat aan congestie en psychische en fysieke verzuring
1 L. van der Geest en J. van Sinderen (red.), Kracht en zwakte van de Nederlandse economie, Syntax Publishers, Tilburg, 1995, 319 blz., f.
58.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )