Ga direct naar de content

Op weg naar Maastricht

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: oktober 16 1991

Op weg naar
Maastricht
De Europese eenwording staat momenteel weer in het centrum van de
belangstelling. Het Nederlandse
voorzitterschap van de EG geeft hieraan een extra dimensie in eigen
land. De huidige ontwikkelingen
moeten worden gezien tegen de achtergrond van de Europese top die op
9 en 10 december in Maastricht zal
worden gehouden. Hier moet het
fundament worden gelegd voor een
Europese Unie. Deze Unie zal vooral
bestaan uit een Europese Politieke
Unie (EPU) en een Europese Monetaire Unie (EMU). Tussen beide bestaat een hoge mate van samenhang,
vooral daar van Duitse kant altijd als
voorwaarde bij een EMU-overeenkomst is gesteld dat de EPU tot
stand komt. Een van de heikele punten vormt in een aantal landen de
overheidsbegroting.
Aan de EMU wordt al geruime tijd
gewerkt volgens een drie-fasenplan,
waarvan we ons nu in de eerste fase
bevinden. Een belangrijke doelstelling voor de eerste fase is inmiddels
voor een flink deel bereikt: een volledig geliberaliseerd kapitaalverkeer
tussen alle twaalf lidstaten die ook
allemaal lid zijn van het EMS. Alleen
Griekenland en Portugal zijn op dit
moment nog niet tot het wisselkoersmechanisme toegetreden. Per januari 1994 moet de tweede fase naar de
EMU ingaan. Deze blijft in eerste instantie hoofdzakelijk beperkt tot de
instelling van een Europees Monetair Instituut (EMI). Hierin worden
geintegreerd het huidige Comite van
Centrale Bankiers en het Europese
Ponds voor Monetaire Samenwerking. Het EMI krijgt de taken van
voornoemde instellingen toegewezen, zoals de bevordering van coordinatie van monetair beleid, een soepele werking van het EMS en
gebruik van de ecu in het betalingsverkeer, en het toezicht op de financiele markten. Naast de taken van
beide instituten zal het EMI de ontwikkeling van het Europese stelsel
van centrale banken mogen voorbereiden. In de tweede fase naar de
EMU zullen de Europese economieen verder dienen te convergeren.

Een proces dat reeds duidelijk zichtbaar is, getuige de dichter naar
elkaar komende inflatie- en groeicijfers en de stabiele wisselkoersverhoudingen.
Criteria voor fase drie
De politieke discussie spitst zich momenteel toe op de start van fase
drie, voorzien voor 1997. Het Nederlandse voorstel ten aanzien van de
vorming van de EPU werd door de
partners van tafel geveegd. Over het
EMU-plan zijn de aangesloten landen eensgezinder. Het discussiepunt
vormt vooral het moment waarop de
derde fase van de EMU ingaat. Een
derde fase waarin sprake is van een
centrale bank, een munt en een monetair beleid. In het Nederlandse
voorstel zou uiterlijk binnen drie
jaar na het begin van fase twee, fase
drie moeten ingaan op voorwaarde
dat ten minste zes landen (inmiddels
akkoord op zeven) voldoen aan een
aantal criteria:
– een land mag geen extreem begrotingstekort hebben. Als normen
worden hierbij gebruikt, dat een
eventueel tekort niet meer mag bedragen dan 3% van het bnp en
slechts mag ontstaan ter financiering van investeringen op lange
termijn, de zogenaamde gulden financieringsregel. Daarnaast mag
de staatsschuldquote niet meer
dan 60% van het bnp belopen;
– de munt van een land moet tenminste twee jaar binnen de smalle
band van het EMS hebben bewogen zonder gedevalueerd te zijn;
– de inflatie mag niet meer dan
1,5% tot 2% afwijken van die van
de lidstaat met de laagste inflatie,
hetgeen in de rentestand wordt
weerspiegeld.
De mogelijkheid wordt opengehouden dat landen die nog niet aan
deze criteria voldoen een soort tijdelijke ontheffing krijgen. Zij kunnen
echter andere landen die al wel
klaar zijn niet tegenhouden. leder
lidstaat, die voldoet aan de criteria,
kan later op basis van vrijwilligheid
toetreden.
Nog lange weg te gaan
Een aantal landen heeft nog een lange weg te gaan alvorens aan de criteria wordt voldaan. Dit neemt niet
weg dat individuele landen dikwijls
hard werken aan het terugbrengen
van de verschillen met de buurlanden.
In de tweede fase dient de bandbreedte waarbinnen de aangesloten

valuta’s mogen bewegen beperkt te
blijven tot 2,25%. Hier moet nog actie worden genomen door het Engelse pond en de Spaanse peseta, die
wel tot de EMS zijn toegetreden,
maar een bewegingsruimte van 6%
in plaats van 2,25% hebben. De Portugese escudo en Griekse drachme
hebben de stap in het EMS zelfs nog
niet gezet.
Uiteenlopende overheidstekorten
De beheersing van de overheidstekorten in de verschillende landen
vormt nog een zeer knellende factor,
hoewel in de lopende begrotingsvoorstellen in de verschillende landen toch de inspanningen blijken
die worden verricht om te komen tot
beheersing. In een periode van matige economische groei is dat vanzelfsprekend extra moeilijk. Veel
overheden gaan dan ook over tot
verhoging van inkomsten, hetgeen
leidt tot hogere lasten voor burger
en bedrijfsleven en mogelijk prijsopdrijving. Dit heeft in een aantal landen een pro-cyclisch effect, waar de
economic juist een impuls zou kunnen gebruiken.
In eigen land bij voorbeeld verloopt
het terugdringen van het overheidstekort met de grootste moeite. De laatste begroting van minister Kok vormt
een nieuwe aanzet om tot een structurele verbetering te komen. Voor 1992
moet dat uitmonden in een tekort van
3,9% van het bnp met in de jaren daarna jaarlijks een verdere tekortreductie
met een half procentpunt. Tegenover
het overheidstekort staat een overschot op de lopende rekening van de
betalingsbalans, hetgeen duidt op een
nationaal spaaroverschot. Daarmee
wordt het overheidstekort in een ander daglicht gesteld dan voor die landen die dubbele tekorten kennen. De
inflatie moet volgend jaar evenals gemiddeld in 1991 uitkomen rond 3,25
%. Mede door het prijsopdrijvend effect vanuit overheidsmaatregelen is
het echter de vraag of dit gehaald
wordt.
De financieel-economische situatie
in Duitsland is met het wegvallen
van het ijzeren gordijn en de hereniging ingrijpend veranderd. De forse
overschotten op de handelsbalans
zijn weggesmolten, terwijl de overheidsbegroting forse tekorten vertoont. Nadat de ramingen keer op
keer werden verhoogd wordt er nu
vanuitgegaan dat het tekort dit jaar
zal blijven steken rond DM 150 miljard, circa 5% van het bnp, hetgeen
overigens niet mogelijk is zonder belastingverhoginge.

DEZEWEEK

Engeland wist aan het eind van de jaren tachtig overschotten op de overheidsbegroting te creeren, maar is inmiddels in het rood beland. Voor
1992 verwacht de OESO een tekort
ter hoogte van 1,9% van het bbp. Uitgangspunt blijft op middellange termijn een overheidsbegroting die in
balans is, zodat een daling resulteert
van de ratio tussen overheidsschuld
en bbp, Ook hier zijn inmiddels belastingverhogingen doorgevoerd
(btw van 15% naar 17,5%) om aan
voldoende inkomsten te komen.
Frankrijk voert al enige jaren een
sterke frank politick die zijn vruchten afwerpt. De beheersing van de
inflatie wordt ondersteunt door de
budgettaire politick. Frankrijk ver-

FvanLanschot
Bankiersnv
SINDS1737

wacht voor 1992 een begrotingstekort van 1,3% van het bbp. Omdat
een deel verschuivingen van uitgaven binnen het overheidsapparaat
betreft, naast rekentechnische trues,
rekent de OESO op een groter tekort. Het tekort wordt in de recent
gepresenteerde begroting teruggebracht tot FF 89 miljard (tegenover
circa FF 95 tot 100 miljard dit jaar).
Het meest opvallende is de verlaging van de vennootschapsbelasting
van 42% tot 34%, te betalen uit een
hogere belasting op vermogenswinsten.
In Italic vormen de overheidsfinancien traditioneel een van de heikele
punten. Forse ombuigingen en belastingverhogingen kunnen echter niet
voorkomen dat het financieringstekort volgend jaar rond de 9% van
het bnp zal uitkomen. Op de valreep
werd begin deze maand een begroting voor 1992 overeengekomen. Gestreefd wordt naar een tekortreductie van 3%, hetgeen neerkomt op
circa negentig miljard gulden, min of
meer gelijkelijk verdeeld over hogere inkomsten (zoals vermogenswinstbelasting) en lagere uitgaven.
In Spanje vormt het naderbij brengen van de Europese integratie een
wezenlijk kenmerk in het financieel-

ESB 16-10-1991

economische beleid dat keer op
keer terugkomt. Per 1 januari 1992
wordt de laatste stap gezet in de liberalisatie van het kapitaalverkeer. Het
heeft de doelstelling van het tot nul
reduceren van het overheidstekort
in 1992 overigens moeten laten varen. Op centraal niveau wordt nu gerekend op een tekort van 1,6%. Worden echter de lokale en regionale
overheden en de overdrachtsuitgaven in de beschouwing betrokken
dan komt het tekort eerder in de
buurt van de 4%. De tekortreductie
wordt gehaald, hoewel de uitgaven
met 8,4% stijgen ondanks een forse
besnoeiing op overheidsinvesteringen. De inkomsten stijgen met
11,2%, onder meer door een verhoging van accijnzen en btw.
Belgie heeft grote moeite met het onder controle krijgen van het overheidstekort, dat de laatste jaren weer
de neiging heeft te stijgen. Voor
1992 rekent de OESO op een tekort
van 6,2%. De moeilijkheden tussen
Vlamingen en Walen in de inmiddels
demissionaire regering Martens, die
voor november nieuwe verkiezingen
heeft uitgeschreven, vormt geen sterke basis voor daadkrachtige besluiten.
Ook in Griekenland bestaan nog grote problemen. Enkele jaren geleden
leek het begrotingstekort af te stevenen op 20% van het bnp, maar dank
zij drie jaar van tekortreductie rekent
de OESO voor 1992 op een overheidstekort van 12% van het bnp.
Ook hier zoekt de overheid het in
extra inkomsten een verhoging van
de indirecte belastingen, een 2% stijging van premies voor sociale zekerheid en privatisering van staatsbedrijven.
Denemarken heeft aan het eind van
de jaren tachtig de overheidsfinancien onder controle gekregen en
wist zelfs tijdelijk overschotten te
creeren. De tekort en liggen in de jaren negentig tot nog toe rond 1,5%
van het bnp, een percentage dat ook
voor 1992 wordt verwacht. En ook
lerland is goed op weg. Het sloot de
periode van forse overheidstekorten
in de tweede helft der tachtiger jaren
af. De schuldquote blijft echter
hoog. De budgettaire politick moet
daarom restrictief blijven. De verwachting voor het overheidstekort
komt ook voor 1992 uit rond 2,2%.
Portugal vertoont sedert de toetreding tot de EG een krachtige economische groei. Ten opzichte van andere EG landen loopt Portugal in. Voor
de groei is betaald in de vorm van
een extern tekort en een hoge infla-

tie. Deze is met ruim 10% hoog en
de verschillen met de meeste andere
EG landen blijven bijzonder groot.
In 1990 nam het overheidstekort toe
van 3,5% tot 5,5% van het bbp. De
middellange termijn doelstelling
voor 1992-1995 ligt op een nulgroei
in reele termen. Voor dit jaar wordt
echter een uitgavengroei gezien van
18%, zodat de doelstelling wel erg
optimistisch lijkt.

Beperkt optimisme
Op grond van bovenstaande analyse
blijkt wel dat het bereiken van de genoemde criteria voor 1997 nog een
hels karwei zal blijken te zijn. De
verkleining van de financieringstekorten wordt veelal gevonden in verhoging van de inkomsten, hetgeen
zijn negatieve repercussies heeft op
de collectieve lastendruk en collectieve uitgavenquote. De overheid
pikt zodoende het grootste deel van
de groei in. Daarnaast loopt per definitie de staatsschuld nog op zolang
er sprake is van een financieringstekort. Als gevolg van de belastingverhogingen ontstaat daarnaast het
gevaar van prijsopdrijving, hetgeen
in een aantal landen al duidelijk
zichtbaar is. Daarmee balanceren
overheden op de rand van het toelaatbare.
Echter tekortreductie door middel
van uitgavenbeperking ligt politiek
gezien nog veel moeilijker, indien
het in de gebureaucratiseerde samenlevingen al goed mogelijk zou zijn.
Gezien de moeilijke omstandigheden en politieke spanningen tussen
coalitiepartners in veel landen in Europa moet van daadkrachtig optreden aan deze zijde van de balans
weinig verwacht worden. Dat levert
op de korte termijn een somber vooruitzicht voor de EMU en EPU. In het
verleden is echter wel vaker gebleken dat de Europese politieke molen
weliswaar langzaam, maar wel zeker
blijft draaien. Dat geeft hoop. Of zoals Andreotti het in het begrotingsoverleg stelde: Europa heeft Italic
niet nodig, maar Italic heeft wel Europa nodig. Op deze manier wordt
in veel landen tegen de huidige ontwikkelingen aangekeken.

1045,; em