Ondernemende overheid
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4258, pagina 449, 2 juni 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Al enkele dagen nadat in Enschede een vuurwerk-ramp had plaatsgegrepen, kwam minister Pronk met voorstellen om gevaarlijke
bedrijven niet meer in woonwijken te huisvesten. Dat was erg snel, zeker gezien de weinig voortvarende manier waarop departementen
tevoren met het beleid ter zake omgingen. Er waren acht ministeries die deels met vuurwerk en veiligheid belast waren en elkaar naar
hartelust de bal toespeelden. De vraag of een ramp voorkomen had kunnen worden als de overheid de put gedempt had voor het kalf zou
zijn verdronken, is dan ook op zijn plaats.
Ook economisch beleid loopt al zolang het bestaat achter de feiten aan. Is het probleem bij economen dat ze waarschuwen voor nietbestaande economische problemen 1, in het geval van beleidsmakers komen oplossingen voor problemen die zich werkelijk aandienen
zelden op tijd, laat staan dat er enige preventieve werking van uit gaat. Stagflatie, de oliecrisis, en recenter de onverwachte (maar wel zeer
regelmatig verlopende) koersval van de euro, ze waren geen van alle verwacht en slechts na enige tijd en met veel moeite verzonnen
economen en beleidsmakers mogelijke oplossingen.
Hoe zou dat toch komen? Komt het doordat beleid maken een leerproces is, met alle bijbehorende voortschrijdende inzichten? De ‘trial
and error’-gedachte lijkt een onvolledige verklaring. Om bij het voorbeeld van de euro te blijven: de introductie ervan was zonder
precedent, maar instabiele wisselkoersen zijn niet van vandaag of gisteren en succesvolle pogingen tot stabilisatie evenmin.
Zou het zo kunnen zijn dat beleidsmakers niet vooruit kúnnen kijken? Wellicht zijn de verwachtingen van ambtenaren adaptief. Hoewel
de economische literatuur ambtenaren neerzet als zelfzuchtige budgetmaximaliseerders (maar welke economische agent is dat niet?), kan
die conclusie niet worden getrokken 2. Een mogelijk probleem is dat ambtenaren hun informatievoorsprong gebruiken om hun budgetten
te maximaliseren, maar dat zou juist inhouden dat ieder probleem welkom is, omdat het budget genereert.
Ambtenaren zouden anderzijds een prikkel kunnen hebben problemen te laten voortbestaan omdat anders het budget voor bestrijding
ervan in gevaar komt. Maar ook zij worden in toenemende mate afgerekend op hun prestaties nu de overheid bedrijfsmatig ondernemen
als adagium heeft geadopteerd. Op de langere termijn is probleemcontinuering dus geen goede strategie.
Belangrijker is dat de rapporten van beleidsmakers uitblinken door de vaak weinig gefundeerde aannames die erin gedaan worden. Een
klein voorbeeld kan dit illustreren. De beleidsnota De ondernemende samenleving – meer kans, minder belemmeringen voor
ondernemerschap van het ministerie van Economische Zaken 3 spreekt over ondernemerschap als “bron van flexibiliteit en vernieuwing.
Ondernemers zijn de ontdekkers en vernieuwers van de Nederlandse economie. Ter illustratie: de snel groeiende bedrijven investeren
veertig procent meer in r&d dan andere bedrijven.” Die laatste zin zou dus de reden zijn waarom ondernemerschap een bron van
flexibiliteit en vernieuwing is. Maar als die andere bedrijven weinig in onderzoek en ontwikkeling investeren, zullen snel groeiende
bedrijven weliswaar veertig procent meer investeren, maar dat hoeft dan nog niet veel te zijn in absolute zin. Althans, er is geen enkele
reden om aan te nemen dat het genoeg zou zijn om ondernemerschap te legitimeren als bron van flexibiliteit en vernieuwing. Als op zulke
gronden wordt aangenomen dat ondernemerschap stimulering behoeft (hetgeen de nota voorstelt), kan licht aan de problemen behorend
bij ondernemerschap voorbij worden gegaan. Terwijl er tal van negatieve externe effecten denkbaar zijn.
Hier kan tegenin worden gebracht dat het juist goed is dat ambtenaren beleidsnota’s in deze trant schrijven, omdat dit tot nut van het
politiek dualisme werkt. De minister neemt immers beslissingen op basis van beleidsnota’s. Het is dus de taak van de Tweede Kamer, en
niet van ambtenaren, de politiek verantwoordelijken te wijzen op onvolledigheden, halve waarheden en hele verdraaiingen. Dat zou
echter onverantwoordelijk zijn. Politici weten veel, maar zijn geen specialisten op ieder gebied.
Ambtenaren gaan uit van paradigma’s, uitgangspunten die weliswaar aanvechtbaar zijn, maar waarvan de niet-alomgeldigheid nog niet is
aangetoond of niet graag wordt aangenomen. Onvoorziene problemen leggen de zere plekken van zulke paradigma’s bloot. Dat gaat door
tot er niet meer om de nadelen van zo’n paradigma heen gedraaid kan worden, zodat het beleid wel aangepast moet worden aan een nieuw
paradigma. Deze cyclus blijft zich herhalen.
De praktijk blijkt in de hoofden van beleidend Nederland dus minder invloed te hebben dan de theorie. Trendmatig beleid is een resultaat
van trendmatig theoretisch denken: het handhaven van uitgangspunten tot de onwaarheid ervan onomstotelijk door de werkelijkheid
bewezen is. Dat maakt beleid tot het voeren van achterhoedegevechten, terwijl ondernemen juist vooruitzien is. Kan de overheid alle
mooie uitspraken gedaan over ondernemerschap niet eens op zichzelf projecteren
1 D. Stelder, Afscheid van de somberologie , ESB, 11 februari 2000, blz. 107.
2 Zie bijvoorbeeld P.J. Eijgelshoven, A. Nentjes en B.C.J. van Velthoven, Markten en overheid, Wolters-Noordhoff, 1996, blz. 318-320.
3 Ministerie van Economische Zaken, De ondernemende samenleving, Den Haag, 1999.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)