Door de dominantie van het triomf van de stad-denken zou je gemakkelijk kunnen vergeten dat er uit plaatsen als Londen en Amsterdam meer mensen vertrekken naar de rest van het land dan dat er naar de stad toe komen. Al meer dan dertien jaar is dit het geval in Londen – vorig jaar waren er zelfs ruim honderduizend meer mensen die vertrokken dan dat erheen kwamen. Sinds 2015 is ook het Amsterdamse binnenlandse migratiesaldo negatief: vorig jaar vertrokken er bijna negenduizend mensen meer (CBS). Volgens velen zou dat verklaard worden door een gebrek aan geschikte en betaalbare woningen, en is het dus zaak om die zo snel mogelijk bij te bouwen.
Echter, het is helemaal niet gezegd dat verhuizen naar een andere plaats een kwestie van ‘moeten’ is –‘willen’ is hierbij misschien wel belangrijker. Volgens de consumer city-these van Glaeser biedt de grote stad blijkbaar zoveel voordelen, dat veel mensen bereid zijn om, nadat de huisvestingslasten betaald zijn, genoegen te nemen met een kleiner besteedbaar inkomen (Glaeser et al., 2001). Dat klinkt best rationeel, maar is het dat ook? Waarom jezelf voor een steeds absurdere prijs driehoog-achter laten wegstoppen, terwijl je steeds minder geld overhoudt om te genieten van alles wat de stad te bieden heeft?
De middenklasse heeft haar conclusies allang getrokken, en woont nu suburbaan – vaak in de groeikernen. Nieuw is dat in Amsterdam, in navolging van Londen, de huizenprijzen dusdanig de pan uitrijzen dat ook de hoge inkomens de wijk nemen. Van Londense collega’s hoor ik vaker niet dat ze in Londen kunnen en willen wonen dan wel. Op de dagen dat ze nog naar de universiteit komen, hebben ze reistijden waarmee je half Nederland zou kunnen bestrijken. Londen wordt voor velen steeds meer een stad waar je werkt, niet waar je woont. Met de selectieve uitmigratie van veel bevolkingsgroepen is dat wat de stad de stad maakt – namelijk sociale heterogeniteit – steeds minder een grootstedelijk fenomeen.
Het doet me denken dat het bekende urban life-cycle model van Van den Berg et al. (1982) nodig aan herziening toe is. In dit model wordt een cyclus van vier fases onderscheiden: urbanisatie, suburbanisatie, disurbanisatie en re-urbanisatie. Terwijl die cyclus de afgelopen decennia doorlopen is, zitten we thans weer – en dat al lang – in een fase van urbanisatie. Het idee van een cyclus is uiteraard dat de fases ervan eindig zijn. De toenemende aandacht voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de grootstedelijke woningmarkten, de druk van het toerisme op de stad en dergelijke doet me allemaal vermoeden dat het omslagpunt naar een volgende fase inderdaad nabij is.
Die volgende fase is echter niet opnieuw suburbanisatie. De homogeniteit van veel suburbane kernen qua bevolkingssamenstelling, gebouwde omgeving en stedelijke functies is nu juist niet wat liefhebbers van de grote stad aanspreekt. Kranten en tijdschriften staan momenteel vol met anekdotische verhalen over Amsterdamse huishoudens die de sprong wagen naar middelgrote en grote plaatsen, die nog steeds een historisch gegroeide stedelijke allure bieden maar betaalbaarder zijn, ook doordat hier de grootstedelijke overwaardes in steen daadwerkelijk te gelde kunnen worden gemaakt. Het begon met Haarlem en Leiden, maar nu door ICT en zaken als thuiswerken de noodzaak om dagelijks naar het Amsterdamse af te reizen voor velen minder wordt, gaat het steeds meer om plaatsen als Alkmaar, Deventer, Dordrecht en Den Bosch. En ja, ook Rotterdam is steeds meer een toevluchtsoord voor hen die van stedelijkheid houden, maar zich Amsterdam niet langer kunnen of willen veroorloven. Het gaat gepaard met de opkomst van het weekly urban system, want het onderhouden van sociale contacten in Amsterdam of het genieten van bepaalde grootstedelijke voorzieningen hoeft niet op dagelijkse basis. Deze nieuwe fase waarin huishoudens – vaak groepsgewijs – vanuit de metropool over de suburbane ring en het groene tussengebied naar middelgrote steden elders hoppen, laat zich het best omschrijven als ‘hopperbanisatie’.
De mogelijkheden voor hopperbanisatie zijn in Nederland gelukkig groter dan in Engeland. Daar heeft de decennialange overconcentratie van investeringen in Londen, nog eens verder gestimuleerd door het urban triumph-narratief, het leven uit veel Engelse steden gezogen, in het bijzonder die in het Noorden. Gelukkig kent Nederland veel aantrekkelijke steden met urbane allure, die vergelijkenderwijs ook veel beter onderling verbonden zijn dan talloze Engelse steden. Daarin blijven investeren voorkomt een hoop ‘Londense toestanden’.
Literatuur
Berg, L. van den, R. Drewett, L.H. Klaassen et al. (1982) Urban Europe: a study of growth and decline. Deel 1 van Urban Europe. Oxford: Pergamon.
Glaeser, E.L., J. Kolko en A. Saiz (2001) Consumer city. Journal of Economic Geography, 1(1), 27–50.
Auteur
Categorieën