Dat Nederland tot de grootste investeerders ter wereld behoort, komt vooral door de groei van de brievenbusfirma’s.
ESB Internationaal
in ternationaal
Nederland als
transito-economie
Nederlandse investeringen over de grens komen inmiddels grotendeels voor rekening van buitenlandse brievenbusfirma’s. Ook de
Nederlandse handel heeft steeds meer een transito-karakter. Het
groeiende handelsoverschot met Europese landen stoelt op stijgende handelstekorten met opkomende economieën buiten Europa, zoals Brazilië en Colombia, die op termijn zelf de grondstoffen
nodig hebben die nu nog door Nederland worden geïmporteerd.
Hein vrolijk
Zelfstandig onderzoeker en docent
Marieke
de Ruijter
Afgestudeerd
masterstudent aan
de Rijksuniversiteit
Groningen
430
H
et is een populair gebruik om de concurrentiekracht van een land af te meten aan
de ontwikkeling van export, en in zekere
zin ook aan die van buitenlandse investeringen. Zo schreef de regering in oktober
2013 nog dat Nederland zich mag rekenen tot de grootste exporteurs en investeerders ter wereld. Een toename van export
en buitenlandse investeringen wordt dan gezien als een signaal
dat Nederland economisch goed ontwikkelt. Deze opvatting,
die ook vaak in de populaire pers gehoord wordt, gaat voorbij
aan het transitokarakter van de Nederlandse economie, waarbij
veel stromen geld en goederen net zo hard het land in- als uitstromen. Ten eerste bij de buitenlandse investeringen, ofwel de
foreign direct investments (FDI). Een deel daarvan is afkomstig
van zogeheten Special Purpose Entities (SPE’s), ook wel aangeduid als brievenbusfirma’s. Deze firma’s hebben als belangrijkste doel om belastingvoordelen te benutten, door buitenlandse
investeringen via Nederland te laten lopen. Volgens de WRR
(2013), die zich baseert op berekeningen van De Nederlandsche Bank, kwam in 2010 ongeveer driekwart van de in- en uitgaande FDI voor rekening van de SPE’s, die “geen effect hebben op de reële economie van Nederlandâ€(p. 58).
Een andere transito-activiteit betreft de wederuitvoer.
Bij wederuitvoer wordt een in Nederland gevestigd bedrijf
(tijdelijk) eigenaar van de goederen die worden ingevoerd en
vervolgens het land in (vrijwel) onbewerkte staat verlaten. In
de periode 1990–2009 is het aandeel van de wederuitvoer in
de totale Nederlandse export gestegen van 21 naar 40 procent, terwijl het aandeel van de goederen van Nederlandse
makelij daalde van 60 naar 40 procent; het aandeel van de
diensten bleef vrijwel constant. Deze transformatie heeft
grote gevolgen voor de toegevoegde waarde die door export
wordt gerealiseerd: per euro export is deze bij wederuitvoer
slechts 7,4 eurocent, bij goederen van Nederlandse makelij
bijna 60 eurocent (Kuypers et al., 2012).
Vanwege deze twee vormen van transito-economie is
het niet juist om bij buitenlandse investeringen en bij export
met brutocijfers te werken. Dat geldt vooral als Nederland
wordt vergeleken met een land als Duitsland dat veel minder
een transitokarakter heeft (Duprez en Dresse, 2013). Dat
brutocijfers een misleidend beeld geven, kan worden geïllustreerd aan de hand van de ontwikkeling van de Nederlandse
handels- en investeringsrelaties met Brazilië en Colombia in
de periode 1997–2012. Van alle BRIC-landen komt Brazilië qua specialisatieprofiel het meest overeen met Nederland
(CPB, 2011). Ter vergelijking is ook gekeken naar Colombia,
het enige Zuid-Amerikaanse land uit de CIVETS-lijst van
landen, ofwel de lijst van landen die qua economische groei
vergelijkbaar zijn met BRIC-landen, maar een stuk kleiner
en armer. Beide landen zijn representatiever voor opkomende
economieën dan de grootmachten China en India.
Investeringen en export
Tabel 1 schetst de investeringen vanuit Nederland in Brazilië.
In 2010/2011 komt gemiddeld niet minder dan 93 procent
van de Nederlandse investeringen in Brazilië voor rekening
van in Nederland gevestigde SPE’s; voor Colombia is dat
aandeel nog een fractie hoger: 94 procent. Deze percentages
zijn niet uitzonderlijk: in 2010 is van de Nederlandse investeringen in Zuid-Afrika 92 procent afkomstig van SPE’s (Van
Seventer, 2014). Deze percentages kunnen worden berekend
door de IMF-cijfers (inclusief SPE’s) te vergelijken met die
van de OESO (exclusief SPE’s).
Zonder SPE’s zijn de Nederlandse investeringen dus betrekkelijk klein, zowel in Brazilië als in Colombia, en vertonen
ze een dalende lijn. Dat geldt ook voor de Duitse investeringen,
die in 2010/2011 op een iets hoger niveau liggen (tabel 1).
Een vergelijkbaar beeld ontstaat als we kijken naar het
aandeel van beide landen in de goederenimport van Brazilië en
Colombia (tabel 2). Het is niet verbazingwekkend dat Nederland een kleiner ‘marktaandeel’ heeft dan het grotere Duitsland. Het verschil is in de periode 1997–2011 gereduceerd,
aangezien het Duitse aandeel behoorlijk daalde, terwijl het
aandeel van Nederland nagenoeg gelijk bleef. Uitgaande van
deze macrocijfers heeft Nederland het dus nog niet zo slecht
gedaan in de export naar de twee Zuid-Amerikaanse landen.
De verschillen tussen het Nederlandse en het Duitse
marktaandeel variëren echter per productcategorie. Deze zijn
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4654) 00 maand 2013
Internationaal ESB
relatief klein zijn bij voeding, ruwe grondstoffen, minerale
grondstoffen en bij dierlijke en plantaardige oliën en vetten.
Duitsland heeft bij chemie, fabricaten, machines en transportmiddelen, en vooral bij ‘overige goederen’ een veel groter
aandeel, Nederland alleen bij dranken en tabakswaren. Colombia laat een vergelijkbaar beeld zien. Duitsland scoort dus
vooral beter bij de meer geavanceerde producten, terwijl Nederland het relatief goed doet bij de meer basale producten.
Aandeel in inkomende investeringen in
Brazilië en Colombia, in procenten
1993/1994
Nederland
Duitsland
3,2
11,6
Brazilië
2010/2011
Excl. SPE’s Incl. SPE’s
1,9
25,7
2,3
2,4
Het VOC-model
Naast de wederuitvoer, die vooral een rol speelt bij de Nederlandse handelsrelaties met Europese landen (Roos, 2007),
heeft het transitokarakter van de Nederlandse economie ook
betrekking op een verschijnsel dat we ‘uitgestelde wederuitvoer’ kunnen noemen: veel goederen van Nederlandse makelij maken gebruik van buitenlandse grondstoffen en halffabricaten. Dit verschijnsel stamt uit de tijd van de Vereenigde
Oostindische Compagnie (VOC). Toen werden grondstoffen en andere basisproducten vanuit de koloniën geïmporteerd die vervolgens – al of niet na bewerking – vooral in
andere Europese landen werden verkocht. Dit businessmodel
– overwegend mondiale importen en Europese exporten –
leidt ertoe dat Nederland met veel landen buiten Europa een
groeiend handelstekort heeft (Florquin en Lemmers, 2014).
De verschillen per productcategorie kunnen worden berekend met de Netto-Export-Ratio (NER): het verschil tussen de export en de import, gedeeld door de exportwaarde
(Vrolijk en Vissers, 2014). In de handelsrelatie met Brazilië
(tabel 3) en met Colombia zijn er slechts drie productgroepen
waar Nederland in 2010/2011 een positieve NER heeft, dus
een overschot op de sectorale handelsbalans: bij chemische
producten, machines & transportmiddelen, en bij de restcategorie ‘overige goederen’. Maar dit zijn tevens de productgroepen waar Duitsland een veel groter marktaandeel heeft in de
Braziliaanse import. De sterk gestegen Nederlandse import
vanuit Brazilië bestaat voor ongeveer een kwart uit grondstoffen en voor bijna de helft uit agrarische producten, met onder
meer soja voor de Nederlandse veevoedersector – en indirect
voor de intensieve veehouderij.
tabel 1
Colombia
1993/1994 2010/2011
2,6
5,8
0,4
1,3
Bron: eigen berekeningen op basis van OESO en IMF
tabel 2
Aandeel van Nederland en Duitsland
in de import van Brazilië en Colombia, in procenten
Nederland
Duitsland
Brazilië
1997/1998
2010/2011
2,0
1,9
8,3
7,2
Colombia
1998/1999
2010/2011
0,7
0,8
4,5
3,6
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS en UNCTAD
Netto-Export Ratio van de
handel met Brazilië
Voeding
Dranken en tabak
Grondstoffen
Minerale brandstoffen
Dierlijke en plantÂaardige oliën
en vetten
Chemische producten
Fabrikaten
Machines en transportmiddelen
Overige goederen
TOTAAL
tabel 3
1997/1998
-9,5
-13,7
-25,3
-0,4
2010/2011
-22,9
-6,5
-28,4
0,0
-11,6
0,6
-3,2
0,6
-0,1
-1,3
-14,2
0,4
-3,1
0,8
0,7
-1,5
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS en UNCTAD
Conclusies
Een stijging van de export en de buitenlandse investeringen
zeggen niet zo veel over concurrentiekracht. Dat Nederland
tot de grootste investeerders ter wereld gerekend mag worden,
komt vooral door de sterke groei van de in Nederland opererende SPE’s. In de investeringsrelatie met Brazilië en Colombia nemen deze brievenbusfirma’s meer dan negentig van de
Nederlandse investeringen voor hun rekening.
Ook de handelsrelatie met deze twee landen wordt gekenmerkt door een hoog transitogehalte. Bij de meeste productcategorieën is de export kleiner dan de import. Die importen worden vooral gebruikt om de stijgende exporten naar
het Europese achterland te realiseren. Het verdienmodel van
de VOC, gekenmerkt door mondiale importen en Europese
exporten, lijkt dus nog steeds actueel. Het gevaar is dat de
opkomende economieën als Brazilië en Columbia op termijn
hun grondstoffen en halffabricaten zelf gaan verwerken. Als
zij hun eindproducten naar Europese landen gaan exporteren,
zal de Nederlandse export voor een nog groter deel uit wederuitvoer met weinig toegevoegde waarde bestaan.
literatuur
CPB (2011) The rise of the BRIC countries and its impact on the Dutch economy. Den Haag: CPB.
Duprez en Dresse (2013) The Belgian economy in global value chains. NBB Economic Review,
september.
Florquin, F. en O. Lemmers (2014) Nieuwe inzichten in het handelssaldo. In: Internationaliseringsmonitor 2014, tweede kwartaal. Den Haag: CBS.
Kuypers, F., A. Lejour, O. Lemmens en P. Ramaekers (2012) Kenmerken van wederuitvoerbedrijven. Den Haag/Heerlen: Centraal Planbureau/Centraal Bureau voor de Statistiek.
Roos, J. (2007) Wederuitvoer een Europese zaak. ESB, 92(4511), 346–347.
Seventer, A.M. van (2014) Dutch investments in South Africa – The Netherlands as an investor or
a tax haven? Masterthesis. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Vrolijk, H. en G. Vissers (2014) Nederlandse export levert steeds minder toegevoegde waarde op.
Den Haag: Stichting Maatschappij en Onderneming.
WRR (2013) Naar een lerende economie, investeren in het verdienvermogen van Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
431