Monetaire integratie: een nieuw
perspectief voor banken
De vorming van een interne markt in de Europese Gemeenschap in het symbolische jaar
1992 en de liberalisering en deregulering van de financiele markten brengen de Europese
Gemeenschap dichter bij het oude ideaal van een economische en monetaire unie. Dit
artikel gaat in op het perspectief voor de banken zoals dat door de monetaire integratie
ontstaat.
DRS. I.E.G. VAN DER BOOR*
Monetaire integratie: geen doel op zich
Monetaire integratie is geen doel op zich maar een
belangrijk onderdeel van een algehele integratie van Europa op economisch en monetair gebied. Met deze algehele
integratie wordt bedoeld: een volledige integratie van het
beleid op Europees niveau, waarbij het Europese geldsysteem is gebaseerd op een gemeenschappelijke valuta,
bij voorbeeld de ecu, en onder de hoede staat van een
centraal bankensysteem. Monetaire integratie vormt daarom een der onderdelen van de drieslag: interne markt,
economische en monetaire integratie. Deze drieslag moet
eruiteindelijktoe leiden, dat het economische en financiele
stelsel in Europa op ten minste hetzelfde niveau wordt
gebracht als dat van de economieen van de Verenigde
Staten en Japan. Het alternatief, een versplinterd Europa
van afzonderlijke economieen, kan op de lange termijn niet
succesvol concurreren met de economische grootmachten. In de praktijk blijkt dat de private sector, in welk
Europees land dan ook, steeds meer op wereldschaal
opereert. Daarin past steeds minder een overwegend op
nationale overwegingen gebaseerde financieel-economische politiek en een versnipperd wisselkoerssysteem. Een
monetaire integratie (en uiteindelijk een algehele Europese
integratie) levert niet alleen schaal- en kostenvoordelen op,
maar brengt ook de politieke integratie naderbij. Een verenigd Europa vormt immers een belangrijkere machtsfactor in de wereld dan een versnipperd Europa.
Banken en monetaire integratie
__
__
r
I De realisatie van een volledig vrij en gedereguleerd
Jtopitaalverkeer, een gemeenschappelijke markt en een
traal bankensysteem betekent voor het bankwezen
3! een directe beTnvloeding van hun concurrentieposii als een ingrijpende verandering in hun kosten- en opigstenstructuur. Met het oog op het perspectief voor
sn maakt het dan ook nogal wat uit of de monetaire
gratie van de ene op de andere dag tot stand wordt
! 15-2-1989
gebracht of dat een een-valuta-regio wordt gerealiseerd
langs de weg van een geleidelijke evolutie van het Europese Monetaire Stelsel.
Stel dat de monetaire integratie van de ene op de andere
dag politiek haalbaar zou zijn. Dit betekent dat wij ‘morgen’
een Europees centraal bankensysteem en een gemeenschappelijke valuta hebben, terwijl ook het monetaire en
het budgettaire beleid op Europees niveau worden gecoordineerd. Gezien de nog sterk uiteenlopende fundamentele
economische posities van landen (economische groei, betalingsbalansposities, prijsontwikkelingen), is in dat geval
een vrij turbulente omgeving op het vlak van rente en valuta
(versus de dollar en de yen) te verwachten. Door het
wegvallen van het wisselkoersinstrument voor de landen
van de EG, kunnen divergerende prijsontwikkelingen en
concurrentieposities niet meer worden gecorrigeerd door
devaluaties of revaluaties van de nationale munten. Ze
kunnen nog slechts worden beTnvloed door maatregelen
op het fiscale en budgettaire vlak, eventueel aangevuld met
het niet-populaire instrument van een formele loon- en
prijspolitiek.
Overigens zal, niettegenstaande de zekerheid van politieke eenstemmigheid en het bestaan van nog maar een
valuta, toch onzekerheid ontstaan over de mate waarin de
Europese Gemeenschap in staat zal blijken het monetaire,
fiscale en budgettaire beleid voortdurend effectief te coordineren. Politieke krachten blijven immers onvoorspelbaar.
Het tweede scenario, een geleidelijke evolutie van het
huidige Europese Monetaire Stelsel naar een een-valutastelsel, lijkt een natuurlijke weg te zijn om de monetaire
integratie tot een goed einde te brengen. Bij internationaal
overleg lijken positieve verwachtingen omtrent het beloop
van wisselkoersen, rente en inflatie en de hoge stabiliteitsgraad van het wisselkoerssysteem tot het inslaan van deze
weg te noden. Maar deze integratieweg kan een lange zijn.
Een aantal EG-landen is immers nog steeds geen lid van
het EMS.
* Lid van de Raad van Bestuur van de Nederlandsche Middenstandsbank nv. Oil artikel is een bewerking van een lezing voorde
12e Landelijke Economistendag op 17 november 1988 te Amsterdam.
Afgezien daarvan is er nog de kwestie van de introductie
van de gemeenschappelijke munt: al dan niet als parallelle
munt. De introductie als parallelle munt, dat wil zeggen als
officieel betaalmiddel naast de nationale valuta’s, lijkt een
voor de hand liggende optie te zijn. Met publiek kan op deze
wijze geleidelijk aan de gemeenschappelijke munt wennen.
Er zit echter een adder onder het gras. Met gevaar is namelijk
groot dat, tengevolge van de introductie van de ecu (of een
andere gemeenschappelijke munt) als parallelle munt, het
omgekeerde van de wet van Gresham zich voordoet. De wet
van Gresham luidt ‘bad money always drives out good
money’ en was actueel ten tijde van de dubbele standaard.
Gouden en zilveren munten bestonden in een vaste (wettelijk
bepaalde) omwisselingsverhouding naast elkaar. Dit leidde
tot een oppotting of omsmelting van de munt waarvan de prijs
van de grondstof (goud c.q. zilver) hoger lag dan de nominale
waarde. In het betalingsverkeer circuleerde dan alleen die
munt waarvan de metaalwaarde lager of gelijk was dan de
nominale waarde van de munt, dus ‘bad money always
drives out good money’.
Stel nu dat de gemeenschappelijke munt dezelfde eigenschappen zou hebben als de ecu, dan kunnen wij op grand
van de ervaringen met de ecu het volgende constateren. De
ecu is als valuta niet altijd sterker dan andere Europese
valuta’s. Daardoor vertegenwoordigt de ecu niet voor iedereen het goedkoopste financieringsmiddel. De ecu kent een
hogere rente dan de valuta’s die een grotere waardevastheid
kennen (bij voorbeeld Duitse mark en gulden). Indien de
gemeenschappelijke valuta als parallelle munt wordt geihtroduceerd, is er dus een grote kans dat een samenleven van
deze munt met de nationale valuta niet goed mogelijk is. In
West-Duitsland en in Nederland lijkt al bij de introductie van
de gemeenschappelijke munt in het betalingsverkeer deze
te zullen worden ingewisseld voor Duitse marken dan wel
guldens. Dit omdat gebleken is dat de waardevastheid van
de mark en de gulden groter is dan die van de mandvaluta,
hier de ecu. In de andere landen van de Europese Gemeenschap daarentegen zal de ecu de nationale valuta’s verdrijven, omdat de ecu ten opzichte van deze valuta’s wel steeds
waardevaster bleek. Aldus lijkt een introductie van de gemeenschappelijke munt als parallelle valuta effecten op te
roepen die sterk doen denken aan de wet van Gresham,
maar dan in omgekeerde zin: ‘good money always drives out
bad money’. De moraal van het verhaal is dat men bij de
introductie van de gemeenschappelijke munt deze direct als
vervanger van de nationale munten moet laten optreden.
Andere elementen die sterke invloed uitoefenen op het
bankwezen, zijn de voortgang van de fiscale harmonisatie
binnen Europa en de harmonisatie van het bedrijfseconomische toezicht. Een uiteenlopende fiscale druktussen de
lidstaten van de Europese Gemeenschap zal bij een algeheel vrij kapitaalverkeer een verstorende invloed kunnen
hebben op de richting en de omvang van de spaarstromen
in de Europese Gemeenschap. De spaargelden stromen
immers met name naar de gebieden waar de fiscale druk
het laagst is. Het is daarom niet uitgesloten, dat bij een
trage voortgang van de fiscale harmonisatie de kapitaalstromen zich onevenredig sterk op bepaalde gebieden in
de EG zullen richten. In het slechtste geval kan dit zelfs
leiden tot een omvangrijke kapitaalafvloeiing uit de Europese Gemeenschap. Aldus is de harmonisatie van het
bedrijfeconomische toezicht van evident belang voor het
zogenaamde ‘level playing field’ van zowel de banken in
de Europese Gemeenschap als daarbuiten.
Kernthema’s voor het bankwezen
De monetaire integratie in de Europese Gemeenschap
resulteert voor het bankwezen in vele belangrijke thema’s.
In het navolgende wordt op enkele daarvan kort ingegaan.
158
Veranderingen in de monetaire omgeving
De monetaire integratie verandert de monetaire omgeving van banken. In welke mate dat gebeurt is afhankelijk
van de wijze waarop de monetaire integratie tot stand komt.
Een zeer ingrijpende ontwikkeling vindt plaats wanneer alle
nationale valuta’s worden vervangen door een gemeenschappelijke Europese valuta. Niet alleen zullen de monetaire spelregels ingrijpend veranderen, ook zijn er sterke
uitstralingseffecten te verwachten op de kosten- en opbrengstenstructuur van de banken (efficienter internationaal betalingsverkeer) en derhalve op hun concurrentiepositie en marktdominantie. Tevens zal de Europese valuta
ook de verhoudingen met andere grote valuta’s als de
dollar en de yen ingrijpend veranderen. Het ontstaan van
een nieuw belangrijk internationaal reservemiddel leidt tot
de zware verplichting voor de Europese Gemeenschap om
de regels in acht te nemen voor het behoud van een
stabiele internationale monetaire orde. Het presidium van
het Europese centrale bankensysteem zal door het streven
naar een stabiel prijsniveau in de Europese Gemeenschap
er allereerst voor moeten zorgen dat de gemeenschappelijke munt een bron van stabiliteit wordt voor zowel binnenlandse als buitenlandse houders. Ook zullen door middel
van een effectieve combinatie van het monetaire en fiscaaleconomische beleid van Europa, de VS en Japan (de grote
G3) stabiele wisselkoersrelaties tussen de Europese valuta, de dollar en de yen moeten worden verwezenlijkt. Een
zo soepel mogelijke recycling van de spaaroverschotten
van Japan en de Europese Gemeenschap naar Amerika,
ter financiering van het Amerikaanse tekort op de lopende
rekening, maakt hiervan deel uit. De drie grootmachten
moeten terzelfdertijd streven naar een geleidelijke reductie
van de spaartekorten en -overschotten.
In de ontwikkelingsfase naar een monetairgeihtegreerd
Europa zullen binnen de Europese Gemeenschap de centrale banken, onder invloed van de voortgaande kapitaalliberalisatie en -deregulering, hun greep op de monetaire
ontwikkelingen zien afnemen. Hierdoor zal veel meer dan
voorheen het meer marktconforme rente-instrument als
hefboom worden gebruikt om ongewenst geachte monetaire ontwikkelingen tegen te gaan. Dit leidt tot grotere en
heftigere rente-fluctuaties.
Met betrekking tot de yieldcurve of rente-opbrengstcurve
mag door de liberalisatie, deregulering en voortgaande
securitisatie een minder groot ecart tussen korte en lange
rente worden verwacht. Het onderscheid tussen wat lang
geld is en wat kort geld is wordt immers steeds diffuser,
omdat juridisch bezien lange gelden door frequente renteaanpassingen het karakter krijgen van kort geld. Daardoor
zal ook de rentevergoeding onder druk komen te staan.
Kredietmarkten
Op de eigen kredietmarkten zal het nationale bankwezen met een sterker wordende buitenlandse concurrentie
worden geconfronteerd. Deze zal zich met name voordoen
in de sfeer van de kredietverlening aan grotere bedrijven
en (lagere) overheden en daarmee aanverwante produkten zoals effectenzaken, kapitaalmarkttransacties, samenwerkingen en fusies, leasing en factoring. Ook het middenen kleinbedrijf zal voor buitenlandse banken een doelwit
zijn. In Europa openen zich echter nieuwe, vooral zakelijke,
markten. Doordat de kennis hiervan niet altijd even toereikend is, ontstaan er zowel nieuwe winstkansen als nieuwe
verliesmogelijkheden. Dit vereist van meet af aan fundamentele keuzen ten aanzien van wie wel te financieren en
wie niet. In het algemeen zullen de grote ondernemingen
(corporate clients) en het midden- en kleinbedrijf tot de
strategische doelgroepen behoren. Daarnaast ontstaat
een groeiende kredietbehoefte uit hoofde van de golf van
fusies en overnemingen voortvloeiende uit de Europeanisering van het bedrijfsleven. Ook hier geldt echter het
Tabel. Kredietverlening van banken in de Europese Gemeenschap per ultimo 1987 ($ mrd.)
Kredieten aan de
overheid (inclusief
lagere) en de
private sector
(exclusief financiele
PM: totale kredietverlening aan het
buitenland (inclusief
interbancair)
instellingen)
EG
3.236
waarvan:
215
Nederland
Luxemburg
6
West-Duitsland
1 .350
Frankrijk
415
Verenigd Koninkrijk 373
Italie
356
Spanje
277
(in %)
(7)
(-)
(42)
(13)
(12)
(11)
(9)
1.929
115
223
219
248
856
58
24
Bron: IMF, International Financial Statistics, maart 1988.
devies: ‘bezint eer gij krediet verleent’. Niettemin is het
perspectief van nieuwe kredietmarkten opwindend. De volgende cijfers mogen dat bevestigen. Van de totale kredietenmarkt in de Europese Gemeenschap was eind 1987
circa 42% in Westduitse handen. De aandelen van Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italie bedragen 11 a 13%,
van Spanje 9%. Nederland scoort met een percentage van
circa 7 relatief hoog (zie de tabel). Interessant is ook dat
de cijfers duidelijk aangeven welke landen als Internationale draaischijf fungeren van geld dan wel sterk internationaal gericht zijn. Indien de kredietverlening aan de wereld
wordt getotaliseerd, blijkt het Verenigd Koninkrijk met een
aandeel van 44% in de totale buitenlandse kredietverlening
van de Europese Gemeenschap absoluut de boventoon te
voeren.
Het is opmerkelijk dat ons land, indien de schaalomvang
van het bankwezen mede in de beschouwing wordt betrokken, geen slecht figuur slaat in het Internationale veld. De
uitstaande vorderingen beliepen $ 115 miljard tegen $ 200250 miljard bij Frankrijk en West-Duitsland. Italie en Spanje
kennen daarentegen bescheiden vorderingen op het buitenland. Voor de goede orde zij vermeld dat in de buitenlandse vorderingen ook de interbancaire vorderingen begrepen zijn.
Een belangrijk aspect van het ontstaan van een interne
en monetair ge’integreerde markt is dat het gemiddelde
transactievolume vanuit de banken bezien zal toenemen.
Kleinere krediettransacties die in het eigen land nog
aantrekkelijk zijn, zijn dat in het buitenland niet indien
men daar niet over een groot vestigingennet beschikt. De
kosten verbonden aan een krediettransactie, alsmede de
mate waarin men risico’s wenst te accepteren, zullen een
opwaartse invloed uitoefenen op de gemiddelde kredietomvang. Op de kapitaalmarkten is ook sprake van een
vergroting van de transactie-omvang. Op microniveau
betekent dit dat de schaal van de bank daaraan zal
moeten worden aangepast. Er mag echter niet worden
vergeten dat zich ook buiten Europa interessante kredietaffaires blijven voordoen. Een te sterke fixering op de
Europese markt leidt onherroepelijk tot gemiste kansen
op het buitengebied.
Dit geldt ook op het vlak van de concurrentie. Er mag
immers worden verwacht, dat de trek van niet-Europese
banken naarde Europese binnenmarkt sterk zal zijn. Bij de
Japanse banken valt al een steeds grotere dadendrang
waarte nemen. De marges van de Japanse banken staan
in Japan immers onder zware druk, waardoor er meer
gewicht zal worden toegekend aan een verdergaande infcternationalisatie. Voorts willen zij ‘alvast binnen zijn’ in de
! 15-2-1989
Europese markt voordat ‘1992’ is gerealiseerd. De angst
straks een ‘fort Europa’ aan te treffen is groot, niettegenstaande het feit dat de vrijheid van vestiging in Europa
(tweede coordinatierichtlijn) voor hen het paard van Troje
zou kunnen leveren. ‘Alvast binnen zijn’ is echter veiliger
dan ‘wedden op het paard van Troje’. De financiele kracht
voor een verdergaande internationalisatie is bij de Japanse
banken aanwezig. Zij beschikken over een relatief hoog
intern vermogen, getuige de omvang van hun ‘geheime
reserves’.
Tot dusver is weinig gezegd over de particuliere of de
retailmarkten. Vanuit het Europese perspectief bezien winnen deze ook aan aantrekkelijkheid. Een effectieve marktbewerking vereist evenwel een groot buitenlands netwerk
van bankvestigingen.
Creditgeldmarkten
In het aanbod van particuliere spaargelden spelen in
andere landen van de Europese Gemeenschap de institutionele beleggers (pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen) een veel minder grote rol dan in ons land. Dit
hangt nauw samen met het feit dat in ons land het systeem
van kapitaaldekking wordt gehanteerd. Hierdoor worden
meer particuliere besparingen door institutionele beleggers
beheerd dan in landen met een zogenaamd omslagstelsel.
Dit neemt niet weg dat ook in het buitenland de institutionele beleggers een belangrijke bron zijn van (spaar)gelden
met een langlopend karakter. Deze worden veelal aangeboden opde openbare of onderhandse kapitaalmarkten. In
beginsel zal, door de vorming van een interne markt en een
monetair geTntegreerd Europa, voor de Europese banken
als groep een additionele financieringsbron ontstaan. Ook
zal het verdwijnen van grenzen voor de institutionele beleggers kunnen leiden tot het opheffen van beperkingen ten
aanzien van hun buitenlandse beleggingen. Voorts zullen
bij het bestaan van een gemeenschappelijke valuta wisselkoersrisico’s in het binnengebied verdwijnen, hetgeen een
stimulans is voor portefeuillespreiding in de landen van het
binnengebied. Mogelijk zal daardoor de aandelenportefeuille worden uitgebreid.
Het ontstaan van een Europese kapitaalmarkt, en in
ultieme zin van een Europese valuta, zal naast additionele
financieringsbronnen waarschijnlijk ook een verlaging van
de fundingskosten met zich brengen. Althans op de korte
termijn. Er mag immers worden verwacht, dat door het
openvallen van beschermde of gereguleerde markten als
in Italie, Spanje en Frankrijk, de schaalvoordelen van het
Internationale betalingsverkeer en het wegvallen van valutarisico’s, de transactiekosten zullen dalen. Daardoor zal
het gemiddelde kostprijsniveau ook dalen. Op de wat langere termijn echter zal een stijging van de kostprijs van geld
onvermijdelijk zijn. Een voortschrijdende informatisering en
een sterkere concurrentiestrijd om deposito’s zijn daaraan
debet. De hiervoor bedoelde funding kan nog met een
beperkt aantal bankvestigingen worden gerealiseerd. Dit
lijkt anders te zijn bij het aanboren van geografisch verder
gelegen markten van spaargelden. Een effectieve bewerking van deze spaarmarkt lijkt alleen te kunnen plaatsvinden met een vrij groot vestigingennet van bankkantoren
dan wel spaarinstellingen/vestigingen. Ook toont de praktijk aan, dat een succesvol penetreren in de retailmarkt niet
mogelijk is met een enkele vestiging in het desbetreffende
gebied. Hier manifesteert zich een fundamenteel verschil
met de bewerking van de Europese zakelijke kredietenmarkt.
De conclusie kan zijn dat, hoewel potentieel nieuwe
bronnen van creditgelden toegankelijk worden, de voordelen daarvan met name zullen toevallen aan de landen met
een nationaal spaartekort. Dit zijn alle landen van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van de overschot-
159
landen West-Duitsland, Nederland, Belgie/Luxemburg en
lerland.
schappijen is venture capital bij ons zelfs relatief belangrijker dan in de VS.
Het bancaire perspectief nader bezien
Ter afsluiting
Aangezien de Europeanisering zowel economische als
monetaire aspecten betreft, krijgt het bankwezen enerzijds
met schaaleffecten op Europees niveau te maken en anderzijds met een versterking van het nationale en het
regionale perspectief. Een bewuste keuze van de banken
ter zake van de te volgen strategie is gewenst. Indien
ervoor gekozen wordt om op Europese schaal en derhalve
op wereldschaal te bankieren, zal men moeten trachten
qua omvang te gaan behoren tot de top van de Europese
banken. Deze omvang kan men op verschillende manieren
bereiken, bij voorbeeld door het successievelijk uitbreiden
van het internationale netwerk dan wel door overnemingen
en fusies. Daarnaast zijn concentraties of samenwerkingsverbanden te voorzien tussen banken en andere financiele
instellingen als verzekeringsmaatschappijen en spaarinstellingen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook
in een land als Duitsland valt er een toenadering tussen
banken en verzekeringsmaatschappijen te constateren.
Allianz, de grootste verzekeraar in West-Duitsland en in
Europa, en Dresdner Bank hebben een belang in elkaar
genomen dat volgens marktschattingen tussen 5 en 20%
beloopt.
Wij mogen echter niet verwachten dat in elk EG-land de
ontwikkelingen op het gebied van fusies en samenwerking
even snel zullen gaan. In ons land kennen wij het zogenaamde structuurbeleid, dat een te grote verstrengeling
tussen banken en verzekeringsmaatschappijen tegengaat.
Nederland neemt wat dit betreft in de Europese Gemeenschap een unieke positie in. In andere EG-landen doen
zich andere vraagstukken voor. Zo is het Franse bankwezen nog in staatshanden, hetgeen samenwerkingsverbanden, laat staan fusies, van Franse banken met buitenlandse banken belemmert. In jonge lidstaten, zoals Spanje, zijn
de banken internationaal bezien niet echt concurrerend te
noemen. Fusies tussen Spaanse banken moeten daarin
verandering brengen. Een ander punt vormen de cultuurverschillen tussen de nationale banksystemen en de Europese Gemeenschap. De Duitse banken zijn de ‘Geschaftsbanken’ van Europa. Door middel van belangrijke deelnemingen zijn deze banken sterk verankerd in het Duitse
bedrijfsleven en vice versa. Commissarisplaatsen geven
Duitse banken een belangrijke stem in het beleid van de
bedrijven. Een aspect dat door de nauwe verwevenheid
van Duitse banken met Duitse bedrijven wordt belichaamd,
is het lange-termijndenken van Duitse banken. Zowel de
banken als de bedrijven bezien de relatie met elkaar in een
meerjaren-perspectief, waarin wordt onderkend dat na
goede jaren slechte jaren komen en andersom. Deze filosofie wordt lang niet overal aangetroffen. Gezien de recent
achter ons liggende negatieve ervaringen (recessie 19801982), zou een fundamentele discussie tussen banken en
bedrijven op dit punt op zijn minst interessant zijn. Tot
dusver nemen de Duitse banken een wat aparte positie in.
Men zou hen de Europese Japanse banken kunnen noemen.
Hoewel in Nederland de post deelnemingen bij banken
aanmerkelijk geringer is dan in Duitsalnd, en ook het lange-termijndenken niet altijd evident aanwezig is (overigens
ook niet bij de kredietnemers), kent ons land een toeneming in risico-acceptatie. Een en ander uit zich onder meer
op het vlak van het venture capital. In vrij korte tijd is in ons
land het venture capital uitgegroeid tot een zodanige bedrijfstak, dat wij in Europa een voortrekkersrol vervullen.
Volgens de Nederlandse vereniging van participatiemaat-
Door de monetaire integratie, het ontstaan van een
interne markt en de economische integratie zal het decor
voor banken ingrijpend veranderen. Een optimale situatie
zal echter pas worden bereikt wanneer dit alles een feit is
en wanneer ook de fiscale harmonisatie en de harmonisatie van het bedrijfseconomische toezicht een feit zijn gerealiseerd. Voor het bankwezen dienen zich nieuwe kansen aan, maar ook nieuwe bedreigingen. Onbekende verten lokken, maar onbekend terrein herbergt ook onbekende gevaren. In het Europese landschap lijkt een verdergaande concentratie niet te vermijden. Er zal een beperkt
aantal supergrote banken ontstaan, die hun dominerende
marktpositie zullen verstevigen. Op nationaal niveau zal dit
zichtbaar zijn in een vermindering van het aantal grootbanken. Ook het aantal kleinere banken zal waarschijnlijk
verminderen, omdat anders een op de lange termijn rendabelere exploitatie van de regionale markten niet mogelijk
is. Door samenwerkingsverbanden met andere niet-bancaire financiele instellingen, zullen op Europees niveau
financi-ele hypermarkten ontstaan. Evenwel geldt ondanks
alles dat goed afgewogen fundamentele keuzen het begin
moeten zijn van een keuzeproces. ‘Groot worden’ betekent
niet automatised ‘succes hebben’. Wat Europa voor banken betekent is niet het louter en alleen groter worden,
maar bovenal ‘eerst fit worden’.
160
I. E.G. van der Boor