Industriepolitiek vormt al ruim vijftig jaar een splijtzwam in het economisch beleid. Zeker na de liberale golf van de jaren negentig van de vorige eeuw – zowel in theorievorming als in beleid – hangen de meeste economen het idee aan dat overheden wel randvoorwaarden kunnen scheppen voor een vruchtbaar economisch klimaat, maar dat het aanwijzen van kansrijke sectoren niet goed mogelijk is. Toen een decennium geleden de aanzetten werden gegeven tot het topsectorenbeleid, viel op het Ministerie van Economische Zaken in de wandelgangen vaak van ambtenaren te vernemen dat ze grote vraagtekens zetten bij dat beleid, maar dat het hun taak was om er loyaal aan mee te werken. Dat het toch nog goed zou komen, kon op dat moment bijna niemand voorzien.
Terwijl in diezelfde periode de Directie Regionaal Economisch Beleid werd opgeheven – omdat regionaal beleid vaak een eufemistische aanduiding was voor steunbeleid aan achterblijvende regio’s – verschoof in de dagelijkse praktijk het accent van de topsectoren juist naar de regio’s; die gingen het nieuwe kristallisatiepunt van het groeibeleid vormen. Het creëren van een goed regionaal ecosysteem werd de nieuwe mantra. Zo kreeg serieuze verandering op drie fronten vorm.
Allereerst kwam meso-economie weer in de mode. Waar de economen zich lang richtten op macro- of micro-economische vraagstukken, kreeg theorievorming over het gedrag van concrete bedrijven in concrete markten en regio’s weer een impuls. Zeker in beleidskringen was er tijdens de jaren negentig veel kennis op dit gebied verloren gegaan.
Als tweede grepen veel bestuurders in de regio de mogelijkheid aan om met economisch beleid een positief discours neer te zetten. Met name in grote steden wilden burgemeesters een rol spelen die verder ging dan de klassieke representatieve taken. Veiligheidsbeleid was vooralsnog de enige serieuze mogelijkheid. Maar met het regionaal economisch beleid kon een burgemeester (en het hele college) ook een rol gaan vervullen in de verdere ontwikkeling van de regio. Waar veiligheid altijd te maken heeft met wat niet mag, heeft groei te maken met het benoemen van kansen.
Ondertussen tekende zich een derde belangrijke vernieuwing af. Traditioneel had economisch beleid, zeker in de vorm van subsidies voor bedrijven, altijd een politiek gezien rechtse connotatie. Maar de nieuwe aandacht voor regionale ecosystemen kreeg die connotatie niet, integendeel. De koppeling met maatschappelijke vraagstukken is daar in belangrijke mate verantwoordelijk voor. Voorbeelden van successen van regionaal economisch beleid liggen vaak op het vlak van duurzaamheid en gezondheidszorg, en dat maakt dat linkse partijen minstens zo enthousiast zijn als rechtse – een historische doorbraak.
Zo is er toch veel bereikt – meer dan de meeste mensen tien jaar geleden hadden vermoed. Is daarmee een stabiele situatie ontstaan? Nee, op twee punten blijft er nog veel te wensen over.
Ten eerste heeft het denken in termen van regionale ecosystemen en van innovatie de publieke sector nog veel te weinig bereikt. Zo worden er in de zorg veel innovaties ontwikkeld, maar dat blijven vooral leuke techniekjes, veelal in de vorm van apps. Er is nog geen sprake van een echte benadering in termen van regionale of landelijke ecosystemen waardoor ervoor gezorgd wordt dat innovaties niet alleen ontwikkeld worden, maar ook worden opgeschaald, gebruikt door zorgverleners, gefinancierd door zorgverzekeraars en opgenomen in de curricula van de opleidingen. En in het onderwijs is er al helemaal weinig sprake van een innovatieve cultuur en krachtige ecosystemen – het is nog wachten totdat de eerste regio in Nederland niet duurzaamheid of life sciences tot speerpunt uitroept, maar onderwijs.
Ten tweede is het nog een opgave om economisch beleid te verbinden met sociaal beleid. In alle regio’s bestaan overlegfora voor regionaal arbeidsmarktbeleid waarin werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers plaats hebben, maar het is nog niet gelukt om die goed te koppelen aan het regionale economische beleid. De rationale achter industriepolitiek lag bijna altijd in het willen voorkómen dat achterblijvende industrietakken met veel werknemers zouden verdwijnen. Investeren in regionale ecosystemen is uitdagend en inspirerend voor veel bestuurders, maar ze ontdekken nu gaandeweg dat het nog maar de vraag is of ze op die manier ook hun sociale opgave kunnen invullen. De spin-off van veel innovaties is beperkt, of beperkt zich tot een kleine groep van hoogopgeleiden. Dat maakt op termijn de publieke investeringen in de infrastructuur van het ecosysteem politiek kwetsbaar.
Desalniettemin is het goede nieuws dat, terwijl industriepolitiek doder is dan ooit, juist de drang om groei tot stand te brengen levendiger is dan men had kunnen denken.
Auteur
Categorieën