De afgelopen tijd werd in diverse kranten, waaronder de Trouw, weer eens flink geageerd tegen “de rekenrente” die gebruikt wordt bij het bepalen van de dekkingsgraad van pensioenen. De gemoederen liepen hoog op in deze discussie. Een enkele lezer zag zelfs een “flagrante schending van de rechten” in pensioenkortingen. Lezers kwamen met allerlei creatieve oplossingen om tot een hogere rekenrente te komen, met als doel het voorkomen van pensioenkortingen. Omdat economische argumenten geen rol leken te spelen in deze discussie, hebben wij onderstaande bijdrage aan de krant aangeboden met als doel de economische principes van de rekenrente maar weer eens uit te leggen. Helaas was de redactie niet in ons stuk geinteresseerd.
Hoewel er zeker wat valt af te dingen op het huidige pensioenbeleid, zijn er veel misverstanden in omloop over “de” rekenrente die we willen rechtzetten.
“De” rekenrente bestaat niet. Om de huidige waarde van de toekomstige verplichtingen van een pensioenfonds te bepalen, worden deze verplichtingen naar het heden verdisconteerd. Dit wordt gedaan door de verwachte pensioenbetalingen te relateren aan de huidige rente. Die rente wordt ook wel de “rekenrente” genoemd. Het is echter geen constante factor, maar een percentage dat afhangt van de looptijd van de verplichting. Moet een pensioenfonds over tien jaar een bepaald bedrag betalen, dan wordt er een andere (hogere) rekenrente gebruikt dan bij een betalingsverplichting over vijf jaar. Dit onderscheid valt helemaal weg in de discussie. Men spreekt over “de” rekenrente, terwijl het gaat over een zogenaamde rentetermijnstructuur.
Hoe kies je die rentetermijnstructuur op economisch verantwoorde wijze? De afgelopen tijd zijn er allerlei voorstellen gedaan. Bijvoorbeeld 10-jaars of 30-jaars beleggings- of aandelenrendement. Of een zogenaamd “redelijk” percentage van 3 of 4%.
Bovengenoemde keuzes zijn economisch gezien weinig zinvol. Ten eerste ontbreekt het besef dat er een rentetermijnstructuur gebruikt moet worden. Daarnaast wordt een algemeen geaccepteerd economisch principe geschonden: een pensioenbetaling die onafhankelijk is van het beleggingsrendement van het pensioenfonds (en dat is gebruikelijk in Nederland), moet worden verdisconteerd volgens een rentetermijnstructuur die eveneens onafhankelijk is van het beleggingsrendement. De uitkeringen in het Nederlandse pensioenstelsel hangen namelijk niet af van een beleggingsrendement; het merendeel staat vast op 70% van het middelloon. Daarom wordt een rentermijnstructuur gebruikt die is afgeleid van het rendement op risicovrije staatsobligaties. De rente op dergelijke obligaties is al dertig jaar laag en de laatste jaren zelfs heel erg laag. Er lijkt voorlopig ook geen zicht op een hogere rente. En dat treft de waarde van de pensioenvermogens. Maar wie voorstelt om dan maar een relatief hoog beleggingsrendement te gebruiken, rekent zichzelf rijk en schuift de rekening door naar de volgende generaties.
Degenen die voorstellen om een gemiddeld aandelenrendement te gebruiken verliezen nog een ander belangrijk economisch fenomeen uit het oog. Het is wellicht verleidelijk om te denken dat lage aandelenkoersen op den duur altijd weer terug zullen keren naar een lange termijn gemiddelde (“mean reversion”). Helaas heeft de economische literatuur hier nog geen robuust bewijs voor gevonden. Aandelenkoersen schommelen erg, ook over een periode van tien of zelfs dertig jaar. Immers, hoeveel (niet-overlappende) 10-jaars rendementen hebben we nou eigenlijk om uitspraken te doen over het 10-jaars aandelenrendement? Voor de meeste ontwikkelde economieën kan met enige moeite pakweg honderd jaar aandelenhistorie worden verzameld. Dan hebben we dus ongeveer tien van die 10-jaars rendementen. Veel te weinig om een betrouwbare uitspraak over te doen. En bovendien, kun je de economie van 1970 vergelijking met die van 2016? Belangrijke beslissingen over onze pensioenen moeten dan ook niet genomen worden op basis van koffiedik kijken en wensdenken.
Het probleem van het huidige pensioenstelsel is dat er in het verleden beloftes zijn gedaan die niet kunnen worden waargemaakt. Die pijn moet tussen de generaties verdeeld worden, waarbij valide economische argumenten niet buiten beschouwing mogen worden gelaten.
Auteurs
Categorieën
10 reacties
Dat er voor de berekeningen van de contante waarde van de verplichtingen de RTS (rentetermijnstructuur) wordt gebruikt is iedereen wel duidelijk.
Met "de" rekenrente wordt uiteraard het gewogen gemiddelde van die RTS bedoeld.
De contante waarde van de verplichtingen is de totale som geld die nu in kas moet zijn om aan alle toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen.
Er mag van worden uitgegaan dat het geld dat nu daarvoor moet worden gereserveerd tot het moment van uitkering nog beleggingsresultaat op zal brengen.
Er moet dus een voorzichtige inschatting komen van de toekomstige beleggingsresultaten.
Vroeger belegden de pensioenfondsen (bijna) uitsluitend in vastrentende waarden want die brachten genoeg rente in het laatje om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen.
Hoe langer de looptijd van de obligaties hoe hoger de rente.
De risicovrije RTS is dan uitstekend geschikt om de toekomstige rendementen te bepalen.
De rente is al geruime tijd aan het dalen, daardoor daalt ook de RTS en het vermogen dat er nu in kas moet zitten voor de verplichtingen stijgt.
Door de dalende rente zijn de pensioenfondsen meer in zakelijke waarden en minder in risicovrije obligaties gaan beleggen om de inkomstenstroom, die nodig is om aan de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen, op peil te houden.
De hedendaagse beleggingsmix bij een pensioenfonds bestaat niet meer uit 100% veilige obligaties, maar uit slechts 17%-20% "veilige" staatsobligaties en 55% tot 60% aan zakelijke waarden.
De rendementen hebben geen relatie meer met de RTS die nu moet worden gebruikt.
Dat wordt goed zichtbaar als bv. het 40-jarig (backwards) voortschrijdend gemiddelde beleggings- opbrengsten voor een beleggingsmix van 50% aandelen en 50% vastrentende waarden sinds 2007 wordt vergeleken met het 40-jarig gemiddelde van de RTS.
De eerste vertoont sinds 2007 een stijging van 2% en ligt tussen de 7% en ruim 9%, terwijl het "gemiddelde" van de huidige rekenrente daalde van 4,8% naar 1,4%.
Het tegenovergestelde van wat Scholtens en Spierdijk beweren is het geval, namelijk door het gebruik van een onrealistisch laag beleggingsrendement, rekenen wij ons arm en worden er volkomen onnodig grote vermogens doorgeschoven naar toekomstige generaties.
Dat blijkt ook uit de ontwikkeling van de enorme pensioenvermogens.
Het werkelijk behaalde rendement is de reden waarom de pensioenfondsen vollopen met geld, terwijl de RTS maakt dat het niet mag worden uitgekeerd.
Een discontovoet gebaseerd op de RTS is volkomen fictief en sluit absoluut niet aan bij de realiteit.
Een discontovoet gebaseerd op een prudente inschatting van het beleggingsrendement is hoger en
wordt niet zomaar gekozen omdat die meer oplevert, maar omdat die beter aansluit bij de realiteit.
Het hogere percentage leidt overigens ook nog tot aanzienlijke financiële voordelen voor alle premiebetalers, gepensioneerden, werkgevers, overheid en economie.
Allemaal mooie verhalen. Maar de inkomsten zijn ieder jaar bijna even hoog als de uitgaven. Daarnaast maken de fondsen winst op de aandelen en vangen ze ook nog een mooie rente. Met de huidige pot kan men nog meer dan 50 jaar uitkeren, zelfs al er geen premie zou worden betaald door de deelnemers. Volgens mij komt het meeste geld terecht in de zakken van vertegenwoordigers van het partijkartel die mooie baantjes hebben op onze kosten.
Ons pensioenstelsel kent in de basis geen probleem als we erkennen dat in het verleden behaalde rendementen op beleggen en verbeteringen (?) in de levensverwachting geen garantie bieden voor de toekomst. Nu korten op pensioenen is reserveren voor jongeren. So what? Menig oudere zal dit kunnen respecteren indien de reserve zijn 'jongeren' toekomt en niet die van anderen. Daar zit mogelijk het probleem dat om verdieping vraagt. Kinderen zitten veelal niet in hetzelfde pensioenfonds als de ouders. Een nationaal kapitaaldekkingsstelsel naast het omslagstelsel ware te overwegen.
De oplossing zoeken in 'persoonlijke spaarpotjes' klinkt leuk maar is niet meer dan dat. Individueel pensioensparen houdt in dat de spaarder jaarlijks moet worden geconfronteerd met het beleggingsresultaat dat ook negatief kan zijn. Dat zal bij lage of negatieve rentes niet bijdragen aan gevoelens van geluk. Bovendien, het pensioeninkomen wordt afhankelijk van meerdere onbekenden, het rendement op het individuele spaarpotje en de de resterende levensjaren. Een enkelvoudige vergelijking met twee onbekenden! Na pensioenering zal de vrees van het opraken van de spaarpot bij het niet tijdig overlijden tot ongewenst stress kunnen leiden. Maar, wie dan leeft .........
Ik mis in het artikel en de reacties daarop twee aspecten.
1. Het pensioenstelsel bevat een belangrijke solidair aspect, wat niets met rekenrente heeft te maken, maar met de vraag moet iedere generatie in dezelfde mate profiteren van zijn ingebrachte premies? Bovendien kan niemand voorspellen welke welvaartsgroei de jonge generatie nog te wachten staat. Bedenk daarbij dat de oude generatie de afgelopen decennia voor een enorme welvaartsgroei heeft gezorgd, waarvan iedereen thans profiteert. De discussie over de rekenrente ontloopt de politieke vraag wie moet in welke mate profiteren van de huidige en toekomstige welvaart.
2. Wat is de invloed van het huidige macro-economische beleid op de pensioenen? Het huidige beleid is een monetair beleid dat volledig vertrouwt op vergroting van de geldhoeveelheid en verlaging van de rente. Steeds meer blijkt dat het succes daarvan gering en misschien wel nihil is. Gepensioneerden en premiebetalers lijken op te draaien voor het falende monetaire beleid. Het probleem van het huidige pensioenstelsel is niet dat er in het verleden beloftes zijn gedaan die niet kunnen worden waargemaakt, maar dat er een verkeerd macro-economisch beleid wordt gevoerd. Het zou interessant zijn de discussie daarnaar te verleggen.
Leen Hoffman, oud-hoofdredacteur ESB
1) Materieel is er geen recht op een uitkering en kan de uitkering bij gebrek aan pensioenvermogen worden gekort. De pensioenaanspraken tegen risicovrije rente contant maken slaat dus nergens op.
2) De jongeren worden benadeeld als er te veel wordt uitgekeerd, de ouderen worden benadeeld als er te weinig wordt uitgekeerd omdat de jongeren dan het niet uitgekeerde geld van Opa opstrijken.
3) Het wordt ook hoog tijd dat de gedempte premie van zo'n 70% kostendekkend wordt. Ook de bepaling van het reservetekort is immers ook een kul rekenexcercitie die eigenlijk nergens op is gebaseerd en die materieel de berekening van de pensioenverplichting tegen de rentetermijnstructuur voor een jaar of tien materieel weer ongedaan maakt.
4) Het hoge rendement in de afgelopen 23 jaar( ca 7%) is een voordeel dat Opa mede toekomt en dat niet als sneeuw voor de zon kan verdwijnen door de DNB ook nog "gemanipuleerde" rentetermijnstructuur, die ook maar een mening is, te gebruiken. Die manipulatie slaat op het doortrekken van de marktrente na notering tot het eindpunt Dze systematiek wordt mede gehanteerd om de verzkeringsmaatschappijen in leven te houden.
5) Aangezien ca 50% van het vermogen is belegd in vastrentende waarden wordt het jaarlijkse rendement moedwillig systematisch te hoog voorgesteld, waarbij een voorschot wordt genomen op toekomstige rendementen. Ook hier moet men dus rekening houdend bij het verdlen van de pensioenpot. Actuaris en accountant gaan hier lekker in mee.
6) Wat de toekomstige rente doet weet geen hond en zeker DNB en al die pensioendeskundigen niet die de 2008 bankencrisis ook niet zagen aankomen. Alleen daarom moet het pensioenvermogen z.s.m. per deelnemer verbijzonderd worden op basis van ingelegde premie en werkelijk behaald rendement. . Daarmee is de politiek overigens al zo’n 10 jaar te laat door het pensioenprobleem systematisch voor zich uit te schuiven.
Ik zie eerlijk gezegd niet in waarom die dekkingsgraad, zoals die nu berekend wordt, zo alleenzaligmakend en allesbepalend is. Je kunt ook anders en realistischer te werk gaan. Mijn pensioenfonds PfZW als voorbeeld nemend heeft vanaf haar oprichting in 1973 een gemiddeld rendement behaald van 8,2 %. Dan is dat toch een veel beter parameter om je verplichtingen te verdisconteren? Dat is precies zoals in een bedrijf ook werkt met return of investment.
Nu zou je met de RTS moeten gaan werken die mijlenver afstaat van de realiteit, veel te laag is en ervoor zorgt dat die verplichtingen "opgeblazen" worden, niet geïndexeerd wordt waardoor de pensioenvermogens weer enorm oplopen omdat de pensioenuitkeringen te laag blijven, mensen woest worden want Draghi besteelt hun pensioenen enz. enz.
Hou het simpel, ik weet dat het moeilijk is, maar bepaal op een prudente manier bijvoorbeeld de 10-jarige gemiddelde gerealiseerd rendement van het pensioenfonds, gebruik dat als rekenrente en de problemen en voortdurende onrust verdwijnt. En je legt niet alle pensioenfondsen langs dezelfde lat, die ook nog niet deugt.
Als ik naar de partij 50+ hoor tetteren dat ouderen onrecht wordt aangedaan dan gaan steeds meer mensen dat ook geloven. De jongeren dreigen de rekening te gaan betalen van goudgerande pensioenregelingen, incl die van dhr Krol. Bovendien behoren Nederlandse ouderen tot de rijkste pensionado's ter wereld. Dekkingsgraad omlaag is natuurlijk niet leuk, maar geen drama. Overigens ben ik zelf al in de 50 en mijn pensioen is niet goudgerand. ;-)
Rente over rente effect zorgt er voor dat je nu veel meer nodig hebt. Is dus nooit evenredig.
toevoeging: de dekkingsgraad evenredig omlaag?
Misschien kunnen de auteurs mij het volgende uitleggen;"Als de marktrente met 1%-punt daalt en minstens drie maanden op dit lagere niveau blijft, dan daalt de dekkingsgraad met ruim 10%-punt". (ABP jaarverslag 2014, 90) Daalt het rendement op de beleggingen van een pensioenfonds dan gaat de dekkingsgraad evenredig?
Hoe zit dit?