.
ESB Mening
270Jaargang 101 (4732) 14 april 2016
Mening : Planbureaus
overschatten economische groei
P
olitici en beleidsmakers hebben
behoefte aan inzicht in mo –
gelijke toekomstscenario’s bij
het opstellen en evalueren van nieuw
overheidsbeleid. Daarom ontwikkelen
de Nederlandse planbureaus (thans
het CPB en het PBL) al decennialang
evenwichtige beleidsscenario’s rondom
belangrijke thema’s als demografie, economische productie,
transport en mobiliteit, energie, klimaatverandering en wa –
terveiligheid. Op dit moment kent Nederland twee relevante
scenariostudies: de Delta Scenario’s voor waterveiligheid die
tot 2100 vooruitblikken (Bruggeman et al. , 2013) en de nieuwe
referentiescenario’s Welvaart en Leefomgeving (WLO) die tot
2050 vooruitblikken (Manders en Kool, 2015). Op basis van
deze scenario’s worden belangrijke politieke afwegingen ge –
maakt over bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe infrastructuur.
Ramingen voor de groei van de economie bepalen grotendeels
de ramingen voor onder andere de vraag naar ruimte, energie
en vervoer. Voor het goederenvervoer is er zelfs sprake van een
nagenoeg een-op-een-relatie (Van Dorsser, 2015). Als transpor –
teconoom ben ik daarom genoodzaakt kritisch naar de onder –
liggende groeiramingen te kijken.
Het CPB hanteert bij zijn langetermijnprognoses twee aanna –
men die gangbaar zijn in de economie. De eerste aanname is dat
de arbeidsproductiviteit (en dus ook de economische produc-
tie) op lange termijn een min of meer constante groei zal laten
zien als gevolg van aanhoudende technologische ontwikkeling.
De tweede aanname betreft de veronderstelling van een redelijk
volledige werkgelegenheid. Hoewel beide aannamen groten –
deels stroken met de trend over de laatste 200 jaar, begeven de
economen van het CPB zich hiermee toch op glad ijs.
De eerste aanname doet geen recht aan de wetten van fysica en
is op lange termijn niet vol te houden. Een constante groeivoet
van 2,1 procent per jaar (zoals verondersteld in de Deltascena –
rio’s tot het jaar 2100) impliceert dat de huidige Nederlandse
productie over 800 jaar met slechts één parttimer kan worden
gerealiseerd. Technici weten heel goed dat alle groeiprocessen
een transitiecurve doorlopen, maar vreemd genoeg blijven eco –
nomen halsstarrig in een constante groei geloven. Terwijl Jones
(1995) al twintig jaar geleden heeft vastgesteld dat er bij ken –
nisontwikkeling sprake is van afnemende meeropbrengsten en
Fernald en Jones (2014) recentelijk nog hebben aangetoond dat
de technologische vooruitgang sinds het begin van de industri-
ele revolutie vooral een gevolg is van een toename in het aantal
jaren onderwijs en het aantal onderzoekers. Aan deze toename
lijkt in westerse landen nu echter een einde te komen (Gordon,
2014). Dit betekent dat de arbeidsproductiviteitsgroei op lange
termijn een blijvend dalende trend zal laten zien.
De aanname van een redelijk volledige werkgelegenheid is ook niet vanzelfsprekend. Automatisering
leidt in veel gevallen tot een groter
verlies aan banen dan dat er nieuwe
bijkomen (Went et al.
, 2014). Dit ef-
fect wordt versterkt doordat het mini-
mumloon substitutie tussen kapitaal en
arbeid aan de onderkant van de markt
verhindert. Verder zijn er nog zorgen
over seculaire stagnatie, die het voor centrale banken onmoge –
lijk maakt om economische groei te stimuleren door nog ruim –
hartiger monetair beleid te voeren (Teulings en Baldwin, 2014).
Het is daarom niet evenwichtig om in geen enkel scenario reke –
ning te houden met een oplopende werkloosheid.
De huidige economische groeiscenario’s gaan uit van een con –
stante groei in arbeidsproductiviteit en een blijvend lage werk –
loosheid. Dit leidt in mijn ogen tot een overschatting van het
bbp met zo’n tien tot veertig procent in de WLO-referentiesce –
nario’s voor 2050 (Van Dorsser, 2016) en met een factor 2 tot
3 in de Delta Scenario’s voor 2100 (Van Dorsser, 2015). Het
is dus zeer de vraag hoeveel waarde er nog aan de huidige sce –
nario’s kan worden toegekend. Beleidsmakers doen er goed aan
om de vigerende CPB-scenario’s niet zonder meer toe te pas-
sen. Dit kan immers leiden tot de aanleg van dure infrastructuur
waarvoor uiteindelijk onvoldoende vraag blijkt te zijn.
LITERATUUR
Bruggeman, W., E. Dammers, G.J. van den Born et al. (2013) Deltascenario’s
voor 2050 en 2100. Nadere uitwerking 2012–2013. Deltares, KNMI, PBL, CPB
en LEI.
CPB en PBL (2015) Toekomstverkenning welvaart en leefomgeving; Nederland
in 2030 en 2050. Cahier macro-economie. Den Haag: Planbureau voor de
Leefomgeving en Centraal Planbureau.
Dorsser, C. van (2015) Very long term development of the Dutch inland water-
way transport system: policy analysis, transport projections, shipping scena-
rios, and a new perspective on economic growth and future discounting. Delft:
TRAIL Research School.
Dorsser, C. van (2016) Overschatting economische groei in WLO referentiesce –
nario’s. Delft: TU Delft.
Fernald, J.G. en C.I. Jones (2014) The future of US economic growth. Ameri-
can Economic Review: Papers and Proceedings , 104(5), 44–49.
Gordon, R.J. (2014) The demise of U.S. economic growth: restatement,
rebuttal,andreflections. NBER Working Paper, 19895.
Jones, C.I. (1995) Time series tests of endogenous growth models. Quar-
terly Journal of Economics, 110(2), 495–525.
Teulings, C. en R. Baldwin (red.) (2014) Secular stagnation: facts, causes and
cures. Londen: CEPR Press.
Went, R., M. Kremer en A. Knottnerus (red.) (2015) De robot de baas: de toe-
komst van werk in het tweede machinetijdperk. Den Haag: Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid.
CORNELIS VAN DORSSER
Onderzoeker aan de TU Delft