Ga direct naar de content

Lotgevallen van het arbeidsbestel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 7 1982

Lotgevallen van het arbeidsbestel
DR. R. C. KWANT*

Oe problemen rond het realiseren van volledige werkgelegenheid roepen vraagtekens op met
betrekking tot de vormgeving van het maatschappelijk bestel als een arbeidsbestel.
Wanneer de gevraagde hoeveelheid arbeid in dienstbetrekking voortdurend te kort schiet bij het
aanbod, dan dreigen bij handhaving van de huidige opvattingen over arbeid, naast economische
ook ernstige sociale spanningen te ontstaan. In dit artikel wordt deze sociale problematiek besproken
tegen de achtergrond van de geschiedenis en de structuur van het arbeidsbestel. De auteur stelt
dat de noodzaak arbeid te verrichten in het waardenpatroon van de moderne mens is
geinternaliseerd in de vorm van een dringende behoefte aan een betaalde baan, omdat betaald
werk de belangrijkste statusbepalende factor in onze samenleving is. De maatschappelijke
betekenis die aan arbeid in dienstbetrekking wordt gehecht, is naar zijn mening een cruciaal
element van de huidige en toekomstige werkgelegenheidsproblematiek.

Inleiding
In het rapport Vernieuwingen in het arbeidsbestel, samengesteld door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, worden praktische problemen aan de orde gesteld die
samenhangen met stagnaties van ons arbeidsbestel. De ernst
ervan wordt niet onder stoelen en banken gestoken. Het rapport signaleert voorgestelde oplossingen en bespreekt deze
grondig en kritisch. Het probeert ten slotte uit de vele voorstellen een haalbare uitweg uit de moeilijkheden te distilleren.
Ook al tillen de schrijvers zwaar aan de problemen, zij zijn
uiteindelijk niet pessimistisch, zoals reeds blijkt uit de term
,,vernieuwingen”; wanneer men een weg naar de ondergang
beschrijft, spreekt men niet van vernieuwing. Het rapport
mondt uit in voorstellen die volgens de schrijvers uitzicht bieden.
De samenstellers presenteren ons arbeidsbestel als een
vaststaand sociaal gegeven en veronderstellen dat hun lezers
ermee vertrouwd zijn. Zijn wisselvallige geschiedenis wordt
niet aan de orde gesteld. Over het gebruik van de term
,,arbeidsbestel” wordt niet gereflecteerd en de betekenis ervan wordt niet besproken. Het rapport gaat ervan uit dat
onze samenleving een arbeidsbestel is en dat de lezers hiervan
op de hoogte zijn. Dit houdt in dat wordt voorbijgegaan aan
sociaal-wijsgerige achtergrondproblemen. Vreemd is dit niet;
de schrijvers presenteren niet een discussiestuk voor een
wijsgerig-wetenschappelijk symposium, maar een stukdatde
regering voorlicht. Ik kan aan de in het rapport gestelde problemen geen nieuwe toevoegen. Maar misschien is het mogelijk om vanuit de geschiedenis en de structuur van het arbeidsbestel begrijpelijk te maken hoe het komt datde problemen zich voordoen. Dit draagt ertoe bij dat men er zicht en
greep op krijgt.
Dit artikel bestaat uit drie delen. In het eerste wordt uiteengezet waarom onze samenleving arbeidsbestel is gaan
heten en wat dit inhoudt. In het tweede wordt gewezen op de
gevolgen van deze ontwikkeling voor de arbeid en de arbeidende mens. In het derde worden onze problemen in verband
gebracht met aspecten van ons arbeidsbestel.
352

Onze samenleving als arbeidsbestel
De term arbeidsbestel is minder dan dertig jaar oud. Bij
mijn weten ben ik de eerste geweest die hem gebruikt neb. In
1956 vervaardigde ik, op verzoek, een klein geschrift over
arbeidsproblemen, en tijdens het samenstellen ervan zocht ik
naar een titel. Tijdens een gesprek met L. Hoogveld, rector
van het Eindhovens gymnasium, kwamen wij tot de titel ,,arbeidsbestel”. Aanleiding hiertoe was hetgeen Heidegger
schrijft over techniek; hij gebruikt regelmatig het woord
,,Gestell”. Toen die titel eenmaal gevonden was, moest ik de
tekst herschrijven; het kan verhelderend werken wanneer
men een term gevonden heeft die geschikt blijkt als hangijzer.
Het boekje dat deze term als titel draagt, verscheen in 1956
bij Het Spectrum. Korte tijd daarna werd het woord gemeengoed. Blijkbaar bestond de sociale werkelijkheid die voor
deze duiding in aanmerking komt.
Onze samenleving zelf, zo betoogde ik in Het arbeidsbestel,
kan met deze term worden aangeduid. Gewoonlijk maakt
men onderscheid tussen maatschappij en staat. Het arbeidsbestel laat zich niet tot een van beide herleiden. Het is zeer
zeker van maatschappelijke aard en enkele eeuwen geleden
zou men arbeidsrelaties in de maatschappelijke dimensie gesitueerd hebben. Momenteel echter is het arbeidsbestel naar
zijn structuur ook verweven met staat en politiek. Marx
maakt onderscheid tussen vele dimensies van de sociale werkelijkheid: de economische dimensie, die van sociale, juridische, politieke verhoudingen, ten slotte die van de (reflexieve)
bewustzijnsvormen. Ons arbeidsbestel blijkt met al deze dimensies te maken te hebben. Arbeid speelt overal een zo grote
rol — Marx heeft dit onderkend — dat arbeidsbestel een geschikte naam is om onze samenleving aan te duiden. Natuurlijk heeft er nooit een samenleving bestaan die adequaat en
volledig met een term kan worden aangeduid. Het zou d waas

* Wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit
Utrecht.

zijn te denken dat men alles van de onze gezegd heeft door
haar arbeidsbestel te noemen. Maar wel raakt men haar met

ziekenhuizen worden nu ook door baandragers vervuld; het
is nog niet zo heel lang geleden dat men bij verpleegsters

deze term in haar kern.

sprak van roeping, en van baan niet wilde horen. Ook militai-

Gebruikt men eenmaal dit woord, dan wordt men gewaar
dat men het kan antidateren. Men kan in de bekoring komen
te zeggen dat alle samenlevingen van alle tijden een arbeidsbestel zijn geweest. Immers, elke samenleving heeft gangbare,
erkende behoeften. Elke samenleving moet voorzieningssystemen ontwerpen ten einde daarin te voorzien. Die voorzieningssystemen houden in dat bepaalde vormen van arbeid
verricht moeten worden. Elke samenleving moet regelingen

ren en beroepsvoetballers zijn baandragers geworden. Ook

treffen opdat dat werk gedaan wordt. Bijgevolg maakt elke

samenleving zich tot arbeidsbestel. Dat is waar. Maar het
houdt niet in dat de waarde ,,arbeid”, zoals bij ons het geval
is, centraal staat en dient als ordeningsprincipe van elke samenleving. Weinigen zullen beweren dat de joodse theocratic,
de Atheense democratic, het rijk van Alexander de Grote, het

Florence van de Medici, de vroegere pauselijke staat, bij uitstek een arbeidsbestel waren. Bij ons is iets bijzonders, iets
nieuws aan de hand waardoor de kwalificatie arbeidsbestel
voor de hand is gaan liggen.
Dat bijzondere is in onze eeuw duidelijk zichtbaar gewor-

den, doch heeft het een wat langere geschiedenis. Deze geschiedenis is op gang gebracht door de ondernemende burgers die het feodale bestel ondermijnden. Zij onderkenden
arbeid als bron van waarde en initieerden een nieuwe inves-

teringspolitiek waardoor, zoals Adam Smith met enthousiasme opmerkt, op grote schaal ,,unproductive hands” werden
omgevormd tot ,,productive hands”. Die produktieve handen

waren handen van vrije burgers, want de liberate burgers
maakten een eind aan alle horigheid. Die handen bonden zich
zelf dus tot arbeid door het arbeidscontract. Men werd voortaan niet geboren voor een bepaald soort werk, doch ging zich
zelf bindenin vrijheid. Arbeid moest dus betaald worden met
duur geld. Vandaar de nieuwe ,,produktiviteitsaandacht”
waarvan Adam Smith spreekt reeds in de beginhoofdstukken

van zijn The wealth of nations: hij onderkende die ontwikkeling als belofte van algemene welvaart.
Vandaar de moderne ,,promotion du travail”. Deze heeft

verschillende aspecten. In de eerste plaats ontwikkelde zich
de methodiek, en daarmede ten dele ook het niveau van de
arbeid. Men vond nieuwe arbeidsmiddelen, eerst vanuit de

praktijk, later ook met behulp van de wetenschap. Zodoende
ontstonden ook hogere arbeidsfuncties. Ons woord ..arbeider”is blijven vastkleven aan overwegend uitvoerende arbeid,
maar arbeid is daaraan ontgroeid. Een tweede aspect van de
..promotion du travail” is de toename van de rechten die aan

arbeid werden verbonden. Wie arbeid levert, krijgt er iets
voor terug. Welnu, men krijgt steeds meer voor zijn arbeid.
Hierbij moet men niet alleen denken aan hoger loon, maar

ook aan de vele vormen van zekerheid die gaandeweg aan arbeid verbonden werden. De arbeiders konden hiervoor strijden omdat zij vrije burgers waren. De werkgevers gingen
gaandeweg de werknemers nodig hebben als afnemers van
hun produkten, en waren dus ook zelf gebaat bij deze vorm
van ..promotion du travail”. In de derde plaats kan men spreken van ..promotion du travail” omdat gaandeweg duidelijk
werd hoe belangrijk arbeidsontwikkeling werd voor de samenleving als geheel. Daardoor steeg arbeid op de ranglijst
van sociale waarden. Arbeidsontwikkeling werd onderkend
als nationaal belang, als staatsbelang. Politici werden gewaar
dat zij hun ,,polis” eerst en vooral konden dienen door arbeidsontwikkeling te bevorderen.
Dit alles had tot gevolg dat de ,,banen” van werknemers in
toenemende mate gehonoreerd en gewaardeerd werden. Was
het vroeger een teken van sociale zwakte dat men werknemer,
arbeider was, gaandeweg werd die situatie een sterke positie.
De banen van het arbeidsbestel werden in toenemende mate
aantrekkelijk. Dit heeft tot gevolg gehad dat allerlei soorten
werk die aanvankelijk niet in dienstbetrekking werden verricht, banen werden. Op vele terreinen werden functiebekleders tot baandragers. Dit is het geval bij onderwijsfuncties,
bestuursfuncties, politieke functies.- De werkzaamheden in
ESB 7/14-4-1982

kunstenaars willen, ondanks de vrijheid van inspiratie, tot

baandragers worden. Men kan spreken van een stormloop op
de banen van het arbeidsbestel.
Wij zijn dus gaan leven in een samenleving waarinde functies de baanvorm hebben aangenomen. Men kan spreken van
een bestel waarin miljoenen mensen banen bekleden binnen
de juridische spelregels van het arbeidsbestel. Dit is een belangrijk economisch feit. Maar het heeft ook een grote sociale
betekenis. Men ,,is” iets in onze samenleving door zijn baan.
Deze biedt niet slechts inkomen, maar ook status, aanzien.
lemands baan situeert hem, niet slechts economisch, maar
ook sociaal. De rol die je speelt in het sociale geheel hangt onverbrekelijk met de baan samen. Ik ontken niet dat men ook
wel op andere wijze een rol kan spelen in de samenleving.
Maar het gewicht van andere rollen valt in het niet bij de
baanrol. En bovendien, wanneer een andersoortige rol gewicht krijgt, ontwikkelt hij zich in de richting van de baanvorm. De achternaam, een adellijke titel hebben soms nog wel
enig gewicht. Maar krijgen zij geen bevestiging door een baan
die ermee overeenstemt, dan betekenen zij weinig. Ziedaar
waarom onze samenleving terecht arbeidsbestel heet. Hiermee is natuurlijk niet alles over haar gezegd. Maar wie dit
over het hoofd ziet, begrijpt haar slecht. Het arbeidsbestel
is dus niet een deel van onze samenleving. Deze wordt in haar
geheel gekleurd, getekend door de plaats die de arbeid erin
heeft.

Gevolgen voor arbeid en arbeidende mens

Arbeid is sterk gestegen in de rangorde van sociale waarden. Hierbij moet men niet zozeer letten op vormen van arbeid dan wel op arbeid in het algemeen. Wanneer men zegt
dat het militaire beroep hier meer gewaardeerd wordtdanginder, dat het stijgt of daalt in de algemene achting, dan denkt

men niet aan een bepaalde rang, maar aan het beroep in het algemeen. Arbeid staat bij ons hoog genoteerd. Of een land
doorgaat voor ontwikkeld of onderontwikkeld, hangt af van
de toestand waarin de arbeid zich bevindt. Moderne samenlevingen investeren hun kapitaal, in letterlijke en figuurlijke
zin, in de ontwikkeling van de arbeid. Het onderwijssysteem

van moderne samenlevingen is in hoge mate afgestemd op de
baanwereld, waarop het immers voorbereidt. Toen Marx als
een van de overgangsmaatregelen, te nemen bij de vestiging

van het communisme, de afstemming van het onderwijs op de
materiele produktie noemde, kon hij niet vermoeden hoezeer
latere kapitalistische staten zijn wens in vervulling zouden
brengen. Vandaar dat de burgers van de moderne samenleving baanzoekers zijn geworden, niet alleen de mannen, maar
ook de naar emancipatie zoekende vrouwen.
Een onontkoombare implicatie van deze ontwikkeling is
dat arbeid in baanvorm duur is geworden. De banen zijn, zoals reeds gezegd is, aantrekkelijk geworden doordat er gaandeweg meer rechten aan verbonden werden. Maar elk recht
dat aan banen wordt verbonden, kost geld. Zelfs banen waarvoor het minimumloon betaald wordt, zijn duur. Voor de
prijsstijging der banen is natuurlijk gevochten. Maar ook
waar er niet voor gevochten werd, steeg de prijs van de banen.
Loonacties zijn op universiteiten nauwelijks gevoerd, en desondanks werden universitaire banen duur. De prijsstijging
der banen heeft op sommige terreinen merkwaardige gevolgen gehad. Niet erg nodige banen, zoals die van krullenjongen, van kappersbediende die de haren wegveegt, zijn verdwenen. Ook het fenomeen dienstbode is bijna helemaal verdwenen; sinds deze functie als beroep werd erkend en het
loon, met alle aankleding, Vast kwam te staan, werd he’t blijkbaaronbetaalbaargeacht. De plaats vandedienstbode isingenomen door de werkster; deze functie floreert omdat zij
..zwart” blijft en meestal niet de baanvorm aanneemt; men .
353

geeft een onderling overeengekomen vergoeding en houdt aan

baan. Destructuurvan ons leven is door arbeid getekend. Wij

twee kanten de belasting erbuiten.

mogen ons arbeidsbestel gemaakt hebben, wij zij n er ook pro-

De ,,promotion du travail” heeft dusde vorm aangenomen
van ,,baankoestering”. Wanneer men overdenkt wat banen
waren een eeuw geleden en wat zij nu zijn, dan staat men er

dukten van.

verbaasd over wat wij aan de banen gedaan hebben. Dan be-

Problemen van ons arbeidsbestel

grijpt men dat onze banen aantrekkelijk zijn voor burgers van
landen waar de banen niet dermate zijn ontwikkeld. Onze

Onze baangehechtheid is de wortel van ernstige problemen.

slechtste banen bevredigen hen, zolang zij althans niet onze

Wij koesteren en cultiveren onze banen. Wij honoreren ze

waarderingen overnemen. De baankoestering heeft tijdens de

hoog en bekleden ze met nogal wat rechten. Dit heeft tot ge-

jaren zestig haar hoogtepunt bereikt.

volg dat ze duur worden. Er is natuurlijk wel tegenwicht tegen

De geschetste ontwikkeling heeft ook gevolgen voor de arbeidende mens. In Grundrissen zur Kritik der politischen
Okonomie zet Marx uiteen dat de door winstzucht beheerste
arbeidsdwang van het kapitalisme een nieuw type mens heeft
voortgebracht. De mens heeft namelijk dat opgelegde moeten
gaandeweg gemternaliseerd en wil dus van binnen uit produktief zijn; juist daartoe dwong hem het naar meerwaarde
strevende kapitalisme. De westerse mens wil zijn waarde bewijzen door produktief te zijn, te presteren. Dit verlangen
heeft, kan men zeggen, de vorm aangenomen van baaribehoefte.

deze tendens. De prijs van de banen is resultaat van onderhandeling en dus wordt het pleidooi voor prijsstijging gecom-

Het merkwaardige feit doet zich voor dat de baanbehoefte
niet per se, zoals Marx dacht, een daaraan beantwoordende
arbeidsethos met zich brengt. Marx stelde dat het kapitalisme
ongewild het type mens voortbrengt dat rijp is voor het socia-

penseerd door dat voor matiging. Hier heeft ook de regering
een stem in het kapittel. De feiten wijzen echter uit dat het
tegenwicht geen garantie biedt voor evenwicht. In het westerse arbeidsbestel zijn de banen de laatste decennia zorgwekkend duur geworden. En wij leven nog in een voldoende

vrije economic om onderworpen te blijven aan de grondwet:
wat duur wordt, minder wordt gevraagd en meeraangeboden;

er is een toenemend aantal baanzoekers die niet meer aan hun
trekken komen.
Men spreekt terecht van conjuncturele en structured oorzaken van werkloosheid. Maar men mag niet vergeten dat
ook culturele oorzaken en waarderingspatronen een rol spelen. Wij koesteren en cultiveren onze banen. Wij zorgen door
onze banen heen voor onszelf. Aanzienlijken hebben dit altijd

lisme, namelijk de arbeidwillige mens. Baanbelustheid blijkt

gedaan, ook al in het verre verleden. Zij hebben hun functies

echter samen te kunnen gaan met een lauwe houding ten aan-

met rechten bekleed en dus duur gemaakt; aldu’s bestendigden zij hun eigen aanzienlijkheid, ook voor het nageslacht.

zien van het werk, dat soms gaat wegen als een loden last.
Soms zijn mensen dus tegelijkertijd wel en niet innerlijk aan

In ons democratische arbeidsbestel is die houding algemeen

hun werk gebonden; wel, omdat zij baanbegerig zijn; niet,

geworden. Wat bij ons gebeurd is, werd reeds in de eerste helft

omdat zij eigenlijk hun werk schuwen. Vandaar dat arbeidsverzuim toeneemt wanneer de banen erg veilig zijn, en afneemt wanneer zij bedreigd worden. Maar altijd worden banen gewaardeerd, ook wanneer die waardering minder zicht-

baar is vanwege de veiligheid van de begeerde waarde. De
baan geeft immers veiligheid, aanzien, status. Hij is een soort

bewijs van volwaardig lidmaatschap van onze samenleving.
Men kan erover twisten of dit ook geldt voor de allerlaagste
banen, die weinig aanzien geven. Maar deze twijfel doet geen
afbreuk aan het zojuist gestelde.
Wij, westerse mensen, verlangen ernaar op deze wijze te

,,mogen moeten” en velen van ons zijn ongelukkig wanneer
zij niets meer moeten. Vandaar ook onze positieve waardering voor het drukke beslag dat het arbeidsbestel op ons legt.
Vraagt men op argeloze wijze aan volwassen mannen of zij
het druk hebben op hun werk, dan verneemt men zeldendat dit

niet het geval is. Het klinkt onfatsoenlijk te zeggen dat men
het niet druk heeft. Wie het niet druk heeft, maakt zich soms

nog druk en denkt dan het druk te hebben. Het is alsof onze
waarde daarin naar voren komt. Dit sluit natuurlijk niet uit
dat men tegelijkertijd klaagt over die drukte.

Vandaar dat over arbeid andere geluiden naar voren komen bij hoog- en bij laagconjunctuur. Zijn er vele banen beschikbaar en zijn zij veilig, dan wordt veel gesproken over
verbetering van werk en werkomstandigheden; dan is erdus

van de vorige eeuw beschreven door Alexis de Tocqueville, in
zijn De la democratic en Amerique. Hij beschrijft hoe vanwege de gelijkheidsideologie elitaire waarden, zo gauw zij in het
algemene blikveld komen en algemeen worden gewaardeerd,

ernaar tenderen gemeengoed te worden, zodat het algemene
gemiddelde stijgt. Wij bewerken die stijging van het algemene
door de prijsstijging der banen.
Door de duurte van onze banen komt de samenleving in
moeilijkheden. In de mate waarin de arbeid in baanvorm

duur wordt, blijft meer werk liggen. Het wordt immers steeds
moeilijker het te verrichten werk in de gewenste baanvorm te

gieten. Onze stijgende werkloosheid houdt niet in dat er minder werk te doen zou zijn. Zij houdt slechts in dat er minder
werk in baanvorm is.
Er zijn voorbeelden genoeg om dit toe te lichten. Werk in
de huishouding is er meer dan genoeg, vooral vanwege de toe-

nemende eisen. Het opvoeden van een kind houdt nu veel
meer in dan vijftig jaar geleden. Aan maaltijden, kleding en
hygiene worden hogere eisen gesteld. Maar hulp in de huishouding wordt schaars, ook al zijn ,,productive hands” in
overvloed aanwezig. Het is bekend dat oudere mensen die

nog zelfstandig wonen, het vaak erg moeilijk hebben, maar
baandragers zijn voor hen nauwelijks beschikbaar. Er is al

ruimte voor klachten. Bij dreigende werkloosheid wordt min-

veel geschreven over de vervuiling van de publieke ruimte,
over de verwaarlozing van de bossen. Men weet ook dat vele
vormen van reparatiewerk onbetaalbaar zijn geworden. Dit

der geklaagd over het werk en wordt op zorgzame wijze gesproken over de werkgelegenheid die in gevaar is.

is een willekeurige greep uit een rijk arsenaal. Het wordt in
toenemende mate een probleem hoe het aanwezige werk en de

Met dit alles hangt een merkwaardige verschuiving samen

potentiele werkers bij elkaar te brengen. De dwangvormen

in onze wijze van spreken over arbeid. Van oudsher werd gesproken van plicht tot arbeid. Deze wijze van spreken stamt
uit voorbije tijden toen arbeid nog werd afgeschoven naar de

van het verleden hebben wij afgewezen. Maar ons model, dat
van het arbeidsbestel met zijn arbeid in baanvorm, lijkt niet
meer te functioneren. Houdt dit in dat ons model zelf problematisch is geworden?

lagere rangen van de samenleving. Zij die daarin werden geboren, waren bij geboorte verplicht tot arbeid, vaak tot een

bepaald soort arbeid. Nu men zich in vrijheid tot arbeid bindt
en banen aantrekkelijk zijn geworden, is men gaan spreken
van recht op arbeid.

Wij realiseren ons veelal niet hoezeer ons bestaan door het
arbeidsbestel is getekend, niet slechts tijdens de werkuren,

maar ook daarbuiten. Termen als weekeinde, spitsuur, vakantie, slaapstad, verwijzen evenzeer naar arbeid als de term
354

De ongunstige ontwikkeling die onze samenleving in moeilijkheden brengt, lijkt zich nog steeds voort te zetten. Bezuiniging is nu modewoord. Bezuiniging houdt vaak baaneliminatie in. Allerwege gaat men na of de steeds scherper bewaakte doelstellingen niet bereikt kunnen worden met steeds minder mensen. Daardoor zijn agrarische arbeidskrachten in
hoog tempo uitgeschakeld. Het valt te begrijpen: een duur

1

landbouwwerktuig blijkt veelal goedkoop wanneer men het
vergelijkt met de prijs van de arbeidskrachten die het uitscha-

kelt. Om dezelfde reden neemt men in de Industrie zijn toevlucht tot mechanisering en automatisering. Maar in de ter-

In de tweede plaats neemt de uitschakeling de vorm aan
van werkloosheid. Velen hebben gedacht dat deze conjunctureel zou kunnen worden verklaard. Er is center meer aan de

hand. Wij veroorzaken werkloosheid door onze baancultive-

tiaire en kwartaire sector zijn mensen over het algetneen

ring. Hoewel onze uitgeschakelden voor niet-onaanzienlijke

moeilijker te vervangen door andere produktiefactoren.

uitkeringen in aanmerking komen en dus een gegarandeerd

Daar houdt baanreductie in dat werk blijft liggen. Hetgevaar

inkomen hebben, weegt uitschakeling voor de betrokkene

dreigt dat in onze verzorgingsstaat de verzorging van mensen

veelal erg zwaar. De reden is duidelijk uit het voorafgaande:

geringer wordt.

wie geen baan kan bemachtigen, krijgt het gevoel geen vol-

De geschetste ontwikkeling heeft gevolgen, niet slechts

waardig lid van onze samenleving te zijn. Men krijgt een gevoel van leegte. Men voelt zich als iemand die vegeteert zon-

voor de samenleving, maar ook voor de individuen. Wij zijn
in toenemende mate baanbegerig geworden, maar het aantal

der echt te functioneren. Men krijgt het nodige, maar voelt

uitgeschakelden neemt toe. De uitschakeling neemt vooral

zich overbodig. Men leidt een niet-produktief, dus nutteloos

twee vormen aan.
De eerste vorm is de toename van het aantal arbeidsongeschikten. Omdat banen duur zijn geworden, vergeeft de werk-

bestaan.
dit te zeggen tot zich zelf — dat leven en arbeid niet samen-

gever ze minder gemakkelijk dan vroeger; hij ziet scherp toe
wat voor vices hij in de kuip krijgt. In toenemende mate

vallen, dat leven zin heeft, ook zonder arbeid. Abstract en
rationed zal iedereen dit beamen. Maar het stemt niet overeen

wordt gesproken van ,,baanprofilering”: wie een baan vergeeft, formuleert scherp wat hij verwacht. En bovendien laat
hij onderzoeken of degene die zich aanbiedt, aan de eisen voldoet: deze wordt gekeurd op medisch, psychologisch en vakkundig terrein. In voorbije tijden, toen ons arbeidsbestel nog
niet een zo markante vorm had aangenomen, kon men veel
gemakkelijker meedoen, vooral in tijden van nood. ledereen
was welkom, de volwaardige, de halve kracht, zelfs hij die mee
kon doen ,,voor spek en bonen”, d.w.z. iemand die slechts
weinig vermocht, mocht meedoen, als hij maar genoegen nam
met het eten voor de werkers. Dit was in agrarische gebieden
vooral het geval wanneer de oogst moest worden binnengehaald. Arbeidsongeschikt waren slechts zij die duidelijk niets
konden doen. Nu zijn alleen volwaardigen eigenlijk nog maar
arbeidsgeschikt. Voor niet-volwaardigen is er geen plaats
raeer. De toename van het aantal arbeidsongeschikten komt
niet voort uit gezondheidsverslechtering, maar uit de afnemende baantoegankelijkheid.

Men kan aan onze uitgeschakelden wel zeggen — zij plegen

metdealgemenedenksfeerdieonsomringtenwaarvanwijzelf

ook zijn doortrokken. De intellectueel die een rationed verhaal kan schrij ven over de relatieve waarde vanarbeid, schrikt
wanneer hij werkloos wordt. Men kan natuurlijk in vele gevallen het werk dat men eerst in baanverband deed, ook daarbuiten doen. Maar het is alsof dat zelfde werk niet meer hetzelfde is. Het is alsof het baanverband aan werk een stempel,
een bekrachtiging geeft waardoor het anders wordt. Sociale

werkelijkheden worden mede geconstitueerd door de collectieve waardering. Zou alle belangstelling voor de voetbalsport verdwijnen, dan zouden de dure voetbalbenen hun

waarde verliezen.
Ik kan hier deze belangrijke problemen slechts aanstippen.
Maar wel wil ik benadrukken dat zij samenhangen met ons
arbeidsbestel zelf. Het gaat hier niet over gebeurtenissen die

ons arbeidsbestel van buiten af be’invloeden. Veeleer hebben
wij te doen met zwakheden en spanningen die daaraan eigen
zijn. In mijn boekje over het arbeidsbestel wijdde ik het derde
hoofdstuk aan het thema ,,dreigend nihilisme”: wie zijn aandacht helemaal samenbundelt naar een waarde toe, maakt
zich blind voor alles wat daarbuiten valt en vervalt in die zin
tot nihilisme: al het andere is voor hem ,,niets”. Daarom be-

schreef ik de totale toewijding aan arbeid als een gevaar. Ik
schreef onder invloed van Heidegger die zulk een nihilisme

onderkende in de westerse toewijding aan de techniek. Dat
derde hoofdstuk was hier en daar wazig; ik schreef over zaken
die voor mij gloednieuw waren. Later, toen de welvaartsstaat,
de verzorgingsstaat zich als beloftevolle werkelijkheid vertoonde, vond ik mijn vroegere kommernis achterhaald. Nu

vind ik zijn thema weer zinnig — niet de uitwerking die het
toen kreeg. Wij hebben immers ons zelf in moeilijkheden gebracht door onze overdadige baancultivering. Daardoorbewegen wij ons naar een onverzorgde samenleving die ten dele

bevolkt wordt door gefrustreerde mensen. En toch blijven
wij baangehecht en wij zouden willen dat onze banen blijven
wat zij zijn. Wij blijven in die zin dromen van volledige werk-

gelegenheid. Den Uyl die ons een banenplan voorhoudt, zegt
er niet bij dat de nieuwe — en de bestaande — banen mis-

schien een andere betekenis en een andere inhoud zullen hebben.
Ik vrees dat het thema van het WRR-rapport Vernieuwingen in het arbeidsbestel een dimensie heeft die in het rapport
zelf niet voldoende aan de orde komt. Het rapport haalt wel

feiten aan die de animerende kracht van arbeid in baanvorm
duidelijk toelichten, bij voorbeeld op biz. 169: vrijwillige
arbeid wordt meer verricht door baandragers dan door men-

sen die geen werk hebben; vrijwillig werk is meer aanvulling
op betaald werk dan alternatief ervoor. De frustrerende

kracht van uitschakeling uit het arbeidsproces blijkt hier
overduidelijk. Op de dimensie die daar doorschemert, heb ik

de aandacht willen yestigen, zonder haar uitvoerig te kunnen
analyseren en zonder een antwoord te geven op de problemen

die erdoor worden opgeroepen.
R. C. Kwant

ESB 7/14^-1982

355

Auteur