Limburgs arbeidsaanbod gestimuleerd
Aute ur(s ):
Nekkers, G. J.A. (auteur)
Grip, A., de (auteur)
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Universiteit Maastricht.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4306, pagina 376, 27 april 2001 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
Het stimuleren van het arbeidsaanbod in Limburg brengt diverse problemen met zich mee. Voor de rest van Nederland is de situatie
nog problematischer.
De toenemende krapte op een steeds groter aantal arbeidsmarktsegmenten heeft ertoe geleid dat de werving van personeel onder grote
druk is komen te staan en openstaande vacatures structureel niet vervuld kunnen worden. Deze krapte zal naar verwachting de
komende jaren, zelfs bij een enigszins afnemende economische groei, blijven bestaan. Er is momenteel dan ook veel aandacht voor
beleidsinitiatieven die op de tekorten inspelen.
Een aantal oplossingsrichtingen staat hoog op de politieke agenda. In dit artikel wordt gekeken naar de rol die het arbeidsaanbod speelt.
Drie aanbodcategorieën worden daarbij onderscheiden: de niet-werkende werkzoekenden, de niet-participerenden en de
grenspendelaars. Deze laatste categorie is vanzelfsprekend vooral van belang in de grensregio’s.
Binnen het project Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg wordt de Limburgse arbeidsmarkt sinds 1997 systematisch in kaart
gebracht 1. Om die reden richten wij onze aandacht op de provincie Limburg. Gelet op het landelijke karakter van de
knelpuntproblematiek, beperkt de relevantie van het onderzoek zich echter niet tot die provincie.
Reïntegratie
Reïntegratie van niet-werkende werkzoekenden biedt een tweetal voordelen. Enerzijds kan het een bijdrage leveren aan het verlichten van
de knelpunten in de personeelsvoorziening. Anderzijds versterkt het de (over het algemeen zwakke) sociaal-maatschappelijke positie van
degenen die momenteel ongewild buiten het arbeidsproces staan. Gelet op het teruglopende aantal niet-werkende werkzoekenden zijn de
mogelijkheden om, door het inzetten van deze groep, de knelpunten te verminderen de laatste jaren echter aanzienlijk verslechterd. Een
extra belemmering daarbij vormt het feit dat ook de samenstelling van het werkzoekendenbestand een verslechtering te zien heeft
gegeven. Een groot deel van de werkzoekenden is niet direct inzetbaar op de arbeidsmarkt. tabel 1 illustreert de opbouw van het
werkzoekendenbestand in Limburg per april 2000 naar fase en naar een aantal achtergrondkenmerken.
Tabel 1. Niet-werkende werkzoekenden per fase, naar achtergrondkenmerken, Limburg, april 2000
fase 1
geslacht
leeftijd
opleidingsniveau
totaal
mannen
3900
vrouwen
3400
15-29 jaar
2900
30-54 jaar
4000
55 jaar en ouder
400
basisonderwijs
500
lager
4000
middelbaar
1900
hoger
200
wetenschappelijk
100
7300
fase 2 en 3
fase 4
7900
7600
7800
9100
3400
10.400
1700
2400
8500
3800
400
300
15.500
3000
11.600
2400
4700
8500
2800
300
200
16.900
totaal
19.600
20.100
9300
26.000
4500
7500
21.000
9000
1000
600
39.700
Bron: Arbeidsvoorziening Limburg/ROA
Uit de tabel komt naar voren dat het aandeel werkzoekenden dat is ingedeeld in fase 1 slechts achttien procent bedraagt. Fase 1werkzoekenden kunnen relatief snel naar de arbeidsmarkt geleid worden. Van de werkzoekenden die zijn ingedeeld in de fasen 2 en 3 is
een groot deel relatief jong en laag opgeleid. Aanbodversterking, bijvoorbeeld door middel van sollicitatietrainingen dan wel korte of
langdurige scholingstrajecten, is hier een voor de hand liggend instrument. Met name voor jongere werkzoekenden, die nog aan het
begin staan van hun arbeidsloopbaan, zouden dergelijke scholingsinvesteringen langere tijd hun vruchten kunnen afwerpen. Uit nadere
analyses van de cijfers blijkt dat ruim 8000 van de niet-werkende werkzoekenden in fase 2 en 3 een opleidingsachtergrond hebben
waarvoor naar verwachting de vraag het aanbod van direct-bemiddelbare werkzoekenden overtreft. Voor hen zal de aandacht derhalve
met name moeten uitgaan naar bijscholing 2. Bezien vanuit een macro-doelmatigheidsperspectief zal omscholing zich vooral moeten
richten op mensen die afkomstig zijn uit segmenten met een aanbodoverschot. Voor fase 4-werkzoekenden is inzet van meer
arbeidsmarktgerichte instrumenten mogelijk.
Werkbereidheid
Naast de inzetbaarheid van niet-werkende werkzoekenden is het belangrijk te letten op de werkbereidheid van deze groep. Wanneer
werkzoekenden niet bereid zijn een baan te aanvaarden omdat het loon dat men kan gaan verdienen slechts marginaal boven het
uitkeringsniveau ligt of men wordt geconfronteerd met de armoedeval, kan een oplossing gevonden worden in het gericht inzetten van
fiscale instrumenten zoals loonkostensubsidies voor werkgevers, bijvoorbeeld de Specifieke Afdrachtskorting SPAK, dan wel toeslagen
voor werknemers zoals de arbeidskorting die dit jaar wordt ingevoerd. Ligt daarentegen de oorzaak in ‘onwil’ van werkzoekenden om
serieus naar werk op zoek te gaan, dan kan gebruik worden gemaakt van het opleggen of aanscherpen van arbeidsverplichtingen of het
opleggen van uitkeringsgerelateerde sancties. Onderzoek toont aan dat de werkhervattingskans twee maal zo groot is indien van
sancties gebruik wordt gemaakt 3. Overigens blijkt de dreiging van sancties vaak zo groot te zijn dat deze vrijwel niet hoeven te worden
toegepast.
Participatiebevordering
Naast het reïntegreren van werkzoekenden kan knelpuntreductie gezocht worden in het bevorderen van de participatie van de
zogenaamde stille reserve. tabel 2 geeft inzicht in de omvang van de non-participatie in Limburg, verbijzonderd naar geslacht en enkele
onderscheiden categorieën. Van de potentiële vrouwelijke beroepsbevolking blijkt slechts 57 procent actief op de arbeidsmarkt. Verdere
uitsplitsing van de stille reserve naar categorie geeft inzicht in de werkbereidheid van deze groep. Binnen de groep niet-participerenden
blijken zich nogal wat personen (zowel mannen als vrouwen) te bevinden die niet, of hooguit twaalf uur per week, willen werken. Wordt
de stille reserve van 142.500 personen omgerekend naar voltijdsequivalenten, dan blijkt de reserve dan ook aanzienlijk kleiner. Daarnaast
is er een aanzienlijke groep die al met pensioen of in de vut is of die arbeidsgehandicapt is.
Tabel 2. Omvang potentiële beroepsbevolking en non-participatie naar geslacht en categorie (excl. scholieren en studenten),
Limburg, 1998-1999
mannen vrouwen totaal
basis-/lager
onderwijs (%)
potentiële beroepsbevolking
350.500 338.500 689.000
waarvan:
niet -participerend
56.000 147.500 203.500
wil betaald werk meer dan 12 uur per week
8000 21.000 29.000
kan op korte termijn beginnena
4500
9500 14.000
kan niet op korte termijn beginnen
3500 11.500 15.000
wil wel maar kan niet vanwege arbeidsongeschiktheid 5500
6000 11.500
wil geen betaald werk meer dan 12 uur per week
25.500 117.000 142.500
63
gepensioneerd/vut
17.000
3500 20.500
44
41
56
69
a. Bij deze categorie zijn degenen die gedurende de laatste 4 weken actief naar een baan gezocht hebben buiten beschouwing
gelaten. Zij behoren tot de werkloze beroepsbevolking.
Bron: cbs/roa
Opleidingsniveau
In tabel 2 wordt tevens voor elke categorie niet-participerenden aangegeven welk percentage slechts een opleiding heeft op maximaal
vmbo-niveau. Dit is belangrijke informatie. De knelpunten op de arbeidsmarkt zijn immers dringender naarmate het opleidingsniveau
hoger is. Dit geldt zowel voor de provincie Limburg als landelijk. Het percentage laag opgeleiden blijkt voor elke categorie nietparticiperenden hoger te liggen dan voor de totale potentiële beroepsbevolking. Bij degenen die niet of hooguit twaalf uur per week
zouden willen werken ligt dit percentage op 63 procent.
Vrouwen
In Limburg zijn er 21.000 vrouwen die momenteel niet op de arbeidsmarkt participeren, maar wel méér dan twaalf uur per week zouden
willen werken. Wel dient daarbij opgemerkt te worden dat 55 procent van hen niet op korte termijn voor de arbeidsmarkt beschikbaar is.
Daarnaast zijn er maar liefst 117.000 vrouwen die niet of hooguit twaalf uur per week willen werken. Binnen deze groep hebben 41.000
vrouwen een opleidingsachtergrond in de zorg, waarvan 25.500 op vmbo-niveau en 15.500 op mbo-niveau. Met name knelpunten in
lagere (deeltijd)functies in de zorgsector zouden door de inzet van deze vrouwen verlicht kunnen worden. Het arbeidsaanbod van deze
vrouwen zou gestimuleerd kunnen worden door het uitbreiden van de capaciteit van de gesubsidieerde kinderopvang 4.
Pensioen of vut
Daarnaast is er een aanzienlijke groep mannen die gepensioneerd of in de vut is. Binnen de stille reserve heeft deze groep, opmerkelijk
genoeg, relatief het beste opleidingsniveau. Van hen mag echter niet verwacht worden dat zij snel bereid zullen zijn opnieuw op de
arbeidsmarkt in te treden, temeer omdat het opnieuw gaan werken financieel weinig aantrekkelijk is. Een belangrijk middel om deze groep
niet verder te laten aangroeien, is het minder gunstig maken van de fiscale behandeling van vut-premies. Op korte termijn mag van deze
categorie niet-participerenden echter geen belangrijke bijdrage aan het verminderen van de knelpunten op de arbeidsmarkt worden
verwacht.
Grenspendel bevorderen
In deze paragraaf wordt ten slotte ingegaan op de mogelijkheden van het stimuleren van het buitenlandse arbeidsaanbod via
grenspendel vanuit België en Duitsland. Hierbij beperken we ons tot de niet-werkende werkzoekenden. Arbeidsmigratie blijft buiten
beschouwing, hoewel ook deze een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de knelpunten op specifieke deelsegmenten van de
arbeidsmarkt.
Uit de Statistiek grensarbeid van het CBS komt naar voren dat grenspendel slechts een bescheiden bijdrage levert aan het
arbeidsaanbod in Limburg. Zo was er in 1999 een positief pendelsaldo met België van 5690 personen, oftewel 1,2 procent van de
Limburgse werkgelegenheid. Daar stond echter een negatief pendelsaldo van 7660 personen met Duitsland tegenover, zodat Limburg in
netto-termen arbeidskrachten aan het buitenland verloor. Niettemin zou door extra inspanningen, gericht op buitenlandse
werkzoekenden, het aantal inkomende grenspendelaars in de toekomst vergroot kunnen worden. Cruciaal daarbij is wél dat hiervoor in
Duitsland en België voldoende onbenut arbeidspotentieel voorhanden is en dat dit aanbod aan de nodige ‘kwaliteitseisen’ voldoet.
Er blijkt met name een aanzienlijk potentieel aan Duitse werkzoekenden beschikbaar te zijn. Wanneer alleen wordt gekeken naar de zes
arbeidsmarktrayons die direct aan de provincie Limburg grenzen, dan bedraagt het aantal werkzoekenden ruim 150.000 personen 5. Hierbij
past echter een aantal kanttekeningen: ten eerste zullen buitenlandse werkzoekenden vooral op zoek gaan naar werk in Limburg, wanneer
in hun eigen regio relatief weinig vacatures zijn. Dit laatste lijkt met name in Duitsland het geval te zijn. In België daarentegen, worden
ook de eerste tekenen van krapte zichtbaar. Ten tweede kent een groot deel van de werkzoekenden aan de andere kant van de grens
eenzelfde soort belemmeringen als de Limburgse werkzoekenden. Zo ligt het percentage langdurig werkzoekenden globaal tussen 35 en
vijftig procent. Bovendien zijn veel werkzoekenden 55 jaar of ouder. Ten derde moet niet slechts worden gekeken naar de
achtergrondkenmerken van de werkzoekenden. Een daadwerkelijke bereidheid tot grenspendel valt daaruit immers niet af te leiden. In de
praktijk zullen de mogelijkheden om door middel van grenspendel knelpunten op de Limburgse arbeidsmarkt te verlichten, beperkter zijn
dan de cijfers suggereren. De belemmeringen variëren van gebrekkige informatie over de Euregionale arbeidsmarkt, verschillen in sociaalfiscale regelgeving en lonen, tot taal- en cultuurverschillen. Al met al mag van het bevorderen van de grenspendel met het oog op
knelpuntreductie niet al te veel verwacht worden.
Conclusies
In het voorgaande is onderzocht in hoeverre stimulering van het arbeidsaanbod een bijdrage kan leveren aan het verlichten van
bestaande en verwachte knelpunten. Vanuit dit perspectief biedt het reïntegreren van niet-werkende werkzoekenden steeds minder
mogelijkheden, enerzijds omdat het aantal steeds verder daalt, anderzijds omdat door afroming van het werkzoekendenbestand de
afstand tot de arbeidsmarkt gemiddeld gesproken toeneemt. Om deze mensen naar de arbeidsmarkt toe te leiden, moeten daarom
aanvullende instrumenten worden ingezet. Hierdoor zal er enige vertraging optreden in de arbeidsmarktintrede.
Voor hen die niet participeren, vooral vrouwen en ouderen, zijn de kosten om te (gaan) werken veelal hoog wanneer zij de arbeidsmarkt
reeds verlaten hebben. Zij zullen doorgaans moeilijk te bewegen zijn zich weer op de arbeidsmarkt aan te bieden. Meer perspectief lijkt
het vertragen van de uitstroom van oudere werknemers te bieden, bijvoorbeeld door inzet van fiscale maatregelen. De niet-participerende
vrouwen zouden gelet op hun opleidingsachtergrond en -niveau een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verlichten van
knelpunten in met name de zorgsector. Flankerend beleid in de zin van een verdere flexibilisering van de arbeid alsook het uitbreiden van
de capaciteit van de kinderopvang blijven op dat punt belangrijke maatregelen.
Grenspendel biedt tot op heden een slechts zeer beperkte bijdrage aan knelpuntreductie. Desalniettemin is er over de grens een groot
potentieel aan niet-werkende werkzoekenden beschikbaar, vooral in aangrenzend Duitsland. Voor een deel is deze groep echter eveneens
beperkt inzetbaar. Daarnaast is er sprake van enkele belemmeringen van meer institutionele aard. Wil men in de toekomst grenspendel
serieus hanteren om knelpunten te reduceren, dan moet er werk gemaakt worden van de opheffing van met name sociaal-fiscale
belemmeringen.
Al met al kan het stimuleren van het arbeidsaanbod op een aantal punten als problematisch worden beschouwd. Landelijk is dit wellicht
nog sterker het geval dan in de provincie Limburg, omdat het aantal niet-werkende werkzoekenden relatief gezien iets geringer is dan in
Limburg, terwijl ook de non-participatie op een iets lager niveau ligt. Ten slotte zijn in het grootste deel van Nederland de mogelijkheden
tot grenspendel in veel geringere mate aanwezig dan in Limburg
1 Zie B. Diephuis, A. de Grip en G.J.A. Nekkers, De Limburgse arbeidsmarkt 2000-2004, Maastricht, 2001.
2 Binnen de sluitende aanpak die over enkele jaren haar beslag moet krijgen, krijgen jongere werklozen binnen zes maanden, en alle
overige werklozen binnen een periode van twaalf maanden werk, werkervaring, scholing of training aangeboden. Zie W.A.F.G. Vermeend,
Hogere arbeidsparticipatie: veel vliegen in één klap, ESB, 13 oktober 2000, blz. 800-802.
3 Zie B. van der Klaauw, Unemployment duration: determinants and policy evaluation, proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam, mei
2000.
4 Modelberekeningen van het Centraal Planbureau laten zien dat op landelijk niveau een uitbreiding van de capaciteit van de
kinderopvang met 25.000 plaatsen het arbeidsaanbod in personen met 22.000 doet toenemen. Macro Economische Verkenning, CPB,
Den Haag,1999, blz. 139.
5 Genoemde cijfers zijn afkomstig van de Bundesanstalt f ür Arbeit, Landesarbeitsamt Nordrhein -Westfalen.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)