Lager pensioen, hogere welvaart
Aute ur(s ):
Groezen, B. van (auteur)
Leers, T. (auteur)
Vakgroep algemene economie en CentER, Katholieke Universiteit Brab ant.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4225, pagina 757, 15 oktober 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
sociale, zekerheid
Verdergaande internationale integratie, veranderende federale structuren en een toenemende mobiliteit van kapitaal maken dat
nationaal beleid steeds meer internationale effecten teweeg brengt. Deze overloop-effecten, en hun terugkoppeling naar de nationale
economie, worden doorgaans echter niet in beschouwing genomen bij het formuleren van nationaal beleid. Onafhankelijk en
ongecoördineerd beleid is daarom veelal inefficiënt, in de zin dat internationale afstemming de welvaart voor allen kan verhogen.
Een interessant voorbeeld hiervan vormt de besluitvorming omtrent de sociale zekerheid. James Pemberton laat zien dat internationale
coördinatie ertoe zal leiden dat de afzonderlijke overheden een andere afweging tussen inkomensherverdeling en nationale besparingen
zullen maken 1. Hij spitst zich toe op pensioenen, gefinancierd volgens het omslagstelsel. Hij gaat ervan uit dat een economie bevolkt
wordt door enerzijds mensen met rationele verwachtingen, die in staat zijn hun levensinkomen op een juiste manier over hun levensloop
te verdelen, en anderzijds kortzichtige mensen (‘myopen’), die hun arbeidsinkomen meteen volledig consumeren en daardoor te weinig
voor hun oude dag opzij leggen. Pensioenen zorgen ervoor dat gepensioneerde myopen niet verkommeren en vormen dus een effectieve
manier van welvaartsherverdeling. De welvaart is namelijk positief gecorreleerd met het gemiddelde per capita inkomen en negatief met de
mate van inkomensongelijkheid of armoede. Een toename van de overdrachten verkleint de inkomensongelijkheid. Tegelijkertijd echter
zullen als gevolg van de toegenomen premiedruk de nationale besparingen dalen en daarmee het gemiddelde per capita inkomen.
Voor een gegeven stand van de techniek zijn de mate van kapitaalintensiteit en het gemiddeld per capita inkomen negatief gecorreleerd
met de rentevoet. Bij een groot aantal vrijwel identieke economieën en perfecte kapitaalmobiliteit zorgt de wereldkapitaalmarktrente voor
globaal evenwicht tussen besparingen en investeringen. Bij de beslissing over de mate van herverdeling zal elke overheid de negatieve
effecten van een omvangrijker sociaal stelsel op de nationale besparingen (en daarmee de groei) afwegen tegen een toenemende
maatschappelijke gelijkheid. Daarbij zal zij de rente op de wereldkapitaalmarkt als gegeven beschouwen. Een verandering in het
spaarniveau van één afzonderlijk land zal namelijk geen effect hebben op de wereldkapitaalmarktrente. Deze rente is echter de resultante
van het gecombineerde effect van alle nationale beslissingen. Doordat reductie van de inkomensongelijkheid aantrekkelijk is en de
effecten op de kapitaalmarktrente niet gevoeld worden, ontstaat voor elk land een prikkel om de overdrachten ‘te hoog’ te maken. De
resulterende daling in de totale besparingen zal de rente opdrijven, hetgeen voor alle landen negatieve gevolgen heeft. Het gevolg
daarvan is een hogere wereldkapitaalmarktrente en daardoor ook een lager inkomen.
Internationale coördinatie zou ervoor kunnen zorgen dat dit verband wel meegenomen wordt en zou dus tot minder herverdeling leiden
aangezien dan wel een juiste afweging wordt gemaakt tussen gemiddeld inkomen en inkomensongelijkheid. Dit resulteert in een lager
niveau van overdrachten en hogere besparingen. Voor rationele consumenten leidt dat laatste tot meer welvaart. De kortzichtige
consumenten kunnen zowel beter als slechter af zijn: ze krijgen een kléiner deel van een tóegenomen nationaal inkomen toebedeeld.
Als ook de myopen erop vooruitgaan leidt internationale coördinatie tot een Pareto-verbetering. Zo’n Pareto-verbetering is vooral in de
praktijk van grote betekenis omdat anders nationale overheden een inperking van hun soevereiniteit zeker zouden aanvechten.
Pemberton toont aan dat een Pareto-verbetering haalbaar is als het percentage myopen maar voldoende hoog is. Door de noodzakelijke
herverdeling zijn de besparingen dan immers zo laag, en de rente zo hoog, dat een gecoördineerd sociaal beleid tot een duidelijke
verbetering voor iedereen leidt.
Daar uit empirisch onderzoek blijkt dat dit het geval is 2, rijst de vraag waarom binnen een verenigd Europa coördinatie op het gebied van
sociale zekerheid nog steeds niet of nauwelijks van de grond komt. Naast de weerstand tegen nog meer verlies van soevereiniteit, kan dit
verklaard worden uit het feit dat kapitaal soms niet zo mobiel is als wordt verondersteld. Coördinatie is dan namelijk minder noodzakelijk
omdat lagere besparingen in een hogere rente in eigen land resulteren en overheden . Bovendien zijn de EMU-landen niet van identieke
omvang en lopen de betalingsbalansposities nogal uit elkaar. Voorts verschillen vooral op het gebied van sociale zekerheid de instituties
zeer per land. Tenslotte dient men ook rekening te houden met de korte-termijneffecten die een overgang naar één Europees sociaal
beleid met zich meebrengt. Deze zouden voor myopen negatief kunnen zijn omdat het positieve effect van een hogere spaarquote zich
pas na verloop van tijd vertaalt in een hogere productie
1 J. Pemberton, Social security: national policies with international implications, The Economic Journal, 1999, blz. 492-508.
2 Campbell en Mankiw schatten dat dit voor de meeste westerse landen minstens 20% is. Zie J.Y. Campbell en N.G. Mankiw, The
response of consumption to income, European Economic Review , 1991, blz. 723-756.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)