Kustuitbreiding tussen Hoek
van Holland en Scheveningen
Een maatschappelijk-economische evaluatie
In 1980 werd het befaamde plan-Waterman gelanceerd. Dit plan behelst een
kustuitbreiding tussen Hoek van Holland en Scheveningen om ruimte te scheppen voor
woningbouw en bedrijfsleven. Zodoende zou de (regionale) economische groei
gestimuleerd worden. In dit artikel wordt bekeken of dit project vanuit maatschappelijk
oogpunt verantwoord is. De auteurs onderscheiden daarbij drie scenario’s: een
economisch, een natuur-ecologisch en een leefmilieuscenario. Zij concluderen dat als
alleen rekening gehouden wordt met de in geld waardeerbare kosten en baten
kustuitbreiding maatschappelijk niet rendabel is. Slechts wanneer een relatief groot
gewicht wordt toegekend aan niet in geld uit te drukken criteria (natuur, woonmilieu,
recreatie e.d.) resulteert een maatschappelijk rendabel project.
DRS. IJ. BOECKHOUT – DR. A.C.P. VERSTER DRS. J.M.C. VOLLERING*
Bij een maatschappelijk-economische evaluatie vindt
een afweging plaats van alle uit een project voortvloeiende
kosten en baten voor de samenleving als geheel, d.w.z. de
voor- en nadelen die iedere groepering in de samenleving
ervan ondervindt. Bij het bepalen van de baten gaat het
niet alleen om de in geld uit te drukken effecten, doch in
principe ook om andere, al dan niet meetbare effecten. Dit
in tegenstelling tot een financiele evaluatie, waarbij in de
afweging alleen de financiele inkomsten en uitgaven voor
een bepaalde instantie worden betrokken.
Gelet op de vele en uiteenlopende effecten die een project als kustuitbreiding met zich meebrengt, is eerst onderzocht onder welke voorwaarden kustuitbreiding vanuit
maatschappelijk oogpunt verantwoord is. De uitkomsten
hiervan kunnen aanleiding geven om in een later stadium
ook de financiele gevolgen van het project voor het budget
van de (rijks-)overheid na te gaan.
Om de maatschappelijke kosten en baten van kustuitbreiding te kunnen vaststellen is voor elk van de onderscheiden planmodellen een vergelijking gemaakt met de
meest waarschijnlijke situatie die zich voordoet wanneer
niet tot kustuitbreiding wordt overgegaan. Uit deze vergelijking resulteert een overzicht van verschillen in kosten en
baten van kustuitbreiding ten ppzichte van deze referentiesituatie. Op basis daarvan vindt de evaluatie plaats.
Voor zover mogelijk zijn de verschillen in kosten en baten in geld uitgedrukt. Vanwege de uiteenlopende effecten
van kustuitbreiding kon dit slechts voor een deel van de
baten geschieden. De resterende baten zijn daarom op
een andere wijze gekwantificeerd. Om ook deze baten in
de evaluatie te kunnen laten meewegen, is gebruik gemaakt van een door het NEI ontwikkelde multi-criteria methode. Deze methode, Qualiflex genaamd, houdt in dat
voor de effecten van de alternatieve planmodellen de score door deskundigen wordt vastgesteld, dat voor ieder alternatief deze effecten tot een beperkt aantal categorieen
(‘criteria’) worden samengevoegd, dat aan ieder criterium
door beleidsbepalers een gewicht wordt toegekend, en dat
54
de alternatieven op basis van de gehanteerde meting en
weging vervolgens naar maatschappelijke voorkeur worden gerangschiktten opzichte van de referentiesituatie 1).
Kustuitbreiding en referentiesituatie
Met betrekking tot de kustuitbreiding zijn 3 alternatieve
planmodellen ontwikkeld welke vanwege nun vormgeving
getypeerd zijn als Noordlob (2.150 ha), Baai (3.375 ha) en
Wig (4.555 ha). De aanleg en inrichting ervan bestrijkt de
periode 1993 – 2008 2).
De inrichting van de kustuitbreiding is vergeleken met
een referentiesituatie. Deze referentie is omschreven als
de ruimtelijke ontwikkeling die in het westelijk deel van
Zuid-Holland verwacht en verondersteld wordt indien
kustuitbreiding niet zal plaatsvinden. Bij de veronderstellingen over de mogelijke ruimtelijke ontwikkeling op het
oude land is gebruik gemaakt van provinciate streekplanstudies en van de bevindingen uit een daartoe speciaal
*) Alien werkzaam bij het Nederlands Economisch Instituut (NEI) te
Rotterdam. Dit artikel is een verkorte weergave van het onderzoek
Maatschappelijke evaluatie van een mogelijke kustuitbreiding tussen
Hoek van Holland en Scheveningen, dat is verricht in opdracht van de
provincie Zuid Holland. De auteurs zijn prof. dr. L.H. KLaassen erkentelijk voor zijn commentaar op een eerdere versie van het artikel.
1) Voor een uitgebreide uiteenzetting van de Qualiflex-methode, zie:
J.P. Ancot en J.H.P. Paelinck, Recent experiences with the Qualiflex
multicriteria method, in: J.H.P. Paelinck (red.), Qualitative and quantitative mathematical economics, Martinus Nijhoff, Den Haag, 1982.
Een goede vergelijking van deze methode met andere evaluatiemethoden biedt: Ministerie van Financien, Evaluatiemethoden: een introductie, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1984.
2) Voor meer details over de modellen van kustuitbreiding zie het
eindrapport van de Stuurgroep Kustuitbreiding tussen Hoek van Holland en Scheveningen, januari 1987.
T
verrichte marktverkenning 3). Uit dit laatste onderzoek zijn
indicaties verkregen over de belangstelling die bij het bedrijfsleven en particulieren bestaat om bestaande en nieuwe activiteiten op de kustuitbreiding te vestigen. Deze
vestiging houdt vooral een verplaatsing (substitute) van
het oude naar het nieuwe land in.
Tabel 1. Overzicht van in geld uitgedrukte, niet gedisconteerde, kosten en baten per model van kustuitbreiding, in
mln. gld. voor de periode 1986-2035 (excl. besparingsmogelijkheden aanlegkosten).
Model!
Noordlob
Geldelijke kosten en baten
Voor zover mogelijk zijn voor elk van de modellen van
kustuitbreiding de verschillen in kosten en baten ten opzichte van de referentiesituatie in geld uitgedrukt. Hierbij is
uitgegaan van de opbrengsten die bij alternatieve inzet
van de opgeofferde produktiefactoren hadden kunnen
worden verkregen tegen geldende marktprijzen. Dit betekent dat verondersteld is dat kustuitbreiding alleen wordt
gerealiseerd wanneer van andere (voorgenomen of mogelijke) infrastructurele projecten wordt afgezien.
Een belangrijke economische maatstaf van het project
is het effect op de toegevoegde waarde. De toegevoegde
waarde is gedefinieerd als het saldo van de produktiewaarde en het verbruik van de daarvoor benodigde produktiefactoren. Met behulp van kengetallen per sector zijn de
produktiewaarde, het verbruik en de daaruit af te leiden
toegevoegde waarde bepaald 4). Bij de berekeningen is
uitgegaan van een voor grootschalige investeringsprojecten gebruikelijke analyseperiode van 50 jaar.
Daar kustuitbreiding concurreert met andere mogelijke
investeringsprojecten, is afgezien van het bepalen van de
toegevoegde waarde van de aanleg en inrichting. Immers,
in het geval niet de kustuitbreiding maar een ander min of
meer vergelijkbaar project zou worden gerealiseerd, zou
dit nauwelijks een verschil in toegevoegde waarde opleveren. De effecten op de toegevoegde waarde van de exploitatie van de kustuitbreiding zijn wel vergeleken met die van
een alternatieve aanwending, omdat die daarvan sterk
kunnen afwijken. Deze vergelijking geschiedt op basis van
gedisconteerde bedragen, waarbij de discontovoet gelijk
is gesteld aan de veronderstelde interne rentevoet van de
alternatieve aanwending van de investeringsgelden.
Investeringskosten
aanleg
inrichting nieuwe land
inrichting oud land
exploitatie (bedrijfsleven)
– recreatie/toerisme
– Scheveningse haven
Exploitatiekosten
onderhoud kustlijn/waterhuish.
recreatie/toerisme
Scheveningse haven
tuinbouw oude land
grasland oude land
Besparingen investeringskosten
aanleg
inrichting oude land
verplaatsing tuinbouw oude land
Elders geinvesteerde bedragen
Saldo kosten
Exploitatie-opbrengsten
recreatie/toerisme
Scheveningse haven
tuinbouw nieuwe land
(stralingstoename)
tuinbouw oude land
grasland oude land
wegvallen recreatie/toerisme
(tijdelijk)
1.640,0
Model 2
Wig
Model3
Baai
284,5
1 .987,9
677,4
284,5
1.911,7
640,2
284,5
65,0
10,0
95,0
10,0
120,0
10,0
542,1
127,3
610,5
77,8
40,8
136,4
1.128,8
1.705,2
1.040,0
262,7
1 .202,7
1.705,2
840,0
262,7
~L pm
‘1. 650,3
7. pm
7.801,3
7. pm
7. 779,3
‘/. 48,0
7. 52,5
7. 42,0
1.029,8
–
219,0
6.415,5
6,415,5
6.415,5
867,9
1.873,2
1.603,0
1.873,2
1.715,5
1.873,2
1 .705,2
960,0
–
54,0
54,0
1.368,0
185,2
1 .500,0
364,0
1 .200,0
364,0
156,0
225,0
225,0
“1. 28,0
7.
2,9
7. 75,0
7. 3,8
7. 321 ,0
Dervlng exploitatie-opbrengsten
Tuinbouw oude land
(stralingsreductie)
visserij (tijdelijk)
recreatie/toerisme (tijdelijk)
7. 222,0
7. 75,0
7. 3,8
7. 321 ,0
Elders geinvesteerde bedragen
1.029,8
–
219,0
5.227,2
5.219,4
5.250,9
Saldo baten
Aanleg en inrichting
De kosten van aanleg en inrichting van kustuitbreiding
zijn voor elk van de onderscheiden modellen bepaald op
basis van een programma van eisen en eenheidsprijzen
per specifieke uitgavencategorie. Bij de raming van de
kosten van aanleg is in nagenoeg alle gevallen uitgegaan
van de financieel minst gunstige aannames. Met uitzondering van de winning van zand uit binnenmeren is daarom
geen rekening gehouden met diverse reele besparingsmogelijkheden 5).
Naast de kosten van inrichting van het nieuw gerealiseerde gebied, brengt kustuitbreiding ook extra kosten
van inrichting met zich mee op het oude land. Tegenover
deze extra kosten van inrichting staan uitgaven voor infrastructuur die achterwege kunnen blijven, wanneer
kustuitbreiding niet wordt uitgevoerd. Ook andere inrichtingskosten vallen in dat geval weg, namelijk de kosten
verbonden met functies die zonder kustuitbreiding op het
oude land zouden zijn gevestigd, doch na de aanleg van
de kustuitbreiding daarheen zullen worden verplaatst. In
label 1 zijn de kosten van aanleg en inrichting weergegeven, en de besparingerrdie op de inrichtingskosten op het
oude land mogelijk zijn.
continueerd ten gevolge van deze kustuitbreiding. Bij
eerstgenoemde activiteiten gaat het in het bijzonder om
toerisme en recreatie en om havengebonden bedrijvigheid; op het oude land gaat het om tuinders en veeboeren
die niet uitgekocht hoeven te worden. Voor elk van deze
activiteiten zijn de kosten en opbrengsten van exploitatie
geraamd, evenals de investeringskosten die daarvoor zullen worden gemaakt.
Voor activiteiten als woningbouw, glastuinbouw en gedeeltelijk ook recreatie en toerisme is geen raming gemaakt omdat hierbij sprake is van substitutie 6). Bij het bepalen van de opbrengsten en kosten is in belangrijke mate
uitgegaan van de gebleken belangstelling voor de kustuitbreiding. Daaruit kwam naar voren dat het bedrijfsleven
zich terughoudend opstelde, wat mede ingegeven werd
door de economische omstandigheden van dat moment.
Van op de kustuitbreiding mogelijk te vestigen nieuwe activiteiten is daarom een enigszins voorzichtige schatting
gemaakt.
3) NEI, Marktverkenning ten behoeve van een mogelijke kustuitbreiding tussen Hoek van Holland en Scheveningen, Rotterdam, juli
1985.
4) De kengetallen zijn ontleend aan de inputoutput-tabel uit de natio-
nale rekeningen 1982.
Exploitatie
Bij de exploitatie gaat het niet alleen om activiteiten die
op de kustuitbreiding kunnen worden gevestigd, maar ook
om activiteiten die op het oude land kunnen worden ge-
5) Het gaat hierbij om besparingsmogelijkheden als een smallere
zeewering, zandwinning dichter onder de kust en dergelijke. Door
deze, reeel geachte, besparingsmogelijkheden zouden de aanlegkosten met 25 a 30% kunnen dalen.
6) Dit impliceert dat (nagenoeg geheel) voorbij is gegaan aan mogelijke verschillen in investerings- en exploitatiekosten en in produktiviteit
tussen het oude en het nieuwe land.
55
Kustuitbreiding: geen water naar de zee dragen
(foto ANP)
Met betrekking tot recreatie en toerisme wordt een verdere uitbreiding mogelijk geacht. De aanleg van de
kustuitbreiding brengt evenwel met zich mee dat het
strand tussen Hoek van Holland en Scheveningen gedurende enige tijd minder aantrekkelijk wordt. De exploitanten van strandpaviljoens, hotels, campings en detailhandelsvoorzieningen langs of nabij de huidige kustlijn zullen
hierdoor worden geconfronteerd met een omzetdaling.
Hoewel tegenover deze omzetdaling enige omzetstijging
elders langs de kust staat, is berekend dat door capaciteitsbeperkingen per saldo sprake zal zijn van een tijdelijk
maatschappelijk verlies aan omzet en toegevoegde
waarde.
Door kustuitbreiding wordt de aanleg van een vierde
Scheveningse haven mogelijk. Hierdoor kan een dreigend
verlies van met name ro-ro-bedrijvigheid aan het buitenland worden afgewend. Zoals uit tabel 1 blijkt, gaat het
hierbij om een aanzienlijke post. Dit is eveneens het geval
voor de glastuinbouw en (in mindere mate) voor de veeteelt. De toegevoegde waarde die hierdoor niet verloren
gaat, is een maatschappelijk winstpunt. Voor bestaande
glastuinbouwactiviteiten brengt kustuitbreiding tevens
een verandering van de klimatologische omstandigheden
met zich mee. Deze verandering, die sterk afhankelijk is
van de vorm van kustuitbreiding, oefent naar verwachting
een negatieve invloed uit op de omvang en kwaliteit van de
glastuinbouwproduktie. Tegenover de stralingsreductie
ten gevolge van de kustuitbreiding staat evenwel ook een
Tabel 2. Saldo en verhouding van baten en kosten, discontovoet 5%, mln. gld. 1986 resp. ratio
Model 1
Noordlob
Saldo kosten/baten
Baten-kostenverhouding
56
-968
0,62
Model 2
Wig
Model3
-1180
0,54
-1156
0,55
Baai
positief effect door nieuwe vestigingsmogelijkheden voor
glastuinbouw nabij zee.
Van de hiervoor aangeduide kosten- en batenposten is
met behulp een rendementscriterium van 5% de contante
waarde bepaald 7). Het daaruit resulterende saldo van
kosten en baten biedt inzicht in de maatschappelijkeconomische rentabiliteit van de kustuitbreiding. Uit tabel
2 blijkt dat sprake is van een aanzienlijk negatief saldo van
kosten en baten. De baten-kostenverhouding loopt uiteen
van 0,54 (Wig) tot 0,62 (Noordlob) 8).
Overige baten
De overige baten van kustuitbreiding hebben betrekking
op zeer uiteenlopende maatschappelijke effecten. Omdat
deze effecten niet of nauwelijks in geld zijn uit te drukken,
zijn ze op een andere wijze gekwantificeerd. Op basis van
expert-evaluatie is per effect de score voor elk van de modellen van kustuitbreiding uitgedrukt op een schaal lopend
van -1 (gestandaardiseerde score van het minstgunstige
model t.o.v. de referentiesituatie) tot +1 (gestandaardiseerde score van het meest gunstige model t.o.v. de referentiesituatie. Alle gelijksoortige, niet in geld uit te drukken
effecten zijn vervolgens tot negen criteria samengevoegd.
Daartoe is een aanduiding gegeven van het relatieve belang dat per criterium aan elk van de onderscheiden effecten kan worden toegekend.
In tabel 3 zijn de totaalscores van de alternatieven voor
de niet in geld uitgedrukte criteria samengevat.
7) Dit rendementscriterium komt overeen met de eisen die door de
overheid worden gesteld.
8) Wordt rekening gehouden met de als reeel aangeduide besparingsmogelijkheden op de aanlegkosten, dan loopt het negatieve saldo van kosten en baten terug tot -f. 682 mln. (Noordlob), -f. 824
mln. (Wig) en -f. 835 mln. (Baaimodel). In het gunstigste geval bedraagt de baten-kostenverhouding dan 0,69 (Noordlob).
label 3. Alternatieve modellen van kustuitbreiding gerangschikt naar de niet in geld uit te drukken criteria a)
Gestandaardiseerde score
+1
Ruimtelijk-strategisch
2
+ 0,5
1
0
3
0
2
3
1
3
1
2
Slechiste model
1
0
3
2
B
Bedrijvigheid
2/3
3
1
1
Verkeer en vervoer
3
45/55
0/100
Gewicht kosten-batensaldo/overige baten
II. Variant A
Beste model
0
0
0
1/2
Baa.
aprf.*” *Noordlob
50/50
2
Landschap
1
0
Recreatie en toerisme
Voorzieningen
^
. r~
0
Natuur
variant A
Zariant 3
-1
0
Sociaal
Woningbouw/woonmilieu
-0,5
Figuur. Grafische weergave van de gestandaardiseerde
rangschikking van de alternatieven voor een groot aantal
combinaties van gewichtensets volgens het economisch
scenario (I), het natuur-ecologisch scenario (II) en het leefmilieuscenario (III)
Slechiste model
1
55/45
2/3
31/69
0/100
Gewicht kosten-batensaldo/overige baten
Variant B
0
Beste model
3
0/1
2
a) De alternatieven zijn aangeduid als model 1 (Noordlob), model 2 (Wig) en model 3
(Baal), terwijl 0 de referentiesituatie representeert.
Slechtste model
50/50
45/56
0/100
Gewicht kosten-batensaldo/overige baten
III. Variant A
Beste model
Net criterium ruimtelijk-strategische aspecten heeft betrekking op de bijdrage tot het ruimtelijke beleid, het
scheppen van nieuwe ruimte en de beslissings- en planningstermijnen die daarmee gemoeid zijn. Kustuitbreiding
schept de mogelijkheid om dichtbij Den Haag te bouwen.
Bovendien ontstaat hierdoor de mogelijkheid om de centrumfunctie van het Westland voor de glastuinbouw te behouden en te versterken. Voorts kunnen de nog resterende open ruimten worden veiliggesteld. Met de kustuitbreiding wordt nieuwe ruimte aan het provinciale grondgebied
toegevoegd. Gelet op de verwachte en veronderstelde ontwikkelingen zal in de toekomst sprake zijn van verschillende claims op de aanwezige ruimte. Uit het verleden is bekend dat in zo’n situatie ‘zachte ruimtelijke functies’ (natuur, landschap) onder druk komen te staan en worden
verdrongen. Het is evident dat dit bij kustuitbreiding minder het geval is en daarom gunstiger scoort dan de referentiesituatie. De kustuitbreiding scoort alleen op het punt
van de beslissings- en planningstermijnen negatief. Per
saldo vertoont dit criterium een positieve score.
De sociale aspecten hebben betrekking op de voor- en
nadelen van kustuitbreiding voor diverse groepen in de bevolking. Ten aanzien van de mogelijkheden tot het realiseren van een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling
levert kustuitbreiding een positieve bijdrage, in tegenstelling tot de effecten hinder en overlast, en afstand tot de
kustlijn. Gevolg hiervan is een negatieve score voor dit
criterium.
Wanneer eenmaal besloten is tot kustuitbreiding dan
bestaat er vrij grote zekerheid dat het Haagse woningbouwprogramma ook zal kunnen worden uitgevoerd. Bovendien biedt de kustuitbreiding mogelijkheden tot een
hoogwaardigerwoonmilieu. Door de ligging geldt evenwel
als nadeel de betrekkelijk eenzijdige orientatie op Den
Haag.
De kustuitbreiding heeft als gevolg van de verlegging
van de kustlijn nadelen voor de natuurwaarden van
bestaande duingebieden. Hiertegenover staan evenwel
de mogelijkheden voor nieuwe natuurlijke milieus. Het ontbreken van voldoende inzicht in de aard en omvang van
beide type effecten heeft aanleiding gegeven om voor het
criterium natuur te werken met twee scoringsvarianten. In
variant A wordt aan het verlies c.q. de verandering van
bestaande natuurwaarden meer gewicht toegekend dan
aan de mogelijkheden tot natuurbouw die de kustuitbreiding biedt. In variant B is het omgekeerde verondersteld.
Wijziging van de bestaande kustlijn wordt in zijn alge-
Slechtste model
51/40
39/61
0/100
Gewicht kosten-batensaldo/overige baten
Slechtste model
51/49
43/57
0/100
Gewicht kosten-batensaldo/overige baten
meenheid als een aantasting van de bestaande landschap
ervaren: het effect hiervan is daarom ongunstiger beoordeeld dan landschappelijke veranderingen op het oude
land. De kustuitbreiding schept daarentegen grotere kansen voor landschapsbouw dan de referentiesituatie. Het is
met name het grensvlak van water en land waar mogelijkheden liggen voor bijzondere vormgeving en inrichting van
een aantrekkelijk woon-, werk- en vrijetijdsmilieu. Beide effecten gecombineerd levert een tussenpositie op voor de
situatie zonder kustuitbreiding.
Het criterium bedrijvigheid heeft betrekking op de niet in
geld uit te drukken economische effecten van kustuitbreiding, te weten: de vergroting van de diversiteit van de
Haagse werkgelegenheid, vestigingspotenties voor ‘natte’ bedrijvigheid, mogelijkheden voor het op peil houden
van kennis en ervaring in de gww-sector, en het in stand
houden van de centrumfunctie van het Westland voor de
glastuinbouw. Ten aanzien van elk van deze effecten
scoort kustuitbreiding gunstig.
Dit laatste geldt niet voor de effecten van het criterium
verkeeren vervoer, namelijk het benutten van de bestaande infrastructuur en het openbaar vervoer.
Met betrekking tot de criteria voorzieningen en recreatie
en toerisme geldt dat kustuitbreiding in beide gevallen uitstekende mogelijkheden biedt tot het scheppen van een
gevarieerd aanbodpakket. Naast de reeds in geld uitgedrukte baten vloeien hieruit ook immateriele voordelen
voort. Daar staat evenwel tegenover dat kustuitbreiding tijdelijk en ten aanzien van de voorzieningen nabij de oude
kustlijn mogelijk ook blijvende immateriele consequenties
met zich meebrengt in de vorm van een verminderde aantrekkelijkheid van de kust en het voorzieningenniveau.
57
Evaluatie
Op basis van de hiervoor bepaalde scores is met behulp
van de Qualiflexmethode de rangschikking bepaald van
de alternatieven door aan ieder criterium een zeker maatschappelijk belang toe te kennen.
Omdat het bij de afweging uiteindelijk vooral gaat om
een afweging van het kosten-batensaldo (zie tabel 2) tegen
de overige baten van kustuitbreiding (zie tabel 3), is een
getrapte benadering gevolgd. Eerst is op grond van de negen niet in geld uit te drukken criteria de meest waarschijnlijke ‘gewichtenset’ bepaald (het ‘zwaartepunt’) en daarna
is, met de daarbij behorende verhouding tussen deze criteria, nagegaan hoe de rangorde van de alternatieven verandert als men de gewichten van enerzijds dit zwaartepunt
en anderzijds het in geld uitgedrukte kosten-batensaldo
verschuift.
Onderscheiden zijn achtereenvolgens:
– een economisch scenario, waarin aan de niet in geld uit
te drukken economische criteria bedrijvigheid en verkeer en vervoer steeds een zwaarder gewicht is toegekend dan aan de criteria woningbouw en voorzieningen, terwijl de overige criteria steeds het laagste gewicht hebben gekregen;
– een natuur-ecologisch scenario, waarin het zwaarste
gewicht is toegekend aan de criteria ruimtelijk strategische aspecten en natuur, gevolgd door de criteria sociale aspecten, landschap en recreatie/toerisme. Aan de
overige, meer economisch getinte criteria is het laagste
gewicht toegekend;
– een leefmilieu scenario, waarin gestreefd wordt naar
een evenwichtig woon- en werkmilieu. Dit brengt met
zich mee, dat aan alle criteria die hiervoor van groot belang worden geacht, een zwaarder gewicht is toegekend dan aan de overige criteria (natuur, bedrijvigheid,
en verkeer en vervoer).
Uit een groot aantal combinaties van gewichtensets die
voldoen aan het relatieve belang toegekend aan elk van de
onderscheiden, niet in geld uit te drukken criteria volgens
het economisch scenario blijkt dat sprake is van een redelijk stabiel patroon in de rangschikking van de alternatieven.
Op identieke wijze is nagegaan welke rangschikking resulteert wanneer het saldo van kosten en baten wordt samengevoegd met de gecombineerde score van de overige
criteria voor de meest waarschijnlijke combinatie van gewichten. In figuur 1 is samengevat welke rangschikking dit
voor een scala van gewichtensets oplevert. Bij een gewicht van minimaal 50 op 100 voor het saldo van kosten en
baten komt geen van de modeller) van kustuitbreiding als
beste te voorschijn: de referentiesituatie is in dat geval
vanuit maatschappelijk oogpunt de meest aantrekkelijke
optie. Pas wanneer aan het saldo van kosten en baten een
lager gewicht wordt toegekend dan 50 op 100, wordt de referentiesituatie (bijna) onmiddellijk minder aantrekkelijk
dan de modellen van kustuitbreiding. Het Wigmodel wordt
in dat geval het meest aantrekkelijk.
In het natuur-ecologisch scenario is eveneens sprake
van een stabiel patroon in de rangschikking van de alternatieven. Afhankelijk van de variant met betrekking tot het
gewicht van de effecten natuurbehoud en natuurbouw
doet zich evenwel een andere rangschikking van de alternatieven voor. In figuur 1 is grafisch weergegeven welk
beeld resulteert wanneer de gecombineerde score van de
niet in geld uit te drukken criteria wordt samengevoegd
met de score die het saldo van kosten en baten representeert. Omdat in dit scenario de nadruk ligt op zogenaamd
‘zwakke functies’ als natuur en landschap lijkt het aannemelijk dat ook aan het kosten-batensaldo een beduidend
lager gewicht dan 50 op 100 toegekend wordt. De referentiesituatie komt dan nagenoeg steeds als slechtste te voorschijn. Indien het gewicht de buurt van de 50 nadert,
neemt de referentiesituatie weer een gunstiger positie in
de rangorde in.
Ook bij de gewichtensets die gekenmerkt worden door
58
relatief veel nadruk op de criteria die het leefmilieuscenario bepalen, is sprake van verschillen in de rangschikking van de alternatieven voor beide natuurvarianten. Dit blijkt ook uit de rangschikking van de alternatieven
op basis van alle criteria te zamen. In dit geval is de referentiesituatie het beste bij een gewicht van het saldo van
kosten en baten dat hoger is dan 51 op 100. Is dit gewicht
lager dan is al zeer snel sprake van een achteruitgang van
de positie van de referentiesituatie in de rangorde. Bij een
gewicht van 40 op 100 of lager is de referentiesituatie
steeds het minst gunstig. In beide varianten komt het Baaimodel dan als beste naar voren.
Bij de keuze van het gewicht dat wordt toegekend aan
het kosten-batensaldo speelt de omvang van het saldo een
belangrijke rol. Een dating van het negatieve saldo van
kosten en baten ten gevolge van substantiate besparingsmogelijkheden in bij voorbeeld de aanlegkosten betekent dan ook dat het gewicht dat hieraan maatschappelijk
zou moeten worden toegekend minder hoog wordt:
kustuitbreiding wordt in dat geval eerder aantrekkelijk 9).
De rangorde van de modellen van kustuitbreiding wordt
vooral bepaald door de geschatte verschillen in scores per
effect. Deze verschillen zijn overigens betrekkelijk gering
van omvang: een iets andere inschatting van deze verschillen leidt dan ook snel tot een andere rangordening
van de modellen.
Een en ander geeft aan dat zorgvuldigheid geboden is
bij het beantwoorden van de vraag of kustuitbreiding vanuit maatschappelijk oogpunt verantwoord is en, zo ja, welke vorm van kustuitbreiding dan de voorkeur geniet. Deze
zorgvuldigheid is tevens nodig, gelet op de onzekerheidsmarges waarmee de gegevens waarop voorgaande
bevindingen gebaseerd zijn, omgeven zijn.
Conclusies
Uit het voorgaande blijkt dat kustuitbreiding vanuit
maatschappelijk oogpunt pas aantrekkelijk is wanneer
aan (enkele van) de niet in geld uit te drukken criteria een
relatief hoog gewicht wordt toegekend. Zou men zich bij de
evaluatie beperken tot de in geld uit te drukken kosten en
baten dan valt ieder planmodel onmiddelijk af, ondanks
het feit dat er mogelijkheden lijken te bestaan om de
kosten te reduceren en bij economische groei wellicht ook
nog additionele activiteiten ter plekke kunnen worden gerealiseerd. De hoge gewichten die aan de niet-monetaire
criteria moeten worden toegekend om kustuitbreiding verantwoord te doen zijn, maken een beslissing om in de gegeven omstandigheden tot aanleg over te gaan minder
aannemelijk. Wel zij erop gewezen dat deze argumentatie
niet moet worden verward met overwegingen van louter
financieel-economische aard. Bij uitvoering zouden de financiele baten van het project in het bijzonder individuele
ondernemers toevallen terwijl de kosten vooral voor rekening komen van de overheid. Bij een maatschappelijk niet
rendabel project vormt dit voor de overheid een extra argument om niet tot realisatie over te gaan. Daar staat echter
tegenover dat, wanneer een project een hoog maatschappelijk rendement vertoont maar voor de overheid verliesgevend is, aan het criterium van een budgetneutrale financiering onder bepaalde omstandigheden minder belang
mag worden toegekend.
Sjaak Boeckhout
Nol Vester
Ans Vollering
9) Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de alternatieve investeringsmogelijkheden waarvan in het onderhavige onderzoek
steeds is uitgegaan, ook (positieve en negatieve) maatschappelijke
effecten met zich meebrengen. Omdat deze investeringsmogelijkheden niet nader zijn aangeduid, zijn deze effecten per saldo neutraal
verondersteld. Het zal duidelijk zijn dat wanneer deze effecten per saldo eveneens positief zijn, dit kustuitbreiding minder aantrekkelijk
maakt.