Ga direct naar de content

Tussen markt en macht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 8 2019

Frans Rutten (1934–2019)

Met het overlijden van Frans Rutten op 2 mei jongstleden is er een vooraanstaand beleidseconoom weggevallen. Vermaard waren zijn nieuwjaarsartikelen in ESB. Vooral zijn ESB-artikelen uit de tweede helft van de jaren tachtig waren van grote invloed op de beleidsvorming van de kabinetten-Lubbers I en II. Deze artikelen doen tot op de dag van vandaag hun invloed gelden, met name wat betreft de wijze van beheersing van de collectieve uitgaven, lasten en het financieringstekort. Zo introduceerde Rutten meer dan dertig jaar geleden in een van zijn artikelen de term ‘nieuwe zakelijkheid’ van het economisch beleid als een paraplubegrip voor de concentratie op hoofdtaken, minder overheidsinterventie en meer decentralisatie van beleid.

Hollandse Hoogte / Marco Okhuizen

Rutten trad in 1973 aan als secretaris-generaal bij het Ministerie van Economische Zaken. Hij was toen al hoogleraar in de staathuishoudkunde, met name in de macro-economische politiek, eerst aan de Nederlandse Economische Hogeschool en later aan de Erasmus Universiteit. Hij werd in 1966 benoemd, een jaar na het afronden van zijn proefschrift bij professor Schouten in Tilburg. Rutten beschouwde zichzelf nooit als keynesiaan, maar heeft altijd benadrukt dat zijn proefschrift Prijsvorming in de industrie micro-economisch was.

“Mijn voorliefde ging toen uit naar de leer van het algemeen-economisch evenwicht. De denktrant stond ver af van het keynesiaanse denken.” (Rutten, 1993)

In de ESB-artikelen uit de jaren tachtig pleitte Rutten ervoor om afscheid te nemen van beleid met een keynesiaanse achtergrond, en om over te gaan op een ‘gematigd aanbodbeleid’ dat de aanbodkant van de economie versterkte door de economische prikkels goed toe te passen.

Anders dan veel andere critici van het keynesiaanse beleid, was Rutten geen voorstander van de hardcore-aanpak van de Angelsaksische supply siders. Zij wilden de aanbodzijde versterken door eerst de lasten fors te verlichten, en dan pas de overheidsfinanciën saneren. Dat was naar zijn idee veel te riskant.

Rutten en zijn ‘Ruttenboys’ ondervonden veel weerstand, vooral vanuit de economische wetenschap.

De meeste wetenschappers aan de economische faculteiten waren een belemmering, in plaats van een stimulans voor de noodzakelijke beleidsvernieuwing. Als intermediair tussen de wereld van wetenschap en beleid, wist ook het Centraal Planbureau in de periode ’80–’85 geen erg creatieve rol te vervullen. Het CPB had meer oog voor de financiële problemen van de overheid dan de meeste wetenschappers aan de faculteiten, maar bleef toch ambivalent mede vanwege de keynesiaanse elementen in zijn modellen.” (Rutten, 1998).

Vandaar dat hij stimuleerde dat er juist aan de universiteiten onderzoek van de grond moest komen dat aansloot bij de wetenschappelijke vernieuwing in vooral de Verenigde Staten. Daarom werden er studiereizen georganiseerd. Op een van die reizen mocht ik Gerrit Zalm (toen directeur bij het Ministerie van Economische Zaken) en Jean Frijns (toen plaatsvervangend directeur CPB) vergezellen.

Rutten bleef hoogleraar tot 1999 en nam zijn hoogleraarschap heel serieus. Wetenschappelijk stimuleerde hij onder meer het ontwikkelen en gebruik van algemeen-evenwichtsmodellen bij de beleidsvoorbereiding; zo ook mijn proefschrift. Helaas is de onderzoekpoot (OCFEB) die hij ook probeerde vorm te geven ter ziele gegaan. Bij de oprichting van dit onderzoekcentrum was hij al niet erg optimistisch: “In de komende jaren zal verder moeten komen vast te staan of de koppelingsformule tussen wetenschap en beleid kan beklijven. Mensen uit de beleidssfeer en universitaire bestuurders hebben ieder hun kortzichtigheid en hun waanwijsheden.” (Rutten, 1998)

Rutten noemde zichzelf een ‘beleidseconoom’. Het belangrijke kenmerk van dit type econoom is dat deze een relatie legt tussen de economische theorie, de empirie en de beleidsadvisering. Empirische analyse is een onderdeel van deze aanpak. Dat kan met modellen of dat kan eenvoudiger – maar iets empirisch moet er gedaan worden. Daarnaast is de beleidseconoom bekend met de economische literatuur, en heeft hij kennis van de ontwikkelingen in de ‘politieke economie’.

Als beleidseconoom stond Rutten aan de wieg van de nog steeds populaire Beroepsopleiding Financieel-Economisch Beleidsmedewerker (BoFEB). Deze opleiding verkleint ook vandaag nog de lacune tussen de praktijk van de beleidsmedewerker en de opleidingen aan de universiteit.

In het boek Zeven kabinetten wijzer schrijft Frans Rutten:

“De periode die ik als het meest voldoening gevend heb ervaren, ligt tussen de jaren 1981–1989. Het was stimulerend te mogen meewerken aan het keren van de economische afbraak en het stimuleren en uitbouwen van het economische herstel.” (Rutten, 1993)

Het is in die periode dat ik het meeste met hem heb mogen samenwerken. Dat was uitdagend, zwaar, maar ook zeer stimulerend.

Literatuur

Rutten, F.W. (1986) Naar een hogere economische groei. ESB, 71(3566), 4­–9.

Rutten, F.W. (1993) Zeven kabinetten wijzer: de nieuwe zakelijkheid bij het economisch beleid. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Rutten, F.W. (1998) Impressies voor een schoonzoon. In: Th.J.A. Roeland, B.A. Vollaard en A.P. de Boer, Jarig van Sinderen: twee decennia tussen wetenschap en beleid. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken, 9–18.

Auteur