Ga direct naar de content

Kinderbijslag voor kinderen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 5 2000

Kinderbijslag voor kinderen
Aute ur(s ):
Kooreman, P. (auteur)
Hoogleraar Micro-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4263, pagina 546, 30 juni 2000 (datum)
Rubrie k :
Vakontw ikkeling
Tre fw oord(e n):
micro-economie

Zijn verschillende inkomensbronnen perfect substitueerbaar voor elkaar? Een onderzoek naar de besteding van inkomen uit
kinderbijslag bestrijdt deze dooddoener uit de standaardtheorie.
Kinderbijslag scoort hoog op de lijst van politiek gevoelige onderwerpen 1. Het raakt immers direct aan persoonlijke keuzes van
burgers en aan hun portemonnee. In huishoudens met twee kinderen tussen nul en elf jaar, het gezinstype dat in deze bijdrage
centraal staat, bestaat het netto gezinsinkomen gemiddeld voor zo’n vier procent uit kinderbijslag. In totaal keerde de Nederlandse
overheid in 1999 ruim zes miljard gulden uit aan kinderbijslag, ongeveer twee procent van de totale overheidsuitgaven. Er zijn dus
forse bedragen mee gemoeid.
De goede vraag stellen
Het is opmerkelijk dat in alle discussies een vraag waarvan men een centrale rol zou verwachten nauwelijks wordt gesteld, laat staan
beantwoord. Die vraag luidt: hoe beïnvloedt kinderbijslag het bestedingspatroon van huishoudens? Deze vraag is niet dezelfde als de
vraag waaraan ouders de kinderbijslag besteden. Deze laatstgenoemde vraag werd in 1991 gesteld aan ruim 1600 ontvangers van
kinderbijslag 2. Ruim driekwart van de ondervraagden liet weten de kinderbijslag al of niet meteen te besteden aan uitgaven voor
kinderen, terwijl zo’n twintig procent antwoordde dat de kinderbijslag zonder specifiek bestedingsdoel aan het huishoudbudget wordt
toegevoegd. Deze antwoorden hebben echter weinig betekenis. Allereerst hebben ze geen betrekking op wat mensen feitelijk doen, maar
op wat men zegt te doen. Vertekening door het geven van sociaal wenselijke antwoorden is daarbij niet denkbeeldig. Belangrijker is
bovendien de vraag hoe het bestedingspatroon zou veranderen wanneer men geen kinderbijslag zou ontvangen. Het is bijvoorbeeld heel
goed mogelijk dat ouders, wanneer er geen kinderbijslag zou zijn, vrijwel evenveel aan kinderen uitgeven, maar dit dan betalen uit andere
inkomensbronnen.
Volgens de standaard micro-economische theorie zijn kinderbijslagguldens perfect uitwisselbaar met guldens uit andere
inkomensbronnen. Slechts de som van alle inkomenscomponenten speelt een rol bij de verklaring van het bestedingspatroon. Een
gulden kinderbijslag wordt volgens deze theorie dus precies zo besteed als een gulden uit elke andere inkomensbron. Daar komt bij dat
ouders geheel vrij zijn in de besteding van de kinderbijslag. De overheid geeft ook geen richtlijnen voor de mogelijke besteding van het
geld. Toch wordt vaak beweerd dat kinderbijslag wel degelijk anders wordt gebruikt dan andere inkomensbronnen.
Dankzij de recente beschikbaarheid van zeventien achtereenvolgende afleveringen van het budgetonderzoek van het CBS (1978 tot en
met 1994) is het mogelijk om deze hypothese empirisch te toetsen. De aandacht gaat daarbij uit naar kledinguitgaven (inclusief schoeisel),
omdat daarvan min of meer eenduidig is vast te stellen aan wie binnen het gezin ze ten goede komen.
Het empirische antwoord
De uitgaven aan kinderkleding zijn verklaard met behulp van regressieanalyse, waarbij – naast een groot aantal andere variabelen kinderbijslag en overig inkomen als aparte verklarende variabelen worden opgenomen. De bijbehorende twee regressiecoefficiënten zijn
schattingen voor de marginale consumptiequotes. Is het verschil daartussen significant, dan wordt kinderbijslag anders besteed dan
ander inkomen. Een zelfde analyse wordt uitgevoerd voor kledinguitgaven voor volwassenen. tabel 1 vermeldt de resultaten.

Tabel 1. Marginale consumptiequotes voor kinder-kleding en kleding voor volwassenen; huishoudens met één kind tussen 0 en
11 jaar
Twee-ouder gezinnen a

kinderbijslag
ander inkomen
verschil

kinderkleding
0,113*
0,010*
0,103*

kleding voor
volwassenen
-0,019
0,039*
-0,058

Eén-ouder gezinnen b
kinderkleding
0,330*
0,008
0,322*

Ouder weduwe/ weduwnaarc

kleding voor kindervolwassenen
kleding
-0,202
0,689*
0,043*
-0,003
-0,244
0,692*

kleding voor
volwassenen
-0,317
0,038*
-0,355

* significant op het 5%-niveau.
a. n = 3135; b. n = 229; c. n = 94

De marginale consumptiequotes in tabel 1 vertonen een verrassend patroon 3. We bekijken allereerst de resultaten voor twee-ouder
gezinnen. In de regressievergelijking voor kinderkleding zijn beide inkomensvariabelen significant, maar de marginale consumptiequote
uit kinderbijslag is meer dan tien keer zo groot als die uit ander inkomen. Van honderd gulden extra kinderbijslag wordt ruim elf gulden
aan kinderkleding besteed, terwijl van honderd gulden uit andere inkomensbronnen maar één gulden naar kinderkleding gaat. Bij éénouder gezinnen is dit effect nog veel sterker. Wanneer deze ouders honderd gulden extra kinderbijslag ontvangen, wordt daarvan 33
gulden gebruikt voor kinderkleding; bij alleenstaande ouders die weduwe of weduwnaar zijn is dit zelfs bijna zeventig gulden. Bij kleding
voor volwassenen vinden we het omgekeerde patroon. De marginale consumptiequote uit overig inkomen is ongeveer 0,04. Kinderbijslag
heeft echter geen significant effect op kledinguitgaven voor volwassenen. De verschillen zijn telkens significant voor kinderkleding maar
niet voor kleding voor volwassenen 4.
Hangen de gevonden effecten af van het inkomensniveau van het huishouden? Voor één-ouder gezinnen is deze vraag moeilijk te
beantwoorden vanwege het lage gemiddelde inkomen en de geringe inkomensvariatie. Voor twee-ouder gezinnen is het antwoord te
vinden in tabel 2.

Tabel 2. Marginale consumptiequotes naar inkomens-niveau;twee-ouder gezinnen met één kind tussen 0 en 11 jaar
Netto inkomen
< Æ’ 40.000 a

kinderbijslag
ander inkomen
verschil

kinderkleding
0,131*
0,009*
0,122*

kleding voor
volwassenen
-0,038
0,034*
-0,072

Netto inkomen
> Æ’ 40.000 b
kinderkleding
0,080
0,010*
0,070

kleding voor
volwassenen
0,015
0,039*
-0,024

* significant op het 5%-niveau.
a. n = 1743; b. n = 1392

In twee-ouder huishoudens met een netto jaarinkomen beneden Æ’ 40.000 is het verschil in marginale consumptiequotes bij kinderkleding
groot en significant. Voor twee-ouder huishoudens met een inkomen boven deze grens is dat niet het geval. Ook in grotere gezinnen
blijken de verschillen in marginale consumptiequotes, ook in de regressies voor kinderkleding, telkens niet significant te zijn. Een
mogelijke verklaring daarvoor is dat kinderbijslag in de steekproefperiode meer dan proportioneel stijgt met het aantal kinderen. In
combinatie met de schaalvoordelen die er zijn met betrekking tot de kosten van kinderkleding, leidt dat in grotere gezinnen tot een lagere
marginale consumptiequote voor kinderkleding uit kinderbijslag. Dit hoeft geenszins te betekenen dat in deze gezinnen kinderbijslag
zonder specifiek bestedingsdoel aan het gezinsbudget wordt toegevoegd. Het is denkbaar dat het wordt gebruikt voor kindspecifieke
uitgaven die in het databestand niet afzonderlijk zijn geregistreerd, zoals speelgoed, muzieklessen en sparen. Toekomstig onderzoek moet
uitwijzen in hoeverre dat inderdaad het geval is.
Tenslotte
In Nederland wordt de kinderbijslag meestal betaald aan de moeder. Als moeders meer belang hechten aan kinderkleding dan vaders,
vormt dat een mogelijke verklaring voor de gevonden verschillen in marginale consumptiequotes. Gelet op de resultaten voor één-ouder
gezinnen is deze verklaring echter niet erg plausibel. De verschillen in marginale consumptie-quotes zijn daar juist groter dan in tweeouder gezinnen! Dit suggereert een andere verklaring. Het is denkbaar dat ouders kinderbijslag al of niet bewust gebruiken als richtlijn
voor hun uitgaven voor kinderen. Ook kunnen ouders een morele verplichting voelen om kinderbijslag – meer dan andere
inkomenscomponenten – aan kinderen ten goede te laten komen.
Wat de verklaring ook moge zijn, huishoudens gaan met kinderbijslag wel degelijk anders om dan met andere inkomensbronnen.
Kinderbijslag is daarmee een veel effectiever instrument ter ondersteuning van kinderen dan de standaard micro-economische theorie
suggereert.5

1 Zie ook de discussies in de ESB’s van 11 augustus 1993, 20 oktober 1993 en 24 maart 2000.
2 Onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW verricht door het Bureau NSS/Marktonderzoek; Tweede Kamer, vergaderjaar 19901991, 21800 XV, nr. 72.
3 Het vergelijken van elasticiteiten naar inkomensbron is weinig zinvol omdat – in guldens gemeten – een stijging van het overige
inkomen met 1 procent ongeveer 25 keer zo groot is als een stijging van kinderbijslag met 1 procent. Het traditionele onderscheid tussen
noodzakelijke en luxe goederen op basis van inkomenselasticiteiten (hoe hoger de elasticiteit, des te meer is het goed luxe) is in deze
context evenmin zinvol. Immers, hoe meer ouders zich genoodzaakt voelen kinderbijslag aan kinderkleding te besteden, des te hoger is de
elasticiteit met betrekking tot kinderbijslag.
4 Eén van de weinige andere significante variabelen is het geslacht van de ouder in de vergelijking voor volwassenenkleding bij één-

ouder gezinnen: alleenstaande moeders geven aan eigen kleding ongeveer 75 procent meer uit dan alleenstaande vaders.
5 Dit artikel is gebaseerd op: P. Kooreman, The labeling effect of a child benefit system
(http://www.eco.rug.nl/medewerk/kooreman/chalr4.pdf ), te verschijnen in American Economic Review, vol. 90(3), juni 2000.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur