Ga direct naar de content

Jrg. 8, editie 375

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 7 1923

7 MAART 1923

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Económisch; Statistische
Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEI’T VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

8
JAARGANG

WOENSDAG 7 MAART 1923

No. 375

INHOUD

Blz.

INDIE’S FIWANCIEN IN HET STELSEL—RITSEMA VAN ECK
door
Prof. D. G. Stibbe ………………………….
202
Tijdelijke Bèperking van den Invoer van Schoenwerk door
Jhr. Mr.
E.
,Smissaert ……………………….
205
De Internationale Kamer van Koophandel in
1922
1 door
Mr. J. E.
Olaringbould ……………………..
207 De Nederlandsche Katoenindustrie in
1922
II (Slot) door
Joan Gelderman …………………………..
210
Het
Indische
Belastingvraagstuk III (Slot) door
Mr. J.
O
erritzen

………………………………..
211
De Wetgever en de
Sociale
Verzekering door Dr. Ir. J. van
ilettinga Tromp …………………………..
213
AANTEEKENING:
Loonen en kosten van levensonderhoud in Engeland

214
OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN
………………….
215

MAANDCIJFERS:
Emissies in
Februari
1923
……………………
215
Handelsbeweging over de maand Januari
1923
……
216

STATISTIEKEN. EN OVERZICHTEN
….

……… .
217-224
Geldkoersen. Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.
Goederenhandel.
Baakstaten.
1
1
Verkeerswezen.

INSTITUUT

VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

Algemeen Secretaris: Mr. G. W. J. Brumns.
Redacteur-Secretaris van het weekblad: D. J. Wansink.

Secretariaat: Pieter de Hooghweg 123, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige Plaatweg 37.
Telefoon Nr. 3000. Postchè qua- en girorekening
Rotterdam No. 8408.

Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p.
in Nederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f 55,-
per jaar. Losse nummers 50 cents.

Leden en donateurs van het Instituut ontvangen
het weekblad gratis.

De verdere publicaties van het Instituut uitgaande
ontvangen de abonné’s, leden en donateurs kosteloos,
voor zoover daaromtrent niet anders wordt beslist.

A&rrtenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonne-
ment vjlgens tarief. Admin-istraie van abonnenenten
en advertenties: Nijgls dl van Ditmar’s Uitgevers-
Maatschappij, Rotterdam, Amsterdam, ‘s- Gravenhage.

6 MAART 1923.

In dan aanvang van de week bij het naderen van

de maandswisseling was er iets meer vraag naar

geld; particulier disconto kwam weder op 39/ pOt.

en de prolongatierente noteerde 3% á 4 pOt. Op

den laatsten was echter de geldvraag reeds weer

minder, terwijl den volgenden dag het aanbod weder

overwegend was en de noteeringen terugliepen. Slot

3Y4 h 3Y8 pOt voor particulier disconto en 3Y2 pOt.
voor prolongatie.
*

*
*

De stijging van
f
25.7 millioen, die de post binnen-

landsche wissels op den heden verschenen weekstaat

van De Nederlandsche Bank te zien geeft, komt

weder geheel voor rekening van den Staat. Het

bedrag der rechtstreeks hij de Bank geplaatste

.chatkistpromessen liep in de afgeloopen week met

f
26 millioen op. De heleeningen stegen met
f
3.3

millioen, een vermeerdering, die zoowel de effectèn

heleeningen als de goederenbeleeningen geldt en voor

het grootste gedeelte voor rekening komt van de

Agentschappen.

Het renteloos voorschot aan het
Rijk
steeg met

f
3.4 miflioen: de zilvervoorraad nam met ruim

f 1
millioen af. De post papier op het buitenland

daalde met
f
5.8 millioen en ook de diverse reke-
ningen ouder het actief noteeren enkele mil]ioenen

lager dan op den vorigela weekstaat;
blijkbaar
heeft
de Bank dus ook in de afgeloopen week weder een

vrij aanzienlijk bedrag aan Ponden gerealiseerd.

De biljettencirculatie steeg met
f
18.3 millioen;

de rekening courant-saldi liepen
f
4.2 millioen .op;

het beschikbaar metaalsaldo daalde met
f
5.5 miljoen.

*

* *

Dc wisselmarkt was deze berichtsweek buitenge-

woon onbelangrijk.. In geen enkelen wissel kwamen

veranderingen van belang voor. De koers voor Londen

bewoog zich tussehen 11.88 en 11.89, terwijl de

middenkoers voor Marken iederen dag 0.01114 was,
waarbij op verschillende dagen de schommeling niet

grooter was dan een halve cent op of neer. Zooals

meestal in zulke kalme markten waren cle omzetten

hiitengewoon klein.

LONDEN, 3 IAART 1923.

Vooral in den aanvang der afgeloopen week was

de positie der geidmarkt nog verre van gemakkelijk,

ten deele als gevolg van ,,window-dressing”, zoodat
,1
op Maandag en Woensdag het tekort
bij
de Bank

moest worden opgenomen. Stortingen van regeerings-

zijde ten bedrage van £ 18 miljoen brachten des

lionderdags den lang gewensehten ommekeer en dag-

gëld, dat voor dien 2 â 2% pOt. noteerde, daalde op

Vrijdag tot 2 en zelfs tot 14 pOt. Zevendaagsch

geld (leed 1Y2 pOt.

In cle discontomarkt waren de zaken kalm en de

noteeringen aan den flauwen kant.

Treasury Bills 3 maands

pOt.

2 en 3 maands prima bankaccept 2

9/ pOt.

4 maands idem

pOt.

– 6 maallds idem

pOt.

202

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

INDIË’S FINANCIËN IN HET STELSEL-

R1TSEMA VAN ECK.

In zijn artikel: ,,Indië’s financiën en staatkunde”

behandelt de heer S. Ritsema van Eck in de afieve

ringen van dit tijdschrift van 14 en 21 Februari ii.

de financiëele moeilijkheden van Indië en de wijze,

waarop die z. i. te overwinnen zouden zijn. Gaarne

voldoe ik aan de uitnoodiging der redactie, mijne

meening over de daarin ontwikkelde beschouwingen
uiteen te zetten.

De in verschillende publicaties door den heer
Ritsema van Eck gepropageerde nieuwe staatkunde
voor Indië omvat het terrein der koloniaal-politieke

actie in zijn vollen omvang; de financieele politiek

is daarvan slechts een onderdeel. Het stelsel-Ritsema

van Eck is een in zichzelf afgerond geheel, dat van

bepaalde grondslagen uitgaat. Het is niet mogelijk

er een stuk als bruikbaar uit te nemen en de rest

op zijde de schuiven. Men heeft het stelsel in zijn
geheel te aanvaarden ôf in
zijn
geheel te verwerpeû
en ik aarzel niet, het laatste te doen.
Waar de gegeven oplossing voor het
financiëele
probleem een direct uitvloeisel is van den
alg emeenen
staatkundigen opzet, kan deze laatste niet onbesproken

blijven, zooals trouwens reeds uit het bovengenoemde

artikel van den heer Ritsema van Eck zelf blijkt.

De nieuwe staatkunde van den heer R. v. E. richt
zich op een toekomstbeeld, zooals de ontwerper zich

dat voor oogen stelt: een Indië, dat opgelost zal

zijn in een aantal autonome, inlandsch-nationale

gebieden, met een centraal Nederlandsch gezag als

intermediair tusschen die zelfstandige inheemsche

volkeren en het Nederlandsche volk. Indien dit

toekomstbeeld niet verwezenlijkt wordt, valt heel het

kunstig opgezette staatkundige gebouw van den heer
R. v. E. ineen.

Of ooit
het droombeeld van een in zelfstandige inheemsche naties opgelost Indië met een Neder-

landsch centraal gezag verwezenlijkt zal worden, is
een open vraag; niemand weet hoe de inheemsche

maatschappij van den Archipel in de toekomst zich

zal ontwikkelen, al ware het alleen slechts, omdat
wij thans onmogelijk kunnen voorzien welke invloedeh

– invloeden, welker ontstaan of bestaan
wij
thans
wellicht niet kunnen vermoeden – zich daarop
zullen doen gelden. En minstens genomen twijfel-
achtig schijnt het, dat
als
ooit alle of meerdere
inheemsche naties tot een volledige politieke zelf-
standigheid zouden
zijn
uitgegroeid, dezen nog een
vreemd
centraal gezag zouden handhaven.

Er is echter goede grond om te
twijfelen
ook
aan de vorming – zelfs in de toekomst – van
autonome staten van Mentaweiers, Gajo’s, l)ajaks,
Toradja’s, Sasaks, enz. En zelfs voor de meest voor-
aanstaanden: Javanen, Soenci aneezen, Minangkabauers,
enz. is een politiek zelfstandig nationaal bestaan
toekomstmuziek. Niemand kan zeggen ôf de on-

getwijfeld
hier
aanwezige nationaliteits-kiem, thans
nog in zijn eerste groei-periode, het tot volle ont-
plooiing zal brengen en zoo dit al het geval mocht
zijn,
wanneer het
tijdperk
van staatkundige meerder-
jarigheid voor deze naties zal
zijn
aangebroken. Van
eene ook maar eenigszins gelijktijdige politieke vol-
groeiing van de tientallen in ontwikkelingstrap en
beschavingsstadium zoozeer uiteenloopende volkeren,

die den Archipel bewonen, kan uiteraard in ‘t geheel
geen sprake zijn.

Maar gesteld, dât het gedachte proces zich te eeniger
tijd zal voltrekken, dan is de afloop toch redelijker-
wijze niet in een afzienbare toekomst te verwachten.

Alleen al op grond van deze overweging is de voor-
gestelde nieuwe staatkunde niet te aanvaarden. Het
zou immers niet te verantwoorden zijn,
nu
reeds
een staatkunde te aanvaarden voor een politieke constellatie van over x jaren, waarbij de waarde
van x evengoed 50, 100, 200 als oneindig kan zijn.

Elke staatkunde behoort natuurlijk rekening te

•houden met de mogelijkheden van de naaste toekomst.

Dat is vaak al moeilijk genoeg; een staatkunde, die

zich wil richten op een toekomst van over ettelijke

tientallen, ja, misschien wel honderdtallen jaren is

in z66 hooge mate speculatief, dat zij bezwaarlijk
ernstig genomen kan worden.

Bestaat er niet de minste waarborg, dat het door

den Heer R. v. E. gewenschte complex van zelf-

standige inheemsche naties inderdaad ontstaan zal;

is het voorts – ingeval dit complex wèl mocht ont-

staan – niet waarschijnlijk, dat dit in afzienbaren

tijd zal gebeuren en is het verder al heel weinig aan-

nemelijk, dat die politiek volwassen inheemsche naties

een Nederlandsch – dus vreemd – gezag als cen-

traal gezag tusschen en boven zich zouden wenschen

te handhaven, – overwegingen, op zichzelven reeds

meer dan voldoende om aan de nieuwe staatkunde
van den Heer R. v. E het recht op vertrouwen te

.ontzeggen, – er is nog een ander gewichtig motief
om het door hem ontworpen stelsel te verwerpen.

Dat motief is, dat dit stelsel zijn grondslag vindt
in een visie op de Indische maatschappij, welke niet

in overeenstemming is met de werkelijkheid.

De Heer R. v. E. ziet de Indische gemeenschap
verdeeld in twee streng van elkaar gescheiden te

houden sferen: de inheemsche, nationaal-autonome

en de Nederlandsche gezagssfeer, die elk in zijn sy-

steem op zichzelf moeten blijven staan, elk een eigen
taak te vervullen hebben, geheel afgescheiden van

die der andere sfeer; vermenging van die beide

sferen is, volgens den Heer R. v. E., de fout van

het huidig systeem, dat, door het onderscheid tusschen

die beide sferen en haar natuurlijke organisatie en

werking uit het oog te verliezen, oorzaak is van alle
staatkundige euvelen en misstanden. Vermenging van
die beide sferen mag dan ook niet plaats hebben, op
poene van ondergang van het stelsel-Ritsema van Eck.

Het is daarom voor dat stelsel erg jammer, dat
de vermenging van die beide sferen bp vele plaatsen
in Indië (o.a. over ongeveer heel Java) reeds heeft

plaats gevonden en wel zoo innig, dat daar – men

denke h.v. aan de streken, waar de Europeesche
landbouwnijverheid zich gevestigd heeft – economi-

sche en maatschappelijke belangen-complexen ge-
vormd zijn, gemeenschappen, waarin de belangen
van inheemsche èn die van de tot de ,,Nederlandsche
gezagssfeer” behoorende Europeesche ondernemingen
en personen zoodanig in en door elkaar gestren-
geld zijn, dat
zij
niet dan met geweld, en dus
met ontwrichting van het natuurlijk gegroeide eco-
nomisch en maatschappelijk leven, van overheids-
wege van elkaar gescheiden zouden kunnen worden.
Wanneer – om een concreet voorbeeld te stellen

– in een regentschap een suikeronderneming ge-
vestigd is, dan ontstaat daardoor grondhuur en
-verhuur, de gedurige aanrakingen tusschen werk
gever en werknemer in allerlei vormen, de commer-
cieele betrekkingen, welke tot stand komen tusschen
de leden der beide ,,sferen”, een zoodanige maat-
schappelijke samengroei, dat het practisch onmogelijk
wordt, de beide ,,sferen” uiteen te houden, elk als ‘t ware in een voor de andere sfeer zorgvuldig af-
gesloten compartirnent te duwen met de boodschap,
dat de eene met de belangen van de andere niets te
maken heeft, de inheemsche in haar eigen nationale
bestuursorganen (dorpsraad, regentschapsraad) de
behartiging harer belangen moet zoeken, de uit-
heemsche in de – streng van de nationale af te

scheiden – organen van het centrale gezag (residen-tieraad, provinciale raad, enz.)

De fout van den heer R. v. E. schuilt ten aanzien
van deze beschouwing hierin, dat hij staatkundige
groepsverdeeldheid wil (en daarom ook ziet), instede
van de
werkelijk
bestaande gebieds-gemeenschap.
De bevolking van één gebied, hoe ook gegroepeerd,
hééft noodzakelijkerwijs belangen gemeen, vormt van-

117
Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

203

zelf

zeer bijondere omstandigheden, zooals zich

in het cultuurgebieci der Oostkust van Sumatra
voordoen; daargelaten – een belangen-gemeenschap

(men denke, v. z. v. het Javasche regeutschap betreft,

in dit verband b.v. aan openbare hygiëne, irrigatie,

plaatselijke openbare wegen, enz.). Voor een deel
zullen de belangen van verschillende groepen uit

deze gemeenschap parallel loopen, voor een ander

deel onderling tegenstrijdig zijn, maar voor beide
gevallen is het redelijk niet alleen, maar zelfs – om

hevoorrechting en achterstelling te voorkomen –

noodzakelijk, dat, zoodra door de Overheid tot de

instelling van algemeen vertegenwoordigende publiek-

rechtelijke organen wordt overgegaan, die organen

de gemeenschapsbelangen in dat gebied te behartigen

krijgen en dat in die organen de verschillende
groepen uit die gebieds-gemeenschap vertegenwoor-
diging vinden. Behartiging dier gemeenschappelijke

algemeene belangen in
verschillende,
onderling niet-

samenhangende lichamen, die wel binnen een bepaald

territoir werken, doch op zuiver organischen. niet
territorialen grondslag gevormd zijn, zooals de heer

R. v. E. wil, gaat in tegen de natuur der dingen

en levert allerlef practische moeilijkheden. Het is
werkelijk geen toeval en ook geen mundiaal gemis

aan staatkundig inzicht, dat men overal, ook in
koloniën, gebieds-vertegenwoordiging aantreft, waar

het over algemeene belangen gaat, zelfs daar waar
men – zooals o.a.
bij
de organisatie en werkwijze
der délégations flnancières in Algerië – ondubbel-
zinnig blijk geeft, oog te hebben voor mogelijke
tegenstrijdigheden. (naast gemeenschappeljkheid) in
groepsbelangen yan het vertegenwoordigde gebied.
De ongemengde, d. i. zuiver inheemsche, regent-
schapsraden van den heer R. v. E. zijn – af-
gescheiden van andere daartegen in te brengen
bedenkingen – een onbillijkheid tegenover den niet-
inheemschen ingezetene van het regentschap, die ten

aanzien van
plaatselijke
belangen, welke voor hem

vaak het zwaarste zullen wegen, in het drvoor
ingestelde orgaan (den regentschapsraad) geen mede-
zegging heeft, terwijl hij die in het stelsel-R. v. E.
evenzeer mist ten aanzien van alles wat het bestuur
betreft, dat immers te zijnen aanzien zuiver ambte-

lijk blijft.

• De vermenging van elementen uit de Nederlandsche
gezagssfeer met die uit de ,,inheemsch-autonome”,

die in
werkelijkheid
bestâit en in een zeker gebied
(i.c. het regentschap) een belangengemeenschap in
bovenaangegeven zin schept, is wel op papier, maar
niet in de
practijk
weg te redeneeren.

• Heeft op de even aangegeven
wijze
reeds ver-
menging van elementen uit de beide sferen plaats,
het valt te voorzien, dat in de toekomst die ver-
menging ook op nog andere
wijze
zal tot stand
komen.

In het stelsel-R. v. E. is het centrale gezag voor-
behouden aan Nederland. De leidende posten
bij
dat
centrale gezag moeten dus vervuld worden door
Nederlanders,
niet
door inheemschen. Er is echter
geen profetische blik noodig om te voorzien, dat het
niet zoo heel lang meer duren zal voordat ontwik-
kelde Indiërs in aanmerking zullen wenschen te
komen ook voor die leidende posities
bij
het centrale
gezag, b.v. voor den post van directeur van een depar-
tement van algemeen bestuur, zooals dit in Britsch-
Indië en in de
Filippijnen
reeds jaren lang het geval
is. Zou het nu practisch mogelijk zijn den drang in
die richting te weerstaan, een Indiër, die intellec-
tueel en moreel geschikt geacht zou worden voor
zoo’n positie, niet te benoemer, alleen op grond van
de overweging, dat
hij,
als Indiër, niet in de ,,sfeer”
van het centrale gezag thuis behoort, en die gedrags-
lijn op den duur te blijven volhouden? Het is
toch
kwalijk
aan te nemen dat de betrokkene (en de
inheemsche intelligentsia daarachtér) tevreden zal zijn
met eene troostende
verwijzing
naar de toekomst, waarin

de natie, waartoe
hij
behort, wellicht een zelfstandig

staatsbestuur zal bezitten, en zelfs niet, gesteld dat (over x jaren) die natie reeds bestaat, met een ver-

wijzing naar een post bij die natie, welke allicht

minder belangrijk zal
zijn
dan die bij het centrale

ezag. Vermenging van de beide sferen ook in dezen

zin zal niet te ontgaan zijn.

Maar is vermenging niet te ontgaan, laat de

Indische maatschappij zich den haar door den heer R. v. E. aangewezen weg niet opdwingen, dan valt

daarmede
zijn
geheele systeem, dat op de scheiding

van de beide ,,sferen” gebouwd is.

Ik mag te dezer plaatse niet vervallen in verder-

gaande beschouwingen van, dit systeem, dat ondanks

den vaak aantrekkelijken vorm, waarin de ontwerper

het weet te kleeden en
zijne
schjnbare concreetheid,

bij nadere ontleding telkens teleurstelt door zijn
‘vaagheid en gemis aan reëelen ondergrond. Verdere

ontleding acht ik trouwens niet noodig, omdat ik

oeen met het vorenstaande genoegzaam te hebben

‘tangetoond, dat de nieuwe staatkunde van den heer
R. v. E. zich richt op een volkomen fictief en weinig

waarschijnlijk toekomstbeeld en gegrond is op een

iiiet met de
werkelijkheid
overeenstemmenden – en

dus ook fictieven – kijk op de Indische samenleving.
Als koloniaal-staatkundige fantasie moge het ver-

dienste hebben, voor de
practijk
is het volkomen

‘onbruikbaar. – –

Na vorenstaande algemeene beschouwing kan ik

over de door den heer R. v. E. voorgestane finan-
ciëele politiek, die geheel gebaseerd is op zijne
algemeene staatkundige theorieën, kort zijn.
Zooals alle staatkundige
moeilijkheden
in Indië

wijt de heer R. v. E. ook die op financieel gebied
aan gemis aan politiek inzicht
bij
de leidende machten.
Wat de heer R. v. E. noemt ,,de unificatie,” d. i. het
niet erkennen van het bestaan van inheemsch-natio-
nale volkengroepen naast een staatkundige groep
van het Nederlandsche volk in Indië, het niet ge-
scheiden houden van de beide sferen: de Neder-
landsche gezagssfeer en de inheemsche-autonome,
is z. i. de oorzaak van de te groote uitgaven in de
laatste jaren, ten gevolge waarvan de tekorten op de

Indische begrootingen tot de bekende onrustbarende
hoogte gestegen zijn.
Dat hetzelfde verschijnsel zich na den oorlog in
meerdere of mindere mate in
vrijwel
alle landen van

de wereld heeft voorgedaan
schijnt
op den heer
R. v. E. weinig indruk gemaakt te hebben. Hoe dit
intusschen
zij,
het
geneesmiddel is ook hier: het

stelsel-R. v. E.
De kern der financieele beschouwingen in het
vorengenoemd artikel van den heer R. v. E. is vervat
in het op blz. 161 voorkomende gedeelte, dat voor
alle
duidelijkheid
hieronder moge worden aangehaald.
Na er nog eens den nadruk op gelegd te hebben, dat de groote dwaling van de koloniale staatkunde

der laatste
tijden,
ook op financieel gebied, is de
unificatie, waardoor de overheidstaak zoo uitgebreid
werd, dat zij niet meer te beheerschen is en de
inheemsche bevolking,
bij
haar streven naar ont-
wikkeling, niet de voor een goed financiewezen
noodige beperking vond, omdat zij niet in de eerste plaats met eigen middelen werkte, doch in belang-
rijke mate op de uitheemsche productie steunde,
zegt de heer R. v. E.:
,,Wat daarom thans noodig is, is dat het Nederlandsche
,,gezag zich weer bewust tot oppergezag constitueert en
,,dat de inheemsche bevolking in volksverband wordt ge-
,,bracht, zoodat het Nederlandsche bestuur niet met indivi-
,,duen, doch met groepen te maken krijgt. Die groepen
,,behooren een eigen budget en een eigen financiewezen te
,,hebben. De regentsc1apsautouomie, die door mij met deze
,,bedoeling was geschapen, moet zich dus in hare organisatie
,,inspireeren op de landschappen en niet op de decentralisatie-
,,beginselen van 1903, zooals thans geschiedt. Dan wordt
,,bereikt, dat de Europeanen daarbuiten vallen en dat

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

,,dus de imheemsche maatschappij hij haai ontwikkeling
,,00k
steeds het beeld van haar eigen economisch vermogen
,,voor
oogen heeft.”

Aannemende, dat het in de bedoeling ligt, Indië

niet eerst in de volgende eeuw, maar zoo spoedig

mogelijk uit de financieele moeilijkheden te helpen,
is de
mogelijkheid
tot vorming van inheemsche volks-
verbanden met eigen budget en eigen flnanciewezen
beperkt tot die streken van den Archipel, waar

dergelijke volksverbanden (desa, regentschap, marga,

nagari, enz.) bestaan. De inlandsche vorstendommen

zijn vaak alles behalve ,,volksverbanden”, maar aan-
nemende, dat ook deze landschappen daaronder ver-
staan dienen te worden, dan beteekent bedoelde

beperking, dat alvast in dat gedeelte van de Buiten-

gewesten, waar noch dergelijke volkshuishoudingen,

noch landschapsbestuur bestaat, het denkbeeld
geen
toepassing kan vinden.

In de tweede plaats gaat het niet aan, de land-

schappen (d.z. de inlandsche vorstendommen) ten

voorbeeld te stellen aan de regentschappeu op Java Orgaan van autonomie in de zelfbesturende land-
schappen is het zeifbestuur (gewoonlijk vorst of

hoofd met eenige ,,landsgrooten”), dat onder leiding

en toezicht van het Europeesch bestuur staat. Wie

geen vreemdeling in Jeruzalem is, weet dat over het

algemeen het initiatief tot de meeste maatregelen,

welke officieel van het inheemsche zelfbestuur erna-

neeren, niet uitgaat van die zeifbesturen, maar van

het ,,toezichthoudend” Europeesche bestuur, onder

weiks leiding ook de landschapsbegrooting wordt

opgemaakt en dat, met de ,,korte verklaring” in de

hand, zij het ook onder zekere beperkingen, zijn wil

in het landschap kan doorzetten. Een en ander is

het natuurlijk gevolg eensdeels van het stadium van

ontwikkeling, waarin de meeste landschappen en
hunne besturen nog verkeeren, anderdeels van het
aan de verhouding tusscheu Indisch Gouvernement

en landschapsbestuur inhaerente toezicht op de gestie
van den vazalstaat, toezicht dat
uit zijn aard
duur-
zaam moet zijn. Het financieel beheer staat hier dus
practisch onder de duurzame leiding van het Euro-
peesche bestuur.

Gansch anders zal de toestand op Java (en ook

elders in de meer ontwikkelde streken van het recht-
streeks bestuurd gebied)
zijn,
als daar het auto-
nomie-beginsel zal zijn doorgevoerd. Aan het hoofd
van het Java’sche regentschap zal – ook volgens
het stelsel-R. v. E. – komen een door de bevolking geheel of grootendeels
gekozen
regentschapsraad,
een volgens democratische beginselen georganiseerd lichaam, dat werkelijk autonoom zal
zijn
en ten aan-
zien waarvan het zeker niet in de bedoeling ligt,
het onder gestadige voogdij van het Europeesch

bestuur te doen staan. Het werkelijk zelfstandige
orgaan van autonomie in het regentschap (de regent-
schapsraad) is daarom, noch wat organisatie, noch
wat functionneering (ook in financieele richting)
betreft, te vergelijken met dat in de inlandsche
zeifbesturen (vorst en landsgrooten).
Een ander verichil – in de
lijn
dezer beschouwingen
van wellicht nog meer gewicht – is, dat de econo-
mische en maatschappelijke rol van het Europeesche element op Java van geheel andere beteekenis is dan
in de landschappen in de buitengewesten.

Dat Europeesche element is daar over het geheel
zôS klein, dat het, uit algemeen oogpunt beschouwd,
geen rol speelt, ôf men heeft, zooals in het cultuur-
gebied der Oostkust van Sumatra, te doen met een
complex van zelfbesturende landschappen, waar dat
element juist overheerschend is en waar ook het
inlandsche element grootendeels geïmporteerd is, zoo-
dat van eene samenhangende
ir&heemsche
inlandsche
maatschappij
nauwelijks
gesproken kan worden. Hier
heeft men te maken met eene snenleving, waarvan
alle deelen – ook het inlandsche – zeer sterk ge-
oriënteerd
zijn
op de ,,uitheemsche productie”; op
Java daarentegen heeft men te doen met eene samen-

leving, waar de ,,uitheemsche productie” zich als

oorspronkelijk vreemd element tot op zekere hoogte

heeft ingewerkt, maar die in de eerste plaats op de

behoeften en belangen der inheemsche gemeenschap
gericht blijft.

Hoe gaarne men zich daarom, hij vastlegging van

hestuursbeginselen voor heel Indië, het voorbeeld der

structuur in de landschappen der buitengewesten
voor oogen zou stellen, ook hier zal de wensch

moeten wijken voor de realiteit, welke in het Java-
sche regentschap, d. i. onder geheel andere omstandig-

heden en vooral bij gansch andere maatschappelijke
verhoudingen, het volgen van de in de landschappen

gevoende politiek verbiedt. Al zou men den bond van
Zwitsersche kantons nog zoo’n bewonderenswaardige

Organisatie vinden, niemand zal er aan denken,
gesteld dat
hij
op theoretische gronden aan die
Organisatie de voorkeur zou geven boven die van den

Nederlandschen Staat, haar te willen gaan over-
planten in Nederland.
Intusschen, de onbruikbaarhejd van het voorbeeld

der landschappen voor het Javasche regentschap

daargelaten, zou men werkelijk mogen verwachten,

dat de instelling van regentschaps-autonomie (en die
van daarmede overeenkomende gemeenschappen),

zooals de heer R. v. E. die wenscht en het geven
van een eigen budget aan die inheemsche gemeen-

schappen de oplossing van de financieele moeilijk-
heid zou brengen?

In de eerste plaats valt hierbij op te merken dat

in den financieelen toestand ten aanzien van de
zelfbesturende landschappen, d. i. het grootste deel

der buitengewesten, door uitvoering van het denkbeeld
van den heer R. v. E. geen wijziging wordt gebracht.
De verbetering zou dus moeten komen van het
resteerende deel van Indië. En wat nu de rest

betreft, daarvoor wil de heer R. v. E. dan de uit-
spraak doen gelden (blz. 161, tweede kol.): ,,De

Indische volken” (lees, wanneer men althans de zaak

niet l calendas Graecas wil verdagen: inheemsche
volksgroepen) ,,zelf hebben dan in het eigen budget

,,de natuurlijke rem, die verhindert, dat het even-
,,wicht tusschen cultureel willen en economisch

,,kunnen te zeer wordt verbroken.”

De heer R. v. E. heeft wel een zéér hoogen dunk van capaciteit, inzicht en zelfbeheersching van die
nieuwe, inheemsche autonome gemeenschappent Wat
de Indische 1 egeering zelve en de staatkundig ervaren
regeeringen van vele andere staten
niet
gedaan
hebben: de tering naar de nering zetten, dat ver-
wacht de heer R. v. E. van deze staatkundig onervaren
besturen, die notabene beginnen met de erfenis van
den in dit opzicht schuldigen voorganger – de
Regeering – te aanvaarden.

Is er, op grond van de algemeene ervaring te dien
opzichte dus weinig ruimte voor de verwachting,
dat inderdaad een eigen budget de
natuurlijke
rem
zal vormen voor de inheemsche volksgemeenschappen
om ,,het evenwicht tusschen cultureel willen en
economisch kunnen te zeer te verbreken”, aan zoo-
danige eventueele verwachting wordt geheel de
bodem ingeslagen, wanneer
wij
lezen, dat ,,00k de
regentsehappen een financieele bijdrage van het
oppergezag kunnen ontvangen.” Met de wetenschap,
dat tekorten op hun budget kunnen worden aan-
gevuld door ,,het opergezag” – dat wil, in het systeem
van den heer R. v. E. zeggen: de inkomsten van
het centrale gezag, dan natuurlijk in hoofdzaak
opgebracht door het vreemde (d.w.z. niet-inheemsche)
groot-kapitaal – zullen alle eventueele zuinigheids-
kiemen
bij
de inlandsche gemeeuschappen alras ver-
stikt worden en zal hun ,,cultureel willen” – onge-
breideld door vertegenwoordigers van de groep, die
de subsidies zal te betalen hebben – zich zeker niet
richten naar eigen ,,economisch kunnen”. Wie kolo-
niale geschiedenis bestudeerd heeft, kent de voor-
beelden van
dergelijke
financieele regelingen en hare

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

onvermijdelijke resultaten; de Fransche koloniale

géschiedenis is er vol van en voor den hedendaagschen

Nederlander staat Suriname als waarschuwend

voorbeeld.
Neen, het stelsel-R. v. E., gesteld dat het over
het geheel practisch uitvoerbaar ware – des neen,
zie boven – zou ook op fnancieêl gebied voor Indië

geen uitkomst geven, zou zeker niet voorkomen

dat de inheemsche bevolking in belangrijke mate

bleef steunen op de ,,uitheemsche productie”. Of,

en zoo ja, in hoever dit laatste onnatuurlijk of

ongeoorloofd zou
zijn,
is een andere kwestie, die

echter buiten het kader dezer beschouwingen valt.

Den Haag, 28 Februari 1923.

D. G.
STIBB!.

TIJDELIJKE BEPERKING VAN DEN

INVOER VAN SCHOEN WERK.

(Aanteekeni’rgen bij de M. v. T.)

De Koninklijke Boodschap, waarbij aan de Tweede

Kamer een ontwerp van wet ,,tot tijdelijke beperking
van den invoer van schoenwerk” ter overweging

werd aangeboden, draagt de dagteekening van 17

Februari. Op 21 Februari werd in Den Haag de
reeds langen tijd vooraf aangekondigde ,,groote Open-

bare protestvergadering” gehouden, die belegd was
door de ,,Commissie van Overleg voor de Schoen-

en Leder-industrie”. Is het al te gewaagd eenig
verband tusschen die twee data aan te nemen en te
vermoeden, dat de Regeering, voornemens zijnde een
ontwerp tot tijdelijke invoerbeperking voor schoenen

in te dienen, er
prijs
op gesteld heeft dat haar

voordracht de Kamer zoude bereiken voordat de

protestvergadering gehouden werd?

Indien de Regeering gehoopt mocht hebben, dit
protest te verzwakken door haar goeden wil te toonen
en de heeren tevreden te stellen, dan is zij zeker

deerlijk bedrogen uitgekomen. Natuurlijk zou het
protest nog luider en forscher hebben geklonken,
indien men de Regeering onaandoenljkheid en stil-

zitten had kunnen
verwijten,
maar tevreden gesteld
bleken de sprekers ter vergadering toch allerminst.

De voorzitter van den R.K. Bond van Lederfabrikan-
ten, die de vergadering opende, zeide dat, al was
er dan nu een ontwerp voor tijdelijke invoerbeperking
ingediend, de ,,stervende industrie” daarmee nog
niet gebaat was. Daarmede was de bespreking in-
geleid. Zij werd gesloten door het Tweede-Kamerlid,

den Heer
Flesitens,
die verklaarde, dat het ontwerp

ook hem niet had bevredigd. . . . Zoo heeft dan de
Regeering aan deze actie
nauwelijks
eenigen wind

uit de zeilen genomen; daarentegen heeft
zij
zeer

velen, die een maatregel als de nu aanhangige van
haar niet hadden verwacht, teleurgesteld.
In de M. v. T. tot het onderhavig ontwerp her-

innert Minister
Aalberse
allereerst aan wat door

de Regeering in § 9 der M. v. A. op Hoofdstuk 1
der Staatsbegrooting was gezegd, ni. dat zij tot het
uitvaardigen van invoerverboden ,,niet dan in de
allerlaatste plaats en nadat bij een dreigenden nood-
toestand alle andere middelen
zijn
uitgeput” behoor-

de over te gaan.
Daarop laat de Minister velerlei volgen, dat ook
z.i. tegen invoerverboden pleit. Deze merkwaardige

passus luidt aldus:
De ondergeteekende blijft dan ook van meening, dat het bestaande stelsel van handelspolitiek moet worden
gehandhaafd, ook omdat zonder verlaging van productie-
kosten duurzaam herstel van het economisch leven
niet mogelijk is.
Hij is voorts overtuigd, dat eene algemeene ver-
laging der productiekosten een noodzakelijke voor

waarde is, om onzen handel en onze industrie weder
tot bloei te brengen.
Hij ziet ook niet over het hoofd, dat de nominale
productiekosten in de landen met dalende valuta bij
tijdelijke stabiliseering den kostprijs in de overige
landen telkens meer naderen en dat ten gevolge van

den ontstanen kredietnood de kans bestaat, dat de
invoer uit die landen afneemt en de druk op onze

industrie daarmede geleidelijk zal verdwijnen.
Hoewel uit een onderzoek, dat sinds eenigen tijd
door den ondergeteekende in zake den toestand in de
verschillende industrieën is ingesteld, gebleken is, dat

mede ten gevolge van een sterk verhoogden invoer

bij vele bedrijven eene groote werkloosheid valt te
constateeren en ongetwijfeld mede dientengevolge niet
onaanzienlijke verliezen worden geleden, heeft onder-
geteekende op het oogeublik nog niet de overtuiging,
dat in liet algemeen deze bedrijven door eene beperking
van den invoer duurzaam zullen kunnen worden ge-
holpen. Hij acht den nadeeligen invloed, die in het
algemeen gesproken, door een, zij het tijdelijke beper-
king van invoer van sommige artikelen op den handel
– en op de productievoorwaarden in andere industrieën
wordt uitgeoefend, van zoo ernstigen aard, ,dat men
naar zijne meening alleen in den uitersten nood voor een bepaalde industrie zijn toevlucht tot een tijdelijk
invoerverbod mag nemen.

Het doet vreemd aan, dadelijk na dit pleidooi

tegen invoerverboden, te lezen:

,,Zoo
heeft het den ondergeteekende getroffen, dat
de noodtoestand in de schoen-industrie dusdanige be-
denkelij ke afmetingen heeft aangenomen,dat ernstig
dient te worden overwogen op welke wijze deze tak
van nijverheid tijdelijk zou kunnen worden gesteund”.

Maar deze zin dient natuurlijk als inleiding tot

het betoog, dat hier een uitzonderingsgeval aanwezig

is, of liever (want dat zou in het licht moeten
worden gesteld): dat de thans aanbevolen maatregel
,,in de allerlaatste plaats” kwam, dat er was een
,,dreigende noodtoestand” en dat ,,alle andere mid-

delen uitgeput” waren.
Wat nu die ,,nndere middelen” betreft, vernemen

vij slechts, dat de Minister het verleenen van een
éxport-premie overwogen, doch dit denkbeeld ver-
worpen heeft en dat ,,van een
mogelijke
loonsver-

laging voor het oogenhlik geene merkbare verbetering
in den toestand der schoen-industrie te wachten is”.

Maar is dan, sedert de Regeering in November
1922 de noodzaak van invoerverboden minder waar-
schijnlijk achtte omdat de grootste druk der valuta-
concurrentie welhaast voorbij scheen, de toestand
in de schoen-industrie zooveel slechter geworden?

Was er in November 1922 voor dit
bedrijf
nog geen
,,uiterste nood”, doch wel in Februari 1923?

Zoekt men een antwoord op die vragen in de
cijfers en feitelijke gegevens, welke de M. v. T. bevat,
dan treffen ons allereerst de opgaven omtrent de

invoeren van schoenwerk over de jaren 1913, 1920-
1922:
1

KG.

Guldens.

in 1920

1.688.197

11.355.680

1921

2.383.937

10.505.493

23
1922

3.881.000

14.236.000

Let men op de verhouding tusschen gewicht en
waarde in 1920 en 1922, dan ziet men dat over het
laatste van beide jaren het gewicht meer dan ver-
dubbeld was, doch de waarde daarvan slechts gestegen
in eene verhouding = 11 : 14. Het is dus wel heel
duidelijk, dat vooral na 1920 zeer goedkoop schoen-
werk is ingevoerd. Gaat men na, wat de M. v. T.
meedeelt omtrent de landen van herkomst, dan treft
het, dat van den invoer over 1920 voor rekening van
Engeland kwam 59,4 pCt. voor die van Duitschland

17,5 pOt.; in 1922
zijn
deze cijfers voor beide landen

geworden: 10,1 pOt. (Engeland) en 77,6 pOt. (Duitsch-
land). Het duurdere Engelsche schoenwerk is ten
onzent dus sedert 1920 in zeer
belangrijke
mate
yerdrongen door het goedkoopere Duitsche -.

Maar is dan in de
cijfers
der maandelijksche

invoeren van schoenwerk over 1921 en 1922 (van
1923 is natuurlijk slechts Tanuari bekend) eene zich
aanhoudend voortzettende
stijging
te bemerken in

zoodanige mate, dat men tot de slotsom wel komen
moet: dit euvel dient door een invoerverbod te
worden gekeerd? Wordt de ,,dreigende noodtoestand”
volgens deze statistische gegevens steeds ernstiger?

206

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

Laat ons zien. In Januari 1921 is de schoenen

invoer 94.051 KG., dit cijfer stijgt daarna tot boven

de 100.000 en beweegt zich tot einde Augustus van

dat jaar tusschen de grenzen van 115.036 en 165.293

KO. maar in September 1921 vertoont zich een
verrassende sprong in het aantal KG.: van 157.688

in Augustus klimt het tot 277.614 en komt daarna

niet meer onder de 239.000. De maandcijfers worden
vah dan af zoo belangwekkend, dat wij ze hjer, gelijk

zi.j in de M. v. T. voorkomen, laten volgen:
September
1921

277.614

Mei

1922

446.000
October

1921

263.950

Juni

1922

355.000
November
1921

329.256

Juli

1922

290.000
December 1921

404.798

Augustus
1922

239.000
Januari

1922

334.000

September
1922

283.000
Februari

1922

285.000

October

1922

260.000
Maart

1922

440.000

November
1922

327.000
April

1922

345.000

December
1922

277.000
en Januari
1923
sluit de rij met
275.000 KG.

Wanneer men nu deze cijfers objectief en onL

bevangen beschouwt, dan kan, dunkt mij (als althan
de waarde aan die cijfers moet worden toegekend,

die de Minister klaarblijkelijk daaraan hecht) dé
slotsom geen andere zijn, dan dat hier ,,het ergste
leed geled” schijnt. Wij zien dit invoercijfer vaii

277.614 in September 1921 zich verheffen tot 404.798
in de laatste maand van dat jaar, na korte inzinkingen

stijgen tot 440 duizend in Maart 1922 en, na eeii

terugval over April, tot 446 duizend over Mei. Maai’

nu schijnt dan ook het hoogtepunt bereikt en het

tijdperk van 400 duizend of meer geëindigd. Van
dat hoogtepunt zakt het op 355, op 290, op 239,

verheft zich dan weer, doch komt nog slechts één-

maal in de reeks boven de 300 duizend uit (November

1922). In December 1922 is het niet hooger dan het

was in September 1921, toen de stijging, gelijk wij
zagen, plotseling inzette. En Januari 1923 is no
even daaronder. Men kan dit ook aldus uitdrukken:
in de 17 hier beschouwde maanden zijn drie ,,toppen”

van meer dan 400.000 KG.: December 1921, Maart

en Mei 1922 en vijf ,,toppen” van meer dan 300.000:

November 1921, Januari, April, Juni en November
1922; voor de overige negen maanden loopt de ,,curve”
tusschen de
vrij
enge grenzen van 239.000 en 290.000.
Vindt men hierin het beeld tan een onlangs acuut ge-

worden toestand, van een doorgaande verergering, een

zich uitbreidend kwaad? De maanden September, Octo-ber en November geven over 1921 en over 1922 vrijwel
dezelfde
cijfers
te zien; December 1922 geeft 127.798
KG.
minder
dan een jaar te voren. Het eerste kwartaal
van 1922 wijst op een invoer van 1.059.000 KG.;
het laatste op een van 864.000. Dit wekt niet den

indruk van een zich toespitsenden noodtoestand.
Terwijl de Regeering in November 1922 het ,,minder
waarschijnlijk” achtte, dat zij tot het uitvaardigen
van invoerverboden zou behoeven te komen; terwijl
toen toch de invoercijfers van schoenwerk over 1921
en 1922 (tot October) bekend waren; vraagt men
zich af, wat er
sindsdien
zich heeft voorgedaan,
waardoor
thans
noodig is, waarvan
toen
de noodzaak
niet waarschijnlijk werd geacht.
De in de M. v. T.
verstrekte statistische gegevens inzake den invoer
leiden niet tot een antwoord op die vraag.

,,De werkloosheid is in verband met den invoer in
liet afgeloopen jaar tot een zeer zorgwekkènde hoogte
gestegen”.

Met deze woorden leidt de Minister zijne mede-
deelingen over de werkloosheid in; daaromtrent noemt
hij vele
cijfers,
ten deele ontleend aan statistieken,
welker ‘bijfers ,,onvolledig zijn en dus slechts betrek-

kelijke waarde hebben”, ten deele aan een vanwege
den Minister ingesteld ,,afzonderlijk onderzoek”,
welks doel was opgaven te verkrijgen ,,die de werke-
ljke werkloosheid juister weergeven.” – Inhetbeperkt
kader van deze losse aanteekeningen laat ik dit punt
liever rusten, omdat
wij
hier staan voor een ,,Begleit-
erscheinung”, een gevolg,
terwijl
de beschouwing
van de oorzaak (ook van het middel) belangwek-

kender is, en tevens omdat ik allereerst nog iets

zou willen zeggen over de uitvoer-cijfers, die in de
M. v. T. wel worden vermeld doch waarover geen

opmerkingen worden gemaakt, al wordt wel, gelijk

wij zien zullen, op de bezwaren voor den export
gewezen.

De uitvoer-cijfers dan zijn:

KG.

Guldens.

1913- .

347.528

1.390.092

1920. .

143.188

1.063.429

1921..

93.648

790.333

1922..

110.000

696.000

Januari 1923..

9.335

47.717

In het later volgend betoog omtrent het bezwaar-

lijke van export-premies zegt de Minister dat ,,de-

zelfde concurrentie, welke in het binnenland van de

zeer goedkoop produceerende landen wordt onder-

vonden, uiteraard ook in het buitenland wederom

wordt ontmoet. Daarbij komt nog, dat vele export-

landen door beschermende maatregelen den invoer
geheel of gedeeltelijk onmogelijk hebben gemaakt,

terwijl zich juist ten aanzien van de schoenindustrie

hij export op grooter schaal bijzondere moeilijk-
heden voordoen, voortspruitend uit verandering van

mode, verschil in formaat en qualiteit in de ver-
schillende landen enz.”

Laat mij, wat dit laatste betreft, erop mogen

wijzen, dat deze ,,bijzondere moeilijkheden” voorheen
onze schoenindustrie niet belet hebben den uitvoer

tot een zeer belangrijk deel van haar bedrijf te
maken. En laat
mij,
‘ten aanzien van het verband
tusschen goedkoopen invoer en belemmerden uitvoer

de aandacht vestigen op de guldens-cijfers van
invoer en van uitvoer in 1913 en 1920:

Invoer

Uitvoer
1913.
. . .

f
1.648.833

f
1.390.092
1920. . . .

,, 11.355.680

,, 1.063.429

Men ziet hier met een oogopslag dat de zeer aan-
zienlijk toegenomen invoer in 1920 (ten opzichte van

1913) niet samenging met een daarmee overeen-
stemmende vermindering van den uitvoer.

Tot eigenaardige uitkomsten geraakt men, indien

men in het hierboven weergegeven overzicht der
uitvoercijfers de gemiddelde waarde der uitgevoerde

KG. schoenwerk uit de guldens afleidt en die waarde

met het aantal uitgevoerde KG. vergelijkt; men
vindt dan deze opstelling:

‘Uitvoer

Genuddelde

in
KG.

waarde per KG.

1913 ……..347.528

f

4.-

1920 ……..143.188

=I=
7.40

1921 ……..93.648

J=8.40

1922 ……..111.000

=I=
6.30
1923 (Januari)

9.335

‘ 5.10

Het verband is duidelijk: het buitenland nam

minder op, naar gelang ons schoenwerk hooger in
prijs was. En het aangewezen middel om den uitvoer

te bevorderen, zou dus ongetwijfeld zijn: tot goed-
koopere voortbrenging te geraken. Maar dat juist dit
door de onderhavige maatregelen bereikt zal worden,

is niet aannemelijk. En dit schijnt mij kenschetsend in
den ontworpen protectionistischen maatregel, dat de

ontwerper nauwelijks eenige aandacht en belangstelling,
heeft voor eene verlevendiging en versterking van deze
nijverheid door herstel, zoo mogelijk, van haar

vroegeren uiivoer, maar zoo goed als uitsluitend
zich deze vraag stelt: hoe kan ik de mededinging
van over de grenzen tegengaan en dus de verbruikers beletten ook voortaan zich onbeperkt te voorzien van
goedkoop buitenlandsch schoenwerk?

Hierin ziet de wetgever ,,het eenige hulpmiddel”
en hij acht de aanwending daarvan gerechtvaardigd

door de huidige positie van deze nijverheid, gelijk hij
die schildert. Maar heeft hij met die schildering
ons overtuigend aangetoond, dat hier een geval aan-
wezig is als bedoeld in de boven aangehaalde § 9 der

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

207

Algemeene I3eschouwingcn op de Staatsbegrooting?
Komt deze maatregel ,,in de allerlaatste plaats”?

Zijn ,,alle andere middelen uitgeput”? In hier
thans

,,de uiterste nood”?

Vragen als deze rijzen, wanneer men de over-
wegingen in de M. v. T. met opmerkzaamheid leest.

Deze vragen betreffen dus enkel de motiveering van
den voorgenomen steun-maatregel; andere zijn te
stellen ten aanzien van de opportuniteit, het doel-

treffende van de voorgenomeu wettelijke hulp-actie.

Rechtvaardigt de nood van
dezen
nijverheidstak

(
,
en op-den-koop-toe-meenemen van de tegen invoer-
verboden in § 9 voornoemd ontwikkelde en door den
steller dezer M. v. T. onderschreven bedenkingen?

Waarin is de zeer bijzondere uitzonderings-positie
van dezen nijverheidstak gelegen? Welk antwoord
heeft de Minister ,,in petto” voor industrieelen, die
tot hem zullen ‘komen met het betoog, dat
ook
Z23

onder valuta-concurrentie gebukt gaan, in den ,,uiter-

sten nood” verkeeren enz.? De protest-vergadering

in den Haag (dit was teekenend!) sprak er in een
motie haar laedwezen over uit dat in dit wetsontwerp

,,geen voorzieningen ten aanzien van de leder-in-

dustrie zijn voorgesteld” en in die vergadering

beloofde de Heer
Flesldens
namens de vier daar aan-

wezige Kamerleden dat hij bij de behandeling ,,de
bescherming van de ieder-industrie” zou ter sprake

brengen!

Voorts: wat zal, wat
kan
het effect van
tijdelijke

invoerbeperking zijn? Art. 6 zegt dat ,,deze wet
vervalt met ingang van 1 Januari 1924.” Dan zal
dus de huidige toestand herleven. Indien deze vet
zeg 1 April in werking treedt, zal dan een
invoerbepeiking van negen maanden voldoende zijn
om den noodtoestand in deze industrie, die ,,dusdanige
bedenkelijke afmetingen heeft aangenomen,” te wij-
zigen in eenen, waarbij zij zonder dien steun weer

op eigen beenen staan kan?

De ,,tijdelijke maatregelen” zullen strekken om
,,den invoer tot normale afmetingen terug te brengen.”
Wat moet practisch daaronder worden verstaan? Vie onder vigueur der wet schoenen wil blijven
invoeren, zal eeh opgave moeten verstrekken van wat

door hem ,,in normalen tijd en gedurende de laatste

jaren werd geïmporteerd,” ook van de bestellingen
die door hem ,,in het binnenland aan fabrikanten

zijn opgedragen.” Wat is de ,,normale tijd”? Vôôr
1914? En wat zijn ,,de laatste jaren”?

Meent de Minister in de door hem straks van
fabrikanten verlangde opgaven omtrent hun gedane
bestellingen, een voldoend wapen te hebben ,,ten
einde ervoor te waken, dat de maatregelen ter be-
perking van den invoer tot misbruiken of
noodelooze
i)

prijsopdrijving zouden leiden”, zelfs al doet hij ,,de
prijzen, zoo noodig door boekenonderzoek contro-

leeren”? En meent hij, dat hij werkelijk tot tusschen-tijdsche intrekking van de wet zou kunnen overgaan,
als toch ,,iuderdaad prjsopdrjving” (hei werd van

,,noodeiooze” niet gerept) ,,het gevolg is”? Ziet hij
niet, welk een onmogelijke taak hij zich hier stelt?

Ik greep slechts eenige, voor de hand liggende

vra’gen. Laat
mij
er deze nog aan toevoegen: juist
wanneer men te doen heeft met eene industrie, die
,,in hoofdzaak zeer sterk geconcentreerd is in een
klein gebied en aldaar vrijwel het eenige bestaans-

middel vormt”, is dan geen andere oplossing van
tijdelijke moeilijkheden denkbaar, dan deze, waaraan
de Minister zelf zoovele nadeelen ,,van ernstigen

aard” verbonden acht? En, eindelijk, deze: als het
juist is, dat (naar verluidt) Duitsche exporteurs
schoenwinkels ten onzent exploiteeren, hoe zal dan
de wetgever voorkônien, dat de winst der prijsopdrij-
ving dien exporteurs ten goede komt? En hoe zal hij
voorkSmen, dat tusschen de indiening van het ont-werpen de inwerkingtreding der wet door Duitsche

i) Ik cursiveer. II. S.

fabrikanten nog de voorraden hier sterk aangevuld

en straks te hunnen
profijte met extra-winst worden

verkocht?
SMISSAERT.

DE INTERNATIONALE KAMER

VAN KOOPHANDEL IN 1022.

I.

Palma sub pondere crescit (onder druk groeit de

palm). Deze spreuk zou men kunnen toepassen op het

werk van de Internationale Kamer van Koophandel
in 1922 en ook op dat der Nederlandsche Organisatie.

Inderdaad, indien het zakenleven
q
en de economi-

sche verhoudingen onder druk gelegen hebben, dan is

dat wel in 122 geweest. Druk, uitgeoefend door oii

zekerheid ten opzichte van de buitenlandsche politiek,
druk en onzekerheid ten aanzien van financieele ver-

houdingen, wisselkoersen en sociale verhoudingen.

Het merkwaardige is echter, dat die druk niet ge-

]eid heeft tot verslapping en lusteloosheid, doch eer-

der een invloed ten goede heeft gehad, geprikkeld
heeft tot verhoogde inspanning, om het bereikbare

nog te bereiken met de beperkte ten dienste staande

middelen.
De Neder]andsche Organisatie heeft in 1922 ge-
daan wat in haar vermogen was ten aanzien van de

taak, welke
zij
als onderdeel van de Internationale

Kamer van Koophandel had te verrichten.. Dat haar

dit mogelijk is geweest is voor een zeer groot deel te
danken aan de kundige en krachtige medewerking
van de personen, die als deskundigen aan hare com-

missies hunne medewerking hebben verleend.
Er zijn thans zestien landen bij de Internationale
Kamer aangesloten, waar werkzame Nationale afdee-

lingen zijn gevormd.
Het aantal bij de Nederlandsche Organisatie aan-

gesloten vereenigingen bedroeg op 1 Januari van dit
jaar 21. Door de malaise daalden de geldmiddelen van

enkele vereenigingen zoodanig, dat de contributie

voor hen te bezwarend werd. Daarentegen traden

verscheidene Kamers van Koophandel tot de Organisa-
ti toe, zoodat daarbij thans 14 Nederlandsche Kamers
van Koophandel zijn aangesloten, waaronder die van

Amsterdam en Rotterdam, en drie Nederlandsche
Kamers van Koophandel voor het buitenland. Het
aantal particuliere leden (haridelsfirma’s) steeg tot 20.

Het bestuur onderging een verandering door
het bedanken van den heer E. P. de Monchy wegens
zijn aftreden als Voorzitter van de Kamer van Koop-
handel te Rotterdam. De tegenwoordige Voorzitter

van de Kamer van Koophandel te Rotterdam, de heer
W. H. Croockewit, werd bereid gevonden diens plaats
in te nemen, terwijl de heer J. B. van der Houven
van Oordt, Voorzitter van de Vereeniging van Neder-

1 andsche Scheepvaartmaatschappijen, op verzoek van
de Nederlandsehe Reedersvereeniging bereid gevon-

den werd de door het bedanken van Mr. Knottenbelt
opengekornen plaats in den Raad van Bestuur in te

nemen. Zoowel de heer De Monchy als Mr. Knotten-
belt hebben heiden door hun adviezen en persoonlijke
medewerking de Internationale Kamer steeds ten

krachtigste gesteund.
Van de belangrijkste wijzigingen in de bestaande
studiecommissies mogen wij hier vermelden de toe-

treding van Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraafi tot die
voor het Wisselrecht, van Mr. H. Craandijk tot die
voor de Handelstermen en van den heer A. J. de
Leeuw te Amsterdam tot die voor Douaneregelingen.
Aan de vergaderingen van het Bestuur der Inter-

nationale Kamer te
Parijs
werd door den Voorzitter

der Nederlandsche Organisatie, Dr. A. G. Kröller,
den Vice-Voorzitter, H. Rud. du Mosch en den Se-
cretaris, Mr. J. E. Claringbould, dit jaar geregeld

deelgenomen.
Door de Nederlandsche Afdeeling zijn in 1922 de
vraagstukken, die van het Congres der Kamer te Lon-

den in 1921 ter uitwerking werden ontvangen,

208

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

tot een einde gebracht. Had de Nederlandsche Orga-
nisatie bij de behandeling dezer vraagstukken eener-

zijds het voordeel, dat zij van het secretariaat-generaal een leidraad of aanwijzingen voor de behandeling ont-

ving, anderzijds was zij in de keuze ‘ier vraagstukken

niet geheel vrij: Immers, zij was gebonden aan de

wenschen van het Congres te Londen en aan de be-

sluiten van den Conseil van de Internationale Kamer
van Koophandel te
Parijs.
De Nedérlandsche Organi-
satie heeft, wanneer zij tegenover de oplossing van

een vraagstuk sceptisch gestemd was, zulks niet aan

het bestuur der Internationale Kamer van Koophan-

del verheeld. Integendeel, zij heeft somtijds alleen in
officieele brieven en zeer dikwijls
bij
officieuze be-

sprekingen trachten duidelijk te maken, bwann eer zij
in bepaalde gevallen reeds
bij
voorbaat het zoeken
naar eene oplossing meende te moeten ontraden. De

Nederlandsche Organisatie heeft echter gemeend,

nimmer hare medewerking
bij
het zoeken naar eene
oplossing van een vraagstuk te moeten weigeren, ook

iwdien haar het streven in een bepaald geval minder

gelukkig voorkwam en de gedachte, die hierbij voor-

zat, is deze geweest, dat, willen particulieren op in-

ternationaal gebied gezamenlijk iets bereiken, een

groote mate van oefening noodig is in internatidnale

samenwerking. Werkelijke internationale samenwer-
king van particulieren op het gebied van handel en

bedrijf is nog van betrekkelijk jongen datum. Men zou

het kunnen vergelijken met een leger. Wil een leger

in den
strijd
goede resultaten bereiken, dan zullen er

vele oefeningen in geordend verband aan vooraf moe-

ten gaan. Zoo is het ook hier
bij
den vreedzamen

strijd tegen misstanden en leemten op het gebied van

het internationale handeisverkeer. Eerst dan, wan-

neer de particuliere handel zich geoefend zal hebben,

vraagstukken van algemeenen aard internationaal
in organisch çn systematisch verband te zien,
zal het op den duur kunnen gelukken in korten
tijd gemeenschappelijke rapporten op te stellen, hier-

over onderling van gedachten te wisselen en conces-

sies te doen om ten slotte tot zoo duidelijke
en zoo alge-
meen mogelijk ondersteunde conciusieste komen, dat
cle regeeringen deze slechts hebben om te zetten in
tractaten en ze te fiatteeren als internationaal recht

of internationaal handeisgebruik. In het licht der voorafgaande algemeene opmerkin-

gen, moet men feitelijk ook bezien de medewerking
welke de Nederlandsche Organisatie, gegeven heeft
aan het referendum, dat de Internationale Kamer van
Koophandel gehouden heeft over het plan-Ter Meu-
len. Door den Volkenbond was Sir Drummond D. Fra-

5cr, benoemd tot organisator voor het plan-Ter Meu-len, uitgenoodigd, de meening van exporteurs en van

bankiers in de verschillende exporteerende en crediet-
gevende landen ten aanzien van het bekende plan te
verzamelen. Voor dit doel heeft Sir Drummond de
hulp van de Internationale Kamer ingeroepen, die in

verband daarmede het volgend viertal vragen ter be-
antwoording aan hare leden heeft toegezonden:

le. Moeten alle exporteurs of financiers in de crediet-
gevende landen ,1un credieten limiteeren in het geval,
dat bijzondere waarborgen worden vereischt, tot die
credieten, welke overeenkomstig de beginselen van
het plan Ter Meulen zouden worden toegestaan?
2e.
Moet een exporteur van materialen, bestemd voor
wederopbouw (rollend materieel, spoorwegmaterieel,
landbouwmachines, meststoffen) de Ter Meulen-bons
aannemen als waarborg
voor
credieten tegen onder-
pand of voor geldieeningen?
3e. Moet,een exporteur van grondstoffen de Ter Meulen-
bons aannemen als waarborg voor credieten ten
behoeve van de importeurs geopend om hen naar
behoefte in staat te stellen zich grondstoffen te
verschaffen?
4e. Moet een exporteur van half-fabrikaten of van gefa-
briceerde artikelen de bons aannemen als waarborg
voor
zijn
verkoopen?

Deze vier vragen waren vergezeld van een résumé van het plan-Ter Meulen van de hand van Sir Drum-

mond Fraser, doch het mag overbodig heeten in dit

orgaan den inhoud van dit plan nogmaals te vermel-
den.
1)
Hier mogen wij volstaan met de vermelding,

dat de heer Ter Meulen zelf de welwillendheid had

aan het verzoek van de Nederlandsche Organisatie
gevolg te geven om in een harer bestuursvergaderin-

gen de strekking van zijn plan en de beteekenis der
gestelde vragen uiteen te zetten.

Al had men het plan tot onderwerp van het refe-

rendum gemaakt, zoo was toch de heer Ter Meulén
zelf niet tijdig in de redactie der vragen gekend, ter-

wijl bleek, dat deze redactie een zuivere uitspraak

omtrent de toepassing van het plan-Ter Meulen niet
mogelijk maakte. De heer Ter Meulen adviseerde om
de eerste vraag ontkennend te beantwoorden, met

welk advies het bestuur der Nederlandsche Organisa-
tie zich vereenigde. Bij den heer Ter Meulen zelf had

nimmer de bedoeling voorgezeten andere credieten,

die niet op zijn plan zouden berusten, uit te sluiten.

Met het ontkennend antwoord op de eerste vraag ver-viel voorts het belang der antwoorden op de volgende

vragen en zooals te verwachten was, zijn de op het

referendum ingekomen antwoorden zeer vaag ge-
bleven.

In een later gehouden algemeene vergadering van
de Nederlandsche Organisatie, waar de Secretaris-
Generaal, de heer Edouard Dolléans, zelf aanwezig

was, werd er nog eens de aandacht op gevestigd, dat
het niet anders kon, dat van een dergelijke enquête
weinig heil was te verwachten. Hierop werd door den
heer Dolléans uiteengezet, dat een referendum een

der middelen is, waarmede volgens de Statuten der

Internationale Kamer, deze haar doel tracht te berei-
ken, terwijl het tevens ook als propagandamiddel van
belang kan zijn.

Oorspronkelijk hadden de Amerikanen voorgesteld
een referendum te houden betreffende den ongehin-

derden aan- en doorvoer van grondstoffen. Men had
daarom de opinie willen vragen betreffende het hef-
fen van invoerrechten op grondstoffen. Van Engel-
sche
zijde
bestond hiertegen bezwaar, speciaal met het
oog op de Dominions, terwijl ook ten opzichte van het
houden van een referendum over de vrijheid van het
vervoer ter zee het oogenblik minder gunstig scheen

in verband met de ,,Jones-Act” in Amerika. Toen
kwam van de zijde van den door den Volkenbond aan-

gewezen Organisator van het plan-Ter Meulen Sir Drummond D. Fraser het verzoek dit plan aan een
enquête te onderwerpen.

De heer Dolléans verklaarde, dat het bestuur van
de Internationale Kamer uit den afloop van het refe-

rendum deze les had getrokken, dat in het vervolg

geen referendums mogen worden gehouden, alvorens de
gedetailleerde vragen aan het oordeel van de Nationa-
le Comités der Internationale Kamer zullen zijn en-
clerworpen, zoodat deze invloed op de redactie kunnen
hebben.

Door den heer Fentener van Vlissingen werd een
denkbeeld ontvouwd betreffende de inrichting van
een zoo min mogelijk gecompliceerde statistiek, die de
wereldbeweging ten opzichte van een beperkt aantal
handelsartikelen zou kunnen weergeven. Dit plan
werd door het bestuur der Internationale Kamer in
beginsel overgenomen. Het komt hierop neer, dat de
Internationale Kamer zich belasten zou met de ver-
zameling van de meest recente publicaties van de of-
ficieele statistische bureaux der verschillende landen

betreffende de productie, den uitvoer en den invoer
van een beperkt aantal der belangrijkste handelsarti-

kelen. De aldus ten opzichte van ieder land verza-
melde
cijfers
zouden dan worden voorgelegd aan de producenten of verkoopers van het bepaalde artikel

om daarbij hunne eventueele opmerkingen, wenschen
of critiek te geven.

De aldus verkregen practische wenken zouden dan

‘) [Zie
jaargang
1920,
pgns.
861
en
887
en jaargang
1921,
pgns.
8 en
285. –
Red.]

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

209

weder door de Internationale Kamer ter kennis moe-
ten worden gebracht van de verschillende nationale

statistische bureaux met het verzoek bij de bewerking
der gegevens met de gemaakte opmerkingen zooveel

mogelijk rekening te houden.
Door een dergelijke verzameling en groepeering van

.officieele gegevens onder voortdurende medewerking

en contrôle van de direct belanghebbende handels-

menschen zou een voor den handel zeer waardevolle

statistiek verkregen kunnen worden.
Mede in verband met het bovengenoemde plan heeft

de Internationale Kamer in het afgeloopen jaar een

zoo volledig mogelijk overzicht samengesteld van de

verschillende officieele en van de meest bekende offi-
cieuze publicaties op het gebied der handelsstatistiek.

Voorts besloot men om bij wijze van proef ten aan-

zien van drie wereldartikelen het bovenbedoeld onder-
zoek in te stellen en wel op het gebied van de ertsin-
dustrie, de textielindustrie en den mijnbouw, respec-

tievelijk voor de artikelen zink, katoen en steenkool.
Afgezien hiervan heeft de Internationale Kamer
ook in het algemeen in de verschillende landen de

quaestie bestudeerd van de mogelijkheid van interna-

tionale eenvormigheid van de handelsstatistieken.
Uitgangspunt voor dit onderzoek is geweest een
uitvoerig rapport van Professor Roorbach (Ver-
eenigde Staten). Naar aanleiding hiervan werd in het

bijzonder door Prof. Methorst een uitvoerig memo-
randum geschreven, waarin deze de gronden uiteen heeft gezet, waarom eenheid van nomenclatuur nog
in geenen deele vergelijkbaarheid van de handelssta-

tistieken in de verschillende landen medebrengt.
De conclusie van het rapport van Prof. Methorst,
dat voortgebouwd zou moeten worden op hetgeen
door de Conventie te Brussel in 1913 tot stand ge-

bracht werd,
1)
is feitelijk de conclusie, waartoe ook

de Internationale Kamer dit jaar is gekomen. Al
zijn dus in dit opzicht geen nieuwe gezichtspunten

geopend, men kan ook hier constateeren, dat de alge-
meene internationale uitwisseling van geschriften en

de gehouden besprekingen over dit onderwerp vele

handelskringen beter hebben doen begrijpen, wat in deze materie tot het bereikbare en wat lot het onbe-

reikbare behoort.
Ook dit jaar bewoog de Internationale Kamer zich

op het gebied van de wetgeving betreffende de be-scherming van den Industrieelen Eigendom en Mr.

Donker Curtius leverde op verzoek van de Nederland-
sche Afdeeling een overzicht van de bestaande wet-
geving op dit punt, waarin hij de regeling ten aanzien

van fabrieksmerken, uitvinders-brevetten, fabrieksge-
heim, den intellectueelen eigendom en den handels-

naam behandelde.
Verschillende vergaderingen werden in den loop
van het jaar te Parijs gehouden door een voor dit
onderwerp speciaal ingestelde commissie door de In-
ternationale Kamer, waaraan zoowel de heer Mr. Snij

der van Wissekerke als de heer Mr. Donker Curtius
hebben deelgenomen en waar de bepalingen der ver-
schillende wetgevingen nauwkeurig met elkaar ver-
geleken zijn en waar verschlilende wenschen
zijn
ge-

formuleerd om tot vereenvoudiging en verbetering der in de verschillende staten bestaande wetgeving
ten aanzien van handels- en fabrieksmerken te komen.
Ten aanzien van de Douane-wetgeving in de ver-
schillende landen is de Internationale Kamer begon-
nen een verzameling aan te leggen van wel summiere

doch zoo volledig en juist.
mogelijke
overzichten van
de wetgevingen in de verschillende landen. De Inter-nationale Kamer heeft gemeend zich onder de tegen-

woordige omstandigheden te moeten onthouden van
zich bezig te houden met de douane-politiek der ver-
schillende landen, doch al haar aandacht te geven aan
de mogelijkheid om te komen tot vereenvoudiging en
verduidelijking van de douane-systemen in de ver-

schiliende landen. De Nederlandsche afdeelinghadvooi

l)[Verg. pgn.
112
van dezen jaargang. – Bed.]

de practische
zijde
van dit vraagstuk de medewerking

van een vertegenwoordiger van de Rotterdamsche Ex-
porteursvereeniging en van een vertegenwoordiger van

de Amsterdamsche Exporteurs in de personen van
de heeren K. Loos en A. J. de Leeuw. In het bijzon-

der werden onderzocht de punten, die in October 1923

onderwerp zullen uitmaken van de onder de auspiciën

van den Volkenbond te houden douane-conferentie

der verschillende landen, alwaar de Internationale
Kamer eveneens werd uitgenoodigd, ten einde daar te.
kunnen voorleggen die punten, welke, voor zoover de
handel zulks heeft kunnen beoordeelen, voor verbete-

ring in aanmerking zouden behoore te komen. Deze

punten zullen eerst nog op het a.s. Congres der
Internationale Kamer te Rome behandeld worden

Ten aanzien van de directe belastingen is de Neder-

landsche Organisatie voortdurend diligent geweest

om de beginselen vast te leggen, krachtens welke
regeeringen van staten, wier beginselen van belasting-

wetgeving zich daartoe leenen, op den voet van

wederkeerigheid overeenkomsten zouden kunnen slui-
ten ter vermijdiog van het heffen van dubbele be-
lastingen van handelszaken, wier arbeidsveld in meer
dan een ]and ligt. Hierover zijn verschillende bespre-

kingen met autoriteiten in Den Haag en Parijs

gevoerd.
Ook
zijn
op verzoek van de Nederlandsche Orga-

nisatie ondei leiding van Prof. Suyling in samen-
werking met het International Intermediair In-
stituut en de Nederlandsche Afdeeliug der Interna-tional Law Association uitvoerige rapporten uitge-

bracht over het systeem van onze inkomstenbelasting,
onze dividend- en tantième-belasting en onze succes-
sie-belasting ten aanzien van bovengenoemd onder-

werp.

Een van de meest interessante onderwerpen, welke
de Internationale Kamer bezig hield, is wel geweest
het opstellen van een overzicht van de beteekennis
van de in het Internationaal verkeer meest op den
voorgrond tredende handelstermen, zooals f.o.b., c.i.f.,
f.a.s., franco, enz. Tot het maken van dit overzicht
was reeds besloten op het Congres te Londen in 1921,
waar een resolutie was aangenomen, dat het met het
oog op internationale handeistransacties van het

hoogste belang moest worden geacht, dat de beteeke-
nis der verschillende handesltermen zoo duidelijk mo-
gelijk zou worden vastgelegd.

Voorts werd iedere nationale afdeeling uitgenoo-
digd een zelfstandig comité te vormen met een zoo
verscheiden mogelijke samenstelling (exporteurs, im-
porteurs, reeders, assuradeurs, enz.), ten einde de be-
teekenis der termen in het eigen land vast te leggen.
Voor ons land vergaderde dit comité onder de per-

soonlijke leiding van Dr. Kröller, terwijl aan de werk-
zaamheden voorts deelnamen de heeren H. Rud. du

Mosch, Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaif, Mr. Th. A. Fruin, Advocaat te Rotterdam, Mr. W. M. J. van Lut-
terveld, Lid van het bestuur van de vereeniging voor
den Effectenhandel te Amsterdam, Mr. Dr. H. J. D. van Lier, Secretaris van de Kamer van Koophandel

te Rotterdam,
terwijl
Mr. H. Craandijk, Advocaat te
Rotterdam, zich met de redactie van het rapport be-

lastte.
Het resultaat van dezen arbeid in de verschillende
landen zal ter gelegenheid van het aanstaand Congres

te Rome (18-25 Maart) gepubliceerd worden.
Een voor den handel niet minder belangrijk tast-
baar resultaat van de werkzaamheid van de Intern a-
tionale Kamer was ongetwijfeld de oprichting van
een internationaal Arbitragehof voor handelsgeschil-
len, zetelend te Parijs.. Wat betreft het Nederlandsch
aandeel in het tot stand brengen van dit nuttige

lichaam moet in de eerste plaats genoemd worden de
heer Ph. L. von Hemert, den President der Neder-
landsche Kamer van Koophandel te Parijs, die tijd
noch moeite ontzien heeft om het tot standkomen van
dit lichaam te helpen verwezenlijken.

210

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Maart 1923

Voor wat het Nederlandsche recht betreft ten aan-

zien van de besiechting van geschillen door arbiters
verleende Mr.
W.
Nolen, advocaat te Rotterdam, ook
dit jaar zijn welwillende medewerking.

De werkwijze van dit Hof is voldoende in dagbla-

den en tijdschriften besproken, zoodat het niet nuttig

schijnt daar nog eens in dit algemeene overzicht bij

stil te staan. Hier zij er slechts aan herinnerd, dat het

Hof twee afdeelingen heeft: een af deeling voor con-
ciliatie (minnelijke schikking) en een tweede afdee-

ling voor arbitrage, welker hulp kan wordcn inge-

roepen, indien door minuelijke schikking partijen niet tot overeenstemming zijn te brengen.

Ieder bij de Internationale Kamer aangesloten land

heeft er 8 tot 12 leden in, die feitelijk zelf niet arbi-
ters zijn, doch die, indien een geschil zich voordoet,

de arbiters aanwijzen. De Nederlandsche leden zijn de
heeren: Ph. L. von Hemert, W. H. Oroockewit, Dr.
F. E. Posthuma, E. P’ de Monchy, E. Heidring, Mr.

J. 0. A. Everwijn, W. G. Wendelaar en S. P. van
Eeghen.

Een van de eerste geschillen tusschen een Engel-

sche en Nederlandsche handelszaak, loopende over een

aanzienlijk bedrag, werd reeds aan het einde van het

afgeloopen jaar te Parijs behandeld en tot voldoening

van beide partijen geschikt.

In het volgend nummer hopen wij nader op het Congres dat van 18-25 Maart a.s. te Rome wordt
gehouden, terug te komen. J. E. C.

Den Haag, Febr. ’23.

DE NEDERLANDSCHE KAT OENIND USTRIE

IN 1922.

II.
Slot.

In het eerste gedeelte van den beschouwingen is
er al op gewezen, dat
prijzen
voor ruwe katoen nog
steeds
bijzonder
hoog zijn. Thans is het misschien wel
interessant deze eens te vergelijken met andere produc-

tenprjzen op de Amerikaansche beurs. Men komt

dan begin December van de volgende jaren tot de
onderstaande resultaten (prijzen in Am. centen
per ib.):
1922

1919

1917

1913

1912
Tarwe ……………120

215

230

95

104
Mais ………………65

160

173

62

69
Varkensvleesch

27,50

46,25

40

20,75

17,25
Katoen……………26

38

30

7-

6,50
Ruwesuiker………3,50

7,28

6,70

3,50

4,05
Rubber …………….

30

52

56

60

108
Hieruit blijkt dus wel, hoe hoog de tegenwoordige

prijzen van ruwe katoen nog zijn in vergelijking
met die van vôôr den oorlog en ook in verhouding
tot andere landbouwproducten en men mag dus wel
aannemen, dat indien de verzorging met ruwe katoen

weer wat ruimer wordt, prijzen zekei wel belangrijk
zullen dalen. Voorloopig schijnt zulks nog niet het
geval te zullen zijn, want de statistische positie
blijft nog steeds zeer sterk. De Amerikaansche
katoenoogst 192213 zal wel niet meer dan 10 millioen
balen opleveren, waarvan in de Vereenigde Staten
en Canada circa 6 millioen balen wordt gebruikt,

zoodat er voor uitvoer al betrekkelijk weinig over-
blijft. In dit verband is het niet ondienstig er hier
nog eens op te
wijzen,
hoe het zwaartepunt van de
katoenindustrie, vooral wat het verbruik aan ruwe
katoen betreft, zich geleidelijk meer buiten Europa
verplaatst.

Het aantal spindels in de katoenspinnerjen bedroeg
volgens betrouwbare gegevens in millioenen spindels in:
1900

1910

1921
Engeland ………………………42

58

60
Europa (Vasteland)……………26

33

36
Ver. Staten en Canada ………21

29

37
Eng.-Indië ……………………
5

0

7
Japan…………………………].3.

1.9

4
Diverse landen ………………7.8

11.7

11
Totaal ……………… .103.1

139.6

155
Hoewel volgens (leze cijfers de omvang der indus-

trie in 3 apan en ook in de Vereenigde Staten relatief

veel sterker is tegenover die in Europa, wijzen deze

cijfers toch op een zeer bevredigende uitbreiding
van de katoenspinnerjen zoowel in Engeland als op
het vasteland.

Van China, waar de uitbreiding slechts zeer recent

is, geven deze cijfers echter geen bijzonderheden en

het is in verband met de groote uitbreidingen, zoo-

wei daar als in Japan en Engelsch-Indië sedert 1921,

wel eens interessant te wijzen op de uitvoeren van
textielmachines uit Engeland gedurende de laatste

drie jaren. Volgens het ,,International Cotton Bulle-
tin” van December 1922 bedroegen deze:
Landen v. best

1913

1920

1921

1922
(12mnd.)

(10 maanden
;
Jan./Oct.)

Continent …………77.007

19.784

33.656

23.683

China ………………3.321

1.129

12.535

17.047

Japan ………………19.68S

4.464

18.139

18.703

Eng.-Indio …………50.287

9.626

46.105

49.916

Amerika. ………….. .3.939

2.294

9.664

9.850

Diversen……………23.832

2.277

5.195

3.854

Totaal ………… .178.074

39.574

125.293

123.053

In 1921 werd van de 125.000 ton dus 77.000 ton
of ruim 60 pCt. naar Azië geëxporteerd, terwijl dit cijfer in 1922 gestegen was tot 86.000 ton van den
totalen uitvoer van 123.000 ton of 70 pCt. hetwelk
zeker wel heel belangrijk is.

Wat het verbruik aan ruwe katoen betreft kan
gewezen worden op onderstaande cijfers, waardoor

men tot een geheel andere conclusie zal komen. Men

vermeldt nl., dat dit in 1.000 balen van 500 lbs.
heeft bedragen in:

Schatt. v.

1900

1910

1920

1921

1922

Engeland …………3.977

3.282

3.672

1.990

2.948

Europa (Vasteland) 4.503

5.590

3.990 4.086 4.823

Ver. Stat. en Canada 3.945

5.131

6.679

6.374

5.904

Engelsch-Indië ……1.352

1.935

2.044

1.952

1.947

Japan ………………680

881

1.784

1.955

2.275

Diverse landen ……1.243

2.516

3.633

4.227

2.150

Totaal …………15.700 19.335 21.802 20.584 20.047

Om onluiste gevolgtrekkingen te vermijden, zijn
behalve de
cijfers
voor 1921 ook die voor 1920 en
de schatting voor 1922 vermeld, omdat deze groote ver-
schillen aanwijzen, speciaal wat het verbruik in Enge-

land betreft, waar na de groote prijsdaling van 1920 in
het daarop volgend jaar een zeer belangrijke bedrijfs-

inkrimping van tijdelijken aard heeft plaats gevonden.
Zelfs als men dit verschil buiten rekening laat,

blijkt uit bovenstaande cijfers toch, dat in de laatste
20 jaar het katoenverbruik in Engeland en op het
Vasteland eerder afneemt, terwijl dit in de Ver-

eenigde Staten belangrijk toeneemt. Ook in Engelsch-
Indië is de toename sedert 1900
vrij
groot, terwijl
verder het verbruik in de huisindustrie daar de
laatste jaren weer belangrijk is toegenomen, zoodat
dit door deskundigen thans op minstens 750.000 halen
per jaar wordt geschat.

Het verbruik in Japan is echter enorm toegenomen,
vooral in de laatste jaren. Als men in aanmerking

neemt, dat dit verbruik in 1900 slechts 680.000 balen
bedroeg en tien jaar later, dus in 1910, maar tot
881.000 balen is vermeerderd, toont de toeneming

tot meer dan 2 millioen balen in 1.922 wel, hoe

groot de ontwikkeling der Japansehe textielindustrie
in de laatste jaren is geweest.

Hierbij moet men nog in aanmerking nemen, dat
ook in China de laatste jaren zeer veel nieuwe

katoenfabrieken zijn gebouwd. Volgens een rapport
van den Britsehen handelsattaché in Peking van Juli

1922 waren er in 1920 in China 63 katoenfabrieken
met totaal 1.4 millioen spindels, welk aantal op
eerstgenoemden datum was vermeerderd tot 109 fa-
brieken, waarvan:

73 van Chineesche eigenaren met totaal 2.1 mill. s.
5 ,, Engelsche

0.25
31 ,, Japansche

0.85

109 Katoenspinnerijen met totaal

3.2 miii. sp.

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

211

terwijl het katoenverbruik dezer fabrieken voor het
loopende jaar op 1.350.000 balen, hoofdzakelijk Chinee-

sche katoen, wordt getaxeerd.
Wel
komen deze hoe-

veelheden niet geheel tea koste van den afzet der

Europeesche industrie en moet men in aanmerking

nemen, dat een groot gedeelte der garens, geprodu-
ceerd in deze Ohineesehe spinnerijen, de tot nu toe

in China met de hand gssponnen garens zal ver-

vangen, doch met een ander gedeelte is dit zeker

niet het geval en ook uit de cijfers, hierboven ge-

geven over de invoeren van katoenen goederen

in China, blijkt wel duidelijk hoeveel de Engelsche

industrie op deze markt heeft verloren.

In Engelsch-Indië is de toestand vrijwel hetzelfde.

Dé president der Manchester Ohamber of Commerce,
Mr. Clare Lees, heeft bij zijn jaarlijksche rede op

6 Februari ji. nog betoogd, dat de jaarlijksche con-
sumptie van katoenen manufacturen in Engeisch-

Indië vidr den oorlog kon worden getaxeerd op

ruim 4.000 millioen yards. Hiervan was ongeveer

3.000 millioen yards afkomstig uit Lancashire, 80

â 90 millioen yards uit de andere Europeesche landen
en de rest of ongeveer 1200 millioen yards uit de

Engelsch-Indische fabrieken. Door de hooge prijzen

was in het jaar 1921122 de totaal-consumptie ge-
daald op 2800 millioen yards, terwijl de Engeisch-

Indische fabrieksproductie op 1700 millioen yards

was vermeerderd, zoodat de invoer van katoenen
goederen uit Lancashire in dat jaar tot minder dan
1.000 millioen yards was gedaald, of ongeveer
113

van den invoer van 1913114.

Het is wel waarschijnlijk, dat, zoodra
prijzen
van

katoenen goederen weer lager worden, de Oostersche
landen weer grootere hoeveelheden zullen kunnen

koopen, doch zoolang dit niet het geval wordt mag
men zeker geen duurzame-verbetering in de expôrt-

vraag bij de Europeesche fabrieken verwachten.
Bovendien blijkt uit bovenstaande cijfers wel duide-

lijk,
dat
bij
een vermindering van de consumptie
deze in de eerste plaats wordt gevoeld door de duur-

dere producenten en dat de fabrieken in Japan en

in Engelsch-Indië zelfs
bij
den verminderden afzet

erin
zijn
geslaagd hun afzetgebied te behouden.

De textielindustrie der Vereenigde Staten, die

bijna
1/3
van het wereldverbruik aan katoen gebruikt,
kan als concurrent voor de Europeesche industrie

vrijwel worden uitgeschakeld, daar de uitvoer van
katoenen goederen als zoodanig uit de Veree.nigde

Staten relatief zeer klein is en in den regel niet

meer dan 5
t
10 pOt. bedraagt van de totale productie.
Het verbruik van katoenen goederen in de Vereenigde

Staten zelf is dus wël
bijzonder
groot, hetwelk bij

den grooten welstand van cle Amerikaansche be-

volking niet te verwonderen is.

De concurrentie met de fabrieken in Azië is voor
de Europeesche katoenindustrie in de jaren na den
oorlog wel in een meer ernstig stadium gekomen en
vele fabrikanten hebben dit gemerkt, doordat goede-

ren, die
zij
vôôr den oorlog naar de Oost-Aziatische

markten exporteerden, thans geheel verdrongen zijn
door Japansche of Engeisch-Indische goederen. Op

den duur zal dit
verschijnsel
verder doorgaan en

zal de Europeesche industrie zich er op moeten

voorbereiden, dat
zij
ook in andere artikelen nog
een gedeelte van het terrein zal verliezen. bever dit proces zal doorwerken is moeilijk voor-
uit te zeggen. Veel hangt natuurlijk af van de
technische inrichting der fabrieken en de geschoold-
heid der arbeiders en hoewel deze ook in de Aziati-
che landen voortdurend beter wordt, kan wel worden
aangenomen, dat op dit gebied de Europeesche
fabrieken nog een grooten voorsprong hebben.
Verder
blijft
de hoofdfactor de productiekosten
en men kan wel aannemen, dat deze ook door de
sterke vermindering van de
werktijden
sedert 1914 in
Europa relatief veel sterker gestegen zijn dan in
Azië. Indien dan ook op den duur de Europeesche

industrie haar plaats
01)
de Oostersche markten

weer gedeeltelijk wil herwiunen, zal dit alleen moge-

lijk zijn, wanneer deze verhouding weer gunstiger

wordt en als dus de kosten in Azië niet belangrijk
stijgen zal men in Europa tot een verlaging van

de productiekosten moeten komen. Gemakkelijk zal

dit zeker niet zijn, maar in vele opzichten
zijn
de

productiekosten reeds verlaagd kunnen worden en

indien slechts duidelijk blijkt, dat di.t voor de katoen-

industrie absoluut een levenskwestie is en dit besef

geleidelijk ook doordringt tot allen, die bij de indus-

trie betrokken zijn, mag men zeker wel hopen, dat

verder op dit gebied het noodzakelijke, te bereiken

zal zijn. J. G.

HET INDISCHE BELASTING VRAAGSTL/K.

III
(Slot).

De pagina’s 16 tot 23 van de brochure van den

Heer Vleming zijn
gewijd
aan een betoog, dat de

belasting op de extrawinst van naamlooze vennoot-
schappen in den vervolge geheven moet worden, niet

in verhôuding tot het
werkelijk
kapitaal, dat door

belanghebbenden in hunne zaak gestort is, maar in verhouding tot het fictief nominaal kapitaal, dat de

statuten aangeven. Als eenig argument voor dit
betoog wordt aangevoerd, dat de extrawinstbelasting,

zooals die thans geregeld is, zoo weinig opbrengt
en ook in den vervolge weinig zal opbrengen.
Gaan wij nu na, of deze wensch van den Heer Vleming reden van bestaan heeft, dan rijst in de
eerste plaats de vraag, of die wensch wel in over-
eenstemming is met de gedachte, waarop de heffing

der extrawinstbelasting steunt.
Wat bedoelt de heffing der extrawinstbelasting?

De naam duidt het reeds aan. Zij bedoelt eene extra
belasting van buitengewone winsten. In de Memoriê
van toelichting op de wijziging en nadere aanvulling
der begrooting van middelen van Nederlandsch-Indië
voor het dienstjaar 1920 (Zitting 1920-1921 No. 565,
stuk No. 3) schrijft de Minister van Koloniën op

pag. 3:
,,Waar het’ echter als vaststaande werd aangemer.k, dat
in de komende jaren nog veelvuldig buitengewone winsten
zouden worden gemaakt, die ten deele aan de uit den oorlog
voortgesproten verhoudingen zouden zijn toe te schrijven,
zonder dat viel uit te maken, in welke mate dit het geval
wis,
kwam het noodig voor het begrip: ,,belastingheffing
van oorlogswinsten” prijs te geven en dat begrip te ver-
vangen door het beginsel: belastingheffing van buitengewone
winsten”, waarbij het onverschillig zou zijn of de oorlog
dan wel andere omstandigheden deze veroorzaakt of beïn-
vloed zouden hebben”.

En de Memorie van Toelichting vervolgt dan op

pag. 11:
,,Teneinde de bovenbedoelde buitengewone winsten een
passend aandeel in de schatkist te doen bijdragen, zal –
overeenkomstig de voorstellen der Indische Regeering –
de inkomstenbelasting voor rechtspersonen worden uitge-
breid met een heffing der jaarlijksche extra-winst”.

De Indische Regeering heeft gedacht, dat de in
1919 en in 1920 heerschende hoogconjunctuur nog
vele jaren zou voortduren. Dat was eene dwaze
gedachte; want de periode van den wereldoorlog, die eene vernietiging van menschenlevens en van
kapitaal op eene tot dusverre ongekende schaal had tot
gevolg gehad, kon onmogelijk voor Indië eene lang-
durige bloeiperiode medebrengen. Maar hoe dan ook, men
dacht dat ook na 1920 nog vele buitengewone win-
sten zouden worden gemaakt en men wilde die door
eene apeciale belasting treffen. Wat zijn nu buiten-
gewone winsten, waar het naamlooze vennootschappen
betreft? Het antwoord kan niet anders luiden dan
winsten, die in verhouding tot het kapitaal grooter
zijn dan normaal het geval is. Om dus te weten of
eene winst al dan niet eene buitengewone winst is,
dient men haar te beschouwen niet op zichzelf, maar
in verband met het kapitaal, waarmede de winst
behaald is. Welk kapitaal? Natuurlijk het kapitaal,

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

dat in het bedrijf is aangewend en met behulp

waarvan dus de vinst gemaakt is. Dit kapitaal

is niet hetzelfde als het kapitaal, dat de statuten
noemen; want de statuten noemen alleen het
maatschappelijk kapitaal, maar zwijgen natuurlijk

over het bedrag der reserves, die langzamerhand
uit de winsten gevormd, en in het bedrijf gelaten
zijn. Doch ook deze reserves hebben medegewerkt tot

liet verkrijgen der winst en moeten dus ter bepaling

van liet karakter, dat aan de winst moet worden

toegekend, goed in het oog worden gehouden. Dit

wordt dan ook in voormelde Memorie van Toelichting
erkend. Men leest daarin op pag.
12
dat
,,indien bij het regelen van de progressie in het tarief
voor de extrawinstbelasting als maatschappelijk kapitaal
van de naamnlooze vennootschappen beschouwd werd het totaal bedrag van de in werkelijkheid op aandeelen gedane
en niet terugbetaalde stortingen, de heffing van de extra-
winst op een weinig billijken grondslag zou komen te be-
rusten, omdat bij tal van in Indië werkzame vennootschappen
het in het bedrijf aangewende kapitaal in hooge mate af-
wijkt van het bedrag der gedane stortingen, omdat veel-
vuldig de in vroegere jaren gemaakte winsten voor een
grooter of kleiner gedeelte tot uitbreiding of verbetering
van het bedrijf zijn gebezigd.”

Deze gedachte is volkomen juist, en hoezeer b.v.

bij cle suikercultuur het nominaal kapitaal verschilt

van het kapitaal, dat werkelijk in suikeronder-

nemingen is gestoken, is uitvoerig met cijfers toe-
gelicht in een artikel, dat in het eerste gedeelte van
den jaargang
1920
van ,,Koloniale Studiën” is op-
genomen onder den titel: ,,De belastingplannen der

Regeering in verband met de positie der suiker-
industrie op Java.” Vandaar dan ook, dat de wet-
gever bij art.
25
van de ordonnantie op de inkomsten-
belasting de regeling heeft gemaakt, dat ter bepaling

van de verhouding tusschen winst en kapitaal reke-
ning moet worden gehouden niet alleen met het

maatschappelijk kapitaal, maar ook met de bedragen,
die vddr 1 Januari
1920
uit de winst niet zijn uit-
gekeerd, doch tot verhooging zijn gebezigd van het

tot uitoefening van het bedrijf aangewende kapitaal.

De heer Vleming stelt nu voor deze,bepaliug te
schrappen, m. a. w. bij het vaststellen van de ver-

houding van winst tot kapitaal ter bepaling van het
karakter der winst, uitsluitend rekening te houden
met het maatschappelijk kapitaal, dat in de statuten

genoemd is en niet met het
werkelijk
kapitaal, dat
in het
bedrijf
is aangewend. Waarom? Als eenige
reden wordt aangevoerd, dat anders die extrawinst-
belasting zoo weinig opbrengt.

Met den Heer Vleming geloof ik, dat na
1920
de
extrawinstbelasting de inkomsten van den Indischen

Staat niet veel zal kunnen vermeerderen. En wel
omdat, zooals reeds boven is gezegd, de Indische
Regeering zich vergiste waar
zij
meende, dat in Indië
nog gedurende vele jaren na
1920
buitengewone
winsten zouden worden gemaakt. In de Vergadering
van den Volksraad van
20
Juni
1921
heeft de heer
Mr. H. ‘s Jacob volkomen terecht gezegd:

,,llandel en bedrijf zijn hier boomen, die bij uitzondering
in enkele jaren buitengewone oogsten mogen dragen, in
doorsnede brengen zij niets anders dan oogsten voort, die
slechts in evenredigheid staan met het kapitaal, de in-
spanning, de zorg en de kennis, welke in het bedrijf worden
aangewend. Indië is geen paradijs, waar de rijpe vruchten
het kapitaal zoo maar in den schoot vallen. Er moet hier
hard worden gewerkt en veel zorg geleden……Men zou
zich vergissen, indien men, afgaande op het voorbeeld van
enkele uitzonderingsj aren, meende, dat Indië een land is,
rijp voor hooge heffingen van het inkomen van kapitaal,
handel en bedrijf”.

Dit is volkomen juist. Het in Indische onder-
nemingen belegde kapitaal levert in den regel geene
buitengewone winsten op en dus verbaast het niemand,
die de kaart van het land kent, dat de extrawinst-
belasting, de belasting op buitengewone winsten,
waarvan de Indische Regeeriug zich groote voor-
stellingen maakte, weinig in ht laadje zal brengen.

Maar dit mag allerminst een reden zijn om, zooals
de Heer Vleming voorstelt, het gebrek aan werkelijk

bestaande buitengewone winsten te ondervangen door

op gewone winsten den wetteljken stempel te drukken
van buitengewone winsten en ze als zoodanig te
gaan belasten.

De Heer Vleming vestigde er de aandacht op,
dat de Indische Regeering bij de indiening der be

grooting voor het loopende jaar in hare fluancieele

nota ten aanzien van de extrawinstbelasting gezegd
heeft, dat in vele gevallen eerst van heffing van

extravinstbelasting sprake is bij winsten, welke eer

exorbitant karakter dragen. Deze oware uitlating

der Indische Regeering is op uitnemende wijze door

Prof. Treub gecritiseerd in zijne bekende brochure:

,,Bezuiniging in Indië en het nieuwe Regeerprogram”.
Hij
zegt te dien aanzien op pag.
28
en
29
het na-
volgende:

,,Sprekende over de uitkomsten der extiawinstbelasting,
gaat de Nota zich voorts aan een uitlating te buiten, welke
de steller moeilijk zal kunnen verantwoorden. Tot goed
verstand van de zaak breng ik in herinnering, dat er in
Indië van Naamlooze Vennootschappen een zoogenaamde extrawinstbelasting wordt geheven, die progressief is naar
gelang van het winstpercentage, dat over het kapitaal der
veiinootschap wordt behaald. Aangezien nu in Indië bij
vele vennootschappen het werkelijke kapitaal veel hooger
is dan het nominale, doordien men in vroegere mooie
jaren een grooter of kleiner deel van de winst niet uit-
keerde, maar op een of andere wijze reserveerde, werd, op
aandrang van Nederland uit, in de Ordonnantie op die
belasting opgenomen, dat de bestuurders, ter wille van de
verzekering van rechtvaardigheid in de heffing, zouden
knnnen aantoonen, hoe groot het werkelijk kapitaal hunner
vennootschap is.

De beteekenis hiervan is het gemakkelijkst door een
voorbeeld duidelijk te maken. Gesteld, er bestaat een ven-nootschap met een nominaal-kapitaal van
fL000.000,
doch
welker werkelijk kapitaal bedraagt
f 5.000.000
(zulke ge-
vallen zijn in Indië geen uitzondering). Die vennootschap
maakt in eenig jaar een extrawinst van
f 600.000,
dus
van
60
pCt over haar nominaal en van 12 pOt over haar
werkelijk kapitaal. Volgens de Ordonnantie op de extra-
winstbelasting nu, wordt over een extrawinst van
60
pCt
ongeveer 12 pCt extrabelasting betaald en over een extra-
winst van 12 pOt slechts
6
pOt. Stel nu daarnaast een
andere vennootschap, die een nominaal kapitaal heeft van
f 5.000.000,
wier werkelijk kapitaal het nominale niet
overtreft en die eveneens een extrawinst heeft gemaakt van f
600.000.
Indien de ordonnantie niet toeliet, dat de
eerstbedoelde vennootschap aantoont; dat haar werkelijk
kapitaal vijf maal zoo groot is als het nominale, zou zij
bij een gelijke winst over een gelijk kapitaal meer dan
dubbel zooveel belasting moeten betalen dan de andere.

De billijkheid van de ,,aantooning” moet door ieder
worden toegegeven, maar desondanks is zij aan de Indische
belastingadministratie een doorn in het oog, omdat zij in
de toepassing moeilijkheden oplevert, (die door die admini-
stratie zelve nog noodeloos worden vergroot).
Helaas is het gevoel voor recht en billijkheid in de be
lastingheffing bij de Indische administratie niet bijster
ontwikkeld. Zij gevoelt dan ook niets voor de ,,aantooning”
en laat geen gelegenheid voorbijgaan om er tegen te sput-
teren. Jammer genoeg, is de Financieele Nota der Regeering
niet zorgvuldig genoeg nagezien, alvorens zij werd ge-
publiceerd en is er zoodoende een uiting van den wrevel
der imelastingadministratie over de kapitaalsaantooning in dat Staatsstuk terecht gekomen. ,,De cijfers, welke omtrent
de werking der zg. kapitaalsaantooningen voorloopig be-
kend zijn, doen zien, dat in vele gevallen eerst van heffing
van extrawinstbelasting sprake is bij winsten, welke een
exorbitant karakter dragen.”
Die bewering is manifest onjuist. Zij heeft alleen kunnen
vloeien uit de pen van een belastingambtenaar, die voor
de rechtvaardigheid van de ,,aantooning” niet gevoelt en
die zich in zijn wrevel heeft laten verleiden tot een uit-
spraak, welke niet slechts onwaar is, maar onwaardig
bovendien. Dit laatste omdat zij afgunst aanwakkert en
het publiek tot rancune tegen den ,,exorbitante-winst”makei-
opzet. Nu die exorbitante winsten, welke aan een gerechte
bijdrage aan ‘s Lands schatkist ontsnappen, alleen in de
verbeelding eener voor haar taak niet voldoende berekende
administratie bestaan, kan zulk een uiting niet krachtig genoeg worden gewraakt. De ontwerp begrooting is op

1
7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213
II

zichzelf al somber genoeg; het was waarlijk niet noodig
de officieele Nota, die haar vergezelt, op een dergelijke
wijze te ontsieren.
Gelukkig is bij de Nederlaudsche wetgevende macht het
rechtvaardigheidsgevoel ook in belastingzaken ontwikkeld
genoeg, om er op te kunnen rekenen, dat elke poging om
het in een progressieve heffing naar winstpercentages on-
ontbeerlijk instituut der ,,aantooning” uit de ordonnantie
te doen verdwijnen, daarop zal afstuiten”.

Aan hetgeen Prof. Treub hier gezegd heeft be-

hoeft geen woord toegevoegd te worden!

DE WETGEVER EN DE SOCIALE

VERZEKERING.

Nu het den schijn heeft, door het aan de orde

stellen van de notaGroeneveld in een commissie

van den Hoogen Raad van Arbeid, dat we binnen-
kort een nieuwe, vereenvoudigde wetgeving op ,,de”
Sociale Verzekering, beschouwd als één geheel, zullen

krijgen – ik spreek voorloopig nog maar van ,,den

schijn”, want de weg van een nota tot het staats-
blad is lang en, we hebben het aan de wetten-Talma

gezien, een wet in ‘t staatsblad is nog geen inge-

voerde wet – gevoelt een ieder, die daaromtrent
bepaalde denkbeelden heeft, zich gedrongen die thans

tot uiting te brengen, al kan hij nauwelijks ver-
wachten hiermede nog eenigen wezenljken invloed

uit te oefenen op hen, die tot een beslissing in eerste
instantie zijn geroepen en die waarschijnlijk allen
wel een zoo goed als gevestigde meening zullen
hebben. Daarom zal ik mij ervan onthouden, ge-
steld dat er plaatsruimte voor beschikbaar was, hier
nog eens een eigen meening toe te lichten omtrent

vraagpunten, die in den laatsten tijd in de pers
reeds voldoende
zijn
besproken. Men kan wel aan-
nemen, dat al wat in
redelijkheid
tegen het plan-
Groeneveld en ten gunste van het bestaande systeem
onzer verzekeringswetgeving is aan te voeren, is
verwerkt in de gedocumenteerde critiek, door de
uitermate bevoegde hand van den Heer Lindner in
,,Sociale Voorzorg” (Januari
1923)
en in dit week-
blad (7 en 14 Februari
1923)
geschreven.
Ik wil
mij
dus bepalen tot het maken van enkele
opmerkingen over punten, waarop, naar het mij schijnt,

tot nog toe niet voldoende de aandacht is gevestigd.
In de eerste plaats de omvang der sociale ver-

zekering. Daaronder
blijft
men nog maar steeds
alleen verstaan de ziekte- en ongevallen-, invaliditeits-
en ouderdomsverzekering en men
beijvert
zich, niet
het minst met het oog op de werkgevers, die de
kosten hebben te dragen, deze verzekering zooveel
mogelijk samen te vatten en te vereenvoudigen ten
einde haar beheer zoo goedkoop
mogelijk
te maken.
Terzelfder tijd, dat men zich nu aan het onderzoek der desbetreffende plannen zet voedt men plannen
voor de wettelijke regeling van nog een andere sociale
verzekering, die betreffende werkloosheidsuitkeerin-
gen, waarvan men de kosten eveneens geheel of ge-
deeltelijk door de werkgevers wil doen dragen. In
plaats van nu tegelijkertijd te onderzoeken of deze
laatste verzekering niet in het groote complex kan
en behoort te worden opgenomen, houdt men haar
a priori daarbuiten, aldus het bereiken van de eigen
doelstelling der unificatie onmogelijk makende. Dit zonderlinge feit is alleen hierdoor te verklaren,
dat de werkloosheids- en de andere verzekeringen aan
het Departement van Arbeid behandeld worden door
twee verschillende afdeelingen, die waarschijnlijk
onderling weinig of geen voeling houden en dat,
hoewel de chefs dier afdeelingen beide ambtshalve
zitting hebben in den Hoogen Raad van Arbeid,
nevens dit officieele orgaan voor advies in arbeids-
aangelegenheden nog een officieus advies-orgaan in
werkloosheidszaken bestaat: de Werkloosheidsraad en
buitendien nog een Rijks-commissie van advies voor
de werkloosheidsverzekering. De Werkloosheidsraad
is samengesteld, behalve uit organisaties van werk-

gevers en werknemers, uit een aantal vereeniingen,

waarvan er twee, de vereeniging van (niet meer

bestaande!) gemeentelijke werkloosheidsfondsen en de
nationale vereeniging tegen de werkloosheid, zich

speciaal geroepen gevoelen over de werklooshêidsver-

zekering advies uit te brengen. En tot overmaat

van ramp heeft nu ook nôg weer een andere, buiten

den Werkloosheidsraad staande vereeniging, die tot

wettelijke bescherming van arbeiders, zich genôopt
gevoeld de werkloosheidsverzekering op het terrein

harer hemoeiing te trekken.

Het spreekt vanzelf, dat de werkloosheidsverze-

kering tusschen deze overmaat van adviseurs in de

knel geraakt en dat zoo van een behoorlijke wettelijke
regeling in den eersten
tijd
niets terecht komt. Thans is die verzekering een chaos; vele kasbesturen weten

niet eens welke regelingen, voor hun eigen kas geldend,
d.w.z. door de Regeering goedgekeurd zijn en de ge-
meentebesturen, die op de uitvoering door de kas-

besturen moeten toezien, weten dit evenmin. In den
Werkloosheidsraad kwamen de werkgevers- en arbei-

dersorganisaties ieder met eigen voorstellen om-
trent een
wettelijke
regeling der verzekering voor
den dag, over welke voorstellen geen overeenstemming
mogelijk bleek.

Zou er wegens de bovengenoemde omstandigheden
voor den Minister van Arbeid reeds reden te over

zijn, om al die aparte werkloosheidsverzekerings-
adviseurs te laten schieten en deze verzekering tege-
lijk met de andere verzekeringen uitsluitend in den
Hoogen Raad van Arbeid te behandelen, een nôg
betere reden daarvoor bestaat m.i. hierin, dat beide

verzekeringen zich voor gelijktijdige behandeling en
gezamenlijke regeling volgens eenzelfde principe zoo
uitstekend leenen. Tusschen de werkloosheidsuitkee-

ringen en de ziekengelduitkeeringen (inclus. de tijdelijke
uitkeeringén wegens ongeval) bestaat uit een verzeke-

rings-technisch oogpunt grooter overeenkomst dan
tusschen de laatstgenoemde uitkeeringen en de inva-.

liditeitsrenten. Ik heb in dit weekblad (nummer van
26
October
1921)
al betoogd en elders (Sociale Voor-
zorg van October
’21)
nader toegelicht, dat het z.g.
plan Posthuma-Kupers voor de ziekengelduitkeerin-.
gen precies overeenstemde met wat ik al te voren
als een wenschelijke wettelijke regeling voor de werk-
loosheidsuitkeeringen had voorgesteld. De wetgever
moet zich niet bemoeien met de regeling der ,,verze-
kering” – daar komt hij nooit goed uit -, maar
hij kan zich bepalen tot het vestigen van een
recht op uitkeering van den werkman ten laste van
den werkgever in wiens dienst deze werkloos werd en
garandeeren, dat hij die uitkeering zonder moeite
of schade verkrjgt. Die garantie kan dan gevonden
worden in een door de werkgevers zelve – met mede-
bestuur der arbeiders – naar eigen goedvinden (onder
goedkeuring der Regeering) opgezette verzekering.
Tal van kwesties als over premiestelsel of omslag-
stelsel, eenheidspremie dan wel bedrijfspremie, zegels
plakken dan wel loonljsten aanhouden enz. behoeft

de wetgever dan niet op te lossen. Hij kan dat aan
de belanghebbenden overlaten.

Het is
mij
een groote verheuging – dat is mijn
tweede opmerking -, dat een zoodanig schema voor
de werkloosheidsuitkeeringen thans ook, als de uitkomst
vn jarenlange ervaring met een ander stelsel van
staatsverzekering in Engeland, wordt voorgesteld door
den meest bevoegden beoordee]aar daar te lande: Sir

W. H. Beveridge (in The Manchester Guardian
Commercial van 1 Februari
1923).
Hij
merkt op, dat
het voor den wetgever ,,obviously a right principle”
is, dat hij de werkgevers aansprakelijk stelt niet
(zooals bij premiebetaling naar loonbedrag) in ver-
houding tot ,,employment, but in respect of unem-
ployment.” Of de werkgevers
bij
onderling goedvinden
een andeie regeling treffen willen is hun zaak.

Hetzelfde geldt voor de ziekengelduitkeering. Even-
als het brengen van deze uitkeeringen ten laste van

214

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7
Maart 1923

de werkgevers hen er toe leidt, zich te bemoeien met de

organisatie van den geneeskundigen dienst, eensdeels

ter vermindering van het risico, anderdeels voor de
contrôle, zoo zal ook de zorg van de werkgevers voor
de werkloosheidsuitkeeringen hen lèiden met gelijk

tweeledig doel tot de bemoeiing met de organisatie
der arbeidsbeurzen. Het geheele hier te lande thans

bestaande arbeidsbeurzen-complex kan dan door een
hoofdvereeniging, als bedoeld in het plan Posthuma-

Kupers worden overgenomen en daarin kunnen dan

meteen de plaatselijke agentschappen der cntraal

beheerde landelijke bedrijfsziekenkassen worden ge-
vestigd. De ervaring,
bij
ons in de laatste jaren
opgedaan met de centrale (bedrjfs) werkloozenkassen

der vakvereenigingen, die alle plaatselijk function-
neeren, bewijst wel, dat het bezwaar van de heeren
Lindner c. s. tegen dit onderdeel van het plan P.- K.

bevredigend op te lossen valt.

Op de invaliditeits- en ongevallenrenteverzekering

ga ik hier niet in. Ik ben met den heer Linduer van

meening, dat daarvoor een centrale bankinstelling

zal moeten blijven fungeeren, die echter vrij van
het Departement moet worden gemaakt. Hoe de heer

L. die vrijheid wil bereiken met behoud van de positie

van rjksinstelling, een overheidsbedrijf uitvoerend,
is
mij
niet duidelijk.
Het
schijnt mij voorshands de
eenige weg, dat de Rijksverzekeringsbank door de

bovenbedoelde hoofdvereeniging wordt overgenomen.

Tusschen die particuliere instelling en het Staats-

bestuur kan dan nog wel bij de wet een contact
worden gevestigd, zooals b.v. ook met de Neder-

landsche Bank het geval is. J.
VAN
HETTINCA TROMP.

AANTEEKENINGEN.

Loonen en losen van levensonderhoud
in E
s g
ei and.
– Hoewel reeds eenigen tijd ge-
]eden in den Manchester Guardian Oommercial (Annual
Riview) verschenen, is onderstaande grafische voor-

stelling nog steeds interessant. Zij geeft een beeld
van het verloop der kosten van levensonderhoud,-
zooals die door het Ministry of Labour berekend

worden en van dat der bonen in eenige bedrijfs-

takken, waarvan Prof. Bowley in de Reconstruction
Numbers van den Manchester Guardian destatistiek

heeft bijgehouden. Deze omvat het arbeidsloon per
,,normale” werkweek van metselaars en opperlieden,
monteurs en ongeschoolde metaalbewerkers, letter-

zetters, havenarbeiders, spoorwegarbeiders, arbeiders in
de katoen- en de wolindustrie, mijnwerkers en land-
arbeiders. In ‘t algemeen is
bij
de vaststelling der
cijfers rekening gehouden met veranderingen, welke

gedurende de gehee]e desbetreffende maand plaats

vonden. Vanaf Maart 1922 is slechts met die ver –

anderingen gerekend, die vôôr het midden der maand
plaats grepen.

De
cijfers
zijn de volgende:

1919

Kosten v.
levens
,

onderh.
(einde d. maand)

Looneti
1921.

Kosten
v.
levens-
onderh. (einde d.
maand

Loonen

Januari
220 206
Januari
251
277
Februari
215
207
Februari
241
270
Maart 210
207
Maart
233
275
April 205 207
April
228
(271)
Mei
205 209
Mei
219
(269)
Juni
207 210
Juni
219
(264)
Juli
215
216
Juli
222
253
Augustus
215 216
Augustus
220 243
Sept.
220
218
Sept.
210 237
October
225
218
October
203 233
November
225 220
November
199
227
December
225 226
December
192
223

1920 1922

Januari
230 229
Januari
188
217
Februari
230
229 Februari
186
214
Maart
232 224
Maart
182
214
April
241
235
April
181
206
Mei
250
253
Mei
180
202
Juni
252
1

261
Juni
184
197
Juli
255 264
Juli
181
194
Augustus
261
266
Augustus
179
191
Sept.
264
270
Sept.
178
181
October
276 270
October
180
180
ovember
269
274
November
180
178
December
265
276
December
178

1923

1
Januari
177

De kosten van levensonderhoud bereikten dus hun

maximum, 276, in October 1920, de bonen
drie maanden later, in Januari 1921. Sinds

Maart 1922 vertoont het cijfer van eerst-
genoemde een
vrij
groote stabiliteit op een
niveau, van ongeveer 180. De bonen zetten
echter hun daling voort en de loonlijn

kruiste in October die van de kosten van

levensonderhoud. Spoorwegarbeiders en let-
terzetters genieten nog bonen, die in be-
teekenende mate boven de kosten van le-
vensonderhoud liggen, in de bouwvakken,

de machine-industrie en den kolenmijnbouw
zijn deze echter aanzienlijk beneden dit
peil gedaald.
Wat dezen laatsten tak van industrie be-
treft
zij
nog vermeld, dat in 1914 het ge-middelde loon van alle daarin werkzame
arbeiders 6 sh. 5 d. per taak bedroeg
tegen 9 sh. in September j.l., d. i. 2 sh. 714 d.
beneden het loon, dat voor die maand met
de gestegen kosten van levensonderhoud

zou correspondeeren, al. die van 1914 plus
80 pCt.

De bezetting van het Roergebied en de daaruit voortvloeiende groote vraag naar
Engelsche kolen schijnen intusscheu ook
den mijnwerkers ten goede te komen. Over
Januari worden althans diverse loonstij-
gingen gerapporteerd en wel van ongeveer
2 pOt. in Yorkshire en East Midland, 214 pOt. in
Durham en
bijna
7 püt. in Schotland. In eerstge-
noemde twee districten zijn de bonen hierdoor op
49.61 pOt. boven de standaard-basis-bonen van 1911
gekomen.

ïi1iiiiiliiÎiliii

HIIIIIIHiUiiiIIIIIIII

UIIIIJ!IIIHiU!iIlIIII

P!!iiiIIIIIIIiÏi!IIII

iIIIIIIIIIIIIIIIIIi!!!I

iiIIIIIiiIIIuIIIIIII’Iu’

11111
IIIII11ÏIHN11I

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

215

In het algemeen zijn de industrietakken, waal’

de bonen op grond van een glijdende schaal worden
vastgesteld, er het best afgekomen hij de algemeene

daling.

OVERZICHT VAN TIJDSCHRIFTEN.

Archiv fiir Sozialwissenschaft und So-

z i al p ol i tik. – Tübingen, November .1922.

Prof. W. Oelesnoff,
Die ökonomische Oedankenwelt

des Aristoteles;
Dr. Elisabeth von Bradice,
Die Ge-

sellschaftslehre von Karl RodbertusJagetzow;
Dr.

W.
Eliasberg,
Arbeit und Psychologie;
P. Olberg,

Sowjetrusslands Politik im Orient;
Dr. A. Braun,

Creschafts- und Parteipresse;
E. Rignano,
Zur Frage

der wirtschaftlichen Demokratisierung.

Journal des Ëconomistes. – Parijs, 15 De-

cember 1922.
Yves-Ouyot,
Observations fiscales;
Fernand Jacq,

Le Privilège inscrit au profit du Trésor sur les

immeubles des assujettis é la taxe sur les bénéfices
de guerre;
F.-J.,
Les nouvebles dispositions sur la
spéculatiou illicite;
N.
211′., Le Poplarisme;
J. J.iefort,

Revue . de i’Académie des sciences morales et poli-tiques (du 16 septembre au 15 novembre 1922);
X.,

Chronique de l’infiation; G.
de Nouvion,
Les comptes

des chemins de fei de lÉtat en 1921; G.
Schelle,

L’argent métal et la question monétaire en Indo-
chine;
B. L. L. E.,
La Ligue du bibre-échange (dé-
cemb,re 1922).

J’ahrhücher für N ationalökonomie und

Statistik. – Jena, November 1922.
E. Lulcas,
Ricardo und Cassel. Eine Studie zur

Casselschen Einkommenslehre.

Idem. – Jena, December 1922.
L. Stephinger,
Zur G’rundlegung der Wirtschafts-

wissenschaf t.

Schmollers Jahrbuch. – München, Leipzig,

J’ahrg. 46, Heft 314.
R. Hilferding,
Die Weltpolitik, das Reparations-
problem und die Konferenz von Genua;
G. Cassel,

Die Lösung des Weltwihrungsprohbems;
G. Paln&,

Der wirtschaftliche Egoismus;
C. von Dietze,
Wie

wirken Verschiebungen in der Bevölkerungszahl und
in der gesamten Volkswirtschaft auf die Verteilung
der Betriebsgröszen in der Landwirtschaft em? A.
Tschajanow,
Gegenwiirtiger Stand der landwirtschaft-
lichen Okonomik in Russiand;
C. von Düring,
Die

gleitende Lohnskala in Flensburg;
Fr. K. Mann,
Be-

steuerung imd Volkswirtschaft;
A. Bach,
Der Kampf

gegen die deutschen Spiebbanken des 19. Jahrhunderts;
R. Lewinsohn,
Die Stellung der deutschen Sozial-
demokratie zui Bevölkerungsfrage;
L. Pohie,
Diplom-

prüfung für Volkswirte und staatswisseuschaftliche

Promotion;
A.. Spiethoff,
Die Vereinbarung der deut-
schen tJnterrichtsverwaltungen über die Dipbomprü-
fung fiji’ Volkswirte vom 27. J’nner 1922;
H. Schu-

?riacher,
Ein Warnruf zur geplanten Reform der

vo]kswirtschaftlichen Stijdien.

Wcltwirtschaft. – Berlijn, December 1922.
Prof. Dr. Fr. Eulenburg,
Die internationale han-

delspolitische Lage;
E. Troft-Helge,
Sowjetru sslands
innere Anleihen.

Wcltwirtschaftiiches Archiv. – Jena, Oc-
tober 1.922.

Prof. Dr. B. Harrns,
Die Krisis der Webtwirtschaft,

Prof. Mr. G. W. J. Bruins,
Die Bedeutung eines

ungehinderten internationalen Verkehrs für den Wie-
draufbau Europas;
Prof.
A. E. Bunge,
Die Rohstoffe
und der wirtschaftliche Wiederaufbau Europas, unter
besonderer Berücksichtigung Argentiniens;
Dr. E.

Ferenczi,
Das : Auswanderungsproblem Nachkriegs-
Ungarns;
G. Benecice,
Der Komprador.

Sociale Vôorzorg. – Amsterdam, Nov. 1922.
Mr. M. J. A. Molizer,
Art. 36 van het ,,Reglement

Dienstvoorwaarden 1921 (S.S./H.S.);
Prof. ir. Is.
P. de Vooys,
De tiende gedelegeerden-vergadering

der Intern atiorale Vereeniging voor
wettelijke
be-

scherming
der arbeiders;
Dr. E. B. F. F. baron Witt erf

van Hoogland,
De uitvoering der invaliditeitswet en
de jurisprudentie van den Oentralen Raad van Beroep;
Th. W. le Nuyi,
Het onderzoek van ongevallen met

een invaliditeitsduur korter dan 43 dagen. Ontwerp

van wet tot wijziging der Ongevallenwet 1921.

Idem. – Amsterdam, December 1922.
Dr. 1. H. J. Vos,
De gemeentelijke overheid en
het werkboozenvraagstuk;
Mr. H. L. van Duyl,
Een
deugdelijke
grond?
Prof.
Dr. J. A. Veraart,
De socia-
listen en de bedrijfsorganisatie;
Dr. E. J. Buning,

Volksverzekering en volksgezondheid.

Journal de la Société de Statistique de
Paris. – Parijs, December 1922.

Procès-verbal de in séance du 1,5 novembre 1922;
Dr. F. Ledé,
La protection des enfants du premier
âge (bi du 23 décembre 1874) et budgets départe-
mentaux (suite); H. Bourgin,
Observations sur la
composition des fonctions dans l’industrie sidérur-

gique en France â la fin du dix-huitième siécle;
G. Roulleau,
Ohronique des Banques et questions
monétaires.

D e W e s t -I n d i s c h e G i d s. – ‘s-Gravenhage,
December 1922.
J)r. H. D. Ben jamins, Nogmaals Suriname’s West-
grens; Tj. Pyttersen, Opbouw; Joh. T. Snelleman,
Hout en planken.

Zeitschrift für Völkerrecht. – :Breslau,

Bnd. XII, Heft 3.
Dr. Meurer,
Die Zustiindigkeit der gemischten
Schiedsgerichtshöfe des Versailler Friedensvertrages;
Dr. K. Neumeyer,
Die Staatsangehörigkeit juristi-
scher Personen und das gemischte deutsch-franzö-

sische Schiedsgericht;
Dr. H. Isay,
Meistbegünsti-
gungs- und Gleichberechtigungsklauseln im inter-
nationalen Recht;
Dr. Lederle,
Die Rheiugrenze gegen
Frankreich; Dr. W. Mettgenberg,
Die Auslieferung der Mörder des spanischen Ministerprâsidenten Dato
durch das deutsche Reich (Auslieferungsf all Fort);

Dr. E. Isay,
Das deutsch-belgische gemischte Schieds-
gericht und die ausserorclentlichen Massnahmen im

Versailler Vertrag (der Fali Rymemans);
Prof.
Partsch,
Welcher Zeitpunkt kommt für die Berech-
nung des Wertes bei Liquidationen von Sachinbe-
griffen im Verhiiltnis zu England in Frage?

Technik und Wirtschaft. – Berlijn, Octo-
ber 1922. v. Schulze- Gaev ernitz,
England und Deutschiand
morgen!
Zörner,
Bilanz und Steuerrecht (Schlusz).

MAANDCIJFERS.

EMISSIES IN FEBRUARI 1923.

Staat.sleeningen ………………
f

5.580.000,-
zijnde:
Federale Oostenrijkeche Republiek

f
6.000.000,— één-j arige schatkist-
iromessen
IL 100 oj,,
min 7
0
/0
disc.

Tramweg-Maatschappijen ……..

NV.
Stoomtram.Maatsch. Breskens-
Maldeghem
t
150.000,— aand.
125
o/.

Totaal ….
f

5.767.500,-

Totaal der emissies in Januari ….
f
86.663,725,-

Februari ..,,

5.757.500,-

Algemeen Totaal..
f
92.421.225,-

Bovendien:

f
23.210.000,— 43.
0
/0
Schatkistbiljetten

f
100 1,-
31.360.000,— 3,m. Schatkistpromessen,, ,, 901,47

31
]5.43o.000;— 6/m.

11

,,
,, 982,01

2 F6:.

‘-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

HANDELSBEWEGING OVER
DE
MAAND JANUA.RI 1923.

(volgens

de groepen der naamlijst van goederen, opgesteld door het Centraal Bureau “voor
de
Statistiek.)

Invoer
Uitvoer
Saldo Invoer Saldo Uitvoer
Groepen
.
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Gewicht
1

Waarde
Gewicht
1

Waarde

K.G.
Gulden
K.G. 1
Gulden
K.G.
Gulden
K.G.
Gulden

1 Dieren en dierlijke
producten
13.079.325
8.217.338
39:739.18
22.242.590


26.659.693
14.025.252

II Plantaard.

voort-
brengselen
280.167.209 49.571.280
116.522.837
10.938.995
163.644.372
38.632.285

Illa Mineralen,metalen
en niet in andere
groepen

opgeno-
men fabrik. daarv.

989.941.048 29.391.258
359007.097′
9.550.745
630.933.951
19.840.513

Ilib Gouden en zilveren
munt en muntmat
465
.

254.798
3.654
331.144

.
3.189
76.346

IV Meel en meelfabri-
24.216.939 4.177.184
16.774.880
2.622.007
7.442.059
1.555.177

V Chemische produc-
.
ten,

geneesmidde-
len, verfwareu

en

kleurstoffen

,…
26.415.205 4.084.419

6.885.410 3.172.065
19.529.795
912.354

VI Olie,hars,was, pek,
teer en distillatie-
productenvanteer;

fabrikaten van deze
stoffen, n. a. g.
57.965.816 7.586.274
27.198.916′
9.005.4932 30.766.900


1.419.219

VII Hout en fabrikaten
van hout en derge-

katen


……………

lijke stoffen; meu-
81.128.794
7.668.987
4.649.351
648.393
76.479.443 7.020.594

VIII Huiden, vellen, le-
.
t

der, lederwerk en

belen, v.a.s………

schoenwerk
2.063.972
4.142.499
2.068.454 2,689.775

1.452.724
4.482

IX Garens, touw

en
touwwerk, weefsels
en stoffen, kleede
ren en modewaren
7.724.718 22.414.842
3.462.655
10.320.208
4.262.063
12.094.634

X Aardewerk, porse-

1cm,

pottenbak-
kerswerk,

gebak-
ken steen en andere
kunetsteen
23.661.701
1.552.846
8.150.662 674.698
15.511.039
878.148
– –

4.942.194
1.043.695
1.349.894
426.208
3.592.300
617.487
– –

7595.232
2.850.558
20.747.552
3.117.166


13152.320
266.608

notmiddelen,

niet

XII Papier …………
XIH Voedings- en ge-

genoemd in de groe-
pen 1,11, IV en VI
28.238.647
11.278.081
23.894.329
9.301.441
4.344.318

XIV Rijtuigen, voertui- gen, vaartuigen en

XI Glas …………..

luchtvaartuigen ..
14.235.276,
3.846.960
692.231
692.626
13.543.045
3.154.334

XV Andere

goederen
dan gebracht onder
de groepen

1 tot
en met XIV
15.105.324
15.219.628
8.044.335 6.085.409 7.060.989
9.134.219

1.576.481.865
173.300.647
639.191.275 91.818.963
937.290.590
81.481.684


Totaal ……..

flandelsbew. zond. goud.
en zilv. munt en munt-
mnt.(opgen.ingr.IIIb)
1.576.481.400
173.045.849
639.187.621
91.487.81911
937.293.779 81.558.030

OVERZICHT
van
de waarde
van den
In-
en
Uitvoer
voor elke
maand
van het loopende
jaar
en de

drie daaraan
voorafgaande
jaren, met
uitzondering
van Munt
en Muntmateriaal, in guldens. 3)

Invoer
Uitvoer
Maanden
1920

1921

1922

1923
1920

1921

1922

1923

1)
2)
1)

2)
1) 2)
1)

2)

Januari

……
256.207:615
214.136.278
152.495.668
173.045.849
135.932.785
115.835.310′
86.106.447
91.487.819

Februari ……
233.591.043
170.369.270 152.353.594

113.309.645 120.956.498
.

84.204.248

187.916.138
213.830.220′
180.328.763

68.210.466
107.204.662 112.879.875

April

……..
203.592812

..

195.772.602 167.451.702

99.448.337
108.819.697
92.729.841

Maart ………

298.514.162
..
168.114.951
.194.080.257

170.393.137
93.818.710
108.423.679

Mei

…………
Juni

………
345.402.373

..

188.559.719 150.899.735


179.478.445 120.815.908
1,00.680.880

Juli ……….
314.861.366
170.674.007
163.863.700

177.114.162 105.420.129 104.572.575

Augustus

– –

.
267.956.122
186.640.179 178.807.927

,
130.018.883 142.544.083
99.442.892

September ….
317.368.670

..

197.271.439 164.616.506

.
165.965569′
135.749.765
115.612.131

October

……

..

337.338.332
179.043.171
186.643.442

148.140.438
114.694.641
112.003008

November

..,.
270.811.334
175.806.364
172.295.111

156.557.011
106.623.879
104.350.396′

December

….

..

302.154.125
180.000.903
163.762.355

.
156.922.833
97.1,15.318
100.225.239

Totaal ….

3.335.714.092 2.240.219.103 2.027.598.760

173.045.849 1.701.491.7111.369.598.600 1.221.231.211

91.487.81.9

1)
Hieronder
,
zijn niet’ begrepen de bunkerkolen voor Ned
‘schepen.

2) Hieronder is niet’ begrepen’ de bunkerolie voor Ned. schepen.
In’ de Statistiek over December 1919 zijn’ de bedragen’.vermeld
met
inbegrip van gouden en zilveren munt en muntmateriaal.

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

217

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B. *** beteekent Cijfers nog niet ontvangen.

GELDKOERSEN.

BANKDISCONTO’S.

N
d
(Disc.Wieseie. 4
18Juli ’22
Zweeds.R.ksbk 5
lOMrt. ’22
Bk Bel.Binn.Eff. 4
18Juli ’22
Bk. v. Noorw.. 5
17Aug.’22

IVrsch.inR.C. 5
18Juli ’22
Zwits. Nat. Bk. 31 2Mrt. ’22

Bk. van
Engeland 3
13Juli ’22 Belg. Nat. Bk. 5
22Jan.
1
23
Duiteche Rijksbk. 12
18Jan.
’23 Bankv. Spanje 51
18Mei ’22

Bk. van Frankrijk 51
22 Feb. ’23
Bank v. Italië 6 20
Hei ’20

Oo8tenr. Hong. Bk. 8
2 $ept.’22
F.Res.Bk.N.Y. 4
23Feb.
’23

Nat. Bk. . Denem. 5
25Apr.’21
Java8che Bank 31
1Aug.’09

OPEN MARKT.

Data
Amsterdam
Londen
Part.
Berlijn
Part. Parijs
Part.
N. York
Cdl-
Part.
Prolon-
disconto
1

gaite disconto
disconto
disc.
moneg,l

3Maart’23
3
%

18
3%
218
4-‘1

26 F.-31.’23
31I81
39-4
2e/s
4-1e

-5%

19-24 F. ’23
3
1
1,-
1
I
3%-%
281-%
4_31

49-6%

12-17 ,, ’23
3%18
29-3%
29
4-/

4-6%

27F.-411.’22
4118_8/,

3Y4 ~4Y2
3
1
1-%
4-s/s

39-5%
28 F..5M.’21
43


3
1
8

3% -4W
68/
b
%
4-1e

6-7

20-24Ju1i’14
3
1
19-
1
11
2%-%
2%-%
2
1
/-%
2%
59-7%
t)
Noteering
van 2 Maart.

WISSELKOERSEN.

WISSELMARKT.

Over de wisselmarkt valt deze week weinig te berichten.
In bijna geen enkelen wissel varen groote afwijkingen te
bespeuren en de omzetten waren zeer gering. Londen
varieerde tusschen 11.88 en 11.89, Marken tusschen 0.0110
en 0.0112. Ook Parijs en België waren zeer stationnair. De
grootste schommeling kwam nog voor in Kopenhagen en Christiania, welke wissels beide flauw waren en waarvan
de koersen terug liepen van resp. 49.10 op 48.70 en 46.65
op 46.30. Deze koersen waren echter meestal nominaal en
kwamen tot stand zonder dat er omzetten plaats hadden.
6 Maart 1923.

KOERSEN IN NEDERLAND.

Data
Londen

Parijs
)
Berlijn
S
)
1
Weenen
)
Brussel
‘)
New
York’)

26 Febr. 1923..
11.871
15.45
0.0112
0.00354
13.481
2.52+4
27

,,

1923..
11.89
15.570.0112
0.00354
13.601
2.5218
28

,,

1923..
11.89
15420.0112
0.00351
13.47
2.52%
1
Mrt.

1923
11.89
15 40
0.01
12
0 00352
13.521
2.5218
2

1923
11.89 15.30
0.0112 0.0035k
13.46
2.52+4
3

1923 11.89
15.35
0.0112 0.00354


Laagsted.
w. 1)
11.87 15.25
0.0I09
0.0035
13.37
2.52
Hoogste
.,

1)
11.891 15.621
0.01
12
00038
13.721 2.53%
24
Febr. 1923..
11.88
15.25
00111
0.00354
13.472.52
17

,,

1923
11.86
15.070.0131
00036
13.49

8
2.53r
1
v
ltluotpariteit..
1
12.10
48.-
59.26
50.41
48.-
12.48

)
Noteering te Amsterdam.

) Noteering te Rotterdam.
t) Particuliere opgave.
1) Noteering van
23
Februari. 8) Idem
van 16 Februari.

Data
Siock-
holm’)
Kopen-
hagen’)
Chris.
tiania’)
Zwiljer-1
land
5
)
Spanje
1

t)
Baiaoia
t
telegrafisch

26
Febr.
1923
67.15
49.10
46.45
47.421
39.35
9818%
27,

1923
67.20
4925
46.55 47.40
39.35
98 98%
28

1923
67.15
49.30
46.75
47.421
39.45
98-98%
1
Mrt. 1923
67.15 49.15 46.65
47.421 39.40
98-98%
2

1923
67.10
48.70
46.30 47.40
39.40
98-989
3

1923
67.20 48.75
46.50 47.40 39.45
97%
L’ste d.
w.
1)

67.-
48.60
46.25 47.30
39.30
98
H’ste,,

,,

)
67.25
49.40
46.90 47.50
39.55
98%
24 Febr. 1923
67.25
49.25 46.75
47.45
3945
98-98%
17

,,

1923
67.30
48.20 47.20
47.50
39.471
97%
Muntpariteit
66.67
1
46.67
66.67
48.-
48.-
100

) Noteering te
Ameterdam.
‘) Particuliere opgave.

KOERSEN TE NEW YORK.

Da
°
CableLond.
(in
,
per £)
1
Zicht Parijs
(in ci,. p.frs.)
1
Zicht Berlijn (in
ci. P.
Mrk.)
Zicht Amsterd, (in ets. P. gid.)

3 Maart

1923
4.70.50
6.12
0.0044
3.55

Laagste d. week
4.70.37
6.06
0.0044 39.54

Hoogste
,,

,,
4.71.87
.

6.17
0.0044 39.60
24Februari1923
4.70.50
6.06
0.0044
39.65
17

1923
4.69.37
5.70
0.0051
39.55
?tluntpariteit ..
4.86.67
19.30
23.81%
1

4081
16

KOERSEN VAN DE VOLGENDE PLAATSEN OP LONDEN

Plaatsen en
Landen
Noiserings-
eenheden
117 Febr.
1

1923
124 Febr.
1

1923
26 Febr.13 M’,i ’23
Laagste
1
Hoogste
13 Maart
1

1923

Alexandrië.
.
Plast. p.
£
97151
9715133
”/a
97151
97151

*B

Aires
1
)..
d. P.
$
4318
438/
s

43
43%
43
8
/
se

Calcutta
. . . .
8h. p. rup.
1141
114Ii
114182
1/4v
4

114
7
1

Hongkong ..
id. p.
$
2/3
15
/
2/3
1
/
21218
213
7
18
2/3
8
/
Lissabon
. .
..
d. per Mii.
2
1
/
2
1
18
2’/8
2%
2/s
Madrid

….
Peset. p.0
30.01
30.14
30.02 30.20
30.15
•Montevideo
1

d. per
$
4218
43%
43
43%
43%
Montreal….
$
per
£
4.74k
4.79
4.77%
4.809
4.781

R.d.Janeiro
.
d. per Mii.
5291
51
511/1e
51e
5″lie

Lires p.
£
9771
8

97
21
13
2

97%
%
98
97″1
Shanghai….
Sh. p. tael
3/%

30
1
/,
3/0%
3/2%
3/1%
Rome

…….

Singapore

..
Id.
p. $.
2/48/
16

214
8
1
2/4/
2141
33

2/48/
te

8
Valparaiso..
pesop.0
39.40
37.80 37.50
38.20
37.50
Yokohama
..
Sh.
p.
yen
210%
210Ie
210
9
/i
n

210
1
u1
0

210’j
33

,Koersen der voorafgaande dagen.
t)
Telegrafisch transfert.

NOTEERING VAN ZILVER.
Noteering te

Noteering te
Lon’en N.
York

Londen
N.York
3Maart1923.. 31
11
1

66
1
1
8

4Maart1922 . 33

63%
24 Febr. 1923.. 31

641e

5Maart1921.. 301

52
4
/s
17 ,,

1923.. 30
11
1

63
7
18 20 Juli 1914.. 241/

54t1

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 5 Maart 1923.
Activa.
Binnen!.
Wis-(
H.-bk.

f
91.978.885,72
sels, Prom.,

B.-bk.

,,
37.911.739,78
enz. in disc.!. Ag.sch.
,,
58942564,94
f

185.833.190,44
Papier
o.
h. Buiten). in disconto
……..

Idem eigen portef..
f
73.841.455.-
Af: Verkocht maar voor
de bk. nog niet afge1.

73.841.455._
Beleeningen
mcl.
vrsch.
H.-bk.

f
18.772.495,19

in rek.-crt.
B.-bk.

,,

7.297 112,27

op
ondorp.
Ag.sch.
,,
82.580.349,40

f108.649 956.86

Op
Effecten

……

f 106.703.937,94
OpGoederen en Spec.
,,

1.946.018.92
108.649 956,86
Voorschotten a.
ii.
Rijk……

……….
..14.970.214.25
Munten Muntmateriaal
Munt, Goud
……
f
56.239.410,-
Muntmat., Goud
..

,;525.550.137,91

f581.789.547,91
Munt, Zilver, enz..

6.393.875,13
Muntniat., Zilver


588 183 423 04
Effecten

Bel.v. h. Res. fonds..
f

5.659.646,93
id. van
1
15v.h.kapit.

3.983.513,50
9.643.160.43
Geb. en Meub. der Bank
…………….
,,

4.522.000,-
Diverse rekeningen

………………
,,

51.421.108,25

f1.037.064.508,27

Pasaiva.
Kapitaal
……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds

……………………
..

5.660.599,75
Bijzondere reserve ………………..
,,

1.675.581,33
Bankbiljetten in omloop..

………..
,,

958.107.605,-
Bankassignatiën in
omloop

……….
..

990.865,99
Rek.-Uour,

Het Rijk
/


saldo’s:

J
Anderen
,,
33.970.564,49 33.970.564,49
Diverse rekeningen

……………….
,

16.659.246,71

f1.037.064.508,27

Beschikbaar metaalsaldo…………..
f

388.874.019,65 Op de
basis van
2
15
m.etaaldeklcing..
..’
190.260.212,56
Minder bedragaanbankbiljetten in
omloop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is..
,,1.944.370.095.-

218

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

NED. BANK 5 Maart 1923
(vervolg).

1
BUITENLANDSCHE BANKSTATEN.
Voornaamste posten in duizenden_guldens.
BANK
VAN
ENGELAND.

Voornaaniste posten, onder bijvoeging der Currency Notes,
Data Goud
Zilver
B
bt!j11
ankn
OpCt3Ch&0rC
schulden
in dujzenden rond 8terling.

5

Mrt.

1923 ……

581.790
6.394
958.108
34.961
Currcncy Nolej.
26 Febr. 1923 ……

581.790
7.448
939.834
30.994
Data
Metaal
Cïrculatie Bedrog
CouddH

Goo. Sec.
19

1923 ……

581.790 8.360
941.885
31.651

28 Febr. 1923
127.504
123.940
297.101
27.000 234.169
7.001
953.107
33.042
5

,.

1923..

..

581.790
7.361
967.825
34.645
21

1923
127.499 122.042
29.383
27.000
234.696

12

1923 ……..581.790

6

Mrt.

1922 ……

605.953
6.800
999.511
29.098

14

1923
127.493
120.719
279.991
27.000
1
236.575
19.414 1.045,825
47.849
7

1923 127.491 121.481
200.887
27.000
237.768
7

Mrt.

1921 …….636.119

25 Juli

1914……162.114
.
1
8.228
1

310.437
6.198
1 Mrt. 1922

22 Juli

1914

.
128.762

40.164

123.093

29.317

298.811

28.500
1

261.366


Totaal
Hiervan
l
B3hikT
Data
bedrag
Schatki3t.
Belec.

t
baar
kings.
.

Data
Gov.

1

Sec.
Other
Sec.

Depos.
Publtc
1

Other
Depos.
Rcsce
Dek.
king8.
)
perc.

disconto
,
1
promc3en
,echt3lreeb
ningen

1
1

1
Metaal-
ialdo
percen.
!!__

5 Mrt. 1923 185.833

48.000

108.650

388.874

60
26 Febr. 1923
e
160.118

22.000

105.339

394.376

60
28Febr.’23

47.283

79.107

20.907

110.548

23.319

17,73
19

1923 186.125

48.000

105.774

394.747.

60
21

’23

47.317

74.435

22.036

106.792

25.207

19,36
12

1923j 195.008

55.000

104.197

390.865

60
14

’23

48.507

70.623

19.715

106.727

25.224

19,98
5

1923 227.126
ï

83.000

106.151

387.961

59
7

,

’23

49.067

65.812

17.895

103,345

24.460

20,17

6 Mrt. 19221 205.261

147.00C

148.352

406.291

60
1 Mrt.’22

47.086

81.730

17.151

118.492

24.119

17,78
7 Mrt. 19211 202087

53.000

223.410

436.007

60
22Juli ’14

11.005

33.633

13.735

42.185

29.297

5218
25 Juli

19141

67.947

14.300

61.686

43.521
1
)

54
1)
Verhouding tusachen Reaerve en Depos1t.
1)
Op de basis van
‘Ji
metaaldokking.

Uitde bekendmaking van den Miniaer van Fins”-
DUITSCHE RIJKSBANK.

c
i
ë
ii
blijkt, dat uitatonden op
:
Voc.rnaanxste posten, onder bijvoeging der Darlehen8-

kassenscheine, in inillioenen Mark.
1

26
Feb,. 1923

5 Met. 1923

Aan schatkistpromessen.

(430.940.000,-

f437.190.000,-
Daarvan
Kassen.
1
DeC
Data
Metaal
Goud
scheine
Circulatie
1
king,-
waarv. direct bij Ned. Bk.
1

22.000.000,-

48.000.000,-
Aan schatkistbiljetten
.. 1

178.269.000.- 1:,200.397.000,-
,
lperc.’)

Aan zilverbons ………

28.736.20950

,, 28 483.748,-
23 Febr.’23
1.074
1.005
668.683
3.123.540

21

Onder de vlottende schuld is begrepen:
15

,,

’23
1.074 1.005
593.632
2.703.795

22

Voorsch. aan dp Koloniën
1
,,328.046.000,-

,,331.282.000,-
7

.,

’23
1.074
1.005
379.180
2.252.963

17
31 Jan. ’23
1.074 1.005
380.902
1.984.496

19′
Voorschot aan Gemeenten)I

31
Dec. 1922

31
Jan 1923
voordoor Rijk voor hen
1,
97.769.073,47 1

97.836.024,80
23 Febr.’22
1.011
996
5.619
115.797

6
te heffen Ink. belasting
1

1
23 Juli

’14
1.691
1

1.357
65
1.891

93
26 Febr. 1923

5 Met. 1923
Tegoed v.d.Postch.&G.dstJ,, 98.046.822,66

98.067.022,60
t) Dekking der
circulatie
door metaal
en KaBsenacheine.

Wissels
1

1
JAVASCHE BANK.
arlehens-
kassenschelne
Vootinaamste posten in duizenden guldens. De aamengetrok.
Rek. Crt.

1 1

1
Totaal

in kas hij de
Hanr.
Schatkist-
ken cijfers der laatste weken zijn_telegrafisch_ontvangen.

Totaal
wissels
papier
uitgegeven

Rijk., Isank

Dato
Goud
Zilver
Bank
hiljtt
Andere
opelschb.
1 Beschlkl,.
1

metaal-
4.096.186 1651.883 2.444.303 1289.485

681.600

668.700
schulden
saldo

3.646 191 1345.143 2301.048 1165.180

606.800

593.600
Cr
2825.527

901.133 1.924.394

883.927

392.500

379.200
24Feb.1923
218 500
262 000
111.000
143.900
17

1923
218.500
261.000
108.000
144.700
2.306.297

697.216 1.609.081

762.264

394.400

380.900
n
,,
10

,,

1923
218000
263.500
104.500
144.500
126.296

1.827

124.468

22.638

13.448

5.505

20Jan.1923
155.957

57.519
261.801
103666
141.049
.

11

751

944

13

1923
157.157

57.226
267.087
103.102 140.990
6

1923
156.613

56.967
266.025
106.211
139.809
BANK VAN FRANKRIJK.

25 Feb. 1922
143.633

35.641
266.467 70.332
112.558
Voornaamste posten un duizenden franos.

26Feb. 1921
225.507

10.846
336.749
137.551
141.739
Waarvan
1
Te goed
1
Buit.gcw.
25Juli1914
22.057

31.907
110.172
12.634
4.842e
Data
Goua
In het
Zilver

t
In het
voo,sch.
Buitenland
Buitenland 1

old.
1
Staal

Data
3Vlssela.
Dia-

bulten
1
1
8dec-
“Vr.
schotten
Diverse
rele-

1
1

king,-
1
Mrt.’23 5.535 8401
1.864.345
290.703
599.087 23.700.000
contds

N..ind.
betaalbaa,j
1
ntngen
aan het
Gouv.nem.
ningen
t.tj
t
percen.
to
22Feb.’23 5535.764
15

,,

’23 5.535.734
1.864.345 1.864.345
290.569 290.392
598.779 23.200.000 598.658 23.300.000

24 Feb. 1923

163.750

12.300

**

59
2Mrt.’22 5.525.251
1.948.367
281.134
633.395 22.400.000
17

,,

1923

161.570

12.800

•°

59
23Juli ‘141 4.104.390
639.620
10

,,

1923

164.030

12.100

60


Wissels
Uitge-
stelde
Be!ee.
Bankl,ll-
1

Rek. Cr1.
t

Parti-
Rek.
Cr1.

20Jan.1923 36.040

301561

78.848

11.680

23.542

58
13

1923 36.400

30.611

82.704

10.815

23.559

58
t
.

Wissels
ning
jetten
t

culte,en
1

Staat
6

1923 35.386

29.2071

84.7221 11.474

23.879

57
..
3.176.6581

25.306

2.029.434 37.434.065 2.403.116

16.935
25 Feb. 1922 37.967

17.223′

89.277

906

28.814

53
cv

2.683.819

25.811

2.091.059 37.055.354 2.204.149

75.103
26 Feb. 1921

37.119

31.3211 114.921

41.213

29.208

50
2.760.216

25.872

2.079.725 37.176.064 2.169.320

46.992
25Juli1914

7.259
1

6.3951

47.934

6.446
l

2.228

44
3.312.282

50.929 2.253.431 36.258.200 2.620.968

69.677
1)
Sluitpost activa.

‘)Basie
3
15
metaaldekking.

‘)Creditsaldo.
11.541.980

769.400

5.911.910

942.570 400.590

DE
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten_in duizenden guldens.
_____
BANQUE NATIONALE DE BELGIQUE.

Voornaamste posten in duizenden
t
ranca.
Dlv. reke-

Andere
Data
Metaal
Ct,culotte
opelschb.
Disconto’s
ningen
1)
Metaal
Beleen.
Btnn.
1

1
schulden
Data
mcl.

1

van van
wissels
1

1

Circu.

1
Rek. Crt.
20Jan. 1923….

1.208

1.696

1.005

1.219

466
bultcnl.
bultenl.
nr
pro. d.
en
1

latiet
partic.
13

1923….

1.221

1.759

1.034

1.226

379
saldi

vorde,.
provinc.
heleen.
1

1
__________

6

1923

1.221

1.823

675

1.223

396
1
Mrt. ’23 348.513
84.653
480.000
913.177
6.964.853′
122.976
21 Jan. 1922

1.476

2.069

848

1.099

1.053
22 Feb.’23 349.072
84.653
480
000
833.566
6.870 616!
185 601′
25Juli 1914
.,.

645

1.100

560

735

396
15

,,

’23 345.916
84.653
480.000 756.922
6.902.371j
118.693

‘)Sluitpost der activa.
2 Mrt. ’22 328.118
84.6531480.000
733.430
6.326
242!

188.958

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

219

VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.

FEDERAL RESERVE
BANKS.

Voornaamste posten in duizeaden dollars.

Goudvooriaad

1

l’.t(.
1 Zilver 1 Notes in
Data

Totaal

Dekking 1 In het
1

etc.

circu-
1

bedrag

F. R. Note.,
1
buitenl.
1

1

latte

7 Febr.’231
3.076.076
2.199.231

1143.28812.217.817
31 Jan. ‘231
3075.810
2.221.743

1151.33312.203.701
24

,,

‘231
3,080.137
1
2.225.288

141.84412.225.231

8 Febr.
‘221

2.291.352 2.024.824

1141.27712.166.179

1
1
Goud.
1 Algem.

Data
Wissel,
Totaal
Deposito’,
Geatori

1
Kapitaal
Dek.
kings
1

Dek-
1

kings. Pete.

1)
pete.
1)

7 Febr. ’23 754.254 1.964.441

107.810

73,5 77,0
31 Jan. ’23 785.817

1.991.062

107.703

73,3 76.9
24 ,,

1
23 774.282 1.990.826

107.648

70,6 76,4

8 Febr.’221 917.7é4 1.858.496

103.233

72,5 76,1
5)
Verhouding totalen goudvoorraad tegenover opeischbare
schulden:
F. R.
Notes en netto deposito.
1)
Verhouding totalen
voorraad muntmateriaal en wettig
betaalmiddel tegenover Idem.

PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.

Voornaamste
posten ja duizeuden dollars.

Daia Aantal
Totaal
uitgezette Reserve

1
b

de
1
Totaal
Waarvan
time banken
gelden en
F. R. bank,
deposiio’a
deposils
beleggingen

31 Jan. ’23
780
11.424.667
1.444.013115.4
1
5.296
3.728.502
24

’23
780
11.387.557 1.442 854 15.414.724
3.714.607
17

’23
781
11.495.696
1.433.712
1
5.633.325 3.735.272
1 Feb. ‘221
806
10.878.043
1.285.175113.627.883
2.979403

Aan het eind van ieder kwartaal wordt een overzicht
gegeven van enkele niet wekelijks opgenomen bankstaten,

EFFECTENBEURZEN.

Het is op de internationale beurzen merkwaardig stil
geworden. Niet alleen zijn de omzetten in liet algemeen
afgenomen, ook de koersfluctuaties hebben zich binnen enge grenzen bewogen, behoudens enkele uitzonderingen, waarbij
dan van bijzondere factoren sprake is geweest. De reden
voor deze inzinking, vergeleken bij enkele weken geleden,
moet waarschijnlijk worden gezocht in den stand van zaken
01) internationaal politiek gebied. Ondanks het steeds verder
ingrijpen toch van Frankrijk ten aanzien van de bezetting
van Duitsche gebieden, ondanks de niet-officieele, doch vaak
scherpe protesten, die te dezen aanzien in de Engelsche
pers tot uiting worden gebracht, ondanks de débacle, die
voor de ])uitsche industrie in aantocht schijnt te zijn, is
de algemeene tendens in politiek opzicht toch betrekkelijk
rustig te noemen. Daadwerkelijk ingrijpen, op een wijze,
die een plotselinge en scherpe verandering in het algemeen beeld ten gevolge zou hebben, schijnt voorinopig niet in de
bedoeling te liggen van de partijen, die rechtstreeks of
middellijk bij het conflict zijn betrokken. En de afspiegeling
van deze houding vindt men nauwkeurig op de fondsen.
markten van binnen
,
en buitenland.
Zelfs de beurs van B er 1
ij
n is niet sterk aangedaan. Tot
de vaste, doch niet heftig bewogen houding heeft natuurlijk
.

ook bijgedragen de zeer stabiele koers, die gedurende den
laatsten tijd voor de Mark wordt gehandhaafd. Het schijnt,
dat de contrOle over de deviezen-markt gemakkelijker valt,
dan men aanvankelijk in Duitschland heeft gedacht. Door
het. aandraaien van de crediet-schroef heeft men bereikt,
dat alleen bona-fide aanvragen voor buitenlandsche deviezen
op de markt komen, vermeerderd door de aankoopen van
hen, die de buitenlandsche betaalmiddelen contant kunnen
betalen. En de hierdoor zeer sterk ingekrompen markt
schijnt in de laatste dagen nog zoo te zijn vernauwd, dat
de Reichsbank met een betrekkelijk gering bedrag aan
middelen de stabilisatie van den Markenkoers kan be.
werken. Natuurlijk is het lang niet zeker, dat deze toestand
ook in de toekomst gehandhaafd zal kunnen worden. In
de eerste plaats zal afgewacht dienen te worden, welk succes
de ,,dollar”-leening bij de inschrijving zal hebben en welke
populariteit zij zal verkrijgen. Voorts speelt ook hier de
politieke toestand een rol van beteekenis; reeds hebben de
jongste dagen doen zien, hoe een verscherping der Fransche
maatregelen een tendens-verbetering met zich kan brengen.
En ten slotte zal wellicht de uitbreiding der bankbiljetten-
circulatie toch niet zonder invloed kunnen blijven. De
omloop aan ])uitsche bankbiljetten heeft thans de 3000

milliard overschreden ; zij bedraagt 3123,5 milliard Mark.
De geweldige toname komt in een scherp licht te staan,
indien men weet, dat één jaar geleden de biljetten-circulatie
nog slechts 115,8 milliard Mark bedroeg, voor twee jaren
65,5 milliard en voor drie jaren 39,5 milliard. Intusschen
wordt het meer en meer duidelijk, dat de groot-industrie
(en vaak ook ondernemingen van kleineren omvang) in de
depreciatie van de Maik en de hiermede gepaard gaande
totaal oncontroleerbare prijsverhoudingen, een middel hebben
gezien tot zeer krachtige versterking van hun positie. Tot
voor korten tijd werd deze versterking zooveel mogelijk
gecamnoufleerd ; thans, nu het den schijn er van heeft, alsof
aan de periode van hoog-conjunctuur voorloopig een einde
is gekomen, gaat men bier en daar er toe over, geweldige
dividenden uit te keeren, ten einde op deze wijze te trachten
althans het vertrouwen van het publiek te behouden, opdat
de kapitaal.bronnen niet verstopt zullen geraken. Zoo heeft
een papierfabriek een dividend van niet minder dan 375
pCt. gedeclareerd. Onder deze omstandigheden is het be-
grijpelijk, dat, ondanks het ontbreken vankrachtige impulsen,
het koerspeil van de geheele markt toch ietwat kon mon-
teeren; het index-cijfer van de Frkf. Ztg. geeft een toe-
name te aanschouwen van5259 tot 0093.
De markt te Londen is eveneens kalm van toon geweest,
met een lichte neiging tot reactie, ondanks het feit, dat
de geldmarkt ruim is gebleven en de berichten uit de
industrie gunstig. Ook de Stelingkoers bleef vast, waartoe
eensdeels de vermindering in het totaal der begroote uit.
gaven, anderdeels de reductie van de vlottende schuld heeft
medegewerkt. Gilt-edged fondsen bleven gezocht, doch toch
niet in. dezelfde mate als weken achtereen ht geval is
geweest. Een zekere mate van vermoeienis valt niet te
ontkennen; ook de onzekerheid ten aanzien van de naaste
toekomst speelt hier een rol.
])e beurs te Parijs heeft op sommige dagen vrij groote
koersbewegingen te aanschouwen gegeven. Eensdeels stonden
deze in verband met de fluctuaties op de valuta-markt,
veel meer echter waren de eischen, die bij de maandwisse.
ling tot uiting kwamen, de oorzaak. Naar het schijnt,
bestonden er voor sommige kringen eenige moeilijkheden
ten aanzien van crediet-verschaffing, hetgeen in enkele
gevallen tot liquidaties heeft geleid, die via de buiten-
landsebe markten werden uitgevoerd, voor zoover het al-
thans hiervoor in aanmerking komende fondsen betrof.
Ook hierdoor werd de markt te London gedurende enkele
dagen van de afgeloopen week gedrukt. Te Parijs echter
heeft uien zich vrij spoedig hersteld; waar de koers van
den Franc evenwel slechts geringe fluctuaties heeft aan-
getoond, heeft men aan de Seine ook voor het grootste
deel de voorkeur aan afwachten. gegeven. Alleen bank-aan-
deelen waren meer dan andere gevraagd, vermoedelijk in
verband met de gunstige resultaten van vooraanstaande
instellingen, gedurende het achter ons liggende jaar behaald.
In het algemeen worden dezelfde of iets hoogere dividenden
uitgekeerd.
Te N e w Vork was de beurs vast voor industrieele waar-
den, vooral na de aankondiging van een dividend van
50 dollarcents per aandeel door de Anaconda Copper
Company. Niet alleen deze aandeelen, doch ook andere
soorten, o. a. aandeel.en Smelting & ]Iefining, werden hier-
door gestimuleerd Wat optimisme betreft, heeft Wallstreet
overigens nog niets van zijn houding verloren; mag men
de allerwegen verspreide berichten gelooven, dan hebben
de diverse industrieele ondernemingen nog zooveel onuit-
gevoerde orders geboekt, dat zij ten minste tot het einde
van het loopende jaar op volle capaciteit zullen kunnen
werken.
T en onze n t is de markt buitengewoon kalm geweest. Noch
naar de eene, noch naar de andere zijde zijn koersvariaties
van groote beteekenis naar voren gekomen. Het spreekt
bijna vanzelf, dat onder deze omstandigheden de beleggingsJ
markt een vast beeld heeft vertoond, temeer, waar de
geldmarkt ten onzent in het geheel geen moeilijkheden veroorzaakt. Sterk gezocht waren, wat binnenlandsehe
sooiten betreft,

de diverse Nederlandsch-Indische leeningen;
voor de buitenlandsche soorten viel de aandacht weder op
Russische papieren. Bijzondere aanleiding heeft hiervoor niet bestaan; veeleer moet men de beweging beschouwen
als een periodiek terugkomende speculatie in fondsen, die
door hun laag koerspeil nogal eens aantrekkelijk zijn voor
minder kapitaalkrachtige personen. Van de overige buiten-
landsehe staats.obligaties vielen Braziliaansche soorten op
door een reactie tén aanzien van het in de vorige week
bereikte koerspeil.
– Zeer kalm heeft zich de suikermarkt gehouden, ondanks
devaak niet onbelangrijke fluctuaties in de Cuba-noteerin-gen. Aan onze beurs heeft men zich echter merkwaardiger..

220

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart 1923

26 Feb. 2 Mrt. 5 Mrt.

6

0
10 Nederland 1922 ……100
1
/,
10071
8
1003-

1/
5

0
/0

1918 ……89’/

89
1
1,

89
1
116
4i1
0
10

,,

1916 ……88ij1,

88
1
18

88′!,

+ ‘/,,
4

0
/0

,,

1916 ……82’/

82

82
1
1,
5

3’1
2
0
/0

,,

73
1
/, 73

72% –
3
0/0

,,

6334

6318

6316 —
21,
0
/0
Cert. N.
W.
S
. ………
53
5
/
ie
53%

5315/, +
11

7

s/
o
OostIndië 1921 ……102
1
/,, 102/
8
102’/,o +
K
6

01

,,

1919 ……96/,,

96
1
‘1, 961,

?j
5
01
0

,,

1915 ……931/
5

94%

94% + I/,
4
8/
Oostenr. Kronenrente

1

1
5

°io
Rusland 1906 ………33/,

5%

5% + 1
7
18
4
o/
Rusl. bij ilope & Co

371
8

4%

5

–1-
1113
4
0/,
Japan 1899 …………67K


5
0/
Brazilië 1895 ………557/a

53% — 2
5
1,
8
0/5
San Paulo 1921……97K

97
13
he 98

+ %
6
0
/0
Amsterdam 1920 …… 101% 101% 101
16
1,,
+
5
h,
7 ol
o
Rotterdam 1920 …… 102% 102% 102%
+
K
wijze eenigszins afgewend van die noteeringen en heeft
men meer rekening gehouden met de resultaten, die door
de ondernemingen werkelijk behaald kunnen worden in
verband met de afdoeningen van terniijnsuiker door de
V. J. S. P. Nu zijn deze afdoeningen wel zeer bevredigend
te noemen, doch een speculatief element ontbreekt hier,
zooals vanzelf spreekt, ten eenenmale. Hierdoor is de
betrokken markt-af deeling ook veel rustiger geworden. Ook
is de technische marktpositie nog steeds niet zoodanig,
dat sterke fluctuaties in de hand worden gewerkt. Alleen
in de allerlaatste dagen der beursweek is in verband met
den verscherpten toestand in Duitschland een geringe
contramine-positie opgebouwd, die echter te zwak is, om
veel invloed uit te oefenen:
De suikermarkt, die gedurende de laatste weken den
hoofdsehotel van onze markt heeft gevormd, heeft natuurlijk
ook thans invloed uitgeoefend, met het gevolg, dat de
overige afdeelingen vrijwel hetzelfde beeld te aanschouwen
hebben gegeven. De rubbermarkt vormde één der uit-
zonderingen door een eenigszins flauwe tendens aan den
dag te leggen, minder als gevolg van groot aanbod, dan
wel uit gebrek aan belangstelling. Industrieele aandeelen
bewogen zich op iets hooger peil. Daarentegen waren
petroleum-aandeilen aan Vrij groote koersbewegingen onder-
hevig; het resultaat is echter voor het boofdfonds zoodanig
geweest, dat de slotkoers van de achter ons liggende week
bijna niet verschilt van dien in de vorige berichtsperiode.

26 Feb. 2Mrt. 5Mrt.
Rij:ingof

Amsterdamsche Bank ……121% 120
7
1
8
1201/8 – lis
Incasso Bank ………………93%

94%

+ 1
Koloniale Bank ……………166%

170%

166’1
8

5
18
Ned.Jiandel-Mij.cert.v.aand. 142% 143%

+ 1
Rotterd. Bankvereeniging… 92%

93% —

+ 1
Amst. Superfosfaatfabriek.. 38

38%

+ %
Van Berkel’s Patent ………36

35

36’1 + %
Gouda Kaarsen ……………107% 103% 104

— 3%
Holl.Draad- enKabelfabriek 88

89%

89% + 1%
Jurgens’Ver.Fabr.gew.aand. 54

57%

5618 + 218

pr. aand. 64

68
3
/
s

66

+ 2
Leerdam Glasfabrieken ……37

39’1

39% + 2%
Philips’ Gloeilampenfabriek 236% –

239% + 3
Vereenigde Blikfabrieken… 889

8934

+ 1
Vereeu.ChemischeFabrieken 37

37% 37% + K
Compania Mercantil Argent. 13%

14

13

—%
Cultuur-Mij. d. Vorstenland. 174% 177

174


Handeisver. Amsterdam …… 4598% 474% 464% + 4%
Handelsverg. Reis & Go ……. 30K

32

31

+ %
Int. Crediet- en Handeleverg.

Rotterdam ………………175

1729 —2%
Linde Teves & Stokvis ……77%

77

76

— 1%
Tels & Co’s Handel-Mij ……. 61/,

6
1
18

79 +
1/,
Redjang Lebong Mijnb.-Mij. 100% –


Gecons. Holl. Petroleum-Mij. 119K 121% I231
8
+ 431
8

Kon. Petroleum-Mij. ………
399K
409% 4009 + 1%
Orion Petroleum-Mij……….

Afgest. Aand. 29%

29% 29%
Amsterdam-Rubber-Mij …… 146% 152

147% + %
Nederl..Rubber-Mij. ……… 68%

7034

+ 2
Oost-Java-Rubber.Mij. …… 222% 218

211% — 11
Deli-Batavia Tabak Mij. … 342% 344
5
!, 338

– 4%
Deli-Maatschappij …………308% 3169 310

+ 1%
Senembah-Islaatschappij … 368

3779 37134 + 334

De Scheepvaartmarkt was nogal verdeeld; gedecideerd
flauw waren echter aandeelen flollandsche Stoomboot Maat-
schappij in verband met allerlei geruchten omtrent deze
onderneming. Eenerzijds werd deze week ter beurze met

stelligheid een reorganisatie voorspeld, anderzijds werd
beweerd, dat de vaart op de Noordzee door de grootere
kolen-transporten zeer loonend is geworden. Hierdoor werd
een zekere nervositeit opgewekt, die zich ten slotte heeft
geuit in een neergaande tendens.

26Feb. 2Mrt.
5Mrt.
Rij:ingof

Holland-Amerika-Lijn

……
124
126%
123%

,,

,,

,,gem.eig
109
112
109%
+
34
Hollandsche Stoomboot-Mij
36%
36
31
31

5%
Java-China-Japan-Lijn ……
89
92 93
+
4
Kon. Hollandsche Lloyd
10%
9
15
/10 9%

1
Kon. Ned. Stoomb.-Mij …….
74

7534
+
1%
Konink.Paketvaart.Mij.


106’/,
107
105

118
Maatschappij Zeevaart …….
64%
67
65
+ %
Nederl Scheepvaart-Unie
113%
113
7
18
111
51
s


1
7
18
Nievelt Goudriaan …………
112%
110%
110
—2%
Rotterdamsche Lloyd………
129 129
8
/
129
3
1
+
3
18
Stoomv..Mij ,,Nederland”.

144
8
18
144
71
1421

1%
,,Noordzee”
44%
42%
-.

1%
De Amerikaansche afdeeling
was vast in
verband met
de koersen van Wallstreet.

26 Feb.
2 Mrt.
5 Mrt.
Rii:ingof

Americ. Smelting
&
Refining
64’/,
69%
69
1
/1

+
5
Anaconda Copper

…………
104
107%
107″1,
+
3″b,
Studebaker Corp.

…………
123%
126%
124%

+
1%
Un. States Steel Corp. ……
108’/,,
109%
110%

+
113/,,
Atchison Topeka ……………
108
13
/,,

108%


6
/18
Ene

…………………………
13%
12
11
1
1e

131
8

4

1/
Southern Pacific …………..
.-
96
1
16
97
98
1
1
1
+
2
Union Pacific ………………
l46/


Int. Merc. Marine orig. gew.
11
0
1,
6

12
1

+
19/35
preI.
43%
42
43/,


1/,,

:De geldinarkt

bleef ruim en stabiel; prolongatie
3% pCt.

GOEDERENHANDEL

GRANEN.
Na den val van den prijs van tarwe in Chicago van ca.
3 cent, waarover wij in ons vorig overzicht spraken, vond
eenig herstel plaats, zoodat de Mei-termijn weder 2 cent
honger liep. Daarna trad opnieuw een daling in doch op
5 Maart werd het verlies weder bijna geheel ingehaald, zoodat de markt sluit voor Mei op 1.1871
8
tegen 1.17%
op 26 Februari j. 1. Hieruit blijkt hoe de markt zich in
Nood-Amerika houdt niettegenstaande in den algemeenen toestand nog weinig verandering gekomen is. Voor zoover
is na te gaan, zijn de berichten over den nieuwen oogst
van winter-tarwe gunstig. De laatste dagen is in de streken,
die door droogte te lijden hadden, regen gevallen. Onge-
twijfeld zullen wij binnenkort duidelijker berichten ont-
vangen over den stand van den nieuwen oogst nu de
winter bijna voorbij is. Van nu af aan zullen die oogst-
berichten wel een heel belangrijke rol spelen, want weder-
om zal naar voren komen de mogelijkheid van minder
goede oogsten in Noord-Amerika, wat gezien het aandeel
dat de Vereenigde Staten en Canada in de graan-voor-
ziening van de wereld hebben, van zon overwegend belang
is, dat een grooter of kleiner overschot van den ouden
oogst daarbij in het niet valt. Dat er van den ouden oogst
een zeer ruime voorraad over zal blijven wordt hoe langer
hoe waarschijnlijker. Ook deze week is de zichtbare voor-
raad zoowel in de Vereenigde Staten als in Canada nog
iets toegenomen. De verschepingen waren wat Amerika
betreft, aanzienlijk ruimer, doch aangezien Australië slechts
weinig verscheepte, is het totaal niet zooveel grooter dan
anders het geval zou zijn en na de tamelijk kleine ver-
schepingen’ der laatste weken, is de hoeveelheid onderweg
niet buitengewoon groot. Terwijl in Engeland de vraag
nog teleurstellend bleef, verbeterde deze in sommige landen
van het Continent. De Australische tarwe vindt voor-
namelijk haar weg naar Italië. Ook Duitschland trad af
en toe op als kooper, doch het moet hier vermeld worden
dat bovendien Duitschlad kort geleden ca. 20.000 tons
Rogge gekocht heeft van
Rusland,
welke hoeveelheid in-
derdaad geleverd schijnt te worden. Deze export van Rus-
land is natuurlijk een merkwaardig verschijnsel, vooral
als men in aanmerking neemt dat nog steeds, zij het in
verminderde hoeveelheden, graan naar het noodlijdend
Rusland verscheept wordt. Ook al staat deze export in
verband met de moeilijkheden van het binnenlandsch ver-
voer, toch mag deze transactie abnormaal genoemd worden.
Met dat al zal men er rekening mee dienen te houden, dat
mogelijk vroeger dan men zulks verwacht had, Rusland
weder als exporteur zal optreden. Mocht dit werkelijk het

7
Maart
1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

221

Noteeringen.

Chicago

t

Buenos Ayre,

Data

Tarwe
1

‘-,’

Lijnzaad

L000prijzen te Rotterdam/Amterdain.

Soorten

1
5Maart
1
26 Februari t 6 Maart
1

1923

1923

t

1920

3Mrt.’23

1181
75
1
18
45
11,70
9,-
19,85
24Feb.’23 117
74
1
/8
44
1
/8
11,70
8,90
19,60
3Mrt.’22

14581
8

66
8
/8
411
14.60
8,75 22,15
3Mrt.’21

173
71}
47
17,35 10,40
15,15
3Mrt.’20 265
1469
823
16,45
6,95
26,45
20
Juli’14

82 56
1
/
3634
9,40
5,38
13,70

AANVOEREN in
1

Tarwe
3

…………..
‘)
12,75
13,-
16,75
Rogge (No. 2 Western)
1)
10,50 11,20
13,75
Maïs (La Plata)

……’)
198,-
199,-
245,-
Gerst (48 lb. malting)
.
.)
177,- 178,-
235,-
Haver (38 ib. whitecl.)
.
.1)
10.30 10,35
12,-
Lijnkoeken (Noord-Ameri-
ka van La Plata-zaad)’)
13,25
13,50 18,35
Lijozaad (La Plata),.
.
,)
414,-
412,-
480,-
1)
p.
100
K.G.

3)
p.
2000
K.G.

3)
per 1960
K.G.
)
Nr. 2 Hard/Red Winter Wheat.

ons van 1000
K.G.

Rotterdam

1

Amsterdam

Totaal

Artlkden.

25 Febr.13 Mr!.
t

Sedert

Ooereenk.

1
25 Febr /3 Mr!.

Sedert

t
Oocreenk.
1923

1 Jan. 1923

tijdtiak 1922

1923

1 Jan. 1923

tijdvak 1922

1923

1922

Tarwe ……………..
13.724
152.894
80.478

6.262 325
159.156
80.803
12.472
106982
4.467



106.082
4.467
Boekweit …………..
346
2.321
5.433
– –

2.321
5.433
Rogge

……………..

9.813
139.338
167.343
3.470
22.571
29.330
161.909
196.673
…458
26.801 17.985
591
4.127
1.191
30.928
19.176 315
13.912
8.197

228

14.140
8.197

MaTe

………………

243
21.850
29.848

13.212
22.446
35.062
52.294

Gerst

……………….
Haver

……………….

4.514
37.120
34.128

1

470
37.120
34.598
Lijuzaad ……………..
Lijnkoek ……………
698
12.919
7.041 209
2.826
1.827
15.745
8.868
Tarwemeel ………….
Andere ineelsoorten

239
2.172


900
239
3.072

geval zijn, dan zullen voorloopig de importeerende landen zich
niet ongerust behoeven te maken over een te gering aanbod.
In M ai s was de handel in de afgeloopen week al
buitengewoon traag. Ofschoon de verschepingen klein bleven,
toonde geen enkele markt belangstelling.
De verschepingen van Argentinië vielen ook deze week
nog verder af, zoodat het aanbod van Plata-rnaïs, onderweg
naar Europa, zeer gering is. Noord-Amerika blijft vrij
dringend aanbieden; de prijzen in Chicago bleven evenwel
goed gehandhaafd, zoodat de Mei-termijn sluit op
75’1
tegen
73o1
een week tevoren. ilamburg bleef nog steeds
de beste markt voor Noord.Amerikaansche maïs.
Het tekort aan maïs.verschepingen wordt voor een groot
deel opgeheven door een teveel aan gerst van den Donau.
Deze graansoort is tot aanmerkelijk lagere prijzen dan
mais aangeboden, wat niet wegneemt, dat het aanbod nog steeds blijft overheerschen, zoodat de prijzen slechts ter-
nauwernood, gehandhaafd kunnen worden.
Voor Haver bleef de belangstelling gering, doch de
prijzen bleven ongeveer onveranderd.
Een vaste sternhing heerschte gedurende de geheele week
in de Lii n za a d-markt, ofschoon de omzet niet bijzonder
groot was aangezien Argentinië geen concessies deed. De
vraag voor L ij nol i e bleef evenwel van dien aard dat de
prijzen voor dit artikel geleidelijk hooger liepen. Van de
verschepingen van Argentinië ging bijna de helft naar
Noord-Amerika en aangezien in dezen tijd van het jaar
slechts heel weinig van Indië verscheept wordt, is de voor
Europa beschikbare hoeveelheid lijnzaad niet bijzonder
groot. Berichten over vraag van lijnolie in Engeland van
Amerika blijven voortduren. De noteering van ljnzaad
in Duluth liep evenwel de laatste week, wat spoedige
levering betreft, aanzienlijk terug, De vraag voor Lijn olie
en daarmede voor z a a d. schijnt evenwel in de Vereenigde
Staten nog steeds zeer groot te blijven.
N e d e r 1 a n d. – In den toestand van de markten
hier kwam weinig verandering. De omzet van alle graan-
soorten bleef zeer gering; ook deze week bepaalde de vraag
voor tarwe zich tot spoedig leverbare partijen voornamelijk
La Plata.
In M a ï s ging al zeer weinig om. Door gebrek aan
vraag voor graan naar Holland zijn de Stoomvaartljnen
in Amerika wel gedwongen zeer lage vrachten op Rotter-dam aan ie nemen, hetgeen de prijzen hier verder gedrukt
heeft. De voorraad Maïs bleef vrijwel onveranderd. Het
grootste gedeelte van de aanvoeren werd door de con-
sumptie opgenomen, dank zij de ietwat betere vraag die
zich Maandag j.l. deed gevoelen.
Ge r s t bleef onveranderd traag, met in verhouding tot
het aanbod, te geringe vraag.
Lii n z a a d vast gestemd doch met beperkten omzet.
De olie-prijzen liepen op, doch de moeilijkheid om lijn-
koeken te verkoopen, neemt toe. Ook Amerikaansche lijn.
koeken daalden verder in prijs.
6 Maart
1923.

SUIKER.
De Suikermarkt in
New-York
fluctueerde deze week nogal
en ook de overige wereldmarkteu waren hiernaar gestemd.
Spot Centrifugals openden op $c.
7,03
en sloten op $c.
7,28,
terwijl deze noteeringen voor Mei resp. waren: $c.
5,23
en
$c. 5,41,
voor Juli $c.
5,32
en $c,
5,411$c. 5,57
voor September.
F.O. Licht duidt de mogelijkheid aan, dat voor de komende
campagne de uitzaai in
Duitschiand
minder zal bedragen dan in het afgeloopen jaar in verband met het feit, dat de
verbouw van andere gewassen voor de boeren meer rendabel
zal zijn. Voor de campagne
1922123
is de laatste raming
van
1.500.000
tonsruwe suiker voor Duitschland waarschijnlijk
nog iets te hoog.
In
Tsjecho-o9lowakye
wordt voor de nieuwe campagne
een uitzaai verwacht van 10 tot
15 ol
o
meer dan dit jaar. F.O. Licht’s ramingen voor de Europeesche Bietsuiker-
oogsten zijn thans als volgt:
1922/23
1921122
Tons Tons

Duitschiand

……………
1.500.000
1.300.000
Tsjechoslowakye

………
725.000
653.000
Oostenrijk ………………
20.000
16.300
Hongarije

………………
70.000
60.900
Frankrijk

………………
510.000 305.000
België ……………………
280.000 290.000
Holland

…………………
260.000
380.000
Denemarken ……………
91.000
146.800
Zweden

…………………
71.800
235.000
Polen

……………………
312.000
174.000
Italië

……………………
260.000 217.500
Spanje

…………………
170.000 83.000
Rusland …………………
200.000
50.000
Overige landen …………
105.000 76.200

Totaal in Europa
4.574.800 3.987.700

terwijl de zichtbare voorraden
worden opgegeven met:

1923
1922

1921
Tons
Tons

Tons
Duitschland 1 Jan.
’23
1.002.275
808.164

841.466
Tsjechoslowakije 1 Febr.
’23
411.022 379.898

555.255
Frankrijk 1 Jan.
’23 239.783
176.815

261.727
België 1 Jan.
’23
127.745 127.520

187.160
Holland 1 Febr.
’23
100.027 160.446

171.044
Engeland 1 Febr.
’23 308.230
123.995

395.412

Totaal in Europa
2.189.082 1.776.838 2.412.064
Ver. St. (Atl. h.) 1 Febr.
’23
51.694
53.231

57.122
Cuba (alle havens) 10 I’ebr.
’23
337.080
767.780

432.320

Totaal
2.577.856 2.597.849 2.901.506
In
Engeland
verhoogden raffinadeurs hunne prijzen voor
alle soorten weer eenigszins.
Op
Java
verwacht men algemeen dit jaar een kleineren
oogst dan verleden jaar, doch het is nog te vroeg dit onder
cijfers te brengen.

De markt aldaar fluctueerde eenigsains, doch bleef een
vasten ondertoon behouden. De V. J. S. P. verkochten nog
wat Muscovados uit den Ouden Oogst tot
t
16.- e.k. De
totale verkoopen uit den oogst 1923 beloopen thans onge-
veer 21 millioen picols, waarvan 11 millioen Superieur,
ruim 5 millioen No. 16 en hooger en ongeveer 43. snillioen
IIuscovados.
In de tweede hand werd disponibele suiker tot
t
19.50
eerste kosten verhandeld.
Gedurende de maand Februari werden uit
Çitba
1.33.000
tons naar Engeland verscheept.

De laatste Cu b astatistiek luidt als volgt:

1923

1922

1921
Tons Tons Tons
Weekoutvangsten N.O. 24 Febr. ’23 172.863 161.667 155.305 Tot. sedert 1 Dec. ’22-24 Febr. ’23 1.175.769 665.712 797.556
Aantal werkende fabrieken 178 172 186
Weekexport 24 Febr. ’23

141.950 55.421 71.998
Totale export 1 Jan.-24 Febr. ’23 757.855 251.000 310.745
Totale voorraad 24 Febr. ’23

417.920 868.765 588.927

Hier te lande heerschte op de markt in het begin der
week in overeenstemming met Amerika eene flauwe stem-
ming, die zich evenwel na het hooger afkomen der New-
Yorksche noteeringen herstelde. De markt sloot prjshoudend
met prijzen van
t
35.124
/
t
34.623. voor Maart,
f
35.-1

f
34.75 voor Juni en
f
33.-1
t
32.75 voor Augustus levering.
De omzet gedurende de afgeloopen week bedraagt circa
3400 tons.
NOTEERINGEN.
Amster.
Lona’en
New York
96pCi.
1
White Java

Amer. Gra- Data
dam per
Flr /Mrt.
Tate
f.o.6. per
1
nulatedc.if.
Centri-
Cubes
No
IMrt/ApII
Juni/Juli

Maart/April
fugals

Sh. Sh.
Sh.
Sh.
$
ets.
1 Mrt. ’23
f34
649
2713
1 251- 321-
7,40
21 Feb. ’23
,,35
1
1
649
26!-.
1

2516
301-
5,03
1 Mrt.’22,.21
5
/ie 51/3
231-
1

1719
1819
3,79
1 Mrt. ’21
,,

721-
421-
1
3416
381- 5,77
4Juli ’14
,,”l
“‘t’
s
181-

1



3,26

KATOEN.

Noteering voor

eo-Katoen.

(Midd.ling Uplands).

3M,t’23
124 Febr.’231
17
Febr.’231
3MrL’22
1

3,14′,t.’21

New York voor
Middling

..
30,90e
29,75e
28,50e
18,55e
11,50e
New Orleans
voor Middling
30,75e
29,75e
28.63 c
17,- e 11.- c
Liverpool voor Fy Middling
16,54 d’
16,44 d
l
i

16,03 d
5

10,28 d
7,27
d
1)
2 Maart
2)
23 Febr.
3)
16 Febr.

Ontvangsten in- en uitvoeren van Aimerikaansohe havens.

(In dulzendtallen balen)

1 Aug ’22
Overeenkomstige perioden
tot

3Maart’23
1921-’22

1920-21

Ontvangsten Gulf-Havens..
4056 3154
3581

11

Atlant.Havens
925
1184
1017
Uitvoer naar Gr. Brittannië
1169
1012
1183

11

‘t Vasteland.
2560
2768 2237
,,

Japan etc…


Voorraden
in
duizendtallen
3Maar1’23
3 Maart’22
4Maart’21

Amerik. havens
……….
722
1095
1416
Binnenland
…………..
867
1341
1618
.

76
124
New York

……………69′)
New Orleans
…….. ….
.
.

273
419
Liverpool

……………

.641)
797 998
1028
1)
23 Februari.

Marktbericht van de Heeren Sir Jacob Behrens & Sons,

Manchester, d.d. 28 Februari 1923.
Amerikaansche katoenmarkten zijn in een zeer zenuw-
achtigen toestand en prijzen fluctueeren zeer gemakkelijk.
De neiging is echter tot steeds hoogere prijzen, daar men
wel merkt, dat de voorziening voor dit seizoen zeer on-voldoende zal zijn, zoodat prijzen deze. week ten slotte
20 punten hooger zijn. Wat den nieuwen oogst betreft, houdt
men iets rekening met de mogelijkheid van een grooten
oogst en voor Octoher-levering zijn prijzen dan ook gedaald.

Het verschil tusschen Maart en October is nu bijna 2 d.
per lb. en dit groote verschil zal verbruikers er wel toe
brengen, hunne aankoopen zoo lang mogelijk uit te stellen
en niet meer te koopen dan zij absoluut noodig hebben.
Egyptische katoen wordt goed gevraagd bij ouveranderde
prijzen.
Verbruikers van Amerikaansche katoen hebben zoo weinig
vorderingen gemaakt, dat men thans tracht alle fabrieken
14 dagen te sluiten, ten einde de spinners in staat te
stellen hunne steeds toenemende voorraden op te ruimen.
De vraag voor garens is zeer onvoldoende en zaken zijn
alleen mogelijk tegen zeer verliesgevende prijzen. Biedingen
voor export zijn ook zoo laag, dat bijna geen zaken tot
stand komen. De markt in het Oosten schijnt niet te
beseffen, dat kostprijzen in Europa steeds hooger vorclen.
Voor Indië bericht men enkele verkoopen, doch de meeste
biedingen zijn zoowel voor Amerikaansche als voor Egypti-
sche garens 3 d. per 1h. te laag. Voor garens voor de
ververijen gaat nog iets om, doch ook tegen slechte prijzen,
terwijl voor getwijnde garens heel geen belangstelling bestaat. Er zijn steeds meer spinners, die in plaats van
Amerikaansche katoen thans Egyptische verspinnen.
Wat de doekmarkt betreft, zijn prijzen vast en in enkele
gevallen zelfs iets hooger. Biedingen voor Indië blijven op
dezelfde basis en waar deze in den regel niet tot zaken
kunnen leiden, zijfi er wat minder orders aan de markt.
Biedingen van China zijn iets hooger, doch deze kunnen
ook nog niet worden geaccepteerd. De meeste berichten zijn
dan ook zeer – pessimistisch, doch er schijnt over het
algemeen wel belangstelling voor manufacturen te bestaan
en indien men slechts meer vertrouwen .krjgt in de tegen-
woordige kostprijzen, is het wel waarschijnlijk, dat er
weer meer zaken tot stand zullen komen.

21
Febr. 28 Febr.

Oost. koersen.
20
Febr.
27
Febr.
Liverpoolnoteeringen.

T.T. op Indië

1/3k 1 4u1
F.G.F.Sakellarides 17,50 17,40 T.T.opHongkong2,29 213
G.F. No. 1 Oomra 10,05 9,80 T.T.op Shanghai
1)
3/09
1)
Feestdag.

KOFF1,

(Mededeeling van de Makelaars G. Dmiring & Zoon, Kohl
& Witkamp, Leonard Jacobson & Zonen
en G.
Bij dendijk).

Noteeruigen en voorraden.

Data Rio
Santos
Wisselkoers

[
__
_ ____
Voorraad
Prijs

No.7
Voorraad
1

1

Ns.4

3 Mrt. 1923
1.233.000 22.475
2.001.000
1
23.700
5151

24 Febr. 1923
‘)
1)
1)
)’
1)

17

,,

1923
1.290.0001
22.050
2.119.000(23.800
531i
las
3 Mrt. 1922
1
.
944
.
000
1
13
.
200

2.828.0001
17.000
7Il/,

Ontvangsten.

Rio

Sanlos
Data

Afgdoopen

Sedert

Afgeloopen

Sedert
week

1 Juli

week

1 Juli

3 Mrt. 1923

44.000 2.225.000 189.000 5.492.000
3 Mrt. 1922….

57.000 2.996.000

120.000 6.006.000
1)
Feestdag.

Statistiek der firma
G.
Duuring & Zoon.

Zichtbare voorraad op 1 Maart 1923 in duizenden balen.

1923 1922
1921 1920
1919

Voorraad in Europa..
1.930 1.835
2,025 2.078
558
StoomendJBrazilië ..
509 914
528
301
1.141
n.Europa kOost-Indië.
4
11

2.443 2.760 2.553 2.379
1.699

Voorraad Ver. Staten
1.091
1.453
1.901
1.410 922
Stoomend
naar’Brazilië ..
634
321
697
654
1.072
Ver.Statenj

4.168
4.534
5.151
4.443
3.693
Voorraad in Rio
….
1.232 1.982
452
445

814
Santos..
2.056
2.767
3.164
3.826
7.073
Bahia
24 45
40 23
61

Totaal
……
7.480
9.328
8.807 8.737
11.641

1922
1922 1920
1919 1918

Op

1

Februari
……
7.739 9.289
8.777
9.309
11.655
Op

1

Juli 1922
……
8.639
8.700 6.750
10.336
11.702

7 Maart 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

223

NEDERLANDSCH-INDISCHE THEE.

(Opgave Pakhuismeesteren van de Thee.)

(Herleid tot 111 Kisten.)

Voorraad 31 Januari 1923 …………32.242
Sedert aangevoerd………………..
19
.
198

51.440

Sedert afgeleverd ………………..18.993

Voorraad heden ………………….32.44
7

Waarvan in de eerste hand ……….11.393

Amsterdam, 28 Februari 1923.

RUBBER.

‘De stemming was de afgeloopen week
zeer
kalm en er zijn
nagenoeg geen zaken tot stand gekomen. Af en toe ver

beteren zich prijzen wel wat, maar brokkelen telkens weer af.
Het slotnoteeringen zijn als volgt:

einde voorafgaande week:
Prima Crpe Mqart . . . . 97

ct

………. 9634ct.
April/Juni

98

,, .
….

….
97

Juli/Sept.. . 9234

,,

………. 9934

Smoked Sheets £daart – . 97

,,

………9834
April/Juni 98

100

Juli/Sept.

9934
,,

……….102

6 Maart 1923.

COPRA.

De markt was deze week voortdurend zeer vast gestemd
en ging er tot stijgende prijzen zeer veel om. Fabrikanten
kochten zon veel mogelijk stoomend, doch hiervan is niet
veel te krijgen.
De markt sluit willig, met koopers tot:
Java f.m.s. stooniend …………../ 35,1234
Java f.m.s. Februari/April ……….. .. 34,75
Java f.m.s. Maart/Mei ………….. ..34,60
5 Maart 1923.

VETTEN EN OLIËN.
(Ontleend aan ,,Cerealia”).
Soyaolie. In tegenstelling met de daaraan voorafgaande
week, was de stemming voor soyaolie in de afgeloopen
week zeer kalm. Er was weinig aanbod en koopers waren
niet genegen iets te ondernemen.
Cocosolie. Prijzen bleven vast, doch de stemming was stiller. Alleen in Cochin- en Ceylonolie ging iets om. In-
landsche ruwe werd haast niet gevraagd.
Katoenolie. In katoenolie is de toestand weinig ver-
anderd. Amerikaansche katoenolie zonder zaken, Engelsche
olie kalm. Alleen voor ruwe olie trad een prijsverhooging in.
Palmoli e. In de afgeloopen week bleven prijzen voor
palmolie Vrij stabiel, hoewel sp’eciaal Mediums aanvankelijk
iets hooger genoteerd werden. Veel belangstelling bestond
er voor latere termijnen, doch verkoopers wilden hierop
niet ingaan.
Paimpittenolie werd voor directe levering schaars
aangeboden. Alleen de tweede hand kon door billijke offer-
ten nog een en ander afdoen.
Vetzuren. In alle qualiteiten was het aanbod gering,
doch de hoogere prijzen werden door koopers gaarne inge-
willigd.
01e o 0 ii. Eerste soorten oleo oil werden deze week,
loco en stoomend, tot / 77 en / 78 afgedaan. Loco tweede
soort noteerde / 60, terwijl derde soorten / 55 afgedaan
werden.
Voor stoomende eerste soorten werd gevraagd
f
78, voor
stoomende tweede soorten
f 60.
Premier Jus. Loco La Plata Extra / 56, stoomend
/ 55,50, Maart en April/aflading / 56157. Loco Zuid-Arne-
rikaansche tweede soorten / 54, stoomende tweede soorten
/ 55. Loco mutton Jus / 52. Loco Noord-Amerikaansche Extra’s / 68, loco Noord-Amerikaansche tweede soorten

f
56.
Oleo Stearine. Extra Oleo Stearine Noord-Amerikaan-
sche, op prompte aflading tot
f
60 afgedaan.
Eetbare talk, loco
f
50.
Technische talk. Zuid-Amerikaansche soorten No. 1,
loco, stoomend en op aflading tot / 48 gedaan. C ook ing f a t. Zuid-Amerikaansche qualiteit, prompte
aflading / 52,50.
Neutral Lard. Loco Choice / 78enhooger. Op aflading
Choice.gedaan tot / 75, doch de prijzen werden later ver-
hoogd tot / 77178.
Pure Lard. Vast, Op Maart-aflading luidden de offertes
van $ 30 tot $ 3134 ; voor stoomende kisten werd / 79
gevraagd. –

Spek. Op aflading werd afgedaan: Short fat backa
8
1
10

f
61, 10112
f
63, 12114
f
65, 16118 $ 28,50. Verder geno-
teerd 10112 $ 2534, 12114 $ 26. 14/16 $ 27, 16118 $ 2834.
Katoenolie. Loco Wesson 44 E.
f
61.
Geraff. Coco svet booger. Voor prompte levering vraagt
men / 57158 f. o. b. binnenland.
Palmpittenvet. Prompte aflading £ 46/7 per ton ci.f.

Rotterdam.
Palmpittenolie. Prompte afiading £ 42/2. per ton
c. i. f. Rotterdam.
G e h a r d Vet. 40j420 / 53, c. i. f. Rotterdam.
Geraff. Soyaolie. April-levering f.o. b. binnenland

/ 53,75.
Ruwe Soyaolie. Febr./Mrt.-aflading £ 361101. in bulk,
£ 401.1- in barrels.
Arachideolie. April-levering f.o. b. binnenland
f
60.

Rotterdam, 3 Maart 1923.

STEENKOLEN.

(Veertiendaagsch overzicht).

De kolenniarkt heeft gedurende de geheele maand Ee’
bruari in een min of meer chaotischen toestand verkeerd.
De prijzen zijn voortdurend gestegen, n’en déplaise de
Amerikaansche concurrentie. In Engeland is men van mea-
ning, dat de Amerikanen alleen dank zij toevallig aanwe-
zige, goedkoope tonnage, in staat zijn hun kolen goedkooper
c.i.f. West-Europeesche havens en Italië te leveren clan
de Eiigelschen en dat het niet lang duren zal of de Ame-
rikaansche importen zullen weder tot het verleden behoo-
ren. De prijzen zijn op het oogenblik als volgt:
Northumberland Ongezeefde …………………/
23,25
Durham Ongezeefde ……………………………,, 24,-
Cardiff Ongezeefde ……………………………,, 23,-
Schotsche Gezeefde ……………………………,, 24,25
Gietcokes ………………………………………… ,, 51,50
alles per ton van 1000 KG., franco Rotterdam/Amsterdam. Markt willig.
5 Maart 1.923.

VERKEERS WEZEN.

VRACHTENMARKT.

De groote vraag naar steenkool in Duitschland heeft de
vrachten van de Oostkust van Engeland en ook van Wales
naar Duitschland, Nederland, België en Frankrijk sterk
doen stijgen. Behalve de gewone grootte van schepen, welke
tusschen deze landen de kolenvaart uitoefenen, zijn thans
ook stoomschepen van veel grootere afmetingen bevracht.
Van de Oostkust is 716 betaald naar Hamburg voor 6000
tonners, terwijl van Wales naar Hamburg zelfs booten van
over 10.000 ton zijn opgenomen. Vandaar is 8/- tot 9 3
betaald al naar grootte. Door deze vrachten zijn vele
booten aangetrokken, zoodat er op het oogenblik alweer
een neiging tot dalen bestaat.
De bovengenoemde vraag naar ruimte begint ook op
andere uitgaande vrachten haar invloed te doen gevoelen.
Naar La Plata steeg de vracht voor kolen van 15/. tot
171. en zelfs wei

d 181- betaald, terwijl naar Italië 11/6 en
Las Palmas tot 11;3 afgesloten werd, liet voordeel, dat
uit de rijzing zou kunnen voortspruiten, wordt echter te-
niet gedaan door den verhoogden bunkerprijs, welke be-
taald moet worden.
Niet alleen kolen uit Engeland doch.00k uit Amerika
zijn voor Duitschland en Nederland aangekocht, waarvoor
vrachten van $ 2.50 en $ 2.75 betaald zijn. Ook naar
Italië zijn booten met steenkolen opgenomen tegen $ 3.1.5.
Deze vrachten waren zeer welkom, daar de vraag voor
ruimte voor graan nog steeds gering is. Ook in deze
kolenvrachten was reeds weer een verlaging ingetreden,
doch Maandag is weer een boot afgesloten naar Antwerpen
Hamburg range tegen $ 3.—. Slechts twee booten met
volle ladingen graan zijn bevracht en wel naar Antwerpen
tegen 214f4 per qu. en naar Griekenland tot 18 cents
per 100 lbs. Van Cuba werden eenige booten voor suiker opgenomen
tegen 1816 tot 1916 naar de gewone havens in Europa.
Wat graan van Argentinië aangaat geldt hetzelfde als
van Noord-Amerika. Ruimte wordt slechts schaars ge-
nomen, terwijl zeer vele booten op lading liggen te wachten
en meerdere onderweg zijn naar daar. Van Bahia Blanca
is 191- no reduetion betaald.
Ook de vraag naar ruimte in het Oosten was niet groot,
vanwaar voor een boot van Java naar Europa 339 werd
betaald en voor d.w. van Bombay 2416. 6 Maart 1923.

224.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

7 Maart. 1923;

GRAAN.

Data
grad
Londen!
R’dam

Odesso

Rotte,-
dam

1

1
Ad. Kust
Ver. Staten
San Lorenzo

i
Rotte,-
Bristol
Rotter.

Enge.

J

dom
Kanaal
dam
land
26 F.-3 Mrt.
1923

151-
2

11

c
1

2141 2016
2016.
19-24 Febr.
1923

171-
2
11c
1

214
2016
2016
27 F.-4 Mrt. 1922


18 c
1

419
3319
3319
28 F-5 Mrt.
1921
.:._
– –

3716
3716
Juli
1914 11 d.
713
1111
1
/
4

1/11
1
/
4

121- 121-

KOLEN,

Cardtfl

0031k. Engeland
Data

1

1
Port

La

Rotier-
1
Gothen-
Bordeaux Cenua

Said

Rivier 1

Plata

dam
1
burg

1116

1′
1216 11619

1
6110
1
6110
11/-
121-
151-
71-
6110
1416
161-
1416 616
9/-
19/3
1813
2116

1216
71-
713.
1416
312
41-

DIVERSEN.

Dato
Bombaij
W03t
Europa
(d. w.)

Birma
West
Europa
1
(rij.,!)

Vladivo-
stock
West
Europa

1

Chili
Wei!
Europa
(salpeter)

26 Febr.-3 Mrt.

1.923..
19-24 Februari

1923
..
27 Febr.-4Mrt.

1922..
28 Febr.-5 vIrt.

1921..
Juli

1914..

2416
2413
2416
251-
1416

2716
28111
2616

1613

3216 3216


251-

3516
3516

3716
2213

‘) Amer. cents p. 100 Ibe.
1)
per ton d.w.

Graan Petrograd per quarter van 496 Ibs. zwaar, 04e88a per
unst, Ver. Staten per guarter van 480 1b8. zwaar.
Overige noteeringen per ton van 1015 EO.

.1NKLARINQEN.

IJ1uIDEN.

Landen van
Februari 1923 Februari 1922

her kom
8
t
Aantal Aantal
N. R. T.
schepen
N. R. T.
schepen

Binneni. havens
3
4.936
7
3.743
Groot-Brittannië
115
78.947
94
64.237
Duitschland…,
36
49.855
19
29.123
Noorwegen
4
1.821
3
2.016
Zweden
8
3.552
2
791
Denemarken
6
2.384
2
1.174
Finland
3
1.757


2
683
2
2.984
Frankrijk
8
2.638
6
2.169

België ………..

Spanje
4
3.572
-.

Portugal
:2
2.207


2
1.353
5
.

5.309
Oost en rij k-Hong.
Italië …………

Griekenland


1
978
Levant
1
728
2
1.991
And. Midd. Zeeh
2
2.174
1
646
Senegal,Dakar
1
1.792

Ov.Westk.Afrika
3
6.642
4
8.463
Dostkust Afrika
3
10.333
– –
ed.-Oost-Indië
8
35.395
5
21.223
Andere Aziat. h
3
13.634

Australië
1
1.296


Vereen. Staten
5
19.700
1
2.623
ed. West-Indië-
Ned. Antillen
5
10.273
4
9.913
Brazilië
3
6.317


Argent.,tlruguay
3

.
9.797
3
18.415

Totaal ….
231
271.786
161
175.798

Periode 1 Jan.-
31

Februari
– –
489
551.620
378
428.261

at io na!
i
t ei t.

ederlandsche
123
166.105
88
116.884
3ritsche
55 48.181
47
40.276
Duitsche
28
23.717
14
10.871
oorsche
7
3553
4
2.701
Belgische
1
257


‘ransche
2
266
4
3.005
weedsche
8
4.660
3
1.380
)eensche
-.

1
681
ereenigde Stat
4
15.430


.ndere
3
9.617

Totaal
..
. .
231
271.786
1

161

1
175.798

26 F.-3 Mrt. ’23

716
19-24 Febr. ’23

713
27 F.-4 Mrt. ’22

71-
28F.-5Mrt.’21

9/-
Juli 1914 Ir. 7,-

RIJN VAART.

Week van 26 Februari-3 Maart 1923.

Aanvoeren van zeezijde waren niddelmatig.
Scheepsruimte voldoende beschikbaar.
Waterstand sterk wassend.
.Ertsvrachten naar de Ruhrhavens voor gioote schepen:

f
0,50 met
y4
lostijd

11
0,60

,,
Daghuur naar de Rijnstations 1( á 2 Cts.
Het sleeploon was genoteerd volgens het 60 cts. tarief.

ere1de Scheepsagenturen van

Halverhout & Zwart en Zurmü.Men & Co.)

ADVERTENTIËN.

The
An
9
Flo-South
Arnerican
Bank, Ltde

Kapitaal en Reserves meer dan £ 13.000.000,-.

Argentinië – Chili – Uruguay – Peru

Mexico – New York – Parijs –

Barcelona – Bilbao – Madrid – Vigo

Sevilla – Valencia.

Bank- en Wisselzaken,

Handelscredjeten.

Incasseeren van documentaire

wissels.

Aan- en verkoop van Effecten.

lloofdkantôor: .62 Old Broad Street, London E.C.

Auteur