EconomischoStatistische Berichten
UITGAVE VAN
DE
STICHTING HET NEDERLANDS ECONOMISCH INSTITUUT
28 APRIL 1971
56e JAARGANG
No. 2795
Belgische
behoeften in
–
de j
Zoals de lezer reeds in dit blad heeft kunnen vernemen,
werd op 24 en 25 april jI. in Brussei het Tiende Vlaams
Wetenschappelijk Economisch Congres gehouden, waar-
bij de behoeften van de Be1gen in de jaren tachtig
centraal stonden. Omdat het niet meevalt een goed
economisch op de praktijk gericht tweedaags congres
met een 613 bladzijden tellend referatenboek kort te
verslaan, zal ik volstaan met de behandeling van enkele
uitgangspunten en conc1usis.
Het pleit voor de organisator, de Vereniging voor
Economie, zich in de hidige snel evoluerende maat-
schappij te durven wagen aan een voorspelling, dan
wel planning, van de behoeften.
Hoewel duidelijk uit het congres bleek dat de eco-
nomie meer ingeschakePd moet worden ter verbetering
van het menselijk welzijfi, heerste er toch de mening
dat dit zonder grondige erandering van de-maatschap-
pijstructuur te verwezenlijken is. De congressisten wa-
ren dan ook niet onder de indruk – althans niet
zichtbaar – van de revolutionaire leuzen op de college-
banken en muren van de Vrije Universiteit, waarin het
congres gehouden werd:
Eigenlijk werd het doçl van dit congres niet juist
geformuleerd, omdat niet alle menselijke behoeften ge-
analyseerd en voorspeld werden, maar alleen de behoef-
ten waarvoor de economie de middelen geeft. Het ging
dus in feite om het verkrijgen van een staat-van midde-
len en bestedingen. We mogen er gelukkig niee zijn dat
de bestedingen, zowel qua samenstelling als qua omvang,
centraal stonden, maar we mogen niet vergeten dat er
ook in 1985, het prognosejaar, nog veel behoeften
zullen zijn die niet bevredigd kunnen worden.
De verdeling van het bruto nationaal produkt staat
voor de jaren 1969 en 1985 in tabel 1 (op blz. 382)
vermeld. Deze verdeling werd nièt met behulp van een
macro-economisch model verkregen, maar door elf
commissies die, gecoördineerd door een centrale werk-
groep, rekening hielden met elkaars voorspellingen en
wensen: Wetenschappelijk gezien was de toepassing van
een economisch lange-termijnmodel wel zo interessant
geweest. Tot het jaar 1985 werd met behulp van een
,,capaciteitsmodel”, met als belangrijkste relatie een pro-
duktiefunctie van Cobb en Douglas, een jaarlijkse reële-
produktiegroei van 4,6% voorspeld. Hierdoor waren
de middelen bekend. Enkele belangrijke voorspellingen
hierbij waren: een netto immigratie van 10.000 per
–
sonen per jaar, een arbeidsduurverkorting van
0,65%
per jaar en een dalende kapitaalcoëfficiënt (verhouding
tussen de kapitaalvoorraad en het bruto nationaal
produkt).
De produktiecapaciteit werd ook voor de regio’s
Vlaanderen, Wallonië en Brussel voorspeld. In de ko-
mende 15 jaar is de reële-produktiegroei per jaar in
Vlaanderen 6,2%, in Wallonië
2,5%
en in Brussel
4,7%. Het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië
wordt veroorzaakt door een snellere -groei van de
actieve bevolking, een gunstiger leeftijdsstructuur, meer
investeringen en een grotere technische vooruitgang in
Vlaanderen. In dezelfde periode wordt de groei van
de produktie per inwoner in Vlaanderen 5,5% en in
Wallonië 2,1%. We mogen ons afvragen of deze regio-
.nale verschillen juist voorspeld en mogelijk zijn. Zijn
ze juist voorspeld, dan zullen ze zeker een bron van
sociale en economische spanningen kunnen worden.
381
Inhoud
Drs. L. Hoffman:
Belgische behoeften in de jaren
’80
………………….381
Drs. R. F. M. Lubbers:
Vakbeweging inbeweging . . . . 383
Prof. Dr. H. J. van Zuthern:
Sociologie en de studie van de
economische orde,
met com-
mentaren van Prof. Dr C. de
Galan, Drs. A. Peper en Prof.
Dr. W. Albeda …………
385
Dr. H. Hoelen:
Het Duitse ,,Reinheitsgebot” en
de brouwindustrie in de EEG 397
Toets op taak
…………399
Europa-bladwijzer ……….400
Mededelingen
………….404
Redactie
Co,nniissie van redactie: H. C. Bos,
R.Iwema, L. H. Klaassen, H. W.Lambers,
P. J. Montagne, 1. H. P. Paelinck,
A. de Wit
Redacteur-secretaris: P. A. de Ruiter
Adjunct redacteur-secretaris:
J. van der Burg
Economisch-Statistische Berichten
Uitgave van de Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut
Adres:
Burgemeester Oudiaan 50,
Rotterdani-3016;
kopjj voor de redactie:
postbus 4224. Telefoon:
(010) 1455 11, toestel 3701. Bij
adreswjjziging s. v.p. steeds adresbandje
meesturen.
Kopij voor de redactie: in t,veevoud,
getypt, dubbele
regelafstand,
brede marge.
Abonnenientsprijs:
f.
44,72 per jaar,
studenten
f
31,20, franco per Post voor
Nederland, België, Luxemburg, overzeese
rjksdelen (zeepost).
Prijs van dit nummer:
f.
1,50. Aboniementen
kunnen ingaan op elke gewenste datum,
maar slechts worden beëindigd per
ultimo van een kalenderjaar.
Betaling:
giro 8408; Bank Mees & Hope
NV, Rotterdam; Banque de Commerce,
Koninklijk plein 6, Brussel,
postcheque-rekening 260.34.
Advertenties:
N. V. Kon. Ned. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141,
Schiedam, te!. (010) 2602 60, toestel 908.
Een doelstelling, gericht op het verkrijgen van een evenwichtige regionaal-
economische groei, was zeker niet overbodig geweest.
Om (le behoeften te kunnen voorspellen moest . rekening worden ge-
houden met de. hierboven genoemde ‘oorspelling van de produktiecapa-
citeit. De behoeften werden verdeeld in individuele en côllectieve
behoeften. Het congres heeft zich in elf commissievergaderingen bezig
gehouden met de gezinsuitgaven, de besparingen, de collectieve uitgave’h
waaronder de i.iitgaven aan onderwijs en gezondheidszorg, de r’uimtelijle
ordening, cle spanningen tussen ondernemers en consumenten en tussen
gezinsuitgaven en collectieve uitgaven. Het is onmogelijk hier uitvoerig
op in te gaan; daarom enkele korte opmerkingen hierover.
Het aandeel van de totale netto overheidsuitgaven (inclusief rente en
overdrachten) in het bruto nationaal produkt zal van 40% in 1968 toe-
nemen tot 47% in
1985.
De onderwijsuitgaven zullen sterker toenemen
dan het bruto nationaal produkt. Desondanks zal het aandeel ervan in
het BNP in 1985 ongeveer even hoog zijn als thans in Nederland. Ook de
kosten voor de gezondheidszorg zullen sterk toenemen. De huidige maat-
schappij ontkomt niet aan een goede ruimtelijke ordening met benadruk-
king van het leefmilieu. Vandaar dat berekeningen werden gemaakt over
de woningbehoefte (72.000 woningen in
1985,
waarvan 25.000 sociale
woningen), groenvoorzieningen, infrastrucfuur en milieuverontreiniging.
België verdient dat de voorspellingen en wensen van dit congres uitkomen
of gunstig worden overtroffen, al zullen ze in 1985 een sociale-premie- en
belastingdruk van 42% en een spaarquote van 15% vereisen, waarbij het
probleem van de thans voorkomende forse belastingontduiking in België
niet meer mag bestaan.
L. Hoffman
Tabel 1. De verdeling van het bruto nationaal pròdukt (pr(jzenvan
1963)
België
Nederland
1969 1985
1969
Tnmrd.
Inmrd.
Bfr.
In %
Bfr.
In % In
BNP tegen marktprijzen
910
100
1.845
100
100
Totale consumptie
715
78,57
1
1
.430
77,51
70,52
Particuliere consumptie
591
64,95
1.164
.
63,09
8,41
Overheidsconsumptie
124 13,63
266
14,42
. .
12,11
Totale bruto investeringen
190
20,88 409
22,17
27,34
waarvan: particulier
158
17,36
… 319
17,29
22,43
overheid
32
.
3,52.
90
.
4,88
.
4,90
Tabel 2. Overheidskosten ter verbetering van het ieefmilieu in België iz
1985
(in
Bfr.
mrd., prijzen van
1963)
.
Huisvesting
.
.
.
. . 15,2
Groenvoorziening ” 6,1
Stedelijke infrastructuur en toeristische autowegeri 10,0
Bestrijding van lucht-, waterverontieiniging enz. .. 4,1 ….
Totaal
.
. – 35,4
Tabel
3.
Verdeling van de Belgische overheidsuitgaven (als % van het BNP)
1968
1985.
Algemeen bestuur
.
1,7
Justitie en politie
1,3
–
1,5
Landsverdediging
2,8
1,6
Buitenlandse betrekkingen 0,5.
18
Vervoer en verkeer
5,9
.
6,4
Handel, nijverheid, middenstand
.1,6
2,5
Landbouw en voedselvoorziening
1,3
.
0,4
Onderwijs, cultuur, erediensten
5,9
7,4
Sociale voorzieningen
14,2 19,0
Volksgezondheid
1,1
Huisvesting
0,4
0,7
Oorlogs- en rampschade
0,9
.0,4,
Niet verdeeld
2,8 3,0
Totaal
40,6 47,4
382
R. Lubbers
Vakbeweging
in beweging
Plaats en functie van de vakbeweging
vormen reeds jaren lang onderwerp
van gesprek. Thans ziet men de
vakbeweging pogingen doen effectief
tot gewenste structurele wijzigingen te
komen. Hieronder wil ik enkele fa-
cetten hiervan signaleren. en trachten
deze in het petspectief van een ver-
anderende maatschappij te ‘plaatsen.
Allereerst is daar het feit dat er
onder de werknemers kennelijk een
groeiend verzet is tegen ,,hkkoorden
door hoge heren in Den FTag”. Meer
dan vroeger houdt de vakbeweging
daar rekening mee. Bij afpraken op
landelijk niveau wordt mer en expli-
cieter. dan vroeger gesteld, dat de
goedkeuring van de leden (van de
basis) voorwaarde is.
Op
zichzelf ge-
nomen is dit een normale interne
democratische procedure.’ De leden
krijgen een voorgenom’n akkoord
van het bestuur (hun ‘onderhande-
laars) voorgelegd.
Men moet hier dan echter direct
bij aantekenen dat ‘naarmate een
voorgenomen akkoord minder ,,dwin-
gend” aan de leden ,wodt voorge-
legd, het al te gemakkelijk is voor
de betrokken werknonerk wat méér
te vragen; zowel te weinig als teveel
geven wordt immerg gezien als een
verantwoordelijkheid van de werkge-
vers.
De mate waarin zo’n voorstel
,,dwingend” voorgelegd kan worden,
wordt mede bepaald door de beteke-
nis van het vakbondsvoorstel voor de
ongeorganiseerden (of anders georga-
niseerden). Deze kunnen immers, als
de specifieke situatie van bedrijf of
regio dit toelaat, het voorgenomen
akkoord zien als een opstapje. Zij
nemen dan het initiatief over. Alleen
al de angst dâârvoor werkt verhogend
op de te maken afspraak.
Wij moeten dit natuurlijk niet
overdrijven. Veel wordt, steunende
op een redelijke consensus van de
werknemers enerzijds en werkgevers
anderzijds,. centraal geregeld. Infor-
maties over en taxaties van de fei-
telijke toestand zijn dan kennelijk
voldoende, geweest. Het overleg is ge-
slaagd …..’maar het haalt de krant
niet.
Bepalend voor de richting waarin
het overleg over arbeidsvoorwaarden
gaat, is echter niet deze routine uit
het verleden, maar een verschuiving
van de onderhandelingen naar de
basis. Een en ander impliceert, dat op
centraal niveau slechts in zoverre af-
spraken gemaakt kunnen worden als
beide partijen menen, dat deze af-
spraken voor de achterban haalbaar
en houdbaar zijn.
Dit betekent dat meer dan tot nu
toe gewerkt zal moeten worden met
raamovereenkomsten. Bepaalde ele-
menten van zulk een overeenkomst
zullen ook kwantitatief aan de top
geregeld kunnen worden; andere ele-
menten zullen .bewust overgelaten
moeten worden aan het overleg, per
regio of bedrijf. Die bewuste keuze
van welke elementen centraal
en
welke niet, is juist daarom zo. be-
langrijk omdat men over dezelfde
zaak ,niet op twee niveaus kan onder-
handelen. Een reëel .open overleg ,is
dan niet mogelijk.’ :
Geconfronteerd met de maatschap-
pij zoals deze nu eenmaal is, is het
begrijpelijk dat de vakbeweging tracht
het overleg meer te verschuiven naar
regio en bedrijf en — voor zover, dit
niet haalbaar is tracht aân de
basis zodanige structuren uit te
bouwen, dat maximale informatie, ge-
waarborgd is.
Intussen doen zich in .dit proces en-
kele interessante vraagpunten voor.
Allereerst is het. vaak zo, dat ,onder
handelen over arbeidsvoorwaarden
beter aan de districtsbestuurder of ,in
ieder. geval aan een professioneel
vakbondsvertegenwoordiger. kan wor-
den overgelaten, dan dat mensen uit
het bedrijf rechtstreeks in de ‘onder-
handeling betrokken worden. Voot
alsnog moet aangenomen worden dat
distantie en objectiviteit bij het spre-
ken over arbeidsvoorwaarden ‘gemak-
kelijker op te brengen zijn door hem,
die niet op de ,,loonIijst”. staat. Dit
pleit voor een goed ondersçheid tus-
sen informatie en meebetrekken in
de voorbereiding van , akkoordeti
ESB 28-4-1971
‘
ffl
enerzijds en het onderhandelen zelf
anderzijds.
Verder moet men zich bij een
zwaarder accent op het overleg per
regio en bedrijf realiseren dat vak-
bondsfunctionarissen slechts de tota-
liteit van het personeel kunnen ver-
tegenwoordigen, voor zover dit de
expliciete of impliciete goedkeuring
van dat personeel heeft. Op centraal
niveau stelt zich deze vraag in veel
mindere mate, omdat daar naast de
vakbonden geen andere onderhande-
lingspartners aanwezig zijn. Boven-
dien is daar de steun van de ,,ver-
bindendverklaring”.
Zodra echter het onderhandelen
over arbeidsvoorwaarden voor een
deel bij het bedrijf zelf gebracht
wordt, zal dit geënt moeten zijn op
het bestand van de werknemers als
zodanig en niet uitsluitend op de
leden van de erkende vakbonden.
Voorshands zal men veel reserves
moeten hebben tegen een verschui-
ving van bepaalde puntén van het
overleg naar de basis. Zodra en voor
zover men echter onderhandelt per
bèdrijf, ligt het, gegeven de sterk ver-
ruimde positie van de ondernemings-
raad als personeelsvertegenwoordi-
ging, voor de hand dit te formaliseren
vanuit de ondernemingsraad. Onder-
handelingsdelegaties van werknemers
uit het bedrijf zelf zullen, voor zover
niet samenvallend met de onderne-
mingsraad, van daaruit gesanctioneerd
en getolereerd moeten worden.
Nu zullen ondernemingsraad en de
zgn. kaderleden van de vakbeweging
in het bedrijf in het algemeen geen
tegenstelling vormen. Een belangrijk
deel van de ondernemingsraadsieden
komt voort uit de door de vakvereni-
gingen gestelde kandidaten. Daar-
naast zal het gebruikelijk kunnen
worden vakbondsmensen als deskun-
digen in te schakelen bij talloze pro-
blemén die de ondernemingsraden-
hièuwestijl te behandelen krijgen. Zo
geschetst, wordt de vakbeweging
meer zichtbaar dan voorheen dienst-
baai aari het totale personeelsbestand
in het algemeen en aan de oriderne-
mingsraad in het bijzonder.
Althans zij kan het; duidelijk is dit
nog niet. Soms krijgt men de indruk
dat de vakbeweging tracht het poten-
tiële werk van de ondernemingsraad
te negeren en eigen, uitsluitend uit
vâkbondsleden bestaande, instituten
binnen de onderneming gestalte te
geven. Of dit wijsheid is mag ten
sterkste betwijfeld worden. Alle goe-
de bedoelingen ten spijt kan het snel
tot een antagonisme tussen vakbonds-
leden en niet-vakbondsleden leiden.,
Daarmee kan in korte tijd meer good-
will verspeeld worden, dan men in
lange tijd kan opbouwen.
Intussen is het zo dat, als de vak-
beweging zich in belangrijke mate,
zo veel als binnen haar eigen verant-
woordelijkheid mogelijk is, zou rich-
ten op de ondernemingsraad en het
gehele personeelsbestand, het dan
wel merkwaardig is dat de financiële
lasten van dat werk uitsluitend ge-
dragen zouden worden door de leden
van de vakbeweging.
Zoals bekend pleit de vakbeweging
zelf voor een aanzienlijke retributie
van de bedrijven. Zij schijnt deze te
willen gebruiken. voor vormings- en
opleidingswerk enerzijds en een druk-
ken, c.q. periodieke gedeeltelijke res-
titutie van de contributies anderzijds.
Als zij zich werkelijk dienstbaar zou
maken aan het totale personeel, dan
lijkt dit verzoek tot aanzienlijke fi-
nanciële tegemoetkoming niet geheel
onlogisch. Dit ,,als” blijft overigens
een moeilijk precies af te palen voor-
waarde. De zaak zelf is moeilijk in
harde lijnen te vatten en bovendien
is het zo, dat de vakbeweging zich in
het algemeen door de werkgevers
geen voorwaarden wil laten stellen,
waaronder aan haar geld verschaft
wordt.
Wanneer echter de vakbeweging
dienstbaar is aan het gehele perso-
neelsbestand en het werk van de on-
dernemingsraad in het bijzonder, of
dit nu vorming en scholing betreft
of het geven van deskundige voor-
lichting, dan is het logisch dat enige
financiële tegemoetkoming gegeven
wordt door diezelfde ondernemings-
raad.
Uiteraard zal dit geld in laatste in-
stantie van de onderneming moeten
komen. Het is echter onlogisch dat
de ondernemer de hem vreemde vak-
beweging financiert. Het gaat immers
om de werknemers, die bijdragen in
de lasten van de voor hem werkende
vakbeweging. Daarom verdient het
aanbeveling het budgetrecht van een
eventuele bijdrage aan de vakbewe-
ging bij de ondernemingsraad te leg-
gen. Het gaat voor een belangrijk
deel over hun scholing en vorming en
over hun belangenbehartiging.
Gegeven de historisch gegroeide
positie en belangen van de vakbewe-
ging, ware het te overwegen voor een
periode een deel van het door de
ondernemingsraad uit te geven (te
budgetteren) geld rechtstreeks ter be-
schikking te stellen van de vakbewe-
ging. Hieruit kan dan een zodanige
vertrouwensrelatie groeien dat dit ge-
continueerd kan worden na afloop
van deze periode. Een ander dêel
kan naar de vakbeweging vloeien via
.,concrete diensten, scholing, vorming
en deskundige assistentie. Tenslotte
zal een deel juist niet naar de vakbe-
weging vloeien 6f omdat zij de ge-
wenste service niet geeft 6f omdat zij
het niet goed doet.
Overigens is het zo dat ook nu al,
van bedrijf tot bedrijf sterk verschil-
lend, uitgaven gedaan worden in het
kader van de ondernemingsraden en
de sociale-overlegstructuren in het
bedrijf. Aangezien de kosten thans
overwegend bestaan uit een aantal
uren en niet uit externe kosten wor-
den ze niet of onvolledig geregi-
streerd. Waar een onderneming
echter een economische doelorgani-
satie is, verdient het aanbeveling ook
deze kosten zichtbaar te maken. Als
de vakbeweging geen rechtstreekse
bijdragen gaat ontvangen van de on-
dernemingen, maar deels (voorlopig)
ongebonden en deels aan concrete
service gebonden vergoedingen van
de ondernemingsraden, dan lijkt dit
wellicht voor de vakbeweging op
korte termijn onaantrekkelijker dan
rechtstreekse inning. Het heeft echter
het grote voordeel dat het grondslag
en basis kan zijn voor een daadwer
–
kelijke vertrouwensrelatie tussen per
–
soneel en vakbeweging. Daarnaast
zullen de vakbondscontributies be-
vroren of, wellicht enigszins vermin
derd kunnen worden.
Zowel hierom, als om het feit dat
de vakbeweging in die situatie ken-
nelijk het totale personeelsbelang
dient, zal deze nieuwe situatie ge-
paard kunnen gaan met een ook in
het ledentl grotere en representatie-
vere vakbweging. Ook aan het in-
slaan van deze weg zijn belangrijke
risico’s verbonden, én voor de vak-
beweging én voor de ondernemingen.
Een en ander zal nadere bezinning
vergen; daarna zal blijken wie wel
en wie geen risico’s wenst te lopen.
Maar zoals Minister Polak zêi: ,,De-
mocratie is,net iets voor bange men-
sen”. –
384
Sociologie e n de studie
van de econmische orde
PROF. DR. H. J. VAN ZUTHEM
De Delftse
oratie
van de socioloog Prof. Dr. H. J. van Zuthem, ,,De
geloofwaardigheid
van
onze economische
orde” (juni 1969) heeft vele tongen en pennen losgemaakt, vooral onder
economen. Ook in ESB, getuige bijv. het artikel van Prof. Dr.
C.
de Galan in ESB van
i»
september 1969, onder de titel ,,Een uitnodiging die geen aandacht verdient”. De sindsdien op
vele fronten gevoerde pennestrijd -tussen sociologen en economen was voor de redactie van ESB
aanleiding om Prof. van Zuthem te vragen nog eens wat nader in te gaan op enkele
,,stenen
des aanstoots” uit zijn oratie. Ook werden de economen De Qalan en Albeda en de socïoloog
Peper om commentaar gevraagd. Het produkt van de aldus ontstane discussie treft de lezer op
de volgende pagina’s aan.
Inleiding
De redactie van dit tijdschrift heeft mij enkele keren
gevraagd in te gaan op de reacties op mijn Delftse oratie
De geloofwaardigheid van onze economische orde
(juni
1969). In deze oratie had ik op grond van empirisch
materiaal de stelling verdedigd, dat de geloofwaardigheid
van onze economische orde nogal groot is. Daarbij stelde
ik de uit verwondering geboren vraag: hoe kan die
geloofwaacdigheid zo groot zijn, gelet op allerlei tekorten
in onze samenleving en het gebrek aan voldoende hulp
aan ontwikkelingslanden?
Nu blijkt, dat de reacties voornamelijk afkomstig zijn
van economen. Er zijn ernstige bedenkingen geuit tegen
mijn opmerkingen over schaarste. Verder zou ik de mo-
gelijkheden van een economische orde overschat en vol-
gens anderen onderschat hebben.
Het lijkt me na zoveel tijd niet zo zinvol allerlei be-
denkingen los van een groter verband te gaan beant-
woorden. Ik wil in dit artikel een poging doennog wat
nader in te gaan op die dnderdelen uit mijn oratie, die
veel kritiek hebben opgeroepen. De zin van het schrijven
en lezen van dit artikel jigt hopelijk in het bevorderen
van een beter begrip tussen economen en sociologen. In
ons land is de verhoudipg tussen beide groepen niet zo
best.
De economische orde als sociologisch studieobject
Bij de studie van de economische orde (vooral bij een
vergelijking tussen economie en sociologie) doen zich
twee belangrijke prealabele kwesties voor.
In de
eerste
plaats is er de inhoud van het begrip eco-
nomische -orde. Sociologe’n zullen als regel dit begrip
ruimer interpreteren. De Galan heeft in zijn kritiek ge-
zegd, dat hij onder de economische orde verstaat ,,de
Organisatie van het economisch leven, de wijze van cö-
ordinatie van economisch handelen, de mate van decen-
tralisatie en democratisering van economische beslissin-
gen”‘. Zelf spreek ik het liefst over ,,de Organisatie vin
de produktie en verdeling van goederen en diensten”.
Op het eerste gezicht zijn er weinig verschillen. We den-
ken kennelijk beiden aan regelingen, afsprakén, proce-
dures, machtsverhoudingen e.d. Het punt, waarom hët
echter gaat is, dat de socioloog hiermee niet kan vol-
staan. Hij betrekt- in zijn – beschouwingen de ,,diepere
lagen” in de sociale werkelijkheid vanwege het feitdat
de organisatievormen onlosmakelijk zijn verbonden met
waarden, doelstellingen, ideeën, voorstellingen e.cl.
2
Nu
is het uiteraard mogelijk ter beperking van het sttidie-
object uitsluitend te letten op de structurele kant, met
name op de machtsverhoudingen. Ik heb echter een rui-
mer uitgangspunt genomen, al had ik er goed aan gedaad
dit nadrukkelijk te vermelden. –
In de
tweede
plaats is er een kennis-theoretisch pr&
bleem. De moeilijkheid in onze tijd is, dat in de discussiës
tussen allerlei wetenschappen niet direct duidelijk is welk
kennis-theoretisch uitgangspunt wordt gekozen. Tot voor
enkele jaren was dit niet zo belangrijk, omdat economie
en sociologie overwegend positivistisch georiënteerd
waren. Op deze
,
basis was een fraaie taakverdeling mo-
gelijk, waarbij men elkaar ongemoeid kon laten. Ik noem
als relevant voorbeeld voor mijn artikel de behoeftefi-
bevrediging. De psychologie stelde aard en intensiteit
1
C. de Galan: Een uitnodiging die geen aandacht ver-
dient, in ,,ESB”, 17 september 1969, blz. 894. 2
G. Gurvitch: Dieptesociologie, in G. Gurvitch:’- ,,-Hand
–
boek van de sociologie”, deel 1, Utrecht/Antwerpen
1968, blz. 266. .-
ESB 28-4-1971
–
38
van de behoeften vast. De economie hanteerde deze
behoeften als data en bestudeerde de mensen in hun
pogingen met behulp van ter beschikking staande mid-
delen de behoeften zo goed mogelijk te bevredigen. De
sociologie (met name de klassieke bedrijfssociologie)
was goed voor de studie van de menselijke verhoudingen
en de sociale structuren vanuit het gezichtspunt van de
beheersing van het menselijke gedrag (waarbij de socio-
logie op haar beurt de doelstellingen als gegeven be-
schouwde).
Intussen waren er maar weinig mensen die zich afvroegen
waar die behoeften en doelstellingen vandaan kwamen,
welke gevolgen de bevrediging van de behoeften had en
wie er eigenlijk het meeste belang had bij die behoeften-
bevrediging.
Ik laat in het midden, in hoeverre deze benadering
nog overwegend is. Ik constateer groeiende twijfels aan
de juistheid van deze benadering, waarin elke weten-
schap een stukje van mens en werkelijkheid neemt, zon-
dér na te gaan of het totale resultaat nog wel menselijk
en leefbaar is. Zowel in de economie als in de sociologie
knnt de dialectische benadering naar voren, waarin de
wisselwerking tussen mens en samenleving nadrukkelijk
tot. uitgangspunt wordt genomen. De mens is een produkt
van de samenleving en de samenleving is een produkt
van de mens. In dit dialectisch proces doet zich de
belangrijke vraag voor, in hoeverre er symmetrie op-
treedt tussen het bewustzijn van de mens (kennis, bele-
ving, beoordeling en duiding van de werkelijkheid) en de
werkelijkheid zelf (de structuren die wij maken, de waar-
den die gelden enz.). De mensen hebben wel zelf die
werkelijkheid gemaakt, maar zij kan een eigen leven
gaanleiden en zich tegen de mens keren. Anders gezegd:
in welke mate herkennen de mensen zich in de wereld
om hen heen?
Mijn bezwaren richten zich hierbij niet op het feit, dat
e’en wetenschap een bepaald aspect voor haar rekening
reëmt. Het- verwaarlozen echter van een visie op het
geheel en op de mens in het bijzonder kan tot gevaarlijke
eènzijdigheden leiden. Nu is het niet mijn bedoeling in dit
artikel de metbodenstrijd onder economen en sociologen
ttn tonele te voeren en persoonlijk blijk te geven van een
uitgesproken keuze. Ik maak deze opmerkingen om
begrip te vragen voor mijn twijfels (en die van anderen)
aan de betekenis van de – bestaande wetenschappelijke
benaderingen van de economische orde. Mijn oratie was
ëen-poging, door mezelf speculatief en bespiegelend ge-
noemd (een beperking die door geen enkele criticus ge-
citeerd is).
-. Mijn ôpvatting is, dat ook de wetenschappen die zich
met de economische orde bezighouden, op een of andere
Wijze de bewoonbaarheid van deze samenleving beïnvloe-
dn: Een kritische instelling m.b.t. deze samenleving
pfeekt dan vanzelf
4.
Veel mensen vinden onze econo-
mische orde geloofwaardig. Is dit het resultaat van be-
zinhing, kennis en oordeel of het succes van de mecha-
nismen in’on’ze samenleving die de mensen deze geloof-
waardighèid ‘aanpraten? Ik ben me ervan bewust, dat
deze probleemstelling nog niet uitmunt door scherpte en
exactheid, maar ze leek me relevant genoeg om als uit-
gang
–
s
. pünï voor een oratie te nemen.
– De sociologie kan op een aantal manieren dit pro-
bleemveld -bétreden. In de eerste plaats kan er een
pogig. Worden gedaan na te gaan, waardoor ons denken
cp’.het. teriein van dé behoeftenbevrediging wordt be-
invloed (kennis-sociologisch aspect). In de tweede plaats
hanteren mensen allerlei waarden en voorstellingen, die
het proces van produktie en consumptie sterk beïnvloe-
den; hier past een kritische benadering van het verschijn-
sel schaarste (cultuur-sociologisch aspect). In de derde
plaats is er de kwestie van de invloed en verantwoorde-
lijkheid van werknemers en consumenten voor produktie
en behoeftenbevrediging (rnachts-sociologisch aspect). In
mijn oratie ben ik uiteraard op al deze aspecten maar
weinig ingegaan. Ik wil proberen de kritiek te plaatsen
in een nadere uitwerking van deze punten.
Het denken over behoeftenbevrediging
In zijn relatie tot de wereld kent de mens aan de samen-
leving een zekere waarde en zeker vertrouwen toe, mede
als gevolg van de functie die iedere samenleving heeft,
nI. aan de werkelijkheid orde en zin toe te kennen. Tegen
deze achtergrond moet het begrip geloofwaardigheid
worden gezien. Een samenleving is geloofwaardiger naar-
mate de mensen meer symmetrie beleven tussen hun
eigen bewustzijn en de werkelijkheid
5
.
Geloofwaardigheid is derhalve een maatstaf ‘voor de
symmetrie tussen bewustzijn en werkelijkheid. De inhoud
van deze symmetrie kan zeer complex. zijn, hoewel, men-
sen vaak volstaan met het gebruik van enkele symbolen
of indicatoren. In het geval van de economische orde,
waarin het gaat om voortbrenging en verdeling van goe-
deren en diensten, ligt het Voor de hand deze indicatoren
te zoeken bij de inkomensverdeling, welvaartsbeleving,
machtsverhoudingen, arbeidsontplooiing e.d. In mijn
oratie heb ik volstaan met inkomensverdeling, welvaar-
beleving en machtsverhoudingen. Ik zou het nu iets rui-
mer willen stellen. Een economische orde is geloofwaar-
diger naarmate de werking van die orde meer vertrou-
wen wekt m.b.t. de behartiging van belangen en de ont-
plooiing van het leven. Hiermee is dan tevens een poging
gedaan tot operationalisering-. De diepere kwestie blijft
echter de symmetrie tussen bewustzijn en werkelijkheid.
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat
het vertrouwen niet alleen ontstaat uit een activiteit van
de mensen zelf.. Immers, ook de economische orde werkt
op dit vertrouwen in via de tradities en de voorstellingen
m.b.t. de consumptie, de ôpvattingen over goed en
kwaad, recht en onrecht. Maar ook via de invloed van
machtige belangengroepen.
Voor een goed begrip van de -letekenis van deze benade-
ring moeten we gebruik maken van een aantal kennis-
sociologische noties. De kennis-sociologie houdt zich
bezig met de studie van de verhouding tussen het mense-
lijk denken en de sociale omstandigheden
6.
Een van de
basisstellingen van de kennis-sociologie is, dat de geloof-
waardigheid van de visies op dç werkelijkheid afhanke-
lijk is van de sociale steun die deze visies ontvangen.
Vgl. P. L. Berger en T. Luckmann: ,,The social con-
struction of reality”, Londen 167.
‘ Alleen al op grond hiervan zijn deze wetenschappen
waardegebonden. Zie hierover het boeiende artikel van
J. F. Staal: De academicus als nowhere man, in ,,De
Gids”, 718, 1970, blz. 96 e.v.,
Ik volg hier de uiteenzettingen ‘van P. L. Berger: ,,Er-
zijn nog altijd engelen”, Utrecht/Antwerpen 1969, blz.
47 e.v.
1.
6
Uitvoeriger hierover Berger: ,,Er.
zijn
nog altijd enge-
len”, t.a.p., blz. 48 e.v.
–
396
3-
De geloofwaardigheid kent een structuur, die afhanke-
lijk is -van drie factoren: de definitie van de werkelijk-
heid, de sociale relaties waarin deze definitie als vanzelf-
sprekend wordt ervaren en de ondersteunende therapieën
en legitimeringen.
De definitie van de werkelijkheid wordt ons als regel
meegegeven in onze opvoeding. Hierin kunnen traditio-
nele gegevens een belangrijke rol spelen. Ideeën kunnen
een hardnekkig bestaan hebben. Zij worden bevestigd
door bepaalde sociale relaties. Werkgevers bijvoorbeeld
kunnen onder elkaar bepaalde opvattingen als zeer van-
zelfsprekend huldigen. Het is de functie van denkbeelden
een en ander moeiteloos en met een grote mate van van-
zelfsprekendheid over te dragen, waarbij de vraag naar de
waarheid of de zin buiten beschouwing kan blijven. Ten
slotte zijn er therapeutische mechanismen, die afwijkende
meningen trachten te cureren. Afwijkende opvattingen en
non-conformistisch gedrag zijn als regel voorwerp van
sociale controle. Daarnaast zijn er talrijke rechtvaardi-
gingsredeneringen (ideologieën), die de juistheid van be-
staande opvattingen en praktijken trachten aan te tonen,
met de bedoeling dat zij als legitiem ervaren worden.
Ik zou de werking van de geloofwaardigheidsstructuren
willen toelichten aan de hand van het volgende voor-
beeld. Hoewel hier nog veel onderzoek moet worden ver-
richt, kent de
consumptie
naar mijn indruk een duidelijke
geloofwaardigheidsstructuur. Het is de opvatting van
velen, dat de mens-recht heeft op een zo groot mogelijke
bevrediging van behoeften. Via reclame, films, romans
e.d. wordt ons voortdurend verteld hoeveel we nog
tekortkomen. De uitdrukking ,,de tering naar de nering
zetten” heeft eén remmende en een stimulerende wer-
king. Immers, wie het breed heeft laat het breed hangen.
Het gegeven, dat we het nu beter hebben dan vroeger,
vraagt -om een daadwerkelijke bevestiging. Het thera-
peutische element zit niet in de laatste plaats in het bezit
van consumptiegoederen als teken van succes en vooruit-
gang.
Het lijkt me duidelijk, dat al deze voorstellingen en
ideeën te beïnvloeden zijn, vooral omdat ze zelden in
discussie zijn. De welvaart kan met sprongen omhoog
gaan, terwijl nog altijd het besef aanwezig is dat er vele
tekorten zijn. Op dezelfde Wijze kan er hard worden ge-
werkt aan de economische groei, zonder een duidelijk
antwoord op de vraag waartoe die groei eigenlijk dient.
De betekenis van de kennis-sociologie kan hierin liggeji,
dat bestaande opvattingen en denkbeelden worden gere-
lativeerd. Bijvoorbeeld de gedachte, dat ons huidig den-
ken niet los staat van de armoede in het verleden.
In mijn oratie heb ik géwezen op de enorme beteke-
nis van de kennis omtrent onze maatschappij. Het door-
breken van de geloofwaardigheidsstructuren zal vooral
via een, betere kennisdistributie moeten verlopen. Dit zal
zich naar mijn inzicht moeten toespitsen op het verband
tussen onze consumptie en de noden in de samenleving
hier en ginds. Welk verbat’id is er tussen onze consumptie
en de tekorten in het ondèrwijs, de woningbouw, de vei-
ligheid op straat, de ontwikkeling van arme landen, de
democratisering van het bedrijfsleven op basis van een
vooronderstelde beschadiging van de efficiency bij in-
voering van medezeggenschap?
Waarden en consumpde
Aan de consumptie liggen bepaalde waarden ten grond-
slag. De sociologie interesseert zich voor deze waarden,
o.m. als onderdeel van het economisch denken. Gelet op
de kritiek op mijn oratie wil ik nader ingaan op twee
factoren, die dit denken sterk beïnvloeden, nl. het ver-
schijnsel schaarste en de invloed van de economische
wetenschap.
1. Schaarste als cultureel verschijnsel
De economische wetenschap noemt al die goederen
schaars, waarvoor mensen die ze willen hebben, iets moe-
ten opofferen. Wintersportvakanties zijn schaars, omdat
mensen niet over onbeperkte hoeveelheden tijd en geld
beschikken. Essentieel in deze benadering van het begrip
schaarste is de confrontatie van behoeften en middelen.
M.a.w. wintersportvakanties zouden niet schaars zijn,
wanneer hieraan geen behoefte bestond of wanneer men-
sen over onbeperkte hoeveelheden tijd en geld zouden
kunnen beschikken. Bestaan
en
omvang
van schaarste
kunnen zowel afhankelijk zijn van de omvang van de
behoeften als van de omvang van de middelen.
Nu is het bekend, dat de economische wetenschap
volgens de gangbare opvatting de behoeften als data
accepteert. Hetzelfde geldt voor de doelstellingen. Deze
wetenschap richt zich op de aanwending van de mid-
delen.
Vanuit deze gedachtengang zijn mijn opmerkingen
over schaarste sterk bekritiseerd. Ik heb de vraag ge-
steld: in hoeverre praten wij elkaar een schaarste aan die
op grond van elementair-humanitaire maatstaven (hoe
veranderlijk ook in de tijd) verworpen of tenminste sterk
gerelativeerd moet worden? Hierbij werd schaarste uiter-
aard niet gebruikt als een technisch-economische term
(in de oratie komt de economische wetenschap niet aan
de orde), maar als waardebegrip in de zin van nood, on-
toelaatbaar tekort. Verder merkte ik op, dat een groei-
end deel van onze behoeften buiten het vlak van de
elementaire behoeften komt en daarmee in de sfeer van
de menselijke beheersing geraakt ,,Met de groei van de
welvaart worden de voorwaarden geschapen, waaronder
wij de produktie kunnen richten op hetgeen wij in geza-
menlijk overleg noodzakelijk vinden. Om die reden is het
onjuist het begrip schaarste in zijn huidige absolute en
bijna sacrale betekenis te handhaven”
7.
– Het is duidelijk, dat ik hiermee niet alleen een ander
schaarstebegrip gebruikte, maar ook de behoeften ter
discussie stelde. De vraag, die mij bezig hield was of de
ene schaarste niet dringender is dan de andere, de ene-
authentieker dan de andere. Schaarste en schaarste zijn
inderdaad twee
8
Wanneer men, zoals ik, schaarste ziet als de uitkomst
van zowel behoeften als middelen, kan men de maat-
schappelijke achtergronden (zoals het ontstaan van het
denken over behoeftenbevrediging) ter discussie stellen.
Bijvoorbeeld: behoeften mogen in onze samenleving on-
gestraft worden opgewekt, hoewel iedereen kan weten
dat behoeftenbevrediging elders noden en tekorten kan
veroorzaken. Afgezien van het gebruik van een bepaald
woord, zijn in de kritiek opmerkingen gemaakt over
Oratie, blz. 13.
8
Aldus S. U. Zuidema: De (on)geloof waardigheid van
onze economische orde, in ,,Mededelingen van de ver-
eniging voor de calvinistische wijsbegeerte”, december
1969, blz. 5.
ESB 28-4-1971
387
consurnptie-ethiek. Wanneer er wel auto’s worden ver-
kocht, maar onvoldoende veilige wegen aanwezig zijn,
wanneer er wel kleuren-TV’s worden gekocht, maar er
onvoldoende geld is voor ontwikkelingshulp of verbete-
ring van het basisonderwijs, dan kun je zeggen dat men-
sen foutief consumeren.
Uiteraard staat de consumptie-ethiek niet buiten deze
kwestie, maar het lijkt me onjuist te zeggen, zoals bij-
voorbeeld Albeda, dat dit alles buiten de economische
orde staat . Ik hoop, dat de uitvoerige beschouwingen
in het voorafgaande duidelijk hebben gemaakt dat con-
sumptie-ethiek (goed en kwaad in het consumeren) een
onderdeel is van de geloofwaardigheidsstructuren van
onze economische orde. Deze ethiek staat op z’n minst
in wisselwerking met marktsysteem en reclame en maakt
cle werking van deze instituten mogelijk. Ik ben het dan
ook niet eens niet De Galan, die de menselijke wil plaatst
tegenover de economische orde en de politieke keuzen
los ziet van de aard en de werking van de economische
orde
10
En dit niet, omdat ,,alles niet alles samenhangt”,
maar vanwege het concrete gegeven dat consumptie als
zodanig een politieke bezigheid is
11
.
Derhalve is het begrip schaarste in onze samenleving
veel meer dan een technisch-economische term. Het is
mi. een onderdeel van de geloofwaardigheidsstructuren.
Er bestaan diep gewortelde voorstellingen omtrent gebrek
en armoede in het verleden. Mensen menen recht te
hebben op een zo groot mogelijke behoeftenbevrediging,
een gedachte die eerder wordt gestimuleerd dan bestre-
den.
In deze context is schaarste in het bewustzijn van
mensen een inisstand en een onrechtvaardigheid.
Naar mijn inzicht is het zeer onvoldoende te wijzen
op een andere consumptie-ethiek of op een beter sociaal-
economisch beleid. Deze zaken staan niet los van de aard
van de economische orde. Het waardevolle van een man
als Marcuse vind ik, dat hij m.b.t. dit onderwerp het per-
spectief opent op een kritische benadering van de con-
sumptie. Vooral de gedachte, dat in het streven naar
materiële goederen de mogelijkheid ligt opgesloten van
een sublimatie van behoeften, die voor een menselijke
ontplooiing veel grotere waarde kunnen hebben, vind ik
bepaald stimulerend
12
Fromm stelt, dat onze zucht naar
consumptie elk verband met reële menselijke behoeften
verloren heeft
13
Dit mag overdreven zijn, het spook van
het materialisme, waarin geestelijke behoeften worden
omgezet in materiële en menselijke ontplooiing identiek
wordt gemaakt aan de levensstandaard, moet op z’n
minst onze sociaal-wetenschappelijke ogen openen voor
andere probleemstellingen dan de gebruikelijke.
Ik herhaal, dat ethiek en sociaal-economisch beleid
belangrijk zijn. Men onderschat echter de invloed van de
economische orde zelf en de daaraan ten grondslag lig-
gende culturele waarden, wanneer men de bestaande
noden en tekorten alleen van daaruit wil aanpakken. De
krachten in het marktsysteem, de reclame, de produkt:
ontwikkeling, de hiërarchie in bedrijven, de eigendoms-
verhoudingen, het winststreven e.d. kunnen naar mijn
inzicht niet buiten schot blijven. Het alternatief is dat
men de economische orde gaat zien als een ,,gekooide
tijger”, die tot een beter functioneren wordt gedwongen
door ethiek en beleid. Een dergelijk beeld van de werke-
lijkheid onderschat de waarden die aan onze orde ten
grondslag liggen en gaat ten onrechte uit van een instru-
mentele opvatting van deze orde.
Schaarste in de technisch-economische zin zal er wel
altijd blijven. Schaarste als cultureel verschijnsel is een
waarde-gebonden begrip, dat in zijn verbondenheid met
misstanden en onrechtvaardigheid op een fictie (een ver-
zinsel) kan berusten en voor een groot aantal behoeften
een fictie is. Immers, het lijkt billijk aan te nemen
dat een oordeel over misstanden en onrechtvaardig-
heden zal moeten ontstaan uit een totaal-overzicht van
noden en tekorten. In feite wordt thans de aanschaf van
allerlei luxe-artikelen niet het opheffen van dergelijke
misstanden in verband gebracht viade reclame, terwijl
bijvoorbeeld de ontwikkelingshulp nauwelijks op gang
kan komen. Dit klemt te meer, wanneer we bedenken,
welke (luxe) goederen we volgens de futurologen nog te
verwerken krijgen
14 –
2.
De invloed van de economische wetenschap
Welke invloed heeft de economische wetenschap op het
economisch denken en op het voortbestaan van schaarste
als misstand? Er is een belangrijke stroming die beweert,
dat de economie een neutrale wetenschap is
15
Immers,
behoeften en doelstellingen worden als data gehanteerd.
Naar mijn inzicht is deze neutrâliteit schijn, want het
bestaan en voortbestaan van overvloëd hier en noden
ginds staan niet los van de werking van het door de
economische wetenschap verschafte inzicht in het zo
goed mogelijk bevredigen van behoeften. Dit inzicht
legt beslag op de middelen.
Heertje spreekt over de ,,logische neutraliteit van de
economie”
16
. Ik kan dit niet volgen. De economische
wetenschap laat de behoeften en doelstellingen vo6r wat
ze zijn en houdt zich alleen bezig met de middelen.
Waarom is een dergelijke keuze logisch en neutraal?
Wanneer een zo goed mogelijke behoeftenbevrediging als
wetenschappelijk probleem is gesteld, zou toch logisch
gezien ook kunnen worden gekozen voor het ontstaan
van behoeften en een betere voorlichting aan consumen-
ten? Wanneer de bestaande doelstellingen als data wor
–
den geaccepteerd en daarmee dus de bestaande politieke
verhoudingen, stelt men dan, via het inzicht in de aan-
wending van de middelen zijn wetenschap niet in dienst
van die politieke verhoudingen? Is men dan nog neu
traal?
°
W.
Albeda: De economische orde in hei geding, in
,,AR-Staatkunde”, november 1970, blz. 488.
10
De Galan, tap., blz. 896.
11
Er
zijn
economen, die hiervoor volledig begrip. hebben.
Th. van de Klundert heeft erop gewezen, dat ons econo-
,nisch systeem totalitaire trekken vertoont en in belang-
rijke mate cultuur en menselijk gedrag be’ialen. (Markt,
planning en menselijk gedrag, in ,,Wending”, novembér
1969, biz. 582).
12
H. Marcuse: .,,De een-dimensionale mens. Studies in
de ideologie van een hoogindutriëIe samenleving”, Hil
–
versum 1968, blz. 24 e.v.
13
E. Fromm: ,,De gezonde samenleving”, Utrecht, 2e
druk 1969, blz. 105. –
14
H. Kahn en A. J. Wiener: ,,The year 2000″, New
York 1967.
15
F. J. de Jong: ,,De werking van de volkshuishouding”,
Leiden 1957, blz. 212. –
10
A. Heertje: Bewogen beleid, in ,,Sociologische Gids”,
juli/augustus 1970, blz. 279.
3.8.8
Of is het toeval, dat de consumenten in onze econo-
mische orde heel wat zwakker staan daii de producenten
wanneer het gaat om het bevredigen van behoeften en
het realiseren van doelstellingen met behulp van econo-
mische inzichten? In die zin heb ik de economische
wetenschap in een interview gevaarlijk genoemd, omdat
zij onder de schijn van neutraliteit de ene schaarste helpt
opheffen en de andere in stand houdt of mede veroor-
zaakt j.
Hier is uiteraard geen sprake van een vooropgezette
bedoeling van de economische wetenschap. Zijlstra heeft
eens opgemerkt, dat het fundamentele economische pro-
bleem het welvaartstekort is
18
Pen schrijft over het men-
selijk geluk als een richtsnoer voor de produktie
19,
in
dienst waarvan ook de economische wetenschap geplaatst
kan worden. Zodra die doelstellingen van welvaart, wel-
zijn en gelulç niet op een bevredigende wijze worden
bereikt, zou het ook kunnen zijn dat er iets mankeert aan
de uitgangspunten en concepties van de economische
wetenschap.
Ik heb overigens nooit beweerd, zoals Zahn doet voor-
komen, dat de economische wetenschap alleen maar oog
heeft voor de materiële welvaart
20
Ik heb opmerkingen
gemaakt over de m.i. onjuiste verhouding tussen welvaart
en welzijn. Ook ontgaat mij, waarom Heertje ,,een enkele
sdcioloog die zelfs meent dat schaarste op fictie berust”
in de schoenen moet schuiven, dat hij niet gedacht heeft
aan de bestaande armoede en aan de schaarste aan col-
lectieve voorzieningen
21
In mijn oratie worden die te-
korten met name genoemd. Ook is er geen enkele aan-
leiding mij te verwijten, dat ik de economie van alles de
schuld geef
22
Wel lijkt het mij wenselijk een zo naver-
wante wetenschap de buurtschappelijke vraag te stellen
of het vasthouden aan een ongenuanceerd en neutraal
schaarstebegrip niet schadelijk is voor welzijn, geluk enz.
In de kritiek op mijn oratie is er ook op gewezen, dat
er vanuit de economische wetenschap zelf steeds meer
aandacht wordt geschonken aan de negatieve effecten
van onze economische orde. Met. name wordt dan ge-
wezen op de zgn. welzijnseconomie, waarvan Pigou een
van de grondleggers is. Er ontstaat besef voor nieuwe
vormen van schaarste (schoon water, schone lucht, bos-
sen, speelplaatsen e.d.)
23•
Vanuit deze benadering wil
men komen tot een betere kostencalculatie, zodat het
prijzenmechanisme de allocatie der middelen beter kan
regelen
24
Hoe belangrijk deze benadering ook kan zijn voor een
betere verdeling van allerlei goederen, terecht heeft Van
Santen opgemerkt dat deze benadering onvoldoende is
25
Wat mij betreft vraag ik me- af, of een beter prijsmecha-
nisme ook de ontwikkelingshulp zal bevorderen en meer
geld ter beschikking brengt voor het basisonderwijs. Kan
een beter functionerend prijsmechanisme de verdeling
over individuele consumptie en collectieve voorzieningen
beïnvloeden? Of is hiervoor een herziening nodig van
prioriteiten, hetgeen samenhangt met politieke inzichten
en gewenste maatschappelijke ontwikkeling? Hoewel een
-bestrijding van bijvoorbeld de milieuverontreiniging via
een – beter functionerend prijsmechanisme belangrijk is,
moet ook worden gevreesd dat een dergelijke oplossing
de geloofwaardigheid van onze economische orde zal
doen toenemen, naar ik verwacht ten koste van allerlei
yoorzieningen hier en ginds.
Sprekend over de invloed van de economische weten-
schap lijkt het mij belangrijker te letten op de discussie
onder economen over de waardevrijheid van deze weten-
schap
26
Ik denk hier ook met name aan de kritiek, die
ontstaat op de manipulatie van behoeften en de voor-
onderstelling van de soevereiniteit van dé consument
27
De kritiek op de waardevrijheid van de economische
wetenschap kan grote gevolgen hebben voor het inzicht
in het functioneren van de economische orde. Met name
wanneer dit inzicht doorwerkt in het economie-onderwijs
op de scholen. Bevordert dit onderwijs op dit moment
wel voldoende het kritisch denken? Ik denk aan de uit-
spraak in een veel gebruikt leerboek, dat de economie
zich niet uitspreekt over behoeften en daarom neutraal
is
28
In het kritisch denken over de econoniische orde kun-
nen economie en sociologie elkaar op dit moment vinden.
De sociologen kunnen zich gesteund weten door inzich-
ten als die van Galbraith. Hij schrijft, dat we moeten
onderzoeken hoe onze economische denkbeelden gewor-
teld zijn in de armoede, de economische ongelijkheid en
het gebrek aan bestaanszekerheid in het verleden
29•
Een
opmerking, die kennis-sociologisch nogal relevant is.
Behoeften en menselijke verantwoordelijkheid
Het vraagstuk van de behoeftenbevrediging is naar mijn
inzicht voor een deel in een maatschappelijk en moreel
isolement terechtgekomen. Ik wees er- al op, dat in onze
samenleving behoeften ongestraft kunnen worden opge-
wekt. De reclan
–
ie is nauwelijks aan banden gelegd. Ook
17
In ,,De Nieuwe Linie”, 18 april 1970.
18
J.
Zijlstra: ,,Economisc/ie orde en economische poli-
tiek”, Leiden 1956, blz. 33. –
19
J.
Pen: Het prijzenstelsel als extern communicatie-
systeem, in ,,Maandblad voor accountancy en bedrjfs-
huishoudkunde”, oktober/november 1969, blz. 490.
20
E. Zahn: Economische orde en sociologie, in ,,Folia
Civitatis” (Universiteit van Amsterdam), 11 april 1970,
blz. 3. Zie in dit verband ook de kritiek van W. J. de
Gooijer op Zahn: Wie is een losgeslagen socioloog, in
,,Folia Civitatis”, 2 mei 1970, blz. 8, waarmee ik geheel
instem.
21
A. Heer! je: Bewogen beleid, t.a.p., blz. 255.
22
Zoals P. J. Uitermark in ,,De Nieuwe Linie”, 18 april
1970.
–
23
R. Hueting: De nieuwe schaarste is keihard, in ,,ESB”,
1969, blz. 344.
24
J. Pen: Het prijzenstelsel als extern communicatie-
systeem, tap., blz. 492; idem: Laat de vervuilers bloe-
den, in ,,Haagse Post”, 19 juni 1970, blz. 39.
25
J. van Santen: ,,Welvaart en welzijn. Kritisch econo-
misch denken”, Eurosboekje 1970, blz. 21.
26
Een recent overzicht hiervan bij- A. Kouwenhoven:
Gunnar Myrdal over feiten en waarderingen, in ,,Econo-
mix, – afscheidsbundel aangeboden aan T. P. v. d. Kooy”,
Kampen 1970.
27
O.a. bij Th. van de Klundert: Ekonomnie en de ideo-
logie van het westen, in ,,Weienschap en samenleving”,
augustus 1970, blz. 130. Verder bij E. J. Tuininga: Zin-
nige en onzinnige reclame, in ,,Intermnediair”, 16 oktober
1970, hlz. 69 en E. Mandel: ,,Wat is neo-kapitalisme”,
Sunschrif t nr. 24, IVijmegen 1970, blz. 20.
28
Ik citeer A. Heertje: ,,Elementaire economie”, 4e druk
1970, blz. 14.
29
J.
K. Galbraith: ,,De economie van de overvloed”,
Amsterdam 1961, blz. 13.
ESB 28-4-1971
–
389
kunnen mensen ongestraft en ongeremd behoeften po-
neren, zonder zich zorgen te maken over de maatschap-
pelijke gevolgen van de behoeftenbevrediging.Toch. moet
het bij enig nadenken iedereen duidelijk zijn, dat een
belangrijk deel van de noden en tekorten hier en ginds
het gevolg is van deze behoeftenbevrediging.
Er is overigens meer aan de hand dan de kwestie van
de verdeling van de materiële voorzieningen, in mijn
oratie heb ik ook gewezen op de gevolgen voor de demo-
cratisering. We worden in een tegenstelling tussen demo-
cratie en efficiency gedrongen, hoewel het verband tus-
sen beide nog onvoldoende is aangetoond.
Uit mijn betoog komen drie culturele grootheden naar
voren, die voor de inrichting van de economische orde
van doorslaggevende betekenis zijn, t.w.
behoe tien van
consumenten, verantwoordelijkheid van consumenten en
werknemers
en dc
regeling van de beslissingen.
Mijn analyse voert tot de voorlopige conclusie, dat
deze grootheden op het niveau van de economische orde
weinig samenhang vertonen en waarschijnlijk steeds min-
der samenhang zullen gaan vertonen.
Thans kan worden vastgesteld, dat het opwekken en
poneren van behoeften niet direct in verband staat met
de menselijke verantwoordelijkheid (anders dan via een
individuele ethiek). Dit is duidelijk te maken aan de hand
van het consumptiegoed pornografie. Het opwekken van
sexuele behoeften is aan banden gelegd i.v.m. de geeste-
lijke volksgezondheid. Wie op dit gebied bepaalde gren-
zen overschrijdt, wordt ter verantwoording geroepen.
Wie echter de mensen in verleiding brengt een auto te
kopen, wordt niet ter verantwoording geroepen, hoewel
het moderne verkeer elk jaar duizenden slachtoffers eist.
In feite geldt dit voor vrijwel alle consumptiegoederen.
Toch zou men zich kunnen voorstellen, dat de relatie
tussen consumptie en samenleving voorwerp wordt van
een betere regeling van de verantwoordelijkheid. De
voorbeelden van pornografie en auto’s maken mi. duide-
lijk, dat onze moraal in vele opzichten achter is gebleven
bij de produktontwikkeling. Met name het begrip ,,ver-
antwoordelijk consumeren” heeft nauwelijks enige maat-
schappelijke gelding
30
.
We hebben wél een industrieel produktiesysteem (met
eendaarop afgestemd rnarktsysteem en consumptiestimu-
lering), maar het is de vraag of wij al een industriële cul-
tuur hebben, waarin de moraal opgewassen is tegen de
vraagstukken. Naar mijn inzicht kan echter niet worden
volstaan met een andere moraal en een betere morele
,,begeleiding” van de behoeftenbevrediging. Ook de be-
slissingsstructuur zal aan een nader onderzoek onder-
worpen moeten worden. Kunnen werkneEners en consu-
menten dichter bij de produktiebeslissingen worden ge-
bracht? Is een verantwoorde produktie mogelijk tegen de
achtergrond van een verantwoord consumeren? Of gaan
we dan de door velen gevreesde weg op vande roman-
tiek en de utopie, die mensen in verwarring en het be-
reikte in gevaar brengt?
Albeda heeft me n.a.v. mijn oratie verweten de lezers
in de kou te laten staan met betrekking tot een alterna-
tieve economische orde
31
Ik ben echter aan een alter-
natieve economische ordé niet toe. Ter verduidelijking
wil ik wel opmerken, dat geen van de bestaande econo-
mische orden bij mij favoriet is. Ik heb me tot taak ge-
steld vanuit de sociologie een bijdrage te leveren aan de
analyse van onze orde.
In dit vërband past de vraag, in hoeverre het bestaan-
de maatschappelijke en morele isolement van de behoef-
tenbevrediging kan worden bestreden met nieuwe be-
slissingsstructuren, zoals arbeiderszelfbestuur, inschake-
ling yan consumentenorganisaties, toepassen van plan-
ning e.d. Tegenover de pogingen de consument onder
controle te houden kan worden gedacht aan democrati-
sering van de produktiebeslissingen. Hierbij doet zich
een aantal verschijnselen voor, die ook sociologisch zeer
relevant zijn.
In de
eerste
plaats stem ik met Albert in, dat het
marktmechanisnie moet worden gezien als ,,ein Teil-
systern der Kontrolle im wirtschaftlichem Bereich”
32
Het staat niet bij voorbaat vast dat het prijsniechanisme,
gelet op de maatschappelijke problemen, het meest aan-
gewezen is voor de allocatie der middelen. Vooral niet,
omdat het verantwoordelijk consumeren nauwelijks is
doorgedrongen tot onze opvoedingssystemen, die ook
belangrijk zijn voor de beheersing van het menselijke
gedrag. In het laatste ligt echter een grotere vrijheid
voor, de mens en een beter inzicht in de alternatieven be-
sloten.
• In de
‘tweede
plaats zal bij het overwegen van de
30
Vgl. H. M. de Lange: Hy,nne aan de lpmiddelen, in
,,Wending”, 1970, blz. 76 e.v.
31
W. Albeda: ,,De economische orde in het geding”,
i.a.p., b/z. 488.
32
H. Albert: ,,Marktsoziologie und Entscheidungslogik”,
Neuwied ain Rhein und Berlin, 1967, blz. 508.
(I.M.)
Een snel groeiende bank
Gunstige renteconditles.
– Balanstotaal
f
343.9 miljoen
Grootste bank
van Friesland
Friesland Bank
Vestigingen in geheel
Friesland
Hoofdkantoor: Zaailand 110 Leeuwarden
390
mogelijkheden van planning voorop moeten staan, welke
toekomst op economisch terrein door ons wordt gewenst.
Het is opvallend, dat dit beslissende punt nauwelijks in
discussie’ is. Hoe ver willen we gaan met de economische
groei? Welke prioriteiten zijn er op langere termijn,
gelet op woningbouw, wegenaanleg, recreatie, onder-
wijs e.d.?
In de
derde
plaats zal de discussie over de toekomst
van de menselijke arbeid gestimuleerd moeten worden
en minder genoegen genomen moeten worden met de
uitkomsten van de technologische ontwikkeling. De sterk
psychologische denktrant m.b.t. de arbeid zal moeten
worden aangevuld met het denken vanuit de maatschap-
pelijke functies van de arbeid. Het mag waar zijn en ver-
werpelijk, dat arbeid geestelijk en sociaal gedraineerd is,
niet minder belangrijk is dat arbeid
politiek gedraineerd
is. Werknemers behoeven zich in en tijdens hun werk
geen zorgen te maken over maatschappelijke gevolgen en
maatschappelijk nut van de produktie. Deze situatie doet
vreemder aan naar mate meer de overtuiging bestaat,
dat ieder mens geroepen is deze wereld bèwoonbaar te
maken. De bestaande zeggenschapsverhoudingen in de
bedrijven zijn dan wel erg onmenselijk.
De bijdrage van de economische sociologie
In het voorgaande is een benadering van de sociologie
gepresenteerd, goed voor mijn visie op de taakstelling
van de economische sociologie. Helaas moet worden ge-
constateerd, dat de economische sociologie nog altijd een
weinig ontwikkeld onderdeel van de sociologie is, hoewel
er andere tijden zijn geweest
33
. Tot nu toe is in ons land
de meeste energie gaan zitten in de micro-verhoudingen
en in de studie van het bedrijf als sociaal systeem., Stu-
dies van de samenhangen tussen markten, bedrijven, vak-
bonden, onderwijs e.d. vanuit machtsverhoudingen,
waarden, denkbeelden enz. zijn er nauwelijks.
Het was noch de bedoeling van mijn oratie, noch die
van dit artikel de economische wetenschap vanuit de
economische sociologie in gebreke te stellen. De studie
van de economische orde is niet de taak van één weten-
schap en wanneer er sprake is van eenzijdigheden, zal de
beschuldigende vinger allereerst moeten uitgaan naar de
sociologie. Mijn oratie is dan ook geboren uit bezwaren
tegen de beoefening van de sociologie en niet uit een
roeping.te komen tot een ,,Soziologisierung der National-
ökonomie”
34
. Het zou al mooi zijn wanneer – ook in
allerlei opleidingen – economie en sociologie wat meer
zouden samenwerken.
H. J. van Zuthem
33
Zie hiervoor het boeiende overzicht van J. Lhornme:
Verhouding tussen economie en economische sociologie,
en J. Weiller: Ovérgang van de economische analyse
naar de economische sociologie, in G. Gurvitch: ,,Hand
–
boek van de sociologie”, deel 2, Utrecht/Antwerpen
1968, blz. 148 e.v.
34
Albert, t.a.p., blz. 506.
Commentaren
T. Economie en sociologie,
orde en schaarste
Prof. Dr. C. de Galan
Het is verheugend dat Van Zuthém, mede naar aan-
leiding van de geleverde kritiek, de gedachten die aan
zijn oratie ten grondslag lagen heeft willen verhelderen
en uitwerken. Die oratie vond ik een afknapper, omdat
een interessant onderwerp ten onder ging in een brei
van warrige en aanvechtbare beschouwingen. Van
Zuthenis stuk in dit nummer van
ESB
is m.i. veel
beter. Hoewel ik moeite blijf houden met de woordkeus
en de systematiek van het verhaal, wordt nu veel dui-
delijker waarom het gaat en zitten er elementen in
die de moeite van het overdenken zeer waard zijn.
Wel wordt er in het artikel erg veel overhoop gehaald.
Ik zal mijn reactie beperken tot de naar mijn idee meest
belangwekkende punten.
Schaarste
Het centrale- thema van Van Zuthem, zoals ook al uit
de oratie viel op te maken, is de uiteenlopende drin-
gendheid en de authenticiteit van behoeften. Menselijke
behoeften komen ergens vandaan: van de natuur, de
opvoeding, de buren, de reclame of hoe dan ook. Ze
zijn verbonden met normen en waarden en met de
inrichting van de samenleving. In onze maatschappij
komen volgens Van Zuthem niet de juiste behoeften naar
boven; sommige behoeften zijn veel dringender dan
nu tot uiting komt, al liggen ze soms verder van ons
bed. Deze verkeerde voorkeuren zijn niet alleen een
kwestie van consumptie-ethiek, maar ook van dieper
liggende factoren en van economische orde.
In andere Van Zuthemse woorden: er bestaat een
veel wezenlijker schaarste dan de schijnbare van thans.
De ene schaarste, in de zin van nood en misstand,. is
de andere niet. Het technisch-economische begrip
schaarste is te ongewogen, te ongenormeerd.
Deze gedachten zijn niet bijzonder nieuw, maar (zeker
ook voor economen) interessant genoeg om er aandacht
aan te schenken. Ik plaats er enkele kanttekeningen bij.
Van Zuthem gebruikt een van het spraakgebruik en
van het economisch jargon afwijkend begrip schaarste.
Dat kan natuurlijk, al blijf ik het doelmatiger vinden
in zo’n geval een ander woord te verzinnen.
Schaarste, hoe ook gedefinieerd, is geen mythe, geen
fictie. Zij is dat in de zin van beperkt voorhanden,
evénmin als nood. Wat Van Zuthem, meen ik, bedoelt,
is dat sommige behoeften fictief zijn, niet echt, niet
waarachtig, aangepraat.
Hoewel ik het met Van Zuthems subjectieve waar-
deoordelen grotendeels eens ben, ,vind ik zijn opvat-
tingen over behoeften en schaarste toch aarivechtbaar
generaliserend. Aan de ene kant overdrijft hij; schaar-
ste in de zin van beperkte behoeftenbevrediging wordt
over het algemeen niet als misstand of onrechtvaardig-
heid gezien, wél de ongelijke verdeling en het onvol-
ESB 28-4-1971
.
391
w
doende rekening houden ‘met nieuwe schaarsten. Aan
de andere kant schuilt er iets elitairs in de bagatelli-
sering van behoeften aan consumptiegoederen bij’ de
omvangrijke groepen die net boven het primaire niveau
uitstijgen. Redelijke kleding, vakantie, een auto zijn
geen exorbitante eisen, al kan iedereen de uitwassen
herkennen. Welvaart blijft een relatief begrip.
De achtergronden en oorzaken van behoeften vor-
men inderdaad een interessant ‘studieobject voor de
sociale wetenschappen. Hoewel verklaarbaar op grond
van de arbeidsverdeling tussen deze disciplines, heeft
Van Zuthem gelijk als hij stelt dat de economie hier-
aan teveel voorbijgaat. Er ligt zeker verband met de
economische orde, maar een vergelijking met andere
6rden doet betwijfelen of dit verband zo sterk is als
Van Zuthem meent; de verschillen zijn in dit opzicht
nièt opvallend groot.
‘Verreweg het interessantste probleem lijkt mij hoe
‘we – achter de authenticiteit van de behoeften komen,
dus hoe de schaarste kan worden geëvalueerd en afge-
wogen. Dat vereist niet alleen studie van de beïnvloe-
dende factoren, maar ook van afweegmechanismen.
Van Zuthem schuwt het prijsmechanisme, zonder het
overigens te analyseren. Het is bekenJ, dat achter dit
mechanisme de normen en opvattingen en ook de
bestaande verdeling schuilgaan. Bovendien dat het ge-
brekkig functioneert, voornamelijk in verband .met
machtsvorming op de markt, maatschappelijke kosten
en collectieve goederen. Van Zuthem behoeft zich dan
ook niet af te vragen of het prijsmechanisme de gehele
allocatie kan regelen; daarover bestaat literatuur ge-
noeg, o.a. het heldere, door hem aangehaalde artikel
van Pen. Het probleem is enerzijds hoe de werking
van het prijsmechanisme kan worden verbeterd (door
de maatschappelijke kosten er in te verdisconteren en
machtsvorming te beperken of te compenseren) en an-
derzijds welke allocatiemechanismen ons verder ten
dienste staan: overleg- en politieke-besluitvormingsstruc-
turen. Ik vind het jammer dat Van Zuthem hierop
opnieuw niet nader ingaat. Een democratiscie besluit-
vorming over de allocatie, over wat, waar- en ‘hoe wordt
geproduceerd, is bijzonder moeilijk te organiseren, zelfs
‘in ruwe contouren, laat staan in details. Een functio-
nerend prijsmechanisme werkt zeer democratisch in die
zin, dat ieders voorkeuren daarin worden geregistreerd.
Als Van Zuthem tegelijk de voorkeuren wil wijzigen
en deze dan ook nog optimaal tot gelding wil brengen,
stelt hij een enorme opgave.
Daarbij blijf ik van mening dat hij overdrijft en dat
bewijst hij ook zelf; Binnen de bestaande orde, of
hoogstens met marginale veranderingen daarin, kan er
:veel. Als de ruimtevaart kan worden georganiseerd,
êen niet-commerciële doelstelling, kunnen net, zo. goed
andere wensen gerealiseerd worden. Dat de commerciële
‘produktie zich vervolgens op deze ,,collectieve” be-
hoeften werpt, is geen beletsel; dat kan ook in andere
richting. Tekenend is ook het voorbeeld van de por-
‘nografie; hoezeer ook een behoefte,, hoezeer ook winst-
gevend, zij kan worden beperkt en zelfs onderdrukt.
Het beleid, beïnvloed uiteraard door waarden en nor-
men, kan sturen en bijsturen. Natuurlijk staan politieke
keuzen niet los van de economische. orde, natuurlijk
is consumptie – zoals in beginsel alles – een politieke
‘bezigheid. Ik moet me wel erg onduidelijk hebben uit-
gedrukt als Van Zuthem een omgekeerde mening uit mijn
kritiek kon afleiden. Maar ook hier is het verband
wederzijds. De buitenparlementaire actie, die de pro-
duktie voor een groot deel is, kan wel degelijk parle-
mentair worden beïnvloed. Mijn bezwaar was en blijft,
dat een te grote nadruk op de orde en op de onver-
anderbaarheid het politieke immobilisme bevordert. Van
Zuthem versterkt het alibi voor politieke inactiviteit;
ik ben eerder geneigd de ,,hulde aan de lapmiddelen”
van’De Lange te onderschrijven.
Economische orde
Ook het begrip economische orde wil Van Zuthem
anders hanteren dan gebruikelijk is. Hij stopt er waar-
den, normen, achtergronden in. Omdat ik vrees dat
zo een ratjetoe ontstaat, acht ik dit niet doelmatig,
maar het kan uiteraard wel. Een vergelijking van ver-
schillende orden wordt er ook niet eenvoudiger door.
In elk geval gaat het bij hem, meen ik, om de algemeen
politiek-maatschappelijk-economische orde. Dat er ver-
band is :tussen deze en allerlei (o.a. religieuze) waarden
en normen en dat er een wederzijds verband is tussen
individu en samenleving lijkt me buiten kijf. Men denke
aan het inkomensstreven, de arbeidsethos, de economi-
sche ,,vrijheid” enz.
Van Zuthem is te somber over de veranderbaarheid
van en de mogelijkheden binnen het huidige stelsel.
Andere waarden kunnen, onder meer langs de weg van
opvoeding, tot gelding komen en dat blijkt ook al. Een
gelijker machtsverdeling binnen de produktieorganisaties
is realiseerbaar en zij is ook efficiënt in zoverre zij
zelf als doelstelling geldt en andere doeleinden bevor
–
dert. Efficiency is immers gerelateerd aan de doelstel-
lingen en dus geen grootheid in zichzelf. Ook hier
past een waarschuwing tegen overdrijving. Neem bijv.
de reclame. Ik heb me daar jaren geleden al eens
kritisch over uitgelaten (en werd toen een linkse purist
genoemd, nu naar aanleiding van mijn kritiek op Van
Zuthem in dit blad door Peper een begrippenpurist;
ik vrees dat ik oud word), maar ik heb de indruk dat
Van Zuthem de betekenis ervan overschat. Reclame is
zeker een uitwas van onze economische orde (zij komt
overigens bij mijn weten in elke bestaande orde voor),
maar zij overheerst de behoeften en de allocatie niet.
Om misverstand te voorkomen: Van Zuthem plaatst
over. de economische orde en haar verband met andere
factoren vele waardevolle opmerkingen. Met de term
geloofwaardigheid en met de inhoud van dat begrip
blijf ik echter moeite hebben. De term aanvaardbaar-
heid, lijkt me beter. Het gaat om de symmetrie van
:eigen bewustzijn en werkelijkheid, maar die werkelijk-
heid wordt weer op een bepaalde manier beleefd. Er
is dus een wederzijdse relatie en die lijkt moeilijk te
ontwarren en dus moeilijk operationeel te maken.
De economische wetenschap
De twijfel van Van Zuthem over’ de economie als
neutraal instrument berust n.m.m op een misverstand.
Het instrument is neutraal in de zin van logisch be-
grippen- en analyse-apparaat. Het is op vele manieren
aan te wenden. De economie is’ niet neutraal in de
richting waarin zij zich ontwikkelt, (objectkeuze) en
evenmin in haar praktische aanwending, bijv. voor be-
drijfs- en beleidsdoeleinden. Economen zijn nooit neu-
392
traal. Neem bij wijze van voorbeeld dé theorie van
Keynes. Die is neutraal in de zin van logisch juist en
objectief analyserend. Dat deze theorie werd ontwik-
keld staat niet los van personen en omstandigheden en
nog minder hoe zij wordt aangewend. –
Er is reden om op een aantal in dit verband döor
Van Zuthem gemaakte opmerkingen nog even in te
gaan. De neutraliteit van de analyse en het hanteren
van consumentenvoorkeuren als data moet, juist ook
door hem, worden toegejuicht. Ten onrechte Wordt
immers vaak over ,,economische” doeleinden en nood-
zakelijkheden gesproken, waardoor onder het mom van
objectiviteit subjectieve meningen worden verkocht. Het
analyse-apparaat moet van deze voorkeuren vrij worden
gehouden. Door van bestaande behoeftenschalen uit te
gaan wordt dit apparaat ook niet gekleurd, zoals Van
Zuthem meent. In elk geval heeft de econoom voor zijn
discipline niets beters. Het is heel iets anders dat men
zich in dienst stelt van bepaalde ideeën en belangen en
,,men” is uiteraard nooit neutraal. Dat de economische
wetenschap de ene schaarste helpt opheffen en de art-
dere in stand houdt of zelfs bevordert, is onzin.
Ook de economische wetenschap behoort tot de
kennis met behulp waarvan Van Zuthem de geloof-
waardigheidsstructuren wil doorbreken. De analyse van
schaarste, van economische macht, van individuele en
collectieve goederen, van maatschappelijke kosten is,
mits op zichzelf juist en dus neutraal, waardevol. Ik
betwijfel eerlijk gezegd een beetje of Van Zuthem de
economie wel voldoende kent. Zij laat bijv. zien dat
het geen toeval is dat de consumenten in bèpaalde
opzichten veel zwakker staan dan producenten; zij helpt
zulke omstandigheden verklaren.
Economie en sociologie
Van Zuthem’ wil het contact en het wederzijds begrij
tussen economie en sociologie bevorderen. Graag. Zijn
oratie droeg daartoe niet bij, zijn onderhavige artikel
wel. Het betreft hier een uitnodiging die
wel
aandaôht
verdient. De beide disciplines zijn voor èlkaar grens-
bepalend; ze belichten veronderstellingen en voorwaar-
den. Ze hebben grotendeels een gemeenschappelijk
studieobject en behandelen daarvan niet zozeer een
deel als wel’ eén facet. Ze belichten de zaak op een
verschillende manier en het gemeenschappelijke’ licht
is h’elderder dan de âpa’rte schijnsels. Het gaat in beide
gevallen om het menselijk handelen.
I’u’ i het probleem niet zozeer dat de verhouding
tussen deze wetenschappen slecht is, als wel dat zij
miuwelijks’ bestaat. De ontwikkelingen verlopen los van
elkaar en de wederzijdse kennis is over het algemeen
gering. Dat zegt ook Van Zuthem tërecht. Hét eerst
nodige is,’dat we elkaars taal leren verstaan en in dat
licht is het ook essentieel om begrippen nauwkeurig
af ‘te bakenen. Ten tweedé kan het niet anders dan
vruchtdragend zijn geméenschappelijk studieprojecten
ter hand te nemen. De economische orde en, zoals
gezegd, het genereren van behoeften behoren daartoe.
Ten derde is het inderdaad nuttig dat in de wederzijdse
studieprogramma’s plaats wordt en blijft ingeruimd voor
de andere discipline. Daarbij kan het niet meer de be-
doelihg zijn mensen op te leiden die beide wetenschap-
pen beheersen; dat is met één al nauwelijks meer moge-
lijk. Wel zou er over te denken zijn voor de maatschap-
p’ijwetenschappen tot een gemeenschappelijke basisstudie
te komen. ‘Hoe dit zij, ‘samenwerking is’ aanlokkelijk. In
interdisciplinair werken geloof ik niet zo erg, gezien de
al aanwezige grote verschillen. In multidisciplinaire ar-
beid wel.
Tenslotte
Er is geloof ik meer in discussie dan Van Zuthem doet
voorkomen en dat laatste verbaast me, omdat hijzelf tot
die disëussie bijdragen’ levert Over de zeggenschap in het
.bëdrijfsleven, maatschappelijke kosten, de consumptie-
maatschappij en het feit dat de toekomst wordt’gemaakt,
wordt’ druk geschreven ‘en gepraat; ‘ook wel’ onderzoek
verricht.’ Van Zuthems artikel is de moeite waard,,,maar
ijerrassen’d zullen weinigen, van bijv. degenen die re-
gëlmatig
ESB
lezen; het vinden. Terecht stelt hij,. ,de
ei& van een doelgericht ‘formuleren van prioriteiten en,
nar ik aanneem, van consequente politieke actie ver-
volgens. Daaruit maak ik op dat hij die actie, ook
binnen onze economische orde, toch zinvol acht.
C. de Galan
II. Economie en sociologie:
een moeilijk huwelijk?
Drs. ‘A. Peper
Van Zuthem als wegwerp-professor
–
Wat mij getroffen- heeft in de stoet van reacties die
Van Zuthems Delftse oratie heeft opgeroepen, is niet
zozeer de kritiek ‘op de inhoud van zijn betoog, maar
de felheid – die hier en daar bedenkelijk veel weg
had van gekwetstheid – waarmee ‘is gereageerd. Op
elk werkstuk is kritiek ‘nogelijk en die moet vooral
worden gegeven. Wetenschapsbeoefening ontleent haar
zin aan de voortdurende kritische beoordeling van
denkbeelden, onderzoeken e.d. Nog teveel wordt .na’ar
mijn mening de creatieve betekenis van kritiek onder-
schat. Vooroordelen begeleiden de wetenschapsbeoefe-
ning; de bestrijding ervan is, aldus De Groot, de kern
van alle denken in de wetenschapsbeoefening
1•
Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat
de slechte ontvangst, die Van Zuthems ‘rede ,ij, eco
‘
–
nomen ten deel is ‘gevallen, niet uitsluitend is . terug
te voeren op bezwaren tegen de inhoud, van zijn ver-
haal. Ik’ heb de knipsels er nog eens op doorge,lezen.
Wat daarin o.m. opvalt ‘is een zekere ergernis. overhet
feit dat een socioloog zich bezighoudt met een terrein
de economische orde – dat in het mooi verkav,elde
landje van ‘de wetenschap toch is toebedacht aai,çj
economen. ‘Van Zuthem heeft daar
dus-
geen verstaid
yan: Hij zou- bijv., het begrip
schaarste
onjuist. hebben
geïnterpreteerd. –
Men, zou met die kritiek vréde kunnen hebben,
wanneer daar
,
van de kant van economen definitief
over -zulke centrale begrippen als schaarste en econp.
mische orde tegenover waren gesteld, die het voor elke
socioloog duidelijk zouden maken dat de gehanteerde
1
Aangehaald bij Ernest Zahn: ,,Meningsvorming’ en
maatschappelijke orde”, Amsterdam 1971, blz. 22.
ESB 28-4-1971
393
begripsomschrijvingen slechts met het instrumentarium
der economische wetenschap – en in ieder geval niét
met dat van de sociologie – behandeld zouden kunnen
worden. Afgezien nog van het feit dat het nogal
werkelijkheidsvreemd is vraagstukken van economische
orde aan één wetenschap toe te vertrouwen, zijn de
gegeven definities zo vaag dat zij a.h.w. uitnodigen
tot• een terreinverkenning vanuit andere sociale we-
tenschappen dan de economie. De definities moeten
noodzakelijkerwijs vaag zijn, omdat zij verwijzen naar
centrale mechanismen en vraagstukken in het sociaal-
economische proces. Het lijkt nog steeds nodig te zijn
er bijv. op te wijzen dat schaarste – de spanning
tussen behoeften en middelen – ook een wetenschap-
pelijk probleem is voor sociologen (en trouwens ook
voor psychologen).
Neem bijv. het vraagstuk van de behoeften. Veel
sociologisch onderzoek richt zich juist op het registre-
ren en verklaren van behoeften en behoeftenvorming,
zowel op het individuele als maatschappelijke niveâu.
Veel sociologisch onderzoek alweer concentreert zich op
het ontstaan en de ontwikkeling van maatschappelijke
voorkeuren. Ik moge hierbij herinneren aan het om-
vangrijke politiek-sociologische onderzoek (en theorie-
vorming), dat de laatste decennia op gang is gekomen.
De resultaten daarvan zijn niet zonder betekenis voor
de bestudering van de economische orde, zowel naar
Anhoud als naar ontwikkeling. In de omschrijving, van
De Galan van de economische orde, nI. ,,de organisatie
van het economisch leven, de wijze van coördinatie
van economisch handelen, de mate van decentralisatie
en democratisering van economische beslissingen”
2
worden kernvragen van de sociologische theorie en
toëgepaste sociologie aangeroerd. Je hoeft echt geen
socioloog te zijn – gezond verstand is meer dan
voldoende – om dat in te zien. Wanneer de academi-
sche opleidingen in de sociologie en economie niet
zo;gescheiden zouden zijn opgezet, zou bijv. op dit
‘terrein nogal wat kennis kunnen worden ingebracht
vanuit de sociologie van organisaties en bureaucratieën.
Veel amateurisme – aan beide zijden! – zou dan
vermeden kunnen worden. Het is mij bijv. een raadsel
hoe je openbare financiën kunt doceren zonder vol-
doende kennis in te brengen over het functioneren van
grote organisaties. En zéker wanneer je je vertrekpunt
kiest in de concrete maatschappelijke problemen, die
zich echt niet zo veel aantrekken van de verkavelingen
die op de universiteit zijn aangebracht.
Zou het misschien kunnen zijn dat Van Zuthem een
gevoelig en belangrijk punt aan de orde heeft gesteld?
In ieder geval heeft De Galans eerste reacti: ,,Een
uitnodiging die geen aandacht verdient”
3
weinig aan-
hangers gevonden. Aan aandacht heeft het Van Zuthem
niet ontbroken. En als we er even van uitgaan dat
serieuze economen niet ondersteboven vallen van een
professorentitel – het inflatiespook kent immers geen
grenzen – dân rest geen andere conclusie dan dat Van
‘Zuthem zich in ieder geval een interessante vraag heeft
gesteld voor zijn oratie. Dat gebeurt niet elke dag. Van
-Zuthem dan te definiëren als een wegwerp-professor
is je reinste struisvogelpolitiek. Een rede die vanwege
de inferieure kwaliteit geen aandacht verdient, houdt
niet zo lang de aandacht vast als met het betoog van
Van Zuthem het geval is geweest. Misschien is Van
Zuthem wel het ,,slachtoffer” geworden Van een kli-
maat waarin ,,de verkettering tot een algemeen be-
dreven gezelschapsspel is geworden” (J. Pen
4)
In een
394
dergelijk klimaat krijgt de selectieve perceptie vrij spel,
wordt het nauwkeurig lezen een hele opgave en breken
vooroordelen schielijk door. Prof. Zahn heeft over dit,
overigens niet onbekende, verschijnsel in zijn boek
Meningsvorming en maatschappelijke orde
behartens-
waardige opmerkingen gemaakt
5
.
Opnieuw Van Zuthem
Nu de kruitdamp wat is opgetrokken, is het plezierig
dat Van Zutheni in zijn nieuwe bijdrage probeert een
aantal misverstanden, waartoe zijn rede aanleiding heeft
gegeven, op te ruimen. Je kan in een verhaal van
ongeveer vijftien bladzijden nu eenmaal niet alles be-
handelen, een simpel feit dat vele van zijn critici over
het hoofd lijken te hebben gezien. Voor degenen die
enigermate bekend zijn met zijn wetenschappelijke
werk – en dat zijn uiteraard vooral de sociologen –
was de noodzakelijke beknoptheid niet zo’n bezwaar.
Van Zuthems onderzoek (samen met Wynia) naar me-
dezeggenschap heeft hem zonder twijfel mede geïnspi-
reerd tot de vraagstelling van zijn oratie
11
.
Verhelderend in zijn nieuwe bijdrage is de uitwerking
van zijn kennistheoretische en -sociologische benadering,
die impliciet een belangrijke rol speelde in zijn be-
handeling van de geloofwaardigheid van onze econo-
mische orde
7
. Essentieel daarin is dat van de gangbare
interpretatie van de sociale werkelijkheid, zoals deze
mede wordt bepaald door wetenschappelijke kennis, een
zelfstandige invloed uitgaat op de perceptie van die
werkelijkheid. Vooral de sociale wetenschappen be-
invloeden in toenemende mate die interpretatie. Uit
dien hoofde dragen de beoefenaren van die weten-
schappen een bijzondere’ verantwoordelijkheid. Zij bie-
den een bepaald beeld aan van die werkelijkheid, dat
een eigen leven gaat leiden. In een samenleving die er
prijs op stelt in zo groot mogelijke vrijheid te kiezen
uit de verschillende koersen die denkbaar zijn, is het
van belang de ontwikkeling van alternatieve interpre-
taties van de werkelijkheid te stimuleren. Daarmee
wordt in een democratische samenleving een bewuste
en rationele keuze mogelijk.
Het formuleren van alternatieven bevordert een be-
wuste besturing van het samenlevingsproces. Daarbij is
het noodzakelijk – hoe moeilijk dat ook is – de bij-
drage van elke wetenschap te betrekken op het grotere
geheel dat samenleving heet. Al was het alleen maar
omdat men ook in zijn eigen vakgebied wordt gecon-
fronteerd met samenhangen, die de grenzen van dat
gebied overschrijden. Voor het terrein van de econo-
mische politiek ligt dit alles heel duidelijk. Daar is de
economische wetenschap gehouden – en waarschijnlijk
meer dan nu gebeurt – ,,die Lehre von den Alterna-
tiven” te zijn
8
2
C. de Galan: Een uitnodiging die geen aandacht ver-
dient, in ,,ESB” van 17 september 1969, blz. 894.
De Galan, a.w., blz. 894-896.
Aangehaald bij Zahn, a.w., b(z. 153.
Zahn, a.w., blz. 18-30.
H. J. van Zuthem en A. Wynia: ,Medezeggenschap”,
Noordwijk aan Zee 1967.
Dit punt stipte ik al even aan in een bijdrage: Wel-
vaart versus welzijn: economen versus sociologen?, in
,,ESB”, 2 september 1970, blz. 837.
Zie A. van Doorn, die Röpke citeert in
zijn
oratie
,,Paradijs en economie”, Haarlem 1971, blz. 10.
De bewustwording en explicitering van de weten-
schappelijke en maatschappelijke vooronderstellingen
waarvoor Van Zuthem pleit, slaat uiteraard niet alleen
terug op de economie. Het is de taak van elke weten-
schap. Ook de sociologie heeft nogal wat te doen dp
dit terrein. Ik htef in dit verband alleen maar te her-
inneren aan de veelal onnozele publieke-opinie-onder
–
zoekingen, op basis waarvan vele beleidsvoerders ‘bereid
zijn hun politiek te ontwikkelen.
Ten aanzien van een tweetal punten zou ik bij het
betoog van Van Zuthem enkele kanttekeningen willen
plaatsen. In de eerste plaats geloof ik dat hij de ,,wis-
selwerking tussen mens en samenleving” te exclusief
koppelt aan een dialectische benadering. De zaak is
gecompliceerder. De dialectische benadering is één
van de vele ingangen waarmee de spanningsverhouding
tussen sociaal-culturele stilering en de mogelijkheden tot
doorbreking daarvan geduid kan worden. Het is een
oud probleem in de sociologie, waarbij theorieën over
sociale verandering en institutionalisering, althans par-
tieel, vruchtbare inzichten hebben opgeleverd
9.
In de tweede plaats geeft hij een wat te simpel beeld
van de economische wetenschap, wanneer hij opmerkt
dat zij ,,volgens de gangbare opvatting de behoeften als
data accepteert. Hetzelfde geldt voor de doelstellingen.
Deze wetenschap richt zich op de aanwending van
de middelen” (blz. 4). Deze voorstelling zan zaken gaat
mij tè ver. Mensen als Tinbergen (optimale economische
orde), Frisch, Lange, Myrdal, Galbraith en Robinson
– toch geen ,,kleine jongens”, al moet ik toegeven
dat enkelen (Myrdal, Galbraith) een wat ,,perifere”
positie in de economische wetenschap innemen – heb-
ben ‘heel uitdrukkelijk de doelstellingen mede tot onder-
werp van hun analyses gemaakt.
Zeker internationaal doet de discussie die in dit land
moet worden gevoerd over de noodzaak tot samen-
werking tussen economie en sociologie wat belegen aan.
Noodzakelijk is zij jammer genoeg wel. Als Van Zuthem
bedoelt dat in de economie – en vooral in ons land –
wat al te gauw randvoorwaarden worden geïntrodu-
ceerd, omdat het vraagstuk dat aan de orde is anders
zo moeilijk te vatten is, ben ik het met hem eens. In
de studie van de randvoorwaarden en de vooronder-
stellingen ligt het werkterrein waar beide wetenschappen
op vruchtbare wijze zouden kunnen samenwerken.
Concrete vraagstukken die om een gemeenschappelijke
bestudering vragen zijn er genoeg. Het wordt tijd er
nu eens aan te beginnen, vooral aan de universiteiten.
Bram Peper
Voor een zeer fraaie behandeling van deze materie
verwijs ik graag naar het opstel over instellingen van
de wijsgeer/socioloog R. F. B.eerling, in
zijn
,,Wijsgerig-
sociologische verkenningen”, Arnhem 1964, blz. 129-
215.
III. Sociologie, economie
en economische orde
Prof.Dr. W. Albeda
In hoeverre is de beoefenaar van de economische weten-
schappen betrokken bij de vraag naar de gewenste
economische orde, het gewenste gedrag van consument
en producent, het meest aanvaardbare beleid van vak-
verenigingen en de noodzakelijke koers voor de econo-
mische politiek? Wie de samenstelling ziet van regering,
volksvertegenwoordiging, SER, SER-commissies, bestu-
ren en adviserende organen van vakverenigingen, werk-
geversorganisaties en consumentenverenigingen (en zo
voort) zal tot de couclusie komen, dat deze vraag nau-
welijks beantwoord behoeft te worden. Economisten zijn
in sterke mate betrokken bij de discussies over de eco-
nomische orde, bij het bepalen en uitvoeren van het be-
leid van overheid en pressiegroepen. Zij adviseren
(gevraagd of ongevraagd) de overheid. Zij geven hun
opinie (ook weer gevraagd of ongevraagd) aan vakver-
enigingen, werkgeversorganisaties enz. Tot nu toe, mag
men veilig stellen, hebben zij de gehele discussie over de
gewenste economische orde beheerst.
Inmiddels moeten zij zich daarbij wel realiseren, dat
de economische wetenschap de vraag naar de gewenste
economische orde altijd gemeden heeft. Met name Rob-
bins’ heeft zich verzet tegen het uitzetten van de grenzen
der economische wetenschap. Hij wil wel onderscheiden
tussen theoretische en toegepaste economie. Maar de
toegepaste economie bestaat dan alleen uit antwoorden
op vragen als: ,,Hoe bereik ik volledige werkgelegen-
heid?”, maar niet de vraag: ,,Is het gewenst naar volle-
dige werkgelegenheid te streven?”, niet de vraag: ;,Moet
het prijspeil gestabiliseerd worden?”, wél de vraag: ,,Hoe
wordt het prijspeil gestabiliseerd?”
Het is niet zo moeilijk zijn overwegingen te begrijpen.
Wie ook de doeleinden tot zijn gebied van onderzoek
gaat rekenen, komt op een moeilijk terrein. De vraag
naar de gewenste economische orde, naar aanvaardbare
consumptie en naar de redelijkheid van het optreden
van belangengroepen, valt niet binnen de economie te
beantwoorden. Om zulke vragen te beantwoorden moet
een .beroep gedaan worden op andere wetenschappen,
zoals de sociologie, maar ook op ethiek en op ons gevoel
voor rechtvaardigheid. Economisten past daarom met
betrekking tot zulke vragen enige bescheidenheid. Wie
zijn wij
……?
Maar ondertussen concludeerde A. van Doorn
2
dat
economisten zich in de praktijk zelden houden aan de
strikte eis van de waardevrijheid. ,,De meerderheid der
economen wordt in de praktijk weinig geremd in het
uitspreken van voorkeur wanneer vraagstukken van
economische orde en economische politiek ter discussie
worden gesteld”. Economen zijn tenslotte ook maar
.rnensei en wie, zal het hun euvel duiden, indien zij ook
wel eens wat anders doen dan waarnemen en analyseren,
ook al vergeet men dan vaak de waarschuwing: ,,Dit
zeg ik niet als man van wetenschap, maar als politiek ge-
interesseerd staatsburger, als overtuigd socialist of als
tevreden lid van het establishment”.
Zo is, lijkt ons, wel ongeveer de stand van zaken. Een
stand van zaken, die niet zonder bedenkingen is. Het
gevaar is immers niet denkbeeldig, dat de empirisch
(positivistisch) ingestelde economist, zonder daarop te
zijn voorbereid, toch maar (niet als economist) zijn uit-
1
,,An Essay on the Nature and Significance of Econo-
mic Science”, Londen 1948.
2
,,Axiologie en Economie”, Franeker 1960, blz. 126.
ESB 28-4-1971
395
spraken doet. V66r hij het weet vervalt hij in economis-
me: hij aanvaardt ook in zijn normatieve betoog be-
hoeften als gegeven, economische motieven als de door-
slaggevende voor het mensdom, het vrije-marktmodel
als een natuurgegeven enz. Om kort te gaan, juist omdat
zijn wetenschap zich zo netjes binnen de eigen perken
houdt, maakt hij brokken, indien hij dit daarbuiten niet
doet.
Als ik het goed zie, zit daar het gelijk van Van
Zuthem. Wij, economen, kunnen nu wel volhouden, dat
economie geen apologie is voor de bestaande orde, maar
de economen zijn vaak wel apologeten daarvoor en we
gebruiken de economie daarbij als wapen.
De socioloog en de economische orde
Men kan echter op soortgelijke wijze de sociologen
onder vuur nemen. Van Zuthem hult zich niet in de
fraaie mantel der waardevrijheid. Hij constateert, dat
de sociologie (evenals de economie) ,,op de een of an-
dere wijze de bewoonbaarheid van deze samenleving be-
invloedt” en kiest daarom maar ineens voor een kritische
instelling tegenover die samenleving. In hoeverre, is dan
mijn vraag, weet Van Zuthem daarbij zich Vrij te hou-
den van de valstrik die voor hem gevormd wordt door
,,sociologisme”? Het is niet zo moeilijk dit laatste te
constateren.
Hij ziet drie culturele grootheden naar voren komen,
die voor de inrichting van de economische orde van
doorslaggevende betekenis zijn, t.w. behoeften van con-
sumenten, verantwoordelijkheid van consumenten en
werknemers en de regeling van beslissingen. Hij consta-
teert dan, dat het begrip verantwoordelijk consumeren
nauwelijks enige gelding heeft, en meent dat consumen-
ten en werknemers in onze maatschappelijke orde geen
verantwoordelijkheid kiinnen dragen. Hij is weliswaar
aan een alternatieve economische orde niet toe, maar
vraagt naar democratisering der produktiebeslissingen
door daarbij werknemers en consumenten te betrekken,
wat hem in deze economische orde moeilijk verwezen-
lijkbaar lijkt, een reden om om te zien naar alternatieven
voor het prijsmechanisme.
Men moet nu vaststellen, dat Van Zuthen-i tracht de
economische orde te karakteriseren door culturele groot-
heden, de stand van zaken ten âanzien van die groothe-
den ethisch waardeert, en op grond daarvan betreurt
dat die orde door velen als volstrekt aanvaardbaar (ge-
loofwaardig, of althans niet in discussie) wordt gezien.
Ik zie hierin een redenering, die al te gemakkelijk de
economische orde determinerend acht voor de cultuur.
Schdmpetër heeft gesproken over de culturele onbe-
paaldheid van het socialisme. Hoe veel te meer zou men
niet moeten spreken over de culturele onbepaaldheid van
de ondernemingsgewijze produktie (of zo men wil: het
kapitalisme). Het lijkt mij niet moeilijk grote culturele
verschillen waar te nemen tussen de Verenigde Staten,
Japan en Zweden (of tussen Amsterdam en Staphorst),
ondanks de overeenkomst in economische orde. Een
deel van de Nederlandse bevolking verzet zich met suc-
ces tegen de ons opgedrongen behoefte aan T.V. en
blijft mitsdien verstoken van STER-reclame. De consu-
ment is niet machteloos en velen benaderen (bijvoor-
beeld uit godsdienstige motieven) de consumptie uiter-
mate kritisch.
Van Zuthem ziet consumenten die maar raak consu-
meren en werknemers die geen inspraak hebben en dat
nog nemen ook. Zijn droefheid daarover wordt door mij
gedeeld, al vind ik, dat zijn oordeel niet vrij is van een
zekere generalisatie. Maar is het nodig de economische
orde aansprakelijk te stellen voor feilen, die ouder zijn
dan de economische orde, waarmee wij leven, en die
ook in de bestaande alternatieve economische ordes niet
onbekend zijn? Een geleidelijk groeiende welvaart als-
mede de gewenning daaraan zouden ertoe kunnen
leiden, dat een kritischer, minder manipuleerbaar con-
sument ontstaat. Ook vorming én onpartijdige voorlich-
ting door bijvoorbeeld consumentenorganisaties zouden
in deze richting kunnen werken. De ondernemingsge-
wijze produktie verdraagt zich zeker met het verbieden
van sommige soorten reclame (die voor pornografie,
voor sigaretten) of zo men wil het verbieden van de
consumptie van bepaalde produkten (drugs, auto’s enz.).
Het prijsmechanisme kan aangevuld en gedeeltelijk ver-
vangen worden door overlegstructuren en planning van
producenten en overheid. Arbeiderszelfbestuur lijkt wat
moeilijk te realiseren, maar als de arbeidersraden de
spelregels handhaven (winststreven en concurrentie), dan
laat onze economische orde nog wel wat vergroting van
de verantwoordelijkheid der werknemers toe.
Maakt Van Zuthem het zich eigenlijk niet wat te ge-
makkelijk? Is er iets waar van de beschuldiging van
d’Iribarne, dat sociologen ,,préfèrent habituellement une
contestation globale de la société á la participation
des travaux qu’ils qualifient de réformistes”?
3
Zij heb-
ben een neiging de empirisch aanwezige maatschappe-
lijke orde te stellen tegenover een niet bestaand alterna-
tief, waarin mensen zich gedragen als engelen dankzij
andere (slechts summier aangeduide) structuren. Van
Doorn spreekt in zijn VU-oratie in dit verband over
,,sociologisme”: individuele ethiek gaat schuil achter
sociale ethiek, menselijke feilen worden geheel geweten
aan de ,,bestaande” maatschappelijke orde.
Besluit
Als economisten vanuit hun wetenschappelijke eenzij-
digheid maatschappijkritiek bedrijven (of de maatschap-
pelijke orde goedpraten) vervallen zij licht in ,,econo-
misme”. Voor sociologen ligt een soortgelijke valstrik
klaar. Wat ligt meer voor de hand dan de poging maat-
schappijkritiek te plaatsen in het ruimere kader vân
verschillende disciplines? In het kritisch denken over de
economische orde kunnen economie en sociologie elkaar
op dit moment vinden, zegt Van Zuthem. Ik kan hem
daarin helaas niet volgen. Economisten en sociologen,
die bereid zijn zich uit hun eenzijdige achtergrond los te
maken voor een gezamenlijke maatschappij-evaluatie,
zijn schaars. Het teamwork, waaraan behoefte zou zijn
en waarbij bijvoorbeeld naast ethici ook beleidsmensen
zouden moeten worden betrokken, is er eenvoudig niet.
Mensen als E. R. Walker
4
en ten onzent Van der Kooy
zijn veelal roependen in een woestijn van overigens zeer
competente vakkennis. Op dit punt ben ik het met het
slot van het betoog van Van Zuthem eigenlijk wel weer
eens. Jk vind alleen, dat juist deze constatering -van het
nog onontgonnen zijn van de relevante disciplines zou
moeten manen tot enige voorzichtigheid bij het oorde-
len, niet zo zeer over de ,,geloofwaardigheid” als wel
over de wenselijkheid van de geloofwaardigheid van
onze economische orde.
W. Albeda
Philippe d’lribarne: ,,La science ei ie Prince”, Parijs
1970, blz. 292.
‘ ,,From economic iheory to economic poiicy”, Ch içago
1947.
396
Het Duitse .,,Reinheitsgebot”
en de brouwindustrie in de EEG
DR. H. HOELEN*
Het bestaan van een economische gemeenschap heeft
oa. tot voorwaarde, dat het economisch verkeer zich
kan voltrekken zonder te worden belemmerd door
kunstmatige obstakels, opdat de gemeenschap des te
beter kan profiteren van verschillen in de natuurlijke
produktievoordelen. Tot die obstakels behoren bijv. ver-
schillen in directe belastingen (omzetbelasting, accijn-
zen) en ook verschillen in de warenwetgeving.
Zo kent men bij onze oosterburen reeds sinds 1516
een wetgeving voor de bierbereiding, in de wandeling
,,Reinheitsgebot” geheten, volgens hetwelk bier in prin-
cipe moet worden gebrouwen uit de grondstoffen gerste-
mout, water, hop en gist. Dit voorschrift is later op-
genomen in de accijnswetgeving (,,Biersteuergesetz”). In
de overige partnerlanden mogen de brouwers evenwel
ook andere granen, tarwe, maïs(gries), breukrijst, ook
in ongemoute toestand (Rohfrucht, grains crus) gebrui-
ken. Tevens mogen aldaar aan het bier stoffen worden
toegevoegd ter stabilisering, verhoging van de houdbaar-
heid en verbetering van de schuimhoudendheid. Deze
stoffen (additieven) komen ook voor in andere produk-
ten als limonade, wijn enz. Zij worden dan ook alge-
meen aanvaard zoals blijkt uit de Codex Alimentarius
1
.
Dit alles is vanzelfsprekend in de onderscheiden waren-
wetten streng geregeld. Als onderdeel van de Europese
industriepolitiek is de Europese Commissie thans met
een voorstel gekomen tot unificatie van de wetgeving
voor bier in de EEG.
Volgens dit voorstel wordt het gebruik van andere
granen en van ,,Rohfrucht” toegelaten tot 30% van
de grondstoffenstorting. Ook zal een aantal met name
genoemde additieven geoorloofd zijn. Voor Nederland
betekent dit reeds een aanmerkelijke afwijking van de
eigen bierwet, waarmee de Nederlandse brouwers zeer
content waren. De Duitse collega’s echter zijn een uit-
gëbreide campagne tegen het voorstel begonnen, dat
volgens hen beoogt Duitsland een bierwet op te .dringen
die een fatalè verslechtering van de kwaliteit ten gevolge
zal hebben. Door vöortdurend te tamboereren op het
begrip ,,zuiver” (,,rein”)doet men een zeer slim beroep
op de publieke opinie. Het spreekt de weinig deskun-
dige consument sterk aan dat het produkt ,,zuiver” is.
Daarnaast hebben de Duitse brouwers zich nog van
andere supporters vèrzekerd: de gerstboeren, de mouters,
de vakvereniging en tenslotte ook de overheid in de
persoon van Kite Strobel, minister van Volksgezond-
heid. Ook al staakten de Duitse brouwers met ingang
van heden hi.in activiteit, dan was het kwaad toch reeds
geschied: alle niet-Duitse bier is in een slecht daglicht
gesteld en de Duitse overheid zal zich schrap zetten
om de belangen van de Duitse brouwers te. behartigen
onder het mom van het algemeen belang.
Wat hebben de Duitse brouwers nu ter verdediging
van hun standpunt aan te voeren? In de eerste plaats
weinig ter zake doende kreten als: ,,Onze warenwet
dateert al van
1516″.
Dat is zeer waar, maar lijkt ons
geen sterk pleidooi, integendeel. Euwenoude wetten
houden uiteraard weinig rekening met de huidige si-
tuatie. Het ,,Reinheitsgebot” was er bovendien meer
op berekend de agrarische belangen van de vorst te
beschermen (eigen gerst- en hopverbouw) dan te waken
voor de volksgezondheid. Ook de exclamatie, dat
Duitsland de grootste bierproducent in de EEG is, be-
wijst niet, dat de Duitse bierwetgeving aanbevelens-
waardig zou zijn. Trouwens, meer dan 90% van de
wereldproduktie wordt niet volgens het ,,Reinheitsgebot”
gebrouwen.
De argumentatie der Duitse brouwers spitst zich meer
in het bijzonder toe op de volgende punten.
1. Duits bier
.
is ,,zuiver”. Van Duitse zijde wordt het
bier van buitenlandse brouwers zelfs ,,unedler Saft” ge-
noemd, m.a.w. die brouwers zijn eigenlijk knoeiers.
In de eerste plaats rijst hier de vraag waarom granen
als tarwe, haver, maïs, rijst en grondstoffen als suiker,
glucose, tapioca minder zuiver zouden zijn dan gerst
en ook waarom ongemout graan minder zuiver is dan
gemout? Voor dit alles wordt geen spoor van bewijs
geleverd omdat het niet te leveren
is.
Er valt hier ove-
rigens nog op te merken, dat mout uit niet voor 100%
gekiemde gerst gelijk te stellen is met ,,Rohfrucht”, dat
in Duitsland het gebruik van suiker en tarwe voor
bovengistend bier en specialiteiten wél geoorloofd is
Cfl:
… dat het ,,Reinheitsgebot” in Noord-Duitsland
niet
geldt voor te
exporteren
bier. Hierbij worden dan
ook ,,grains crus” en eiwitsplitsende enzymen gebruikt.
,,Ter aanpassing bij de smaak van de buitenlandse
consument” zegt men in Duitsland. Ten onrechte, want
in het algemeen valt noch aan de samenstelling noch
* De auteur is adjunct-directeur van het Centraal
Brouwerij kantoor te Amsterdam.
1
Een lijst van produkten, die aan bepaalde eisen vol-
doen en dan voor hei maatschappelijk verkeer worden
aanvaard door de landen, welke
zijn
aangesloten bij de
World Health Organisation.
ESB 28-4-1971
397
aan de smaak van het eindprodukt te controleren welke
grondstoffen werden gebruikt. Als pikante bijzonderheid
vermelden wij hier nog, dat in het verleden de Duitse
bierexport opkwam in Bremen en Hamburg, waar het
,,Reinheitsgebot” niet gold. Beiers bier was in de 19e
eeuw -daarentegen nogal eens slecht en men keek toen
bewonderend naar Engeland, waar men ook andere
grondstoffen dan gerstemout gebruikte.
Het ,,Reinheitsgebot” zegt voorts niets over een wer-
kelijk belangrijk aspect: de
kwaliteii
der grondstoffen;
de Duitse brouwer kan rustig
inferieure voergerst
ver
–
mouten. In feite zijn vele Westduitse brouwers anti
het ,,Reinheitsgebot”, omdat dit hen in hun bedrijfs-
gestie belemmert. In het traditionele Beieren is men
echter pro. De brouwer – en niet hij alleen – keert
zich hier tegen elk novum, zo bijv. aanvankelijk ook
tegen hop-extract, hoewel het gebruik nu gelegaliseerd
is.
Onze tweede vraag heeft betrekking op de zgn. ad-
ditieven, welke de brouwers buiten Duitsland toevoegen
ter bevordering van de houdbaarheid en de schuim-
houdendheid. Is dit dan niet ongewenst uit het oog-
punt van de volksgezondheid? De Duitse bestrijders
schijnen hierbij helemaal te vergeten, dat in beschaafde
Europese landen de overheid zorgvuldig waakt voor die
volksgezondheid, daartoe een warenwetgeving heeft af-
gekondigd en de naleving.daarvan rigoureus controleert.
Zo staat in ons Bierbesluit ex Warenwet, art. 3
di
en 4 c, o.a. dat bier
,,geen schadelijke
stof/en”
en
,,geen
vreemde elementen”
mag bevatten (tenzij dit uitdruk-
kelijk is toegestaan). Wij moeten hierbij verder niet
vergeten, dat er tussen de deskundigen geen overeen-
stemming bestaat over de al dan niet schadelijkheid
van allerlei stoffen, zelfs van gerenommeerde voedings-
middelen als melk, aardappelen. Dit verklaart mede
de afwijkingen tussen de warenwetgevingen in de ver-
schillende landen.
Het ,,zuivere” Duitse bier bekomt de consument –
het beste en daarom prefereert hij het. Dit is volkomen
onwaar. De consument proeft niet of piisner bier al
dan niet met behulp van suiker is gebrouwen en weet
ook in het algemeen niets van het ,,Reinheitsgebot” af.
Als het Duitse argument juist ware zou men vermoe-
delijk over de hele wereld brouwen volgens het ,,Rein-
heitsgebot”, hetgeen juist niet het geval is. Dan ook
behoeft niemand te vrezen dat de brouwers andere
wegen zouden inslaan als er officieel geen ,,Reinheits-
gebot” meer zou bestaan. Blijkbaar vreest men echter,
dat velen op andere methoden zullen overgaan. Dit
toont overduidelijk de inconsistentie der Duitse argu-
mentatie aan.
Het loslaten van het ,,Reinheitsgebot” impliceert,
dat (brouw-)gerst het veld moet ruimen voor tarwe,
hetgeen – een grotere belasting voor het Landbouwfonds
van de EEG betekent. Hierop zij in de eerste plaats
vastgesteld, dat dit met smaak, kwaliteit of ,,zuiver-
heid” van het bier niets meer te maken heeft. Wél
klinkt in dit argument de o.i. verfoeilijke opvatting
door, dat de consumenten (of meer in het algemeen
de afnemers) er zijn terwille van de producenten. En
tenslotte: Duitsland
importeert reeds meer dan 800.000
ton brouwgerst.
Wij zien dus, dat de Duitse brouwers zich op basis
van een inconsistente argumentatie richten tegen een
EEG-wetgeving, die hen volstrekt niet belet in Duitsland
volgens het ,,Reinheitsgebot” te blijven brouwen. Z6nder
dit gebod zagen andere landen kans een omvangrijke
bierexport op te bouwen, zoals Nederland met zijn
uitvoer van 1.440.000 hI naar 143 landen.
Thans gaan wij onze eigen principiële bezwaren tegen
het Duitse standpunt formuleren.
Het is zuiver
reaclionair.
Het ,,Reinheitsgebot” legt
de vrijheid van de ondernemer m.b.t. keuze van grond-
stoffen en produktiemethoden aan banden. Dergelijke
inbreuken op de vrijheid moeten vooral niet via de
EEG tot principe worden verheven. Generaliseren van
het ,,Reinheitsgebot” zou neerkomen op een atavisme:
een terugkeer naar het gilde-conservatisme der middel-
eeuwen. Men steile zich eens voor, dat wij dit principe
bij âlle goederen gingen toepassen. Het economisch
leven zou verkommeren in een dirigistisch warnet. De
ondernemer moet vrij zijn grondstoffen kunnen kiezen,
waarbij hij zich uit welbegrepen eigenbelang, maar ook
uit hoofde van het fatsoen in het maatschappelijk ver-
keer reeds beperkingen zal opleggen. De overheid dient
alleen-te waken tegen het gebruik van notoir schadelijke
stoffen en methoden.
Het belemmert de gezonde concurrentie van niet-
Duits met Duits hier.
Zou het Duitse ,,Reinheitsgebot”
voor de gehele EEG gelden dan zouden alle andere
partnerlanden htn traditionele methoden -moeten laten
varen. Bepaalde specialiteiten als het Belgische Geuze
Lambiek zou men niet eens meer kunnen brouwen.
Aangezien de houdbaarheid zou dalen zouden de part-
ners sterk belemmerd worden bij hun export naar
Duitsland. Ook ware het onaanvaardbaar als zij hun
bier weliswaar niet volgens dat gebod zouden behoeven
te brouwen, maar dit dan ook op het etiket zouden
moeten vermelden (niet volgens het ,,Reinheitsgebot”
of ,,met Rohfrucht”). Zeer verhelderend is in dit op-
zicht een uitspraak van de heer Feierling
2
uit 1969:
,,Trotz aller Hemmnisse und Schwierigkeiten darf man
in der Beibehaltung des Reinheitsgebotes das beste
Mittel sehen, die Einfur ausliindischer EBiere zu
drosseln
und
abzuwehren”.
Het behoeft geen betoog, dat dit
alles voor de adspirant EEG-leden Engeland, Ierland,
Noorwegen en Denemarken eveneens onaanvaardbaar is.
Welke oplossingen zijn er nu mogelijk voor een har
–
monisatie van de bierwetgeving in Europees kader?
Volledige vrijheid. Dit
is geen haalbare kaart, des
te minder omdat er in de partnerlanden toch reeds
wettelijke voorschriften bestaan over de (on)toelaatbaar
–
heid van sommige stoffen. Deze bepalingen zijn ook
gewenst.
Generalisering van het Duitse ,,Reinheitsgebot”
voor de EEG. Nog afgezien van de boven opgesomde
bezwaren wensen de Duitse brouwers vermoedelijk ook
deze oplossing eigenlijk niet. Zij begrijpen bovendien
wel dat ook dit niet haalbaar is.
Aanvaarding van het huidige ontwerp van de Euro-
pese Commissie: andere granen dan gerst benevens
2
President van de Bayerischer Brauerbund.
398
Rohfrucht tot 30%, toelaatbaarheid van proteolitische
enzymen, tannine en ascorbinezuur tot bepaalde hoe-
veelheden. Op het etiket mag worden vermeld: ,,Met
zuiver gerstemout”. Reeds tegen dit compromis bestaan
ernstige bezwaren. Op deze wijze wordt de produktie-
methode. voor decennia min of meer ,,bevroren”, een
hoogst ongewenste beperking van de ondernemer in
diens vrijheid de voordeligste combinatie der produktie-
factoren te kiezen. Ook de kandidaat-leden hebben aan
deze oplossing geen boodschap.
d. Aanvaarding van het compromis sub 3, doch hand-
having van het ,,Reinheitsgebot” in Duitsland. In
Duitsland ingevoerd bier dient dan te voldoen aan het
,,Reinheitsgebot” of een aanduiding te dragen in de
geest van ,,Met Rohfrucht gebrouwen” of iets van
dien aard. Dit is op een Euromarkt volstrekt verwer-
pelijk en in strijd met het Verdrag van Rome.
Onzes inziens mag een compromis niet veel anders
behelzen dan het volgende: vrije keus van grondstoffen
en enige voorschriften over de toelaatbaarheid van ad-
ditieven. Hiermee is het algemeen belang in de Euro-
markt het beste gediend.
H. Hoelen
Toets
‘
op taak
Woningperikelen
De
Handelingen van de Stalen-Ge-
neraal
zijn voor een onderzoeker van
overheidsuitgaven een onuitputtelijke
bron van materiaal. Het Parlement is
als een vulkaan, die dag in dag uit
een vloed van feiten, meningen, cij-
fërs, al dan niet levensbeschouwelijk
gekleurde visies en – helaas – ook
misvattingen uitstoot. Ten onrechte
valt de aandacht vooral op de von-
kenregen van beslissingen. Opper-
vlakkig gezien kn het lijken of deze
besluiten bijna willekeurig in de een
of andere richting uitvallen. In wer-
kelijkheid is alleen het tijdstip dat
een bepaalde maatregel wordt getrof-
fen in hoge mate van toevallige om-
standigheden afhankelijk. Wie de dis-
cussies regelmatig volgt, kan Vrij
aardig voorspellen waarop het ten-
slotte wel zal uitdraaien.
Een voorbeeld geeft de gang van
zaken rond de subjectieve huursubsi-
dies.
Enkele jaren geleden was het
ongenoegen over de kwestie ,,rijke
mensen in gesubsidieerde woningen”
zo gestegen, dat er stemmen opgingen
om tot een ander systeem te komen:
niet de woning, maar de bewoner zou
steun verdienen. De poging van mi-
nister Bogaers om deze aan kracht
winnende stroming op te vangen met
de ,,huurbelasting” (welke de Staat
middelen zou opbrengen in plaats
van kosten) mislukte, doordat men
genadeloos de op bepaalde punten
onrechtvaardige gevolgen aanwees.
Men dreef intussen steeds verder
naar de ,,positieve” variant toe, waar-
bij de pleiters in de Kamer zich
weinig aantrokken van de meer terug-
houdende opstelling van bijv. de
Raad voor de Volkshuisvesting. Ten-
slotte werden de subsidies ingevoerd,
zonder dat in het Parlement een
fundamentele discussie over de ver-
diensten van het stelsel had plaatsge-
vonden. Dezelfde onrechtvaardighe-
den en discrirninaties, die de huurbe-
lasting de das omdeden, bleken geen
beletsel voor de invoering van de
subjectieve subsidies.
De omvang van de nieuwe over-
heidsuitgave werd beperkt door alleen
de bewoners van reeds gesubsidieerde
huizen aanspraken te geven. Iedereen
kon begrijpen dat dit een toestand
was die niet lang zou voortduren.
Het ,,huurharmonisatieontwerp” dat
in maart de Tweede Kamer is ge-
passeerd bood de kans er een zekere
Deze rubriek wordt verzorgd door
het Instituut voor Onderzoek van
Overheidsuitgaven.
uitbreiding van de subjectieve subsi-
dies aan vast te knopen. Ongetwijfeld
zal de werkingssfeer nog verder wor-
den uitgebreid. De minister probeert
intussen door de instelling van een
hooggeleerde commissie te voorko-
men dat men met de operatie voort-
gaat voordat de patiënt is onderzocht.
Grote belangstelling verdient ook
op dit punt de opstelling van de
Kamerleden van de nieuwe ster aan
het politieke uitspansel, DS ’70. Van
hun programma is nog niet zoveel
bekend, maar daden, politieke uit-
spraken in de Kamer, zijn zeker zo
interessant. Men moet daarbij na-
tuurlijk wel in het oog houden, dat
de betrokken parlementsleden inder-
tijd niet door de nieuwe partij, maar
door de PvdA zijn gekandideerd. Of
fractie- en partijstandpunt elkaar dek-
ken is daardoor – in sterkere mate
dan gewoonlijk het geval is – enigs-
zins onzeker.
Mevr. Van Veenendaal toonde
zich een groot voorstandster van de
subjectieve huursubsidiëring. Hier-
over door de heer Wiegel aan de
tand gevoeld, lichtte de heer Goed-
hart toe: ,,dat er in de opvatting van
mijn partij twee soorten van subsi-
dies bestaan: constructieve, sociaal-
positieve subsidies – die willen wij
natuurlijk niet afbreken – zoals de
huursubsidies, die naar onze mening
in vele gevallen zullen moeten wor
–
den verhoogd
1
, en daarnaast subsi-
dies . . . . die door de maatschappelij-
ke ontwikkeling volkomen zijn ach-
terhaald
……
Het zal interessant zijn als DS ’70
ertoe komt om uit te leggen welke cri-
teria de fractie hanteert bij de schei-
ding van kaf en koren in de subsidie-
politiek. Zal het Pareto-optimaliteit
zijn (stroming Drees?) of welvaarts-
herverdeling (stroming Berger?)? Wij
kunnen slechts afwachten of er op
deze punten binnen DS ’70 eenstem-
migheid zal worden bereikt
2.
Lukt dat
niet, dan is het wel duidelijk dat de
allocatie-criteria het meest de kans
lopen op de achtergrond te worden
gedrongen. Zij lenen zich moeilijker
voor de politieke strijd.
Een moeilijk te begrijpen voorstel
van DS ’70, dat in hetzelfde. debat
1
Gordon Tullock in ,,The American
Economic Review”, maart 1971, blz.
218: ,,lt seems to me that we would
be better advised to try to change
government policy toward raising the
incomes
0/
the poor rat her than
trying to adjust iheir consumption
toward the qualitative siandards
0/
those who are not poor”.
2
Edgar 0. Olsen in ,,The American
Economic Review”, blz. 224: ,,1 pro-
posed rent certi/icates because 1 be-
lieve that there are many paternalistic
altruisis in this country . . .
ESB 28-4-1971
399
werd gedaan, moet hier toch worden
gesignaleerd. Mevr. Van Veenendaal
wilde ni. de premiebouw extra sti-
muleren door gemeenten hun oude
woningbezit te laten verkopen en met
de aldus behaalde boekwinsten nieu-
we complexen te laten bouwen. Dc
minister ging op deze suggestie se-
rieus in. Premiebouw, betoogde hij,
is aan de corporaties voorbehouden.
Mevr. Van Veenendaal wist een uit-
weg: ,,Als de gemeenten dan dit oude
woningbezit voor boekwaarde zouden
overdragen aan woningbouwcorpora-
ties en die zouden het gaan verkopen,
zoudt U dan die medewerking willen
verlenen?” Minister Schut reageerde:
,,Ja, schitterend! Natuurlijk!” Ook de
heer Andriessen (KVP) vond het een
reuze-idee
3
.
Merkwaardig dat bij deze gelegen-
heid niemand erop wees hoe veel
logischer het zou zijn om in plaats
van zo’n ongemotiveerde vermogens-
overdracht vân de onder hoge schul-
den gebukt gaande gemeenten naar
de woningcorporaties, eens andere
alternatieven te bekijken. De gemeen-
ten zouden hun ,,winst” bijvoorbeeld
kunnen
lenen
aan de woningcorpora-
ties. Of – na wijziging van de rege-
ling – tôch zelf kunnen gaan bou-
wen. Van DS ’70 verwacht men geen
weerstand tegen zo’n instandhouding
van gemeenschapsbezit. En hierop
voortbordurend: wat is eigenlijk de
ralio van de verkoop?
Men onttrekt
dan beleggingskapitaal aan de markt,
waardoor de ,,normale” premiebouw
zal inkrimpen. Eenvoudiger is het
dan als de gemeente zelf of via de
BNG zich direct tot de kapitaalmarkt
wendt. Wanneer men vooral het oog
zou hebben op verkoop aan de bewo-
ners doemen tal van bezwaren op ,
volkomen analoog aan die welke wor-
den aangevoerd tegen de regeling
zoals die voor woningwetwoningen
al geldt. Een ander alternatief is dat
de corporaties toestemming krijgen
een 100%-hypotheek te geven, bijv.
gegarandeerd door de gemeenten of
door het Rijk.
Het hier besproken voorval illu-
streert, hoezeer een bepaalde regeling
een eigen leven gaat leiden. Als daar-
door moeilijkheden ontstaan, wordt
de hindernis niet uit de weg geruimd,
maar probeert men een omtrekkende
beweging. Het blijft daarbij vaak on-
duidelijk wat men aan de andere kant
eigenlijk te zoeken heeft. Als gemeen-
ten niet zelf mogen bouwen, waarom
mogen ze dan wel die bouw finan-
cieren? En waarom zouden zij zelfs
de filantroop moeten gaan spelen?
400
Het is onwaarschijnlijk dat de toet-
sing van deze taak gunstig uitvalt.
Drs. R. M; de Haan
Zie ,,Hande/ingen”, Zit/ing 1970-
1971, blz. 3350 (ii maart 1971).
Zie R. M. de Haan: De verkoop
van woningwetwoningen aan hun be-
woners, in ,,De Gemeente”, oktober
1967.
Eurona-
bevolking in de totale beroepsbevol-
king (13,8%).
Om het inkomen van de agrariërs
gelijke tred te laten houden met de
overige inkomens, zouden de land-
bouwprijzen voortdurend moeten
worden verhoogd. Dit zou evenwel
niet tot een verbetering van de pro-
duktiviteit in de landbouw leiden.
Een prod uktiviteitsverhoging zou be-
reikt kunnen worden door een groot
aantal landbouwers ertoe te bewegen
de landbouw te verlaten. De beschik-
baar komende landbouwgronden zou-
den moeten worden samengevoegd
tot grotere bedrijven. Na deze ver-
groting van de produktiviteit zou een
toestand ontstaan, waarbij de inko-
mens van de agrarische beroepsbe-
volking op een niveau zouden komen,
dat vergelijkbaar zou zijn met dat
van de overige inkomens.
De fundamentele stelling van de
Europese Commissie in het memo-
randum van 1968 is, dat een verbe-
tering van de bedrijfsstructuur in de
landbouw niet verwezenlijkt kan wor-
den door een verhoging van de
landbouwprijzen. Afgezien van de
vraag, of daardoor de landbouwinko-
mens op een aanvaardbaar niveau
zouden kunnen worden gebracht,
zouden marginale bedrijven hierdoor
juist in stand gehouden worden. Dr.
Mansholt heeft berekend dat de helft
van de agrarische beroepsbevolking
uit de landbouw moet verdwijnen.
Vandaar dat de Commissie het een
illusie noemt, te geloven dat een
markt- en prijsbeleid alléén nog een
belangrijke bijdrage tot de verbete-
ring van de levensstandaard van de
landbouwbevolking kan leveren.
Op 15 februari jI. heeft de Euro-
pese Commissie prijsvoorstellen voor
1971/1972 formeel gekoppeld aan
voorstellen tot verbetering van de
landbouwstructuur. Aan dit pakket
was het overleg van de landbouw-
ministers gewijd.
In wat voor emotioneel klimaat dit
overleg plaatsvond bleek al op de-
zelfde 15e februari. Toen de vice-
voorzitter van de Commissie, Dr.
Mansholt, in het Brusselse congres-
gebouw de nieuwe versie van de
voorstellen wilde presenteren, ,,storm-
den ter contestatie zelfs twee vaarzen
en een stiertje (door de – niet zo
gespecialiseerde – pers drie koeien
genoemd) over het tapijt van de
Euro-zaal naar binnen”
1
Zo kwam
het dat we daags erna in onze kran-
1
,,Europese Gemeenschap” van maart
1971, nr. 134, blz. 3.
S
De landbouwmarathon
Na de langste nachtzitting tot dusver
heeft de Ministerraad van de Euro-
pese Gemeenschappen vérreikende
besluiten over de landbouwprijzen en
over de landbouwstructuur genomen.
De beslissing viel op
25
maart 1971.
Deze datum zou wel eens belangrijk
kunnen worden in de geschiedenis
van de Europese Gemeenschappen.
Want er is nu een begin gemaakt met
een gemeenschappelijk structuurbe-
leid voor de landbouw. Tot nog toe
zijn er slechts enkele aanzetten daar
–
toe geweest.
In december 1968 heeft de Euro-
pese Commissie een memorandum
inzake de hervorming van de land-
bouw in de Europese Economische
Gemeenschap gepubliceerd, dat als
het plan-Mansholt een discussie in
de gehele Europese landbouw heeft
losgeslagen. In het plan-Mansholt
werd uitvoerig uiteengezet, dat de
produktiviteit en de inkomens in de
landbouw lager liggen dan in andere
sectoren van de economie. In de
jaren na de indiening van het me-
morandum van december 1968 is in
deze situatie geen verbetering opge-
treden. In 1969 was het aandeel van
de landbouw in het totale bruto
produkt
(5,8%)
veel lager dan het
aandeel van de agrarische beroeps-
Tabel 2. lnterim-indexcijfers van grooihandelsprijzen (1948 = 100)
1967 1970
Stijging
in
%
Akkerbouwprodukten
156
188
20,5
Veehouderijprodukten
152 163
7,2
Totaal landbouwprodukten
154
175
13,6
Algemeen indexcijfer
164 176
7
Bron:
voor 1967
CBS:
Statistisch Zakboek
1970,
blz. 221; voor
1970 CBS:
Statistisci, Bulletin
van 18 maart 1971.
Tabel 1.. Verloop Europese landbouwprijzen
ten een foto konden bewonderen van
koeien haast’ confererende landbouw-
ministers; het naakte meisje van de
PSP-affiche ontbrak er nog maar
aan, maar misschien is men in Brussel
nog niet zo ,,ontwapenend”. Vervol-
gens kwamen de boeren die bij deze
koeien horen daags v66r het mara-
thondebat en masse in Brussel de-
monstreren. De ministers hadden toen
al bij voorbaat de wijk genomen naar
de vijftiende verdieping van het ge-
bouw ,,Karel de Grote”, enige kilo-
meters buiten het stadscentrum.
De belangen van de zes lid-staten
liepen bij het begin van de onderhan-
delingen nogal uiteen. Italië en –
in mindere mate – Frankrijk hebben
te kampen met een achtergebleven
landbouw en zouden voordeel trek-
ken uit structuurverbeterende maat-
regelen. Duitslard, Nederland en
België voelden weinig voor een ge-
meenschappelijk structuurbeleid en
wilden zich voorlopig beperken tot
het vaststellen van nieuwe prijzen.
Vooral Italië en Duitsland wilden
hoog spel spelen. Italië heeft na-
melijk tot nu toe veel minder voor-
deel gehad van het gemeenschap-
pelijk markt- en prijsbeleid dan
Frankrijk en Nederland. En de Duitse
landbouwminister Erti had gedreigd
eigenmachtig de landbouwprijzen te
verhogen als niet v66r 1 april op
gerneenschapsniveau tot prijsverho-
ging zou zijn besloten. Dit zou de
gemeenschappelijke Iandbouwmarkt
geen goed gedaan hebben na de ont-
wrichting als gevolg van de Franse
devaluatie en de Duitse revaluatie van
1968.
De Italianen hebben hun machtspo-
sitie – net als vorig jaar bij de
onderhandelingen over de hervorming
van het Sociaal Fonds – terdege
uitgebuit. Ze weigerden eenvoudig
over de prijzen te praten tenzij er
een beslissing over het structuurbe-
leid genomen zou zijn. Italië moest
dus op structureel gebied afgekocht
worden in ruil voor medewerking
aan de prijsverhogingen.
Het resultaat
Het gemeenschappelijke structuurbe-
leid houdt onder andere maatregelen
in ten gunste van boeren tussen 55
en 65 jaar oud, die hun bedrijf aan
de kant willen doen. Zij ontvangen
een jaarlijkse inkomstenvergoeding
van f. 2.150. Hiervan neemt de Euro-
pese Gemeenschap
25%
voor haar
rekening, de nationale regeringen fi-
nancieren 75%. In landen waar op
Produkt
Aard van de prijzen
Durumtai-we
Richtprijs Basisinterventieprijs Aan de producent gegarandeerde
minimum-prijs (niveau groothandel)
Zachte tarwe
Richtprijs Basisinterventieprijs
Gerst
Richtprijs Basisinterventieprijs
Rogge
Richtprijs
Basisinterventieprijs
Maïs
Richtprijs
Gedopte rijst
Richtprijs
Olijfolie
Produktierichtprijs
Marktrichtprijs Interventieprijs
Oliehoudende zaden
Richtprjs
Basisinterventieprijs
Suiker Minimum-prijs voor
suikerbieten
Richtprjs witte suiker
Interventieprijs
Witte suiker
Melk
Richtprijs voor melk
Interventieprijs:
voor boter
voor magere
melkpoeder
Directe steun voor
magere melk:
–
in poeder
vloeibaar
Rundvlees
Oriëntatieprijs voor: volwassen runderen
(levend gewicht) kalveren
(levend gewicht)
Varkensvlees
Basisprijs (geslachte varkens)
nationaal niveau nog geen sanerings-
regeling voor de landbouw bestaat
zoals in Italië, vergoedt de Gemeen-
schap 65% van de inkomstenvergoe-
ding. De lid-staten voeren verder een
steunregeling in voor landbouwers
die een ander beroep kiezen. In de
tijd dat ze zich omscholen, ontvan-
gen ze een inkomen. Voor de finan-
ciering van de omscholing zal het
Sociale-Fonds-nieuwe-stijl
2
worden in-
geschakeld. Aan kinderen van land-
bouwers met kleine inkomens kunnen
studiebeurzen worden verstrekt.
Ook voor degenen die in de land-
bouw werkzaam blijven, is een steun-
regeling ontworpen. Om daarvoor in
Eerste
Prijzen
Prijswijziging
gemeen-
197011971
in
%
schappelijke
prijzen
(prijzen in rekeneenheden)
125,00
125,00
0
117,50 117,50
0
145,00
145,00
0
106,25 106,25
0
98,75 98,75
0
91,25 95,44
+
4,6
85,00
88,44
+
4,0
93,75 97,50
+
4,0
87,50 91,00
+
4,0
90,63
9594
+
5.9
181,20
189,70
+
4,7
1.150,00 1.152,50
+
0,2
800,00
721,00
–
9,8 730,00
648,50
-11,2
202,50
.
202,50
0
196,50
196,50
0
17,00
17,00
0
223,50
223,50
0
212,30 212,30
0
103,00 103,00
0
1.735,00 1.735,00
0
412,50
412,50
0
82,50 82,50
0
15,00
15,00
0
662,50 680,00
+
2,6
895,00 915,00
+
2,2
735,00 772,50
+
5,1
aanmerking te komen, moet een
landbouwer een ontwikkelingsplan
opstellen. Het plan moet erop gericht
zijn, dat het bedrijf binnen zes jaar
aan één of twee volwaardige arbeids-
krachten een inkomen uit arbeid op-
levert, dat tenminste kan worden ver-
geleken met niet-agrarische inkomens
in dezelfde streek. De steunmaatre-
gelen houden onder meer in dat land-
bouwgronden die door het vertrek
van landbouwers ter beschikking ko-
men, bij voorrang voor een bedrijf
2
V
g
l
. Europa-Bladwijzer in ,,ESB”
van 24 maart 1971, blz. 277-279.
ESB 28-4-1971
401
(met een ontwikkelingsplan) bestemd
zijn. Ook kunnen rentesubsidies voor
investeringen worden verleend. Bij
wijze van uitzondering kunnen de
lid-staten – voor eigen rekening –
een aflopende inkomensvergoeding
verstrekken aan landbouwers in be-
paalde gebieden voor ten hoogste de
duur van een ontwikkelingsplan.
Van groot belang is verder dat de
lid-staten zich hebben verplicht, uit-
breiding van voor agrarische doelein-
den aangewende gronden te voorko-
men. Op aandrang van Nederland
zijn nationale steunmaatregelen ver-
boden, die het Europese structuurbe-
leid zouden doorkruisen. De Europe-
se Commissie zal de nationale steun-
maatregelen stelselmatig uitkammen
volgens het volgende tijdschema:
1-1-1972 fruit, glasteelt, groente en
suiker;
1-7-1972 melk, rundvlees, varkens-
vlees, eieren en slachtpluimvee;
1-1-1973 graan, wijn, tabak, vis-
serij;
1-7-1973 andere produkten.
De verhoging van de landbouwprij-
zen per 1 april 1971 komt gemiddeld
neer een stijging met gemiddeld
6% voor zuivel en vlees en met 3%
voor plantaardige produkten zoals
granen en rijst. De prijzen van de
overige landbouwprodukten blijven
onveranderd.
Over deze verhogingen van de
landbouwprijzen wordt verschillend
gedacht. Sommige Nederlandse co-
lumnisten verkondigen steeds de me-
ning, dat de landbouwprijzen inder-
tijd te hoog zijn vastgesteld, dat
VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM
De te dezen samenwerkende Centrale Interfaculteit
en de Faculteit der Economische Wetenschappen
delen mede dat er binnenkort een vacature ontstaat
voor de functie van
docent in de
“vakfilosofie der
economie”
Van de te benoemen docent wordt verwacht dat
hij voor de kandidaatsopleiding in de economische
faculteit de wijsgerig -encyclopedische inleiding
in de economie zal kunnen doceren en voor de
doctoraalstudie de economische vakfilisofie.
Binnen het kader van de doctoraalstudie in de
centrale interfaculteit dient de te benoemen docent
de keuzerichting van het hoofdvak ,,economische
vakfilosof ie” mogelijk te maken.
Het zal tot aanbeveling strekken indien de
sollicitant tevens bevoegd of in staat zal zijn in de
economische faculteit de algemene inleiding in de
wijsbeeerte (systematiek en geschiedenis) te
verzorgen.
Van hen die in aanmerking willen komen voor deze
functie, wordt verwacht dat zij zich positief
opstellen ten opzichte van de grondslag van de
Vrije Universiteit.
Sollicitaties worden vÔôr 1 september 1971
ingewacht bij de ab-actis van de Centrale
Interfaculteit, Prof. Dr. A. Troost, De Boelelaan
11 05, postbus 7161, Amsterdam, die ook gaarne
-.
bereid is nadere informatie over deze functie te
IN
verstrekken.
402
daardoor overproduktie is ontstaan
en dat deze prijzen bijgevolg niet
mogen worden verhoogd Deze me-
ning wijkt duidelijk af van die van
de Commissie (geen structuurpolitiek
via het markt- en prijsbeleid).
Men kan de prijsverhogingen ook
anders beoordelen. De inkomens van
de Europese boeren zijn – vergele-
ken met de inkomens van andere
Europeanen – aan de lage kant. De
prijzen zijn enkele jaren achtereen
nauwelijks verhoogd (zie tabel 1). De
Europese boeren waren dus niet in
staat -kostenstijgingen in hun afzet-
prijzen door te berekenen. De lage
Europese landbouwinkomens daalden
daardoor. Het is niet onbillijk, dat
deze inkomens enigszins worden bij-
gesteld.
De gegevens van tabel 1 worden
navranter, wanneer men ze confron-
teert met de stijging van groothan-
delsprijzen van landbouwprodukten.
Voor ons land gelden hiervoor de
gegevens, vermeld in tabel 2. Het
blijkt dat de op de oerproducent vol-
gende geledingen van de bedrijfs-
kolom wel hogere afzetprijzen heb-
ben berekend. En dat terwijl de in-
koopprijzen van hun handel constant
zijn gebleven (niet van hulpstoffen,
arbeid en afschrijvingen). De groot-
handel zal dus wel in staat zijn ge-
weest, kostenstijgingen af te wente-
len op de consument; misschien is
de winstmarge van de groothandel
zelfs gestegen. Het indexcijfer van de
landbouwprijzen is in deze periode
bijna tweemaal zo snel gestegen als
het algemeen indexcijfer van degroot-
handelsprijzen.
De Europese boeren bevinden zich
in een zwakke positie ten opzichte
van hun afnemers, omdat ze geen
prijspolitiek kunnen voeren. Daarom
is het goed, dat in de besluiten van
de Europese Ministerraad ook een
steunregeling voor producentenorga-
nisaties is opgenomen. Op het gebied
van groente en fruit is enige jaren
geleden zo’n regeling getroffen. Nu
de Gemeenschap de samenwerking
van producenten, bijv. in afzetcoöpe-
raties, gaat bevorderen, kan hieruit
een versteviging van de marktpositie
van de Europese boeren voortvloeien.
Europa-Instituut Leiden
Het
INSTITUTE
OF SOCIAL STUDIES
zoekt een
WETENSCHAPPELIJK
MEDEWERKER
voor de
Dèvelopment Administration Workshop.
De workshop organiseert voor bestuurders uit
ontwikkelingsgebieden tweejarige cursussen, leidend
tot de graad van Masler of Public Administration.
Vereist is een doctoraal examen in bestuursweten-
schappen, politicologie, sociologie, sociale psycho-
logie, andragogie of bedrilfseconomie. Praktische
ervaring met of specialisatie in groepstraining,
planning, openbare financiën of project management
strekt tot aanbeveling.
Benoeming zal geschieden in het rangenstelsel van
de wetenschappelijke ambtenaren, afhankelijk van
leeftijd en ervaring.
Directe opneming in het Pensioenfonds.
Premie A.O.W. wordt voor rekening van het
Instituut genomen.
Brieven met volledige personalia te richten tot de
Controller van het Institute of Social Studies, Molen-
straat 27, Den Haag, binnen 14 dagen na verschijnen
van deze oproep, onder vermelding van vacature
nr. 35.
Technische Hogeschool Delft
Bjj de Afdeling der Weg- en Waterbouw
kunde bestaat een vacature voor een
academisch gevormd
ECONOOM
met belangstelling voor de
vervoers- en verkeerseconomie
die onder leidjng van de betrokken hoogleraar
als wetenschappelijk medewerker zal worden
belast met werkzaamheden op het gebied van
het onderwijs in de verkeerskunde en het
economisch onderzoek op het gebied van het
vervoer en verkeer.
Inlichtingen kunnen worden verkregen bij prof. drs. E. H. v. d. Poll, Oostplantsoen 25,
Delft, telefoon (01730)33222, toestel 5456.
Aanstelling en bezoldiging zal geschieden in
het rangenstelsel der wetenschappelijke
medewerkers.
AOW-premie komt voor rekening van de
Technische Hogeschool.
Directe opneming in welvaartsvast pensioen-
fonds.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het
Hoofd van de Centrale Personeelsdienst,
Julianalaan 134 te Delft, onder vermelding van
nr. 87124//0936 in de rechterbovenhoek van
de brief.
ESB 28-4-1971
403
Mededelingen
MVE Voorjaars-Efficiencydagen
1971
Op woensdag 26 en donderdag 27
mei as. houdt het NIVE, het Ne-
derlands Instituut voor Efficiency, de
Voorjaars-Efficiencydagen 1971 in
het Nederlands Congresgebouw te
Den Haag. In een achttal bijeen-
komsten, voorbereid door bij het
NIVE aangesloten verenigingen, zul-
len onderwerpen op deelgebieden van
management worden besproken.
Voor dit congres is het navolgende
programma vastgesteld:
Woensdag 26 mei 1971
10.00-12.30 uur: ,,Inforrnatiebeleid
en beleidsinformatie”, georganiseerd
door het NIBIN, Nederlands In-
stituut voor Beleids-Informatie.
11.30-16.30 uur: ,,Techni’sche Be-
drijfsvoering”, samengesteld door
de NVDO, Nederlandse Vereni-
ging voor Doelmatig Onderhoud.
14.00-16.30 uur: NEVIE, Nederland-
se Vereniging voor Inkoop-Effi-
ciency, behandelt ,,Inkoop voor
verkoop – Inkoop voor produktie”.
14.00-16.15 uur: ,,Verpakking en
milieuhygiëne”, wordt besproken
door het NVC, Nederlands Ver-
pakkingscentrum.
14.00-16.30 uur: De NVP, Neder-
landse Vereniging voor Personeel-
beleid, spreekt over ,,Nieuwe wet-
Een der grotere Nederlandse aannemersbedrijven
in de waterbouwkundige sektor met een omvang-
rijke aktiviteit in binnen- en buitenland zoekt een
accountant, econoom
of een economisch
gericht jurist
met grote bedrjfs- en beleidservaring om de direktie te helpen,
zoveel mogelijk op basis van exacte gegevens en met behulp
van recent ontwikkelde inzichten en technieken, zo verantwoord
mogelijk het financieel en economisch beleid te bepalen op alle
terreinen waarop het bedrijf opereert. Hij zal hierbij te maken
krijgen met de diverse dochtermaatschappijen en met de diverse
samenwerkingsvormen met andere maatschappijen, zowel in
Nederland als vooral ook in het buitenland. Hij zal ook te maken
krijgen met marketing problemen en met de financiële aspecten
van de ontwikkelingsprojekten van dit bedrijf.
BIJ GEBLEKEN GESCHIKTHEID LIGT OPNAME IN DE DIREKTIE
IN DE BEDOELING.
Gelieve sollicitatiebrieven met volledige vermelding vn oplei-
ding en ervaring zo spoedig mogelijk te zenden aan het
PSYCHOLOGISCH INSTITUUT
o.I.v. Mr. Drs. E. A. Hof,
de Ruyterstraat 60, Den Haag.
404
ten >ragen om vernieuwend be-
léid”.
Donderdag 27 mei 1971
10.30-16.00 uur: ,,Mode en marke-
ting”, samengesteld door het
NIMA, Nederlands Instituut voor
Marketing.
14,00-16.30 uur: Het IC, Ideeëncen-
trum, behandelt: ,,ldee en Idee-
fixe”.
14.00-16.30 uur: ,,De taak en de
plaats van de produktieleider in het
bedrijf” georganiseerd door de
NLP, Nederlandse Vereniging voor
Prod uktieleiding.
Nadere inlichtingen worden gaarne
verstrekt door het’NIVE, Parkstraat
18, Den Haag, tel. (070) 6149 91,
toestel 76.
Met
een beter
economisch-
politiek
inzicht
GEMEENTE ARNHEM
Ter secretarie komt de nieuwe functie
vacant van
ORGANISATIE – DESKUNDIGE
vac. nr
. 68/501
TAAK in het gemeentelijk verband – even-
tueel in samenwerking met externe
deskundigen – adviseren over verbete-
ring van structuren ten aanzien van
organisatie, samenwerking en commu-
n icatie
;
initiëren, begeleiden en coördineren
van de daartoe of daardoor nodige
maatregelen, zoals organisatieonder
–
zoeken, procedure-wijzigingen, beleids-
formulering, enz.
Betrokkene zal fungeren als secretaris
van de Organisatie Adviesgroep, be-
staande’ uit enkele bestuurders en
hoofdambtenaren.
Gedacht wordt aan iemand met een
gedegen vakopleiding en ruime erva-
ring op uitvoerend en organisatorisch
terrein die deze coördinerende en ad-
viserende functie ambieert, waarbij het
beschikken over overlegkwal iteiten een
belangrijke vereiste is.
SALARIS
nader overeen te komen. Kandidaten
moeten bereid zijn deel te nemen aan
een psychologisch onderzoek.
De bij de overheid gebruikelijke
rechtspositieregelingen zijn van toe-
passing (pensioenvoorziening, ziekte-
kostenregel ing, vergoeding verhuis-
kosten).
S
Sollicitaties binnen 10 dagen te zenden aan de
directeur van de Centrale Dienst Personeelszaken,
Koningstraat 38, onder vermelding van het vaca-
turenummer.
GEMEENTE .STEENBERGEN
Burgemeester en wethouders zijn voorne-
mens over te gaan tot aanstelling van een
SOCIAAL-ECONOMISCH
MEDEWERKER
die een actieve bijdrage zal leveren bij de
beleidsvoorbereiding en de besluitvorming
in de sociaal-economische sector.
Hij zal daartoe eigen onderzoeken moeten
verrichten, contacten onderhouden met het
bedrijfsleven en op zijn eigen terrein voor-
lichting geven.
Onze gedachten gaan uit naar een
JONGE
ECONOOM,
die belangstelling heeft voor het
openbaar bestuur en de moderne opvattingen
hierover, gevoel heeft voor wetenschappelijk
werk en beschikt over goede contactuele
eigenschappen.
STEENWIJK (ruim 12.000 inwoners), een stad
met een dynamische ontwikkeling, ligt in
Noord-West-Overijssel, bij het merengebied
en uitgestrekte bossen. Het heeft goede ver-
bindingen met alle delen van het land.
Aanstelling is mogelijk binnen de salaris-
grenzen van
f
1391,— tot
f
1721,— per
maand, exclusief 6 procent vakantietoelage.
Van toepassing zijn een gunstige verhuis-
kosten- en. ziektekostenregeling en andere
secundaire voorwaarden als premiespaar-
regeling en studietoelageregeling.
Een goede eengezinswoning met centrale ver-
– warming is beshikbaar.
.
Belangstellenden voor deze functie worden verzocht
te solliciteren bij b,u,rgmeeste.r en wethouders. van
Steenwijk binnen 14 dagen na het verschijnen van
dit blad.
ESB 28-4-1971
405
L
De PNEM is een expansief bedrijf, dat voor Noord-Brabant de
elektrische energie opwekt, transporteert en grotendeels
distribueert.
Met nu ruim 1800 medewerkers voorziet de PNEM in een in
10 jaar verdrievoudigde vraag, met een omzet over 1970 van
225 miljoen gulden. –
•-
‘v
–
“
••
‘
het technische apparaat; jaarlijks wordt voor meer dan 100 mil-
joen gulden geïnvesteerd.
–
Voor
het
verwezenlijken
van .e
toekomstplannen
dient
de
p n e rri
•
•
A.
–
EEN ECONOMETRIST
die zich vooral zal gaan bezighouden met wat men pleegt te noemen: operations research.
•
Dit omvat het verzamelen en analyseren van gegevens ten behoeve van het financieel-
economisch beleid, onder meer op het gebied: van de tariefstellirg, de ontwikkeling van
het verbruik en de prognoses op lange termijn in het kader van het investeringsbeleid.
Vooral de enigszins ervaren, jonge doctorandus in de economie, die de econometrie als
studievak prefereerde, of de accountant, die voor economisch-financiële research belang-
stelling heeft, komen voor deze zelfstandige functie in aanmerking.
B. EEN ACCOUNTANT OF EEN
DOCTORANDUS ECONOMIE
met
belangstelling
voor
administratieve
Organisatie,
die
na
een
inwerkperiode
in
staat
is
een leidinggevende functie in de administratieve sector te vervullen.
De functie biedt aan een register-accountant (of iemand die deze studie binnenkort hoopt te
voltooien) of een jong, economisch doctorandus interessante toekomstperspectieven.
=
• •
•
Déze administratieve afdeling omvat ongeveer 300 medewerkers en maakt gebruik van de
modernste hulpmiddelen voor de verwerking van de administratieve gegevens.
Het ontplooien van initiatieven voor het op peil houden en verbeteren van de administra.
tieve organisatie en de toepassing van nieuwe administratieve technieken zal een belangriji
deel van zijn taak worden.
Deze interessante en verantwoordelijke functies worden
adequaat gehonoreerd, terwijl dc
pensioenregeling volgens de Algemene Burgerlijke Pensioenwet zeer aantrekkelijk
is.
Zij die voor een van deze functies belangstelling hebben, wor
den verzocht, liefst op korte termijn, een sollicitatiebrief, waar
bij ingesloten een recente pasfoto en een beknopt curricululT
vitae, te richten aan de directie van de N.V. P.N.E.M., Willems
plein 2 te ‘s-Hertogenbosch. Nadere informatie eventueel tele
fonisch
via
nr.
04100-22333.
Voor vertrouwelijke
behandelinc.
van de verstrekte gegevens wordt volledig ingestaan.
,
nv. provinciale noordbrabantsche
,
electriciteîts-rnaatschappij
“s-hertogenbosch
S S
406
•
4bom.eert
IJ
op
–
–
DE
–
ECONOMIST
Tweernaandelijks tijdschrift onder redactie van
Prof. P. Hennipman,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M. J. van de Klundert,
Prof. P. B. Keukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. F. W. Rutten,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. J. Zijlstra.
*
.
Erevoorzitter: Prof. G. M. Verrijn Stuart.
*
Abonnementsprijsf
45,—;
vöor studenten f 22,50.
Losse nummers f 8,—.
*
Abonnementen worden aangenomen door de boek-
handel en door de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM
HET
STEDEBOUWKUNDIG
ADVIESBUREAU
Ir. P. A. Leupen
Ir. F. E. Wilmer
C. Dekker hbo.
Ir. R. Maier
H. Reuser
drs. 0. J. Smits
APELDOORNSEWEG 65 te ARNHEM
vraagt voor spoedige indiensttreding een
sociaal-
wetenschappelijk
onderzoeker
academisch gevormd,
studierichting bij voorkeur –
Sociale geografie of Planologie,
enkele jaren ervaring is gewenst.
Uitsluitend met de hand geschreven sollicitaties te richten
aan bovenvermeld bureau.
Eventueel verlangde inlichtingen kunnen tevens telefonisch
worden ingenomen onder no. (085) 45 3841.
ACADEMISCH ZIEKENHUIS
ij
e
I,ERSITEIT VAN AMSTERDAM
WILHELMINA IiASTHUIS
In bovengenoemd academis:h zieken-
huis wo:rdt gevraagd een
adjunct-accountant
Voor het vervullen van dez functie
wordt gedacht aan een medewerker
met een ruime controle-ervaring, die
– in staat is om, onder supervisie van de
intern-accountant,, leiding te geven
aan de afdeling interne controle.
• .
. Sçhriftelijke sollicitaties onder vermelding van no. T 2605
kun hen worden gericht aan het hoofd van de personeels-
dienst -Eerste Helmersstraat 104, Amsterdam (Oud-
West).
ESB 28-4-1971
407
Neem bier
goede nota
van,
middelgrote
ondernemer:
Wat Is factoreren? Dat Is het
overnemen van uw tijd- en geld-
rovende debiteuren-administratie en Incasso-werkzaamheden, met
inbegrip van het volledige risico
van non-betalingl
Door uw debiteuren over te dragen
kunt u direct beschikken over uw
vorderingen.
Door uw debiteuren over te dragen
kunt u de contant-kortingen van uw
leveranciers verdienen.
Door uw debiteuren over te dragen
kunt u uw tijd vrijmaken voor meer
winstgevende aktiviteiten, zoals pro-
duktie en verkoop.
Door uw debiteuren over te dragen
kunt u financiële armslag krijgen voor
verdere uitbreiding van uw bedrijf.
Factoreren is dus In feite een moderne
financiering van uw bedrijfsontwikkeling.
Dank zij de samenwerking tussen de
Nederlandsche Mlddenstandsbank N.V.
en Walter E. Heller & Comp., Chicago,
kunnen wij vele middelgrote ondernemers
deze nieuwe dienst aanbieden.
Alle inlichtingen: Zamenhofdreef 49a, Utrecht. Tel. 030-611833.
LL
NB
W
HELLER
FACTORING
INTERNATIONAL NETWORK
Middelbaar EconomischeSchool
DEN HAAG
Nieuwersluisstraat 36 – Tel. (070) 29 90 93/29 90 94
GEVRAAGD per .1 augustus
1
71
wegens sterke groei
EEN COLLEGA
die mee wil werken in ons jonge team aan de opleiding en vorming van iongelui van 16 tot
20 jaar. Belangstelling voor moderne onderwijs-
methoden is gewenst. Bij voorkeur enige jaren
bedrijfs- en/of onderwijservaring.
*
BEDRIJFSECONOOM
volledige weektaak
(drs. bedrijfseconomie c.q.
M.O. handelswetenschappen)
TAAK
:
0
cotacten met bedrijfsleven leggen en
onderhouden;
S
organsatie en begeleiding van de stages;
• les geven in bedrijfseconomie, commerciële
economie en bedrijfsadministratie.
SALARIS :
f
20.000,— tot
f
40.000,—.
Vakantietoelage 6 procent.
AOW-premie voor rekening van het Rijk.
VAKANTIE: 12wekèn.’
*
Wij zijn een ionge (nog) kleine, maar snel
roeiende school op oecumenische grondslag
met een enthousiast docententeam. De school
geeft een driejarige opleiding voor leiding.
gevende functies bij bedrijfsleven, instellingen en overheid van administratieve, commerciële,
bstuuriijke of secretariële aard na een voor-
‘opleiding MAVO of 3 iaar VWO/HAVO.
Het schoolbestuur verleent daadwerkelijke hulp
bij het verkrijgèn van een woning.
*
Inlichtingen en sollicitaties zo spoedig mogelijk bij de directie,
telefoon thuis (070)39 3751.
Bijbenen en bijblijven.
E.-S.B. maakt het mogelijk
48
GEMEENTE NIJMEGEN
SECR:ETARIE
Door verschuivingen in het
takenpakket van enkele
afdelingen bestaat bij het
financieel-ekonomisch bureau
van de afdeling Financiën
plaatsingsmogelijkheid voor
een
bedrilfsekonoom
Tot de taak van het bureau
behoort o.m;
o definancieel-ekonomische
beoordeling van de begrotingen
van diensten en bedrijven;
• het analyseren van de verschillen
tussen begroting en werkelijk-
heid
;
• het uitvoeren .vatdiverse
bedrijfsekonomische studies ter
ondersteuning van het beleid;
• het uitbrengen van bedrijfs-
ekonomische beleidsadviezen.
Voor deze vakature gaan de
gedachten uit naar een akademisch
gevormdekonoom (bedrijfs-
ekonomische stidierichting) met
enige ervaring.
Kandidaten die aan deze eisen
voldoen, wordt de rang van
referendaris geboden (salaris max.
f
2602,- per maand).
Een psychölogisch onderzoek
behoort tot de selektieprocedure.
Sollicitaties binnen 10 dagen te
zenden aan het Hoofd van de
Centrale Afdeling Personeelszaken,
Stadhuis, Nijmegen, bij wie ook
nadere informaties kunnen worden
ingewonnen.
U gelieve op de enveloppe te
vermelden vakature no. 470.
flGN
U
ESB 28-4-1971
409
CENTRALE BANK
Bil de
Afdeling Studiedienst
van de
Centrale
VAN SURINAME
Bank van Suriname
kan worden geplaatst
EEN ECONOOM
die met de leiding van deze afdeling zal worden
belast.
Eigenhandig gschreven brieven met
De voorkeur gaat’ uit naar een gegadigde, die
volledige inlichtingen, opgave van
gespecialiseerd is en ervaring heeft opgedaan
referenties en recente pasfoto ware te
in de problematiek van het geld-, krediet- en
zenden aan dê Centrale Bank van
bankwezen, alsook in statistisch en economisch
Suriname, Postbus 1801, Paramaribo,
Suriname.
onderzoek en het samenstellen van verslagen.
INTERECULÎEITI
De
INTERFACULTEIT BEDAIJFSKUNDE
i.o.
r
is een door de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam
en de Technische Hogeschool te Delft ingestelde nieuwe faculteit
met een post-kandidaatsopleiding voor studenten met een kandi-
daatsexamen in de ecohomische, juridische, sociaal-culturele of
technische wetenschappen. De duur van de opleiding, waarmee in
oktober 1970 is begonnen, bedraagt twee jaar en drie maanden.
BEDR’JFSKUNDE
Een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen geeft recht bp de titel doctorandus in de bedrijfskunde.
.
Ter verzorging van enige onderdelen uit de rechtswetenschappen,
die voor de a.s. bedrijfskundige relevant zijn, zoals o.m. het con-
tractenrecht, het arbeidsrecht, het mededingingsrecht en het
ondernemingsrecht, bestaat rn.i.v. het komend academisch jaar
de vacature voor een .
BUITENGEWOON HOOGLERAAR
RECHTS WETENSCHAPPEN
In verband met de voorziene groi yan het aantal studenten en de
samenwerking met de Technische Hogeschool te Delft bestaat de
mogelijkheid, dat de buitengewone leerstoel in de loop van 1972
in een ordinariaat zal worden omgezet.
De te benoemen hoogleraar zal in een dynamischè omgeving, te
zamen met de overige leden van het wetenschappelijk corps, de
nieuwe doctorale studie helpen vormgeven. In verband met de aard
van de opleiding en de plaats van het rechV hierin, ‘wordt de voor-
keur gegeven aan een jurist met ruime ervaring in het bedrijfsleven of in de advocatuur.
Zij, die in aanmerking wensen te komen voor deze functie worden
verzocht zich te wenden tot Prof.mr.drs. H. Langman, decaan van
de Interfaculteit en voorzitter van de Delfts-Rotterdamse benoe-
mingscommissie, Prinses Julianalaan 96, Rotterdam.
Suggesties van derden worden gaarne aan dit adres verwacht.
Nadere Inlichtingen kunnen desgewenst verkregen worden
bij
Prof.mr.drs. H. Langman
of Mr. J.J. Kamp jr., Prinses Julianalaan 96 te Rotterdam, tel. 010 – 14 55 66.
410
Voor het ontwerpen en mede uitvoeren van onder-
zoeken inzake structuur- en functionerings-
vraagstukken, voornamelijk op concernniveau,
en het in aansluiting daarop ontwikke/ën van
advies- en invoeringsprogrammas zoeken wij een
senior
organisatie-adviseur
Dize functie bij onzè Centrale Afdelind
-.
Organisatie en Efficiency biedt de mogelijkheid
tot het opbouwen van een in hoge mate
zelfstandige en verantwoordelijke positie in
een veelzijdige Organisatie
1fl
beweging.
Wij vragen hiervoor
academisch niveau,
ervaring opgedaan bij een extern adviesbureau
of bij een organisatie-afdeling van een concern,
ervaring met werken in projectgroepen.
Desgewenst kunnen telefonisch nadere
inlichtingen over deze functie worden verkregen
bij Drs. T. E. de Vos van de Centrale Afdeling
Organisatie en Efficiency,
S
telefoon (070) 81 48 01, toestel 244.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het
Hoofd van de Centrale Afdeling
Hoger Personeel, Centrale Directie PTT,
Antwoordnummer 2424 (geen postzegel),
‘s-Gravenhage.
S
CENTRALE DIRECTIE
1104102
ESB 28-4-197 1
411
Nederlandse Economische
Hogeschool
~~
1
1
‘
Hogeschool voor Maatschappijwetenschappen
Bij.
d Faculteit der economische wetenschappen Is vacant een
GEWOON LECTORAAT
in het econometrlscli’ onderzoek.
De taken van de te benoemen
lector
zijn
de volgende: verrichten van en leiding geven aan econo-
metrisch onderzoek; leiding geven aan het econometrisch praktikum
voor kandidaatsstudenten in de studierichting der econometrie;
doceren van econometrische modellen en methoden aan doctoraal
studenten; leiding geven aan afstudeerwerk; een en ander volgens een
door de vakgroep econometrie (i.o.) nader te regelen taakverdeling.
Gegadigden, alsmede
zij
die de aandacht op geschikte kandidaten
willenvestigen, kunnen zich schriftelijk wenden tot prof. dr. T. Kloek,
Burgemeester Oudlaan 50, Rotterdam-3016, Tel. 010-145511, die tevens
bereid is nadere inlichtingen over de te vervullen vacature te ver-
strekken.
econoom
die assisteert bij de voorbereiding en uitvoering van
het Verbondsbeleid met betrekking tot
vraagstukken op macro-economisch gebied
en op het terrein van de publieke financiën.
Gedacht wordt aan een academisch gevormde
econoom. Kennis van c.q. belangstelling voor het
fiscale gebied strekt tot aanbeveling.
De desbetreffende functionaris
zal
tevens worden
betrokken bij de behandeling van de economische
aspecten van andere onderwerpen en bij
organisatorische activiteiten in het kader van
het Verbondssecretariaat.
Leeftijd ca. 30 jaar.
Schriftelijke sollicitaties gelieve U, gaarne met
pasfoto., te richten aan Drs. R.R.M. Lyppens van het
9T
IP
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT
VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
Wilhelminapark 25
–
Tilburg
Het Nederlands
Christelijk Werkgevers
Verbond (N.C.W.)
is per 1januari1970
ontstaan uit het Ned.
Katholiek Werkgevers
Verbond en het Verbond
van Protestants-
Christelijke Werkgevers.
Op het centrale
secretariaat in Den Haag
en op enkele regionale
secretariaten werken een
20-tal gespecialiseerde
staf-leden die zowel de
landelijk sociale
economische politiek
voorbereiden voor de
behandeling in centrale
overlegorganen als
individuele werkgevers
van advies dienen.
Op het centrale
secretariaat in Den Haag
is nu vacant een
staffunctie voor een
412