1
‘-
•j ¼
EconomischoStatistischelerichten
UITGAVE VAN
DE STICHTING HET NEDERLANDS ECONOMISCH INSTITUUT
25 MAART 1970
55e JAARGANG
No. 2739
Negatieve
IB
In de sociaal-politieke discussie duikt steeds vaker de
term
negatieve inkomstenbelasting op. Zo
hield Staats-
secretaris Grapperhaus vbrige week een inleiding over dit
onderwerp voor een vergadering in Tilburg van het Neder
–
lands Katholiek Vakverbond. Omdat er over dit begrip
nogal wat misverstanden bestaan, is het wellicht goed hier
enige hoofdtrekken van zo’n negatieve inkomsten belasting
te releveren. Voor dat doel is dankbaar gebruik gemaakt
van een tweetal artikelen van een van de weinige dekundi-
gen die Nederland op dit terrein telt, Drs. V. Halberstadt
1•
1-lalberstadt geeft de volgende definitie van negatieve
inkomstenbelasting: ,,Een fiscaal instrument waarbij het
systeem van de (positieve) inkomstenbelasting geconibi-
neerd wordt met een systeeni van sociale (belasting-)uit-
keringen, zodat een gehele of gedeeltelijke aanvulling
plaatsvindt tot een sociaal minimum of tot de belastingvrije
voet, voor zover het inkomen van het subject daaronder
blijft”. Halberstadt geeft in zijn artikel niet alleen aan wat
het principe van een negatieve inkomstenbelasting is,
maar gaat ook na hoe het ingepast kan worden in het
Nederlandse belasting- en sociale-zekerheidsstelsel. –
Is de discussie hierover in het begin van de jaren zestig
vooral gestimuleerd door degenen (Milton Friedman o.a.)
die er een mogelijkheid in zagen om zonder verstoringen
van het marktmechanisnie het armoedeprobleern ermee te
bestrijden, de huidige motivatie is met name gelegen in
overwegingen die verband houden niet de snel voort-
schrijdende technische ontwikkeling. Deze laatste zou
het namelijk wel eens mogelijk kunnen maken
het ree/it op
arbeid
te vervangen door
het recht op inkomen,
liet althans
daarmee aan te vullen, in zo’n opvatting is negatieve in-
konistenbelasting een subtieler variaiit op de gedachte van
een gegarandeerd minimum inkomen. Met name kan, zij
de tegen zo’n gegarandeerd minimum inkomen bestaande
bezwaren wegnemen, die voortspruiten uit de vrees dat
de prikkel zou wegvallen voor de aanvrager om zelf nog
enige tegenprestatie te leveren. Een systeem van negatieve
inkomstenbelasting daarentegen kan deze zgn. negatieve
inspanningseffecten voorkonien. ieder subject heeft dan
namelijk niet alleen een garantie op een minimum inkomen
wanneer sprake is van een onvoldoend eigen inkomen,
iiiaar bovendien variëren de uitkeringen met dat eigen
inkomen, in die zin dat het marginale belastingtarief
zodanig is dat toeneniing van het zélf verdiende inkonien
niet leidt tot (vrijwel) gehele wegbelasting ervan. Volgens
Halberstadt kan het tarief van de negatieve inkomsten-
belasting zodanig worden opgezet dat de prikkel tôt zelf-
standige inkomensverwerving niet weggenomen wordt
,,zoals nu veelal het geval is als gevolg van de verschillende
publiekrechtelijke inhoudingen”. Het totale marginale
inhoudingspercentage op eigen extra-verdiensten kan zeer
hoog zijn voor de laagste inkomens. Hij verwijst in dit
verband naar de bij de Miljoenennota 1970 gevoegde
Nota
over de Inkomensverdeling,
volgens welke dit percentage
bij een gedeeltelijke werkloosheidsuitkering op 80 ‘zou
liggen!
Een van de meest plezierige keniiierken van zo’n systeem
is dat het ,,anoniem” is, op basis van een uniforni genor-
nieerd en autoniatisch stelsel van uitkeringen via de be-
lastingdienst. Subjectieve beoordeling door maatschappe-
lijke instanties is overbodig. Bovendien kunnen de uit-
keringen vrij besteed worden. Negatieve inkomstenbelas-
ting is ook in zoverre symmetrisch dat onder zo’n systeem
degenen die geen (positieve) inkomstenbelasting betalen
niet verstoken behoeven te blijven van de op de draag-
kracht afgestemde fiscale voordelen als kinderaftrek,
buitengewone lasten, regeling voor giften e.d.
Niet geheel duidelijk is daarom het bezwaar dat Staats-
secretaris Grapperhaus in zijn genoemde rede tegen zo’n
systeem heeft aangevoerd, nanielijk dat daarin geen recht
kan worden gedaan aan de individuele positie van de
betrokkenen en dat het zou neerkomen op een lage basis-
uitkering. Uit het artikel van Halberstadt koiiit echter
duidelijk naar voren dat net als bij de ,,positieve” ook bij de
negatieve inkoiisten belasting niet alle draagkrachtbe-
palende factoren van het subject kan worden rekening
gehouden. En is bepaling van de hoogte van het tarief
der negatieve inkomstenbelasting niet een volstrekt poli-
tieke aangelegenheid? Een eventueel (te) lage basisuitkering
kan daarom nooit liet systeem zélf worden verweten.
dR
¼
In het tijdschrift ,,Opizbare uitgaven”, ji’g. 1969, no. 1, en
jrg. 1970, no. 1. Uitgegeven door /E. E. Kluwer, Deventer.
317
inhoud
Kortheidshalve
Negatieve IB
………………317
,,U moet
zich maar eens
op die commissariaten bezinnen”. Aldus NVV-voor-
zitter Kloos tegen SER-voorzitter De Pous, zulks naar aanleiding van de ver-
Kortheidshalve
……………318
wikkelingen rond het bod van Philips op de Nederlandsche Kabelfabrieken.
Prof. Dr. Th. C. M. J. van de
Zou zo’n aanbeveling niet voor eenieder moeten gelden die op enigerlei wijze
Klundert:
de publieke zaak dient: Kamerleden,
leden van nationale adviescolleges,
Politieke economie
–
…………
319
burgemeesters en Commissarissen van de Koningin, bestuurderen van univer-
siteiten, enz.? Wie meent zo’n ambt te kunnen combineren met een commis-
Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds:
sans- of ander adviseurschap bij een grote onderneming laadt een aantal
Misleidende statistieken
…….320
veraiitwoordeljkheden op zich, die onder normale omstandigheden wellicht
redelijk goed geïntegreerd kunnen worden en elkaar niet in de weg behoeven
Mr. J. C. K. W. Bartel
.
te staan. Alleen, wat zijn tegenwoordig nog ,,normale omstandigheden”? De
en Drs. D. van der Hoeven:
kans, dat het pakket
verantwoordelijkheden
van één man opeens interne tegen-
De dubbele heffing op
strjdigheden blijkt te bevatten, wordt steeds groter in deze tijd van schaalver-
dividenden (1)
…………….321
groting, industriële herstructurering en overheidssubsidies en -garanties daar-
toe. Na de heer Schmelzer is het nu de heer De Pous die dit op pijnlijke wijze
Technologie ……………….326
moet ervaren. Ook al zal geen zinnig mens de integriteit van beide heren in
Oost-Europa kroniek ……….327
twijfel trekken, de schijn van het tegendeel is niet vermeden. En dat laatste
dient nu juist het criterium te zijn voor pleitbezorgers en bewakers van de
Boekennieuws
…………….329
publieke zaak.
(dR)
Mededelingen……………..332
ingezonden………
………..
333
Enige bloempjes uit een, onder het motto ,,Hoe verantwoordelijk is de onder-
redactie
nemer?” gevoerd interview door het
Algemeen Handelsblad
(21 maart jl.)
niet de heren C. F. de Gooyer (HOLEC), ir. J. P. 1-1. Nieukerke (Verenigde
coninussie van redactie: H. C. Bos,
R. Jiveina, L. H. Klaassen, H. W. La,nbers,
Pharmaceutische Fabrieken) en Ir. K. van der Pols (Rijn-Schelde):
P.
J. Montagne, J. H. P. Paelinck,
over luchtverontreiniging
–
,,Het kan ook zonder industrie soms een ver-
A. de Wit
schrikkelijk donkere hemel zijn ……..
1-let is nog frequenter dat de boer
redacteur-secretaris: P. A. de Ruiter
naast mij zijn landgegierd heeft, dan dat ik in Rotterdam door de stank ge-
hinderd werd” (Van der Pols);
adjunct redacteur-secretaris:
.
over planning
–
,,Er zijn’gesprekken met Economische Zaken en daar zitten
J. van der Burg
mensen die heel verstandig kunnen meepraten, heus wel” (De Gooyer);
over welzijn
–
,,Daar heb ik wel begrip voor maar weet dan wel, dat het
invloed heeft op die welvaart. Dan moeten wij allemaal de buikriem aanhalen
Economisch-Statistische Berichten
en een toontje lager Zingen. Dan zitten wij in een land met mooie bomen en
Uitgave van de Stichting Het Nederlands
het stinkt niet” (Nieukerke);
Economisch Instituut
over geluidshinder door vliegtuigen: ,,Ik zie dat de vogeltjes zich daar niets
meer van aantrekken, nou dan doe ik dat ook maar niet” (Van der Pols);
Adres:
Burgemeester Oudlaan 50,
over inspraak van de overheid in het onderneniersbeleid in het geval van over
–
Roiterdam-3016;
heidssteun: ,,Als de regering de bedrijven niet in staat stelt hun werk voort te
kopij voor de redactie:
zetten, zal de overheid al deze mensen die op straat komen te staan werkloos-
postbus 4224. Telefoon:
(010) 14 55 11, toestel 3701. Bij
heidssteun moeten uitkeren. En dat is een kwestie van een rekensommetje”
adreswijziging s.v.p. steeds adresbandje
(Nieukerke);
meesturen,
over inspraak van werknemers en de noodzaak daartoe hun ,,achtergrond” te
verbeteren: ,,Maar als iedereen, die er de capaciteiten voor heeft, ondernemer
Kopij voor de redactie:
in twee vond,
zou worden dan wil niemand meer werknemer zijn” (Van der Pols).
getypt, dubbele ,egelafstand, brede marge.
Abonnementsprjs:
f’.
44,72 per jaar,
studenten f. 31,20, franco per post voor Nederland, België, Luxemburg, overzeese rjksdelen (zeepost).
Steeds sterker wordt dc .internationale weerstand
tegen de handelspolit ieke ak-
Prijs van dit nummer:f 1,50. Abonnementen
koorden welke de EEG aangaat of bezig is aan te gaan niet derde landen.
kunnen ingaan op elke gelvenste dati,,,,,
Vooral in de Verenigde Staten bestaan sterke stromingen (die overigens vaak
maar slechts worden beëindigd per
.
niet meer zijn dan een rationalisatie van eigen protectionistische motieven) die
ulti,no van een kalenderjaar.
aandringen op actie tegen de EEG. Gedacht wordt daarbij met name aan
Betaling:
gfro
8408; Ba,,k Mees
&
Hope
optreden krachtens de GATT-bepalingen. Ook de secretaris-generaal van het
NV,
Rotterdam; Banque de Comnmerce,
GATT zelf, Olivier Long, heeft al duidelijk laten blijken weinig gelukkig te zijn
Koninklijk plein 6, Brussel,
met de handelsblokvorming. In dit verband ;sprak
hij
in Bonn zelfs van een
postcheque-rekening 260.34.
dreigende ,,terugkeer tot de wet van de jungle”. Brussel doet er goed aan op
dit punt eens bij zichzelf te biecht te gaan. Ook wanneer ze door blokken
Advertenties:
N.
V.
Kon. Ned. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelapits, Lange Haven 141,
bedreven wordt, blijft een ,,bcggar-thy-neighbour” politiek een ,,beggar-thy-
Schiedam, tel. (010) 2602 60, toestel 908.
.
neighbour” politiek.
(dR)
318
Th. wij, de Kiwidert
Politieke,*.
economie.
Sommige recepten zijn heel eenvoudig.
Vraag: hoe maakt nieri begripsverwar-
ring? Antwoord: voeg twee intellec-
tuelen bij elkaar. Volgende .’raa’g: hoe
maakt men- er weer een eenheid van?
Volgend antwoord: -Tast hun gemeen-
schappelijke belangen aan.
De moraal van dit verhaal is de
,
volgende. Waardevrije (sociale) weten
schappen bestaan niet. De beoefenaar
van de sociale wetenschap staat met
beide voeten midden in zijn object van
studie. Hij is een man van’ gezag, belast
met bepaalde verantwonrdelijkheden,
welke op de bestaande sociale. structuur
zijn gent. Er ‘wbrdt van hem een
bijdrage tot de goede gang van zaken
verwacht. Maar wie bepaalt wat goed
is? Wat is algemeen bëlang in een
situatie van ongelijke ontwikkeling?
Marx koos, zoals bekend, voor de
opheffing van het -proletariaat. Zijn
criterium was :de eliminatie’ van ar-
moede, ellende en frustaties. Het alge-
meen belang ergde de negatie van het
bestaande. Men kan ‘ natuurlijk ook
kiezen voor de affirmatie van het. be-
-staande. Het – gaat dan meer om bij- –
sturen. Armoede en ongerechtigheid
zijn in dat geval nevenverschijnselen,
hoe serieus men ook tegenover derge-
lijke euvelen staat. Er is slechts iets
aan te doen in het kader van een iorg-
vuldige afweging, waarbij de continuï-
teit van het maatschappelijk bestel
voôrop staat. Het gaat hierbij niet om
een accentverschil of om een kwestie
van geduld of ongeduld terzake van
sociale vraagstukken. Er is’ een meer’
fundamentele zaak aan de orde, te
weten de rationele beoordeling van het
kapitalisme als historisch fenomeen.
Vandaar dat aan de economiebeoefe-
ning een politieke keuze voorafgaat, die
bepaalt wat men in zijn onderzoek op
de voorgrond stelt. Het vak heet nog
steeds politieke ecdnomie, al trâcht men
dit vaak om begrijpelijke redenen zo
veel mogelijk te vergeten.
In zijn recente’ boekje
Politieke’
politiek
levert F. .Hartog hiertoe’ een
bijdrage. De wetenschap houdt zich
volgens de auteur bëzig met zijns
oordelen en laat dë waarde-oordelen
over aan de politici. Het- is een kwestie
van arbeidsverdeling, want de politici
– moeten wel degelijk rekening houden
met de – wel doorwrochte analyses van
de vakmensen. Omgekeerd moet de
economist ‘weten wat de politici nu
eigenlijk bezielt, zodat de
–
juiste pro-
blemen aan de orde komen. Gewoon-
lijk voegt men hier nog aan toe, dat
de wetenschapsbeoefenaar over poli-
tieke zaken even veel of even weinig
te zeggen heeft als de leek. Hij is demo-
craat met de democraten. Dit soort van
‘iiitspraken is echter misleidend. Achter
kwantitatieve normen als iheerderheid
en minderheid verbergt mën kwafita-
tieve verschillen in deskundigheid en
macht. Vaktechnici op het terrein van
‘de economie hebben – een grotere -in-
vloed op de’ gang van zakën dan de ge-
middelde kiezer. Belangrijker dan de
techniek is evenwel ‘de waardering als
de grote yerbanden ter sprake komen.
De traditionele economie vervult dan
zeer duidelijk en ideologische -functie.’
Instructief is in dit verband de be-
•spreking van h
–
et neo-marxisme door
Hartog. De schrijver heeft waardering
voor een studie van Gorz. ,,Zijn ana-
lyse is goed, maar zijn conclusie niet”
(blz. 39). Conclusies behoren echter
tot de analyse. Hartog bedoelt dan ook
wat anders dan hij zegt. Bedoeld wordt
namelijk, dat de analyse van Gorz
fout is, maar dat een groot aantal ver-
schijnselen eenvoudig niet te loochenen
is: Een van die verschijnselen is de
opmars van de sociale kosten in de
-vorm’ van luchtvervuiling, ecologische-
evenwichtsverst6ringen, enz. Gorz
schrijft deze onverkwikkelijkheden toe
aan het- kapitalistisch syseeri, waar de
ondernemingen de private kosten mini-
maliseren en de nevengevolgen hiervan
zoveel mogetijk afwentelen. Dat is niet
juist, zegt Hartog, want de toeneming
van de externe effecten is een gevolg
van de technische ontwikkeling. Het
kwaad wordt düs verzakelijkt.
Dat. waterverontreiniging, urbani-
satie, e.d. samenhangen met de ont-
vikkeling van de techniek is zo
–
van-
zelfsprekend, dat we er niet wijzer door
worden. Het -gaat er om op welke wijze
van die techniek gebruik wordt ge-
maakt en daarbij speelt de inrichting
van het systeem wel degelijk een grote
-rol
–
. Er worden -om het tegendeel te
bewijzen wel eens vergelijkingen ge-
maakt met het Russische stelsel, waar de
collectieve voorzieningen nog veel ie
wensen overlaten. Daar staat tegenover,
dat de Russische norm voor schade
aan het menselijk’ organisme supe-
rieur is aan de Amerikaanse.’ In Ame-
rika staat de economische haalbaarheid
meer op de voorgrond (zie L. Reynders
in
Vrij. Nederland
van 8 november
1969 en T. Jaôobs in
De Volkskrant
van
14 maart 1970):
–
Vergelijkingen niet de
Sowjet-Unie hebben overigens maar
een -betrekkelijke waarde al zijn ze
natuurlijk wel suggestief in de sim-
plificerende zin van liever dood dan
‘rood.-
Ook de andere nadelen van de con-‘
sumentenmaatschappij worden bij tijd
en wijle-wel gesignaleerd. Hartog heeft
het over een plat materialisme, dat als
voornaamste menselijke streven moei-
lijk gemist kan worden. Anders ver-
vallen we bij gebrek aan’ inspiratie-
bronnen in de chaos. Overvloedig con-
sumeren is- bovendien nodig voor de
.werkgelegenlieid, zo heet het verder.
Van de Woestijne sluit zich hierbij aan
en rationaliseert op deze wijze de
reclame (preadvies uitgebracht aan
de Nederlandse Vereniging van Erkende
Reklame-adviesbureaux). Met de poli-
tieke economie kan je kennelijk heel
wat kanten op. – —
319
Misleidende statistieken
,,Er zijn leugen.r, grole let/ge/is
en sin/isijek ei,”
Het samenstellen van statistieken is een moeilijke zaak.
Het begint reeds bij de waarnemingsfouten en het ver-
werken der gegevens. Dan zijn er de steekproefsgewijze
enquétes, waarop bijvoorbeeld de Amerikaanse werk-
loosheidscijfers grotendeels gebaseerd zijn. Over al deze
en vele andere moeilijkheden willen wij het thans niet
hebben. De op deze wijze gemaakte fouten zijn nog wél te
accepteren. Anders wordt het echter wanneer de aan de
statistieken ten grondslag liggende cijfers doelbewust
worden gemanipuleerd om een gunstiger beeld van de
situatie te geven dan overeenkomt met de werkelijkheid.
Men ‘kan dit eufemistisch ,,window dressing” noemen
;
doch daarmee is het voor de overheid nog geen aanvaard-
bare handelwijze.
Directe aanleiding tot deze korte beschouwing is de
publikatie van de cijfers der betalingsbalansen doör de
Verenigde Staten en Engeland.
Window dressing op zijn Amerikaans……
Over de eerste drie kwartalen van 1969 vertoonde de
Amerikaanse betalingsbalans een tekort van $ 8 mrd.
Over het hele jaar’ 1969 wordt thans een deficit gegeven
van $ 6,985 mrd. (in de dagbladen afgekort tot
,,$ 6,9
billion” om het gedokterde cijfer nog kleiner te doen lijken).
Dit betekent dat gedurende het vierde kwartaal van 1969
het tekort is omgeslagen in een overschot. Nadere be-
schouwing van de gegevens (die overigens nog slechts ten
dele bekend gemaakt zijn) brengt aan het licht dat het over-
schot voôr het vierde kwartaal werd behaald in de laatste
weken van 1969, hetgeen reeds wijst op speciale trans-
acties. Onder de ,,speciale transacties” zijn de volgende
te noemen:
– Het (tijdelijk) repatriëren van buitenlandse investe-
ringen, om te voldoen aan de op dit stuk geldende ‘voor-
schriften. De teruggetrokken gelden zijn begin januari
reeds weer weggevloeid.
– Vooruitbetaling door West-Duitsland van wapens die
door de Verenigde Staten geleverd worden onder een con-
tract, dat in hoofdzaak dient om laatstgenoemd land te vrij-
waren tegen deviezenverlies als gevolg van het aanhouden
van troepen in West-Duitsland. Hiermede is per jaar
$ 250 mln, gemoeid. Dezelfde overeenkomst verschaft nog
$ 75 mln. als deel van een tienjarige Duitse lening, verleend
op grond van dezelfde overwegingen.
– $ 500 mln, werd verkregen als ,,associated with
reversals of special transactions” van een niet-liquide naar
een liquide categorie. .In dit verband moge worden opge-
merkt dat in 1968 $ 2,3 mrd. werd overgeboekt van een
liquide naar een niet-liquide categorie. Dit betekent dat
de betalingsbalans over 1968 niet een surplus, doch een
tekort van meer dan $ 2 nird. vertoonde. .Vermoedelijk
nog veel meer.
In werkelijkheid was het tekort op de Amerikaanse be-
talingsbalans over 1969 vermoedelijk dichter bij de $ .10 mrd.
dan bij de $ 7 mrd. Een opmerking van een vertegen-
woordiger van het Amerikaanse Departement van Handel
in dit verband kan men naar keuze humoristisch of hypo-
criet pvatten:
,,We could have pulled the LBJ (President Johnson,
H.W.) trick and converted some short-term liabilities to
assets by inducing foreigri governments to convert their
claims into obligations longer than one year in maturity.
Biit we lét the cosmetics run off”.
Dat de begrotingen van de Verenigde Staten onderhevig
zijn aan ,,bookkeeping tricks” en ,,gimmickry” is alge-
meen bekend. Het meest flagrante voorbeeld is wel de
begroting van J968 waar President Johnson $
5
mrd.
,,participation certificates” opnam onder het mom van
inkomsten. Dat jaar vertoonde dan ook reeds een officieel
tekort van $ 25 mrd.
en op zijn Engels
Ook Engeland heeft reden om zijn betalingsbalans op te
sieren, teneinde de positie van het pond sterling gunstiger
voor te stellen dan zij is. In Engeland is het vooral de
handelsbalans die zorgen baart. Door een herziening van
de statistieken geeft deze thans een voor Engeland gunstiger
beeld dan onder de oude indeling. Zo heeft de Britse Board
of Trade de wens te kennen gegeven dat de journalisten de
invoet’ van vliegtuigen buiten beschouwi,ng moeten laten.
De Engelse regering heeft 170 Phantom Fighter jets van de
Verenigde Staten gekocht voor $ 624 mln. Aangezien deze
vliegtuigen op onregelmatige tijdstippen ingevoerd worden,
worden zij in de persberïchten die de Board of Trade uit-
geeft buiten beschouwing gélaten. Lord Cromer, de
vroegere gouverneur van de Bank of Englarfd, heeft tegen
deze handelwijze bezwaar aangetekend, hetgeen een debat
in het Britse parlement ontketende.
Belangrijker nog is dat de Britse Board of Trade de in-
voer thans aangeeft op cif-basis, waarvan vracht en assu-
rantie worden afgetrokken. E,port wordt op fob-basis
gesteld. De Board of Trade geeft toe dat op die wijze de
handelsbalans over 1968 een meer dan $ .1,5 mrd. gunstiger
beeld vertoont dan bij de gebruikelijke waardering van im-
en export.
De cijfers worden voorts gecompliceerd door een (door
de Po’olse ambassade te Londen opgemerkte) te lage
waardering van de Britse export naar Polen met een bedrag
van $ 29 mln, per, maand. Schijnbaar ,,haalt men deze
fout thans in”, want de cijfers voor augustus en september
1969 werden verhoogd met $ 32,8 mln. Een voetnoot
zegt: ,,The effect of these influences needs to be taken into
account in assessing the underlying trends of both exports
and the visible trade balance”.
In de pers kan men dan lezen dat de Britse uitvoer-
cijfers voor augustus en september een opmerkelijke ver-
betering te zien geven, hetgeen de gunstige positie van,het
pond sterling bevestigt, enzôvoort.
San Diego, Calif.
‘
H, W. J. Wijnholds
320
‘
De dubbele heffing op dividenden
Wat kost verzachting ervan? (1)
De dubbele
heffing
op dividenden is bij de parlementaire behandeling van de Wet op de vennootschaps-
belasting
1969
onderwerp. van diepgaande gedachtenwisselingen geweest. Deze discussie werd onder-
brokn-in afwachting van nadere gegevens en beschouwingen, welke de bewindslieden van Financiën
voor i juli
1970
aan de Staten-Qeneraal zullen.aanbieden. Tijdens de behandeling van het wetsontwerp
zijn van ambtelijke
zijde
de budgettaire gevolgen van de verschillende methoden van verza’chting van de
dubbele heffing uiteenlopend geraamd. De aan deze ramingen ten grondslag liggende modellenzijn echter
niet gepubliceerd, in dit artikel worden modellen ontwikkeld die gebaseerd zijn op de wetsontwerpen en
andere voorgestelde regelingen met betrekking tot het huidige stelsel en de verschillende methoden van
verlichting van de belastingdruk ‘op de ingehouden en uitgedeelde NV-winsten. Tevens wordt gewezen
op een aantal uitvoeringsproblemen, met name in de internationale verhoudingen. In een tweede artikel
zullen de budgettaire gevolgen aan de hand van deze modellen worden gekwantificeerd. De auteurs zijn
Mr.
J.
C.
K. W. Bartel, wetenschappelijk medewerker.aan de Nederlandse Economische Hogeschool voor
het belastingrecht, en Drs. D. van der Hoeven, tot voor kort wetenschappelijk medewerker aan de Neder-
1
andse Economische Hogeschool voor statistisch onderzoek, thans verbonden aan een accountantskantoor.
Inleiding
In Nederland wordt de gehele winst behaald door een NV
eerst belast met vennootschapsbelasting (vpb) en de uit-
gedeelde winst vervolgens niet inkomstenbelasting (ib),
de zgn.
dubbele
heffing
op dividenden.
Deze belastingheffing
is historisch verklaarbaar, niaar reeds vanaf de invoering
in ‘1893
1
is de heffing het onderwerp geweest van veel
discussie. Het,is niet zinvol in dit artikel opnieuw de gehele
historische ontwikkeling te beschrijven. In een aantal
andere publikatiesis dit reeds voortreffelijk gedaan
2
Wél
moet worden gewezen op het feit, dat de kritiek op de
regeling steeds groter is geworden.
De problematiek waarom het hier gaat is tweeërlei.
Enerzijds rijst de vraag of de totale belastingdruk op de
winsten van de NV, bestaande uit vpb over de gehele winst
en ib over de uitgedeelde winst (,,hettweespan”), niet te
hoog moet worden geacht in vergelijking met de belasting-
druk in andere, vergelijkbare situaties, zoals de belasting-
druk op de particuliere ondernemer. Indien men deze vraag
bevestigend beantwoordt, brengt een matiging van druk
waarbij het in beginsel irrelevant is welke methode van ver
–
lichting wordt gekozen, een vermindering van de opbrengst
met zich mee. Daarvoor moet of ruimte in het budget
aanwezig zijn of moet compensatie gezocht worden door
verhoging van andere belastingen.
Anderzijds bestaat het probleem hoe de belastingdruk
over de beide delen van het tweespan verdeeld moet
worden. Indien men de huidige wijze van verdeling over
de beide componenten niet juist acht, bijv. omdat de uit-
gedeelde winst volledig zowel door vpb als dôor ib ge-
troffen wordt, brengt een verandering in de regeling bij
een gelijke totaalopbrengst een belastingdrukverschuiving
met zich mee tussen de NV’s onderling en/of tussen de
NV’s en hun aandeelhouders. De enige wijze waarop
een dergelijke ,,interpersonele” herverdeling plaats kan
vinden is wijziging (verhoging) van het vpb-tarief, aange-
zien wijziging van het ib-tarief, , door het veel ruimere
ib-object dan dividenden alléén, niet mogelijk is.
In de discussies is het accent vooral op laatstgenoemde
problematiek gelegd, zij het dat veelal indirect ook gepleit
werd voor een lagere totale druk. De verschillende metho-
den van verlichting van de belastingdruk op de uitgedeelde
winst, hetgeen algemeen wenselijk wordt geacht, zijn:
in de sfrer vaiz de IV V:
een lager’ vpb-tarief voor uitgedeelde winsten
(gedif(
,
–
ren ticerd tarkj);
vrijstelling van een
pijn/air dividend;
in dc sJèer van de aaiideelhouder:
gehele of gedeeltelijke verrekening van de vpb met de
i b
(helastingkredier).
Tijdens de’parlementaire behandeling van de Wet Vennoot-
schapsbelasting 1969 hebben al deze systemen een rol ge-
speeld. In de Nota Algemene Herziening, die ingediend
werd niet het wetsontwerp Vpb
3
, werd uitgesproken dat het
wenselijk zou zijn de totale belastingdruk op de uitgekeerde
winsten te verlichten. In beginsel staan dan alle boven-
genoenide methoden open. Na uitvoerige beschouwingen
kozen de toenmalige bewindslieden Zijlstra en Van den
Berge voor het gedifferentieerd tarief, waarbij de uitge-
deelde winst 15 punten lichter werd belast dan de niet-
uitgedeelde winst. Een belangrijk motief hierbij was, dat
deze methode een uitdelingsprikkel vormde voor de NV,
waardoor een stimulans zou worden gegeven om de bij-
drage uit het vennootschappelijk inkomen aan de kapitaal-
marktmiddelen te vergroten. Het voorstel werd algemeen
slechts matig gewaardeerd
1
. De discussies in de Tweede
Kamer werden door de val van het kabinet onderbroken.
Bij de ,,gesplitste” inkomstenbelasting van Minister
Pierson; zie Handelingen, Zitting 1892-93, blz. 1412 e. v.
2
O.a. J. H. R. Sinninghe Danisté: ,,De Wet op de Dividend-
en Tantièmebelasting”, 2e druk blz. 355
L. Roeloffs: ,,Dubbele belastingheffing van dividenden”.
‘ Resp. Zitting 1959-60, 5380, 6000, nr. 9 en Zitting 1959-60,
6000, nr. 3, beide dd. 20 juli 1960. –
321
De nieuwe bewindslieden Vondeling en Hoefnagels
waren van öordeel dat het belastingkrediet
de voorkeur
verdiende boven het
gedifferentieerd
tarief. In hun brief
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
1
voerden zij aan,
dat de uitdelingsprikkel niet zo sterk geacht werd dat.
daarvan een belangrijk effect op de dividendpolitiek ver-
wacht mocht worden, en dat bovendien een belangrijk
deel van de eventuele divideridverhoging in het buitenland
en dus niet op onze eigen kapitaalmarkt terecht zou komen,
nog afgezien van het gedeelte dat geconsumeerd zou
worden. Daarnaast meenden zij, dat de zware druk in de
eerste plaats door de aandeelhouder gevoeld werd en dat
dus de verlichting bij hem diende plaats te vinden. Ook
deze bewindslieden zagen hun opvattingen door een kabi-
netscrisis niet gerealiseerd.
Minister Witteveen en Staatssecretaris Grapperhaus
wensten daarentegen echter, o.a. gelet op de ontwikkeling
binnen de EEG, nog niet te kiezen voor enig stelsel van
verlichting van de dubbele heffing. Wel stelden zij als
compensatie, voor het tarief van de vpb met één punt te
verlagen
6.
In de. literatuur en in de Tweede Kamer toonde men zich
teleurgesteld.
Bij
de behandeling van het wetsontwerp
resulteerde dit in een amendement-Joekes, dat de aftrek
van een primair dividend wilde invoeren. Belangrijke
motieven waren voor hem het opheffen van het verschil
in fiscale behandeling tussen risicodragend en risicomijdend
vermogen en daardoor een herstel van de scheefgegroeide
verhouding tussen beide, vormen van kapitaal, en het
bereiken van een betere aansluiting bij de rechtsgrond van
de vpb, zoals hij die zag.
Het kamerlid Scholten achtte echter het aannemen van
een dergelijke amendering zonder een diepgaande studie
ongewenst. Hij nodigde in een motie de regering uit om
uiterlijk 1 juli 1970 een nota aan de Staten-Géneraal te
zenden, waarin de verschillende methoden van verzachting
tegen elkaar worden afgewogen. Op aandrang van de
Kamer heeft Joekes zijn amendement ingetrokken. De
motie-Scholten werd vervolgens aanvaard
7.
Naast deze voorstellen met betrekking tot de interpersonele
herverdeling achtten Zijlstra/Van den Berge een verlichting
van de
totale
belastingdruk op de NV-winsten van f. 75
mln, gerechtvaardigd, zoals blijkt uit de raming van de
budgettaire gevolgen van de invoering van het gedifferen-
tieerd tarief
s.
In 1966 raamden Vondeling/Hoefnagels dit
budgettair offer reeds op f. 110 mln. Hun voorstel om het
belastingkrediet in te voeren zou een offer van f. 50 mln.
vergen
9
. Witteveen/Grapperhaus zijn van oordeel dat het
niet gerechtvaardigd is thans de totale belastingdruk op de
NV-winsten te verlichten, evenals Joekes, die in zijn amen-
dement een verhoging van de vpb opnam om de invoering
van de aftrek van het primair dividend budgettair neutraal
te doen zijn
10.
Een aantal ramingen van budgettaire gevolgen en de
daarmee samenhangende verhoging van het tarief van de
vpb
bij
een gelijke totaal opbrengst gaf voor de verschillende
methoden van verlichting van de dubbele heffing, in het
‘bijzonder t.a.v. het primaire dividend, sterk uiteenlopende
uitkomsten te zien
11
. De aan deze taxaties ten grondslag
liggende modellen zijn niet gepubliceerd, waardoor een
waardering van deze ramingen niet goed mogelijk is.
In dit artikel wordt een aantal modellen ontwikkeld
zoveel mogelijk gebaseerd op de wetsontwerpen of voor-
gestelde regelingen. Tevens wordt gewezen op enkele bij-
zondere problemen die bij ‘het opstellen van de modellen
322
tot uiting kwamen. In een tweede artikel zullen de budget-
taire gevolgen, evenals de noodzakelijke verhogingen vân
het tarief vpb voor een budgettair neutrale invoering, van
de verschillende stelsels worden gekwantificeerd.
Beschrijving van
de verschillende stelsels
‘
door middel van modellen
–
1.
Huidig stelsel
De Wet Vpb ’69 kent, evenals het Besluit Vpb ’42, binnen-
lands en buitenlands helastirgplichtige NV’s (artt. 2 en 3
Vpb ’69). Eerstgenoemde NV’s worden belast over de
totale door hen behaalde ,,wereldwinsten”, laatstge-
noemde NV’s alleen over de hier te lande met een vaste
inrichting (filiaal) behaalde winsten.
Deze belastingplicht sluit de mogelijkheid in van een
dubbele belastingheffing, omdat de binnenlandse NV met
buitenlandse filialen hier te lande wordt belast voor de
gehele wereldwinst, maar in het buitenland ook voor de
daar behaalde winsten, die gemaakt worden door de in
die landen gevestigde filialen. Teneindé deze dubbele
belasting te voorkomen zijn verdragen gesloten of is de
eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele belasting
(KB van
7.4.1965,
Stb. 145) van toepassing’
2
Op grond van
de verdragen of de eenzijdige regeling wordt de belasting
van de binnenlandse NV met buitenlandse filialen geredu-
ceerd met een bedrag evenredig aan de in het buitenland
behaalde – en daar belaste – winst:Dit heeft bij een pro-
Zitting 1961-62, 6000,
,p,
6 (VV), blz. 19-24;
ei o.a. H. J. Hofstra: Hei tarief van de vennootschapsbelas-
ting, in ,,de Naamloze Vennootschap”, januari 1962;
J. E. A. M. van Dijck: Algemene belasiingherziening, in
,,TVVS”, april 1962;
B. Schendstok: Het voorgestelde dubbele tarief van de ven-
nootschapsbelasting, in .4e Naaniloze Vennootschap”, mei
1962;
L. Lanceé: Wederom liet tarief van de vennootschapsbe-
lasting, in ,,de Naamloze Vennootschap”, juli 1962.
Zitting 1965-66, 8307, dd. 20 sept. 1965.
Zitting 1967-68, 6000, nr. 17 (Iie NvW), blz. 6, vgl. noot
10.
‘ Amendement-Joekes 1: Zitting 1968-69, 6000 nr. 48,
waarin het primair dividend wordt berekend over het ge-
storte kapitaal, later vervangen door ainendement-Joekes 11,
waarin het alleen wordt berekend over het nominale kapitaal,
dus exclusief agio: ‘Zitting 1968-69, 6000, nr. 59; motie-
Scholten, Zitting 1968-69, 6000, nr. 53.
Zitting 1959-60, 5380, 6000, nr. 9, blz. 17.
Zitting 1965-66, 8307, blz. 2 en 4. In een Nota (Zitting
1966-67, 8837) werden vervolgens de vôlgende belasting-
offers geraamd:
bel, krediet 16
p1.: f.
85 mln.
gediff. tarief 47-32%:
f
115 mln.’
primair div. 5%:
f.
175 mln.
‘°
Zitting 1968-69, 6000, nr. 22 (NMvA), blz. 5 en’ 31.
Het tarief van de vpb is bjj de Wet van 18.12.69, Stb. 549
bepaald op 46 %. Amendementen-Joekes, zie noot 7.
11
Zitting 1962-63, 6000, nr. 9 (MvA), bl±. 3; Zitting
1966-67, 8837; Zitting 1968-69, 6000, nr. 22 (NMvA),
blz. 7.
12
Zie o.a. J. Bouwsma: Voorkoming van dubbele belasting”,
derde druk, en A. J. v. d. Tempel: De nieuwe belasting-
verdragen, in ,,Weekblad voor fiscaal recht”, 489811968.
portionele heffing als de vpb het gevolg, dat alleen de in
Nederland behaalde winst wordt belast en wel niet het
gewone tarief.
Een andere mogelijkheid voor een dubbele belasting
wordt voorkomen door de zgn.
deelnemingsvrjjstelling
Indien NV A aandelen bezit van een andere NV (NV B),
wordt de winst van B bij haar uiteraard belast met vpb.
Zonder voorziening zou echter bij een winstuitkering van
B dit dividend opnieuw belast worden met vpb
bij
A.
Eenzelfde winst zou dan
binnen
de ,,NV-sfeer” tweemaal
worden belast. De deelnemingsvrijstelling bepaalt nu,
dat bij een minimum deelneming van
5%
in een andere
NV de dividenden ontvangen van die NV.bij het bepalen
van de winst buiten aanmerking blijven, m.a.w. zijn vrijgesteld
(art. 12 Vpb ’69). De vrijstelling maakt geen onderscheid
tussen dividenden ontvangen van een binnenlandse of van
een buitenlandse deelneming, waardoor het geen verschil
maakt of een binnenlandse NV haar bedrijvigheid in het
buitenland uitoefent in de vorm van een filiaal of een
dochter-NV. In beide gevallen wordt de buitenlandse
winst hier niet belast; in het eerste geval door toepassing
van de verdragen of de eenzijdige regeling, in het laatste
‘geval door toepassing van de deelneniingsvrijstelling.
De dividenden, die een NV aan haar aandeelhouders-
natuurlijke personen uitkeert en waarover al vpb is ge-
heven, worden
bij
hen met ib getroffen, de zgn. dubbele
heffing.. Over de dividenden wordt door de uitdelende NV
25% dividendbelasting ingehouden. In de binnenlandse ver-
houding is deze belasting een voorheffing op de ib of de
vpb; zij wordt daarmee verrekend ën heeft dus geen zelf-
standige betekenis. in de buitenlandse verhouding is de
dividendbelasting echter eindheffing; op de uitgaande divi-
denden rust derhalve 25% belasting. Bij een aantal ver-
dragen is het percentage van 25 teruggebracht, veelal tot
15
voor de beleggingsdividenden en tot 0 of
5
voor de deel-
nemingsdividenden.
In het kort kan dus gezegd worden: de totale belasting
over de in Nederland in enig jaar behaalde NV-winst is
de som van. de vpb plus de ib over de dividenden plus de
niet-gerestitueerde dividendbelasting over •de uitgaande
dividenden plus de contante waarde van de ib/div. bel, over
de reserveringen. Dit stelsel kan in een model worden weer-
gegeven als
B = aW ± bn + d(l—n) 17(1—a)W + cg(l—.f)(1—a)W
Hierin is B
= totale belasting over de in Nedeiland behaalde
NV-winst
a
= vpb-tarief
W = dein Nederland behaalde NV-winst
b
= ib-tarief binnenlandse belastingplichtigen
n
= gedeelte van de uitkeringen aan binnenlandse
aandeelhouders (natuurlijke pérsonen)
l—n = gedeelte van de uitkeringen aan buitenlandse
aandeelhouders (zowel nat, pers. als rechtspers.),
de zgn. uitgaande dividenden
d
= niet gerestitueerde div; bel. op uitgaande dlvi-
denden
f
= gedeelte van W na aftrek van de’vpb, dat uitge-
deeld wordt
c
= contante waarde
g
=
gemiddeld ib/div. .bel.-tarief over de uitdeling van reserves
In het vervolg van dit artikel zal de contante waarde van de
belasting over de reserveringen vorden aangegeven met C.
Budgettair zijn van groot belang de eerste,cornponenten
van de formule; de waarde C heeft o.i. slechts geringe
betekenis. Wij hebben
bij
de berekening van de bLidgettaire
gevolgen, waar het dus gaat om de verschillen in opbrengst
Fusies bevorderen:
PousSERen
SER-voorzitter De Paus:
als je voor moet zitten, hoef je er toch ook
nog niet eens achter te staan?
AKZO:
• (Uni)leverworsl
Extra uitkering Rijk aan gemeenten met slechte
bodemgesteidheid:
en de gemeenten met alleen maar een bodem-
loze kas?
Militaire postbezorging in Amerika:
eindelijk maakt Nixon zich bezorgd over zijn
post
–
(ongecorrigeerd)
van de stelsei;, de onderscheiden contante waarden ver-
waarloosd.
2.
Gedifferentieerd tarief
Bij het gedifferentieerd tarief is een complicerende factor
het feit, dat de vpb zelf niet als uitgedeelde winst wordt aan-
gemerkt, en derhalve geen belastingverlichting over de
vpb wordt gegeven.
De vpb (aW) is als volgt te bepalen:
aW = tW–eU
–
U – =f(W—aW)
of aW = tW – ef(W – aW) =
= (t – ef)W + efaW =
t—ef
=—
1—ef
w
U
= dividenden
t
= tarief over de niet-uitgedeelde winst
e
= tariefreductie
De totale belastingdruk is nu weer te geven als
t-=ef
t—ef
B = (—)W + bn + d(l—p)fr(l—__—)W +
c
1—ef
l—ef
Bijzondere pro blemen:
a. binnenlandse deelneming.
Het is de opzet van het stelsel
dat slechts reductie wordt gegeven indien de dividendén
genoten worden door aandeelhouders-natuurlijke personen;
bij heii alleen is immers sprake van de dübbele heffing
Aangezien het voor een NV veelal niet mogelijk is te be-
palen wie haar aandeelhouders zijn is bepaald, dat de uit-
delende NV wel de gehele reductie krijgt, maar, indien
deze dividenden genoten worden door een andere NV, bij
de genieter de vpb wordt vernieerderd met de reductie
(de zgn. naheffing). Vooreen NV bedraagt de vpb dus
13
J. H. Christiaanse: ,,Deelnemingsvrjste/lirig”,’
M. J. vati Rooyen: De deelnemningsvrjjstelling in de Neder-
landse vennootschapsbelasting, in.,, Maandblad Belasting-
beschouwingen”, 1969, blz. 140 e. v.
323
t—eu
l
w ± eo, waarin u = het totaal van door haar betaalde
–eu
dividenden, w = haar belastbaar bedrag (winst) en o =
de door haar ontvangen binnenlandse dividenden. Voor
het totaalndel vallen de reducties en naheffingen in de
binnenlandse verhouding tegen elkaar weg. Voor de uit-
gaande dividenden is de naheffing eçhter niet mogelijk,
omdat de genietende NV zich buiten bereik van deNeder-
landse fiscus bevindt. De bewindslieden stelden zich voor
dit ,,lek” te dichten door de div.bet. op de uitgaande divi-
denden niet meer terug te geven en de verdragen ter voor-
koming van dubbele belasting daartoe te wijzigen (in het
model dus d te verhogen). Het is inmiddels mede op grond
van Duitse ervaringen gebleken dat dit niet mogelijk is
14.
h. buitenlandse deelneming.
Het is eveneens de opzet zoals
werd gesteld door Zijlstra/Van den Berge, dat de tarief-
reductie alleen gegeven wordt voor die dividenden, welke
afkomstig zijn uit met Nederlandse vpb belaste winst.
Indien een NV dividenden ontvangt uit een buitenlandse
deelneming en deze tezamen met de door haar behaalde
winst geheel of gedeeltelijk uitkeert, moet een regeling
getroffen worden, die zoveel mogelijk voorkomt dat deze
omgezette buitenlandse dividenden onder het gedifferentieerd
tarief vallen. De bewindslieden hebben hiertoe aangesloten
bij de maximale uitkering W –
= .
L±
W (f = 1!),
1—e
l—e
die uit de in Nederland behaâlde winst mogelijk is. Het
maximum bedrag van de uitdelingen, welke leiden tot een
belastingreductie is gesteld op .—–% van het belastbare
bedrag (d.i. de in Nederland behaalde winst)
15
De regeling
rekent aldus echter wel de uitdelingen in de eerste plaats
toe aan de in Nederland behaalde winst.
buitenlands filiaal van Nederlandse 1V
V.
Indien een NV
een buitenlands filiaal heeft geniet deze NV, hetzij door de
verdragsbepa!ingen hetzij door de eenzijdige regeling op
de in beginsel door haar verschuldigde vpb over de ,,wereld-
winst”, een reductie ter voorkoming van dubbele belasting
evenredig aan de door de buitenlandse inrichting behaalde
winst. Ook de vermindering van belasting, welke voort-
vloeit uit het gedifferentieerd tarief voor de uitdelingen,
wordt daardoor in dezelfde verhouding gereduceerd. De
regelingen ter voorkoming van dubbele belasting hebben
zo tot resultaat dat alleen op de evenredig aan de Neder-
landse winst toe te rekenen dividenden het gereduceerd
tarief wordt toegepast. Het verschil met een buitenlandse
deelneming is, dat bij aanwezigheid van een buitenlandse
deelneming de uitdelingen in de eerste plaats worden toe-
gerekend aan de in Nederland behaalde winst, terwijl dit
bij aanwezigheid van een filiaal niet geschiedt
16
De Staats-
secretaris stelde zich voor dit verschil door wijziging van
de
eenzijdige
regeling weg te nemen.
binnenlands filiaal van een buitenlandse NV.
Hiervoor is
geen voorziening getroffen, ook niet indien de buiten-
landse NV dividenden uitkeert aan in Nederland wonende
aandeelhouders.
3. Belastingkrediet
Bij het belastingkrediet vindt een gehele of gedeeltelijke
324
verrekening van de vpb met de ib plaats. Het inkomen van
de aandeelhouders-natuurlijke personen wordt daarbij
verhoogd met het verrekenbare gedeelte van de vpb (de
zgn. brutering), omdat ook dit gedeelte van de vpb voor
hen een bate is.
De binnenlandse aandeelhouders dienen derhalve aan te
geven,, indien k = gedeelte van de vpb dat verrekend
wordt, (l+k) maal het genoten dividend of(l+k)f(l—a)W.
Zij mogen echter op hun ib in mindering brengen kf(l—a)W.
De totale ib wordt dan b(l±k)f(l—a)W — kf(l—a)W of
[b(l+k) — k] f (l—a)W. De totale belastingdruk is nu
weer te geven als
B = aW + { [b(l+k) — k] n + d(l—n) f(l—a)W + C
Bijzondere problemen:
u.
bepaling vait het verrekenbare gedeelte, van de vpb.
Het
belastingkrediet zat, wil de regeling in de praktijk toepas-
baar zijn, een uniform percentage moeten bedragen.
Hoewel het in strijd is met de opzet van de voorgestelde
regeling, zouden dan zonder nadere voorziening dividen-
den, die stammen uit in het buitenland behaalde winsten,
daardoor onder de regeling vallen. Een tweetal correcties
is mogelijk:
1. Men bepaalt een ,,mengpercentage” door het totaal
van de te verrekenen vpb te relateren aan het totaal
van de uitgekeerde dividenden. Aandeelhouders van
NV’s met activiteiten in het buitenland worden hier-
14
A. J. v.
d. Tempel: Internationale aspecten en integratie
van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting, in ,, Week-
blad voor fiscaal recht”, 486011967.
15
Bij een tarief van 45-30 % i.s — = 64,7
of
afgerond 213;
I—e
zie art. 21, lid 3 (oud)• wo. Vpb.
16
Hei verschil tussen beide regelingen komt lot uitdrukking
in het volgende, voorbeeld:
buitenlands filiaal:
winst Ned. bedrijf 100
winst buitenl. filiaal 100
uitdeling 80
100
dan is de vpb (0,46
x
200 —0,15
x
80)—
x
–
200
(0,46
x
200 – 0,15
x
80) = 80 – 40 = 40.
vgl. een IVed. bedrijf zonder.filiaal:
winst
100
uitdeling
40
dan is de vpb 0,46
x
100
–
0,15
x
40 = 40!
buitenlandse deelneming:
winst dochter
‘ 100
uitdeling aan moeder 40
winst moeder excl. di-
videnden dochter 100
uitdeling moeder
80
max. uitdeling, waarop de reductie van toepassing is
echter 213
x
(100 +
40— 40)
de vpb = 0,46
x
100-0,15 x 213
x
100
=
36.
17
Vgl. het Franse systeem (précompte); zie ook
A. J. v.
d.
Tempel, in ,,Weekblad voor fiscaal recht”, 486011967.
18
Art. .28, lid / onder b Vpb ’69.,
door relatief bevoordeeld; aandeelhouders van NV’s
met enkel binnenlandse werkzaamheden relatief bena-
deeld.
2. Men belast de NV voor een bedrag gelijk aan het door
de aandeelhouders te genieten belastingkrediet over
dividenden, die stammen uit niet in Nederland be-
laste winsten
11
. Deze oplossing is echter o.i. niet
wenselijk, omdat dan een extra, niet te verrekenen
belastingheffing plaats vindt, nl. het van de NV ge-
heven bedrag aan belastingkrediet, dat betaald wordt
over de aan
buitenlandse
aandeelhouders uit te keren
dividenden.
b. beleggingsinstellingen.
Het hiervoor geschetste probleem
doet zich met name voor bij de beleggingsinstellingen, die
nu eenmaal internationaal plegen te beleggen en veelal ook
veel buitenlandse aandéelhouders of participanten hebben.
Voor deze instellingen, die onderworpen zijn aan een
bijzonder vpb-regime en waarvoor dus eenvoudiger een
afzonderlijke regeling te treffen is, bestaat naast de hier-
boven genoemde ook nog een andere mogelijkheid. Men
kan deze instellingen, in plaats van haar aandeelhouders
of participanten, het belastingkrediet laten genieten, dat
de totaliteit van Nederlandse aandeelhouders of partici-
panten genoten zou hebben bij rechtstreekse belegging.
Een dergelijke regeling bestaat thans reeds met betrekking
tot de buitenlandse verrekenbare bronbelastingen
is
4.
Primair dividend
Bij een primair dividend wordt de vpb geheven over de
winst na aftrek van een kapitaalbeloning of a(W–pV),
waarin p = ee rentepercentage en Y = het relevant
geachte vermogen, waarover de kapitaalbeloning wordt
berekend.
Het gedeelte van W dat na aftrek van de vpb uitgedeeld
kan worden bestaat bij het primair dividend uit de kapitaal-
beloning pV en de ,,overwinst” (l—a)(W—pV). Volgens
de voorgestelde regeling zou de kapitaalbeloning pV
slechts aftrekbaar zijn indien en voor zover deze ook
werkelijk uitgedeeld zou worden: aan de voorwaarde
pV < fpV + (l—a)(W—pV) moet dus voldaan worden.
De totale belastingdruk is weer te geven als
B = a(W—jV) +
Ibn
+ d(l—-n) f pV ± (l—a)(W—pV)
+c
Bijzondere problemen:
a. vaststelling van het relevant geachte vermogen.
In de
literatuur zijn verschillende opvattingen over het relevant
geachte vermogen gepubliceerd, die globaal te onder-
scheiden zijn in die welke de kapitaalbeloning willen bere-
kenen over het door de aandeelhouders gestorte kapitaal, en
die welke de beloning over het gehele vermogèn’van de
NV, dus inclusief de reserves, willen berekenen. Het amen-
dement-Joekes sluit aan
bij
de eerstgenoemde opvatting.
Het is o.i. dè strekking van deze ziensvijze om de kapitaal-
beloning alleen te geven over het totaal van het binnen de
NV-sfeer ingebrachte in Nederland werkzame kapitaal:.
Hierbij wordt dus geen kapitaalbeloning in aanmerking
genomen over het in het buitenland werkzame vermogeti
noch over de reserveringen, ook niet als deze worden aan-
gewend voor storting op aandelen van een andere NV.
binnenlandse deelneming.
Dezelfde problemen als bij het
gedifferentieerde tarief spelen ook hier. Het is de opzet
van al de hier genoemde stelsels en dus ook voor het pri-
mair dividend, dat zolang de dividenden niet genoten
worden door de aandeelhouders-natuurlijke personen
ook geen belastingverlichting verleend wordt. Binnen,de
NV-sfeer dient derhalve het primaire dividend niet vrij-
gesteld te worden door toepassing van de deelnemingsvrj-
stelling, maar als bate te worden belast. De vpb voor een
NV bedraagt dus a(w—pv+x), waarin v = het eigen ge-
storte kapitaal en x = het primaire dividend, begrepen in
de ontvangen binnenlandse dividenden. Evenals bij het
gedifferentieerde tarief worden in deze opzet de buiten-
landse moeder-NV’s bevoordeeld, omdat de correctie
bij hen niet kan worden gerealiseerd door de Nederlandse
fiscus. Bovendien doet zich de complicerende factor voor,
dat het gestorte kapitaal bij een concern kan afwijken van
het gestorte kapitaal van de moeder- of holding-NV. Het
concernkapitaal is lager indien het kapitaal van een NV
is ingebracht door aandeelhouders-natuurlijke personen
en vervolgens deze NV door de moeder-NV is verworven uit
reserveringen. Het is echter hoger, indien de deelneming is
verkregen tegen uitgifte van aandelen, waardoor reserves
van de overgenomen NV worden omgezet in kapitaal van
de overnemende NV. Deze problematiek, die ook in de ib
speelt (art. 44 IB!), kan wellicht worden opgelost door
ook voor de vpb een dergelijke, mits beter geredigeerde,
bepalingop te nemen. Een concern krijgt dan aftrek van een
primair dividend over het gehéle gestorte kapitaal binnen
het concern, onafhankelijk van het gestorte kapitaal van
de moeder- of holding-NV.
buitenlandse deelneming.
Indien de inbreng in een NV
niet is aangewend voor de verkrijging van een buitenlandse
deelneming, rijzen er geen problemen. Wél betekent ook
deze regeling dat, indien het dividendpercentae lager is
dan het percentage van het primair dividénd, tot het
percentage van het primair dividend de uitdelingen in de
eerste plaats worden toegerekend aan de in Nederland be-
haalde winst. Indien de inbreng wel is aangewend voor de
verkrjging van een buitenlandse deelneming, is een cor-
rectie mogelijk binnen het kader van de onder h. voorge-
stelde regeling.
vaste inrichtingen.
Hiertoe verwijzen wij naar het onder
2 c en d opgemerkte.
J. C. K. W. Bartel
D.
van
der Hoeven
(I.M.)
41 I’i 4 :10 tt1:
bi
lb#
325
werk tot en met
1971,
tegelijk versche- Ook hier is coördinatie weer ver te
nen met het
We/enschapshudget
1969.
zoeken.
V=
., r)
0
Technologie
Wetenschapsbeleid
Het is al weer enkele jaren geleden dat
voor het eerst het
Wetenschapsbudget
werd gepubliceerd. Deze, onder de ver-
antwoordelijkheid van de minister van
Onderwijs en Wetenschappen vallende,
publikatie beoogt elk jaar een overzicht
te geven van de op de Rijksbegroting
uitgetrokken gelden, welke bestemd zijn
voor wetenschappelijk onderzoek- en
ontwikkelingswerk. Het Wetenschaps-
budget
is, vergeleken met publikaties van
andere landen, uiterst summier. Het
beperkt zich tot het aangeven van het
verloop van de onderhavige uitgaven;
de onderverdeling daarvan naar her-
komst, eerste bestemming, onderwerp
van staatszorg, natuur- en geestesweten-
schappen, fundamentele research, toe-
gepaste research en ontwikkeling, en
de besteding in nationaal en internatio-
naal verband; tenslotte worden de
r. en 0.-uitgaven vergeleken met die
van andere landen, en wordt het uit-
gavenbeleid voor de eerstvolgende
jaren aangegeven. Sinds kort
1
is daar
een hoofdstukje over beleidsruimte aan
toegevoegd.
Niet geheel Jos van deze activiteiten
staan de werkzaamheden van de Raad
van advies voor het wetenschapsbe!eid.
Deze in september 1966 ingestelde
Raad, waarvan de leden (9) voor een
periode van vijf jaar benoemd worden
door de regering, heeft een adviserende
taak. De taakomschrijving van de
Raad behelst, rekening houdend met
het algemeen belang, de evenwichtige
ontplooiing van wetenschap en tech-
nologie te bezien. Reeds in oktober
van hetzelfde jaar wendde de minister
van Onderwijs en Wetenschappen zich
tot de Raad met het verzoek zich te
willen bezinnen op de hoofdlijnen van
het in de komende jaren te voeren
wetenschapsbeleid, met name wat be-
treft de financiële middelen ,,welke
in redelijkheid in totaal voor de weten-
schapsbeoefening nodig zouden zijn”.
De resultaten van dit gevraagde onder-
zoek werden .gepubliceerd in het
Mterimadvies inzake de overheidsuit-
gaven voor onderzoek en ontwikkelings-
Het moge uit het bovenstaande al wel
duidelijk geworden zijn dat de Neder-
landse overheid
tracht
een wetenschaps-
beleid te voeren. Door meerderen wordt
echter betwijfeld of men eigenlijk wel
kan spreken van een wetenschapsbeleid,
in de zin van een effectief en consistent
beleid. Daarvoor wordt aangevoerd
dat één van de moeilijkheden voor liet
effectueren van een wetenschapsbeleid
gelegen is in de pluriformiteit welke
onze economische orde kenmerkt. Er
zijn nu eenmaal talrijke, min of meer
onafhankelijke organisaties – te den-
ken valt bijv. aan het bedrijfsleven –
die ieder yoor zich, op grond van hun
moverende overwegingen, beslissingen
nemen die geheel los kunnen staan van
het door de overheid gedachte weten-
schapsbeleid. Maar zelfs binnen de
sector van de overheid kunnen per
departement beslissingen worden ge-
nomen die afwijken van de met het
wetenschapsbeleid beoogde doeleinden.
Zolang er, althans binnen de sector
van de overheid, geen goed functio-
nerend coördinatiemechanisme tot
stand is gekomen, zal men zich moeten
behelpen met een zekere •mate van
,,trial and error”. Hieraan zou enigs-
zins tegemoet gekomen kunnen worden
door het thans nog volledig ondoor-
zichtige besluitvormingsproces toe-
gankelijk te maken voor de buiten-
staander. Nog te veel wordt men
uitsluitend geconfronteerd met de
resul-
taten
van het besluitvormingsproces
zonder dat men zich een oordeel kan
vormen over hetgeen daaraan vooraf-
gegaan is, welke alternatieven er moge-
lijk zouden zijn geweest, welke priori-
teiten er worden aangevoerd en hoe het
afwegingsproces verlopen is. Overigens
gelden deze bezwaren niet alleen voor
het wetenschapsbeleid.
Een ander bemoeiljkend aspect
wordt gevormd door het feit dat het
wetenschapsbeleid nauw verweven is
met en consequenties heeft voor tal
van andere overheidstaken; ook in
tegenovergestelde richting kan het
wetenschapsbeleid doorkruist worden
door overheidsbeslissingen die op een
geheel ander terrein liggen. Een vaak
aangehaald voorbeeld vormt het onder-
wijs. Maar zelfs wanneer bijv. de over-
heid op grond van haar mededingings-
wetgeving en niet ogenschijnlijk geheel
andere oogmerken optreedt tegen be-
paalde ondernemingen kan dit gevolgen
hebben voor de mate waarin nieuwe
produkten en produktietechnieken ont-
wikkeld en toegepast zullen worden.
Bepalen we ons tot het beleid op zich
dan zal men niet kunnen ontkomen
aan een keuze uit de doeleinden die
men, hetzij op korte hetzij op lange
termijn, beoogt te bereiken. Vervolgens
zal aangegeven moeten worden met
behulp van welke middelen men ge-
dacht heeft een en ander te realiseren.
Bij de uitwerking en het expliciet maken
van deze keuzevraagstukken stuit men,
gezien de vele alternatieve mogelijk-
heden, op talrijk problemen. Een voor-
beeld hiervan is te vinden in het reeds
genoemde interimadvies van de Raad
van advies voor het wetenschapsbeleid.
De Raad heeft namelijk gezocht naar
een systematisering van de overw-
gingen welke bij de opbouw van het
wetenschapsbeleid in aanmerking be-
horen te worden genomen. De orde-
ning van de hierop betrekking hebbende
problematiek werd gezocht in een aan-
tal ,,voor het wetenschapsbeleid rele-
vante en in het algemeen in de Neder-
landse samenleving aanvaarde doe!-
stellingen”. De Raad zou deze orde-
ning willen zien als een eerste stap in
de richting van een systeem van cri-
teria voor prioriteitsbepalingen. De
in dit kader door de Raad opgesomde
doelstellingen die alleen betrekking
hebben op de nationale aspecten, zijn
echter grotendeels zo vaag en voor
meerdere uitleg vatbaar gebleken, dat
men er nog niets mee kan beginnen.
De opsomming verloopt als volgt:
Geestelijk en cultureel levenspeil
– vermeerdering van kennis en inzicht
– verbetering kwaliteit wetenschappe-
lijk onderwijs
verbetering kwaliteit onderwijs in
alle overige geledingen
– schepping en gespreide bevrediging
culturele behoeften
Sociale levensomstandigheden
– noodzakelijke aanpassing van soci-
ale structuren
– versterking van communicatie tus-
sen groeperingen
– versterking verbinding tussen bur-
gers en instituties
evenwichtige rechtsorde
– bevordering sociale mobiliteit
Fysieke levensomstandigheden
– bewaking van de milieuhygiëne
– gezondheidszorg en -bescherming
1
Zie ,, Wetenschapsbudget 1970″, blz.
18 cv.
326.
– doelgerichte ruimtelijke ordening
– adequate infrastructuur en huis-
vesting
Economisch potentieel
– economische groei
–
– evenwicht in betalingsbalans
– hoge en voldoend gespreide werk-
gelegenheid
Positie van Nederland in de internatio-
nale wereld
– behoud Nederlandse samenleving
– versterking nationaal aanzien
– versterking internationale samen-
werking als doel in zich zelf
– behoud van de vrede
Gesteld nu’ dat men het eens zou
worden over bijv. de doelstelling van
economische groei. Dan rijzen er
nieuwe vragen, zoals:
Wat is de geschiktste omvang van
de totale uitgaven voor r. en o.
en andere wetenschappelijke acti-
viteiten?
Welke onderzoekterreinen zullen
de ‘beste mogelijkheden kunnen
bieden voor het tot stand brengen
van ,,innovations”?
Wat is de optimale verdeling van
de schaarse middelen over de
•diverse onderzoekterreinen, over
fundamentele research, over toe-
gepaste research en over ontwik-
keling?
Welke combinatie tussen van der-
den overgenomen en eigen onder-
zoekresultaten is het gunstigst?
Bovenstaande vragen – en die betref-
fen dan nog maar één, doelstelling –
laten zich gemakkelijk aanvullen. Maar
daarna zullen ze elk nog verder gede-
tailleerd uitgewerkt moeten worden,
wil men een effectief en consistent
wetenschapsbeleid bereiken. Voorals-
nog valt te betwijfelen in hoeverre
daartoe thans de mogelijkheden binnen
Nederland toereikend zijn.
vdB
P.S.
Terecht attendeert Drs. S. van Popta
ons op het feit dat de laatste kolom
in tabel 1 in de rubriek Technologie
van
ESB van 21januari jI. (blz. 96)
voor Groot-Brittannië een onjuist
percentage vermeldt. Deze kolom, voor-
stellende de bijdrage van de technische
vooruitgang, is berekend door de
technische vooruitgang (voorlaatste
kolom) uit te drukken in % van de
stijging van het BNP (eerste kolom).
De tabel zelf is in haar geheel overge-
nomen uit
Policies and means
of
promoting technical progress.
Het per-
centage vôor Groot-Brittannië dient
echter te luiden: 45,83; vermeld was
51,6. Verder narekenen wijst uit dat
in genoemde VN-publikatie ook de per-
centages voor een aantal andere landen
niet geheel kloppen. Volledigheidshalve
geven we de juiste percentages: West-
Duitsland 60,81 (vermeld was 60,1);
Italië 69,49 (69,3); Joegoslavië 58,18
(58,0); Nederland 54,16 (54,1); Frank-
rijk
75,55 (75,5);
Canada 14,28 (14,3);
Noorwëgen 52,94 (53,0); Zweden 73,52
(73,5); en België 66,66 (66,6).
vdB
Oost-Europa
kroniek
Economische groei en technologische
vooruitgang in de Sowjet-Unie
Economische groei
Het groeitempo van de economie van
de Sowjet-Unie vertraagt. Het is
reeds enkele jaren algemeen bekend.
Ook in de Sowjet-Unie zelf maakt men
daarvan geen geheim meer. Tabel 1
geeft een overzicht van de ontwikkeling
van de groeivoet van het nationaal
produkt.
Landbouw en woningbouw zijn de
belangrijkste sectoren van die met een
lage prioriteit. Ze zullen hier buiten
beschouwing blijven. De landbouw
vormt tevens zo’n specifiek vraagstuk,
dat een afzonderlijke behandeling in
een van de volgende kronieken op haar
plaats is.
In de niet-agrarische sector (excl.
woningbouw) gaat de dalende trend
TABEL 1
Groeitenipö van het netto nationaal
produkt van de Sowjet-Unie voor de
periode 1951-1966 (prijzen van 1937)
vijfjaars Jaar
)’NP a)
voortschrij-
dend ge-
midclelde b)
1951
………….
7,2
10,7
1952
………….
7,2
9,8
1953
………….
6,3
8,3
–
1954
………….
7,8
7,6
1955
………….
9,2
7,5
1956
………….
.
9,3
8,0
1957
………
….
5,9 7,7
1958
………….
8,4
8,1
1959
………….
5,9
7.7
1960
………….
5,4
7,0
1961
………….
5,9 6,3
1962
…….. …..
5,3′ 6,2
1963
………….
2,8e)
5,1
1964
………….
7,4
.
5,4
1965
………….
5,9
5,5
1966
………….
6,7 5,6
NNP vlg. westerse definitie; procentuele groei
t.o.v. voorafgaande jaar.
Beginperiode 1947.1951. Landbouwcrisis.
Bron: R.
Ivloorsteen en R. P. PowelI:
The Sovjet
copital stock, 1928-62.
lllinois 1966; idem:
Two
supplements to ,,The sovjet capitol stock, 1928-62″,
YaIe University, The Economic Growth Center, 1968.
TABEL 2
Ontfvikkeling groeivoet, investerings-
quote en marginale kapitaalcoèfficiënt
in de, niet-agrarische sector (prijzen van
1937) –
Jaar
Groeivoet Invest.-
lvlarg.
netto pro- quote
kap.
duktie
(netto)
coëffici8nt
(% p.j.)
1951
……..
11,6
15,3
1,61
1952
7,4
14,0
2,45
1953
7,0
12,7
2,38
1954
9,4
10,7
1,59 1955
……..
8,5 13,0
1,73
1956
……..
7,7 17,7
2,46
1957
……..
7,6
15,6
2,63
1958
……..
7,8
19,3
2,70
1959
……..
7,2
19,6
3,11
1960
……..
7,5
17,1
3,18
1961
6,4
17,5
2,97
1962
……..
6,4
17,1
–
2,95
1963
……..
5,6
18,8
3,41
4
……..
5,7
.
19,8
3,55
M
5
……..
6,6
16,5
2,96
1966
……..
6,0
19,0
3,21
Bron:
Zie tabel 1.
in de groeivoet gepaard met een stij-
ging zowel van de marginale kapitaal-
coëfficiënt als van de investeringsquote.
Dit komt in tabel 2 duidelijk tot uit-
drukking.
Welke ook de oorzaken zijn van de
groeivertraging, het is duidelijk, dat
zij te vinden zijn tussen die factoren
welke de toename in de kapitaalcoëf-
ficiënt veroorzaken. De marginale kapi-
taalcoëfficiënt is de reciproke van de
marginale produktiviteit van kapitaal:
In casu gaat het dus om een daling
in de toename van de produktiviteit
van kapitaal. Hetgeen impliceert, dat
de arbeidsproduktivi.teit minder snel
stijgt dan de verhouding kapitaal-
arbeid. De produktiviteitsstijging van
arbeid neemt tot 1960 zeer snel toe om
daarna weer even snel af te nemen.
Het bovenstaande laat zich aan de
hand van tabel 3 uitstekcnd illustreren.
327
TABEL
3
Bronnen van economische groei in de Sowjet-Unie 19511970*
1951-1963
1951-1958 1959-1963
1964-1970
Groei
Groei Groei Groei
(% p.i.) Gewicht (% p.j.) Gewicht
(% p.j.)
Gewicht
(% p.j.) Gewicht
Sowjelrussische berekeningen
a)
–
Nationaal produkt b)
……..
7,0
100
8,7
100
4,4
100
5,3
100
Totale hulpbronnen c)
4,8
68
5,2
60
4,2
94
4,3
81
Produktiviteit totale hulpbron-
nen
…………………
2,2
32
3,5
40
0,2
6
1,0
19
waarvan:
Geincorporeercie technitchc
vooruitgang
…………
1,0
14
–
—
–
–
0,2
3
Autonome technische voor-
uitgang
…………….
0,5
8
–
–
–
–
0,1
3
Schaalvoordelen
……….
2,7
10
–
–
–
–
2,2
13
Vertragingen
………….
-2,0
–
–
–
– -1,5
Amerikaanse berekeningen
d)
Nationaal produkte)
……..
6,4
100
7,1
100
4,8
100
–
–
Totale hulpbronnen .•
……..
3,8
59
3,9
55
3,7
77
–
–
Produktiviteit totale hulpbron-
nen
…………………
2,6
41
3,2
45
1,1
23
–
–
B. N. Michalevskij en J. U. P. Solov’ev.
Omvat landbouw, industrie, bouwnijverheid en het produktieve” deel van handel en transport.
k) Omvat ook duurzame consumptiegoederen (7). S. Cohn.
–
Vlg. westerse definitie.
Bron: F.
G. Denton: A recent soviet study of economic growth, 195 1-63, in
Soviet Studies, vol. XIX,
no. 4, 1968.
11
De belangrijkste conclusie uit deze
tabel is wel de volgende:
de louter
kwantitatieve toename van de aange
wende gezamenlijke hulpbronnen is ver-
reweg de belangrijkste factor bij de
verklaring van de economische groei.
Er is een duidelijke breuk tussen de
perioden 195 1-1958 en 1959-1963. Voor
deze laatste periode geldt bovenstaande
conclusie in nog sterkere mate. Wel
moet men daarbij bedenken, dat’de
landbouw, welke sector 24% van het
bruto binnenlands produkt levert, in de
periode 1959-1963
totaal niets (!)
bijdroeg tot de groei van het nationaal
produkt. . –
is het huidige gecentraliseerde sy-
steem van economische planning en
politiek als geheel debet aan de ver-
traging van de economische groei,
de overmatig kwantitatieve grondslag
van de economische groei vindt in het
bijzonder zijn oorzaak in: de oneven-
wichtige en geforceerde, op maximale
i.’p.v. op optimale groei ingestelde,
industrialisatiepolitiek, de fysiek ge-
definieerde en vaak inconsistente taak-
stellingen voor de bedrijven, alsmede
het feit’ dat kapitaal tot 1965 officieel
niet als relatief schaarse produktiefac-
tor werd beschouwd; de bedrijven
kregen het nI. vanuit het centrale
budget gratis ter beschikking. Dit
laatste betekent natuurlijk niet, dat de
allocatie niet geschiedde volgens een
vastgestelde, d.i. een politieke, i.p.v. een
economische prioriteitenschaal. Win-
sten en verliezen werden op hun beurt
geheel naar het budget overgeheveld.
Het bestuur van zowel bedrijven als
ministeries werd tot voor kort, uit-
sluitend beoordeeld aan de hand van
hun fysieke produktie. Dit had tot
328
gevolg dat ministeries de hulpbronnen
bestemd voor onderzoek en ontwikke-
ling gebruikten voor normale produktie-
doeleinden. Ook het bedrijf zag niet
graag zijn produktiestroom bedreigd
door de introductie van vernieuwingen.
Technologische ontwikkeling
1
Beperken
wij
ons tot de Sowjetrus-
sische berekeningen van tabel 3, dan
blijkt de stijging van de produktiviteit
van de totale hulpbronnen voorname-
lijk veroorzaakt te worden door de
voordelen van de produktie op grote
Schaal. Deze schaalvoordelen worden
evenwel grotendeels tenietgedaan door
vertragingsverschijnselen. Dat betekent,
dat er een brede tijdsruimte ligt tussen
het moment waarop centraal produktie-
of investeringsbeslissingen genomen
worden en . het moment waarop de
vruchten worden afgeworpen.
Geïncorporeerde en autonome tech-
nische vooruitgang in engere zin dragen
steeds minder bij tot de economische
groei. De extrapolatie tot 1970 laat zien
hoe het er dan met de groei zou voor-
staan zonder economische hervor-
mi ngen.
De technologische politiek is ingebed
in het gecentraliseerde systeem van
economische planning en politiek.-
Aangezien echter de doelstellingen van
onderzoek en ontwikkeling door hun
afwijkende karakter zich moeilijk laten
verenigen met het systeem van econo-
mische planning is de technologische
politiek weinig vruchtbaar. Zo ver-
liezen tal van potentiële groeifactoren
hun meeste kracht.
De Sowjet-Unie heeft een netto
investeringsquote van 24. Zij levert
ongeveer 25% van .alle bijdragen in
de wereld aan wetenschappelijke kennis
en besteedt $17 mrd.
2
aan wetenschap-
pelijk onderzoek en ontwikkeling (r. en
o.). Het land beschikt over 1,7 mln.
hooggekwalificeerde technici, waarvan
er bijna 600.000 werkzaam zijn in de
sector.
van r. en o. Vernieuwingen werden
– en worden nog steeds – niet alleen
tegengehouden door het heersende
systeem van centrale planning, maar
ook door de interne en externe organi-
satie van onderzoek en ontwikkeling.
De middelen voor r. en o. zijn on-
evenwichtig verdeeld tussen onderzoek
en ontwikkeling: 70% voor onderzoek
en 30% voor ontwikkeling. In de Ver-
enigde Staten zijn deze percentages
resp. 33 en 67. in de Sowjet-Unie
wordt aanzienlijk meer dan 50% van
de middelen voor r. en o. besteed aan
defensie en ruimtevaart, in de Verenigde
Staten
50%.
In de Sowjet-Unie bestaat
een stringente scheiding tussen militaire
en civiele r. en o., zodat er sprake is
van een geringe ,,spin-off” naar civiele
r. en o.
De onderzoekcentra van de Aca-
demie van Wetenschappen, die verant-
woordelijk zijn voor het zuiver weten-
schappelijk onderzoek, wegen in het
systeem zeer veel zwaarder dan de
centra voor toegepast wetenschap-
pelijk onderzoek van de ministeries.
Bovendien staan eerstgenoemde centra
geheel los van de laatstgenoemde. Een
duidelijke scheiding bestaat er ook
tussen de centra voor toegepast onder-
zoek behorende tot verschillende minis-
teries en bedrijfstakken.
Binnen elk ministérie zijn de onder-
zoekcentra hiërarchisch gescheiden van
de ondernemingen waarvoor zij geacht
worden onderzoek te verrichten. Vaak
is dat dan niet hët onderzoek waaraan
het bedrijf behoefte heeft. Ondernemin-
gen zelf kunnen slechts op de toewijzing
van
5%
van alle middelen voor r. en o.
rekenen. In de Verenigde Staten nemen
bedrijven 71 % van alle uitgaven voor r.
en o. voor hun rekening. in West-
Europa is het percentage gemiddeld
59.
in de Sowjet-Unie bestaan er te
grote vertragingen tussen de aan-
1
De gegevens betreffende het gedeelte
van dit artikel dat handelt over r. en o.
zijn ontleend aan. , ,Science policy in the
USSR”, OECD, Parij
.
.1969, 615 blz.
2
In 1965. Dat is 5% van het BNP tegen
,narktprjzen. In de Verenigde Staten
3,1% (in 1962).
vang van de ontwikkelingsfase en het
moment van inschakeling in het pro-
duktieproces: buy. 5 jaar voor com-
puters, 6 jaar voor auto’s en 7 jaar
voor complete chemische installaties
Er zijn te veel specialisten werkzaam
in r. en o., waardoor er tekorten ont-
staan in de sector elektronica en auto-
matisering.
De functie van directeur en staf in de
Sowjetrussische onderneming met be-
trekking tot de introductie van ver-
nieuwingen wordt dus ernstig beknot,
zowel door het systeem van economi-
sche planning als dooi de Organisatie
van onderzoek en ontwikkeling.
Hervormingen
De reeds geïntroduceerde en nog in te
voeren hervormingen met betrekking
tot het toegepast wetenschappelijk
onderzoek zijn er op gerichf een
organisatorisch klimaat te scheppen dat
de introductie van vernieuwingen in de
bedrijven bevordert. Onderzoekcentra,
ontwerpbureaus en produktiebedrijven
worden samengebracht in één admini-
stratief geheel dat doet denken aan ons
concern. De werkzaamheden van zuiver
wetenschappelijk onderzoek in nauw-
verwante gebieden worden, inclusief de
daaraan vastgekoppelde experimentele
bedrijven, gecoördineerd of zelfs in één
centrum ondergebracht. Veelvuldig
worden door zulke centra contracten
afgesloten met de industrie. Het bekend-
ste en belangrijkste voorbeeld van zo’n
centrum is Akademgorodok in Novosj-
birsk.
Er zijn en worden eveneens ,,research
corporations” opgezet; financieel onaf-
hankelijke bedrijven dus die aan andere
bedrijven technische kennis leveren of
zelfs hele bedrijfsonderdelen.
Wat de hervormingen in de econo-
mische bedrijfsvoering betreft kan het
volgende worden opgemerkt. Hoewel
erkenning van het winststreven en het
rentabiliteitsbegrip in beginsel de doel-
matigheid van de produktie zullen
vergroten, is het de vraag in hoeverre
de bedrijven in de praktijk gebukt
zullen blijven gaan onder de betuttelarij
van de ministeriële bureaucratie, inclu-
sief het ministerie van financiën, de
Staatsbank en zulke middelbare bureau-
cratische organen als glavki, trusts en
ob’edinenija (concerns). In weerwil
van de instructies van het Staatsplan-
bureau (Gosplan) en het Staatsallocatie-
bureau (Gossnab) bemoeien boven-
staande organen zich nog dagelijks met
de planuitvoering en stellen zelfs extra
taken op.
Het dekken uit het budgét van ver-
liezen veroorzaakt door de introductie
van nieuwe technieken bewijst wel, dat
uitgaven voor onderzoek nog steeds niet
als investeringen worden beschouwd.
De investeringspolitiek en ook de prijs-
politiek zijn trouwens nog bijna volledig
gecentraliseerd.
Er is nog maar weinig bekend over
de drijvende krachten achter het intro-
duceren van – vernieuwingen of, om
Schumpeters term te gebruiken ,,crea-
tive destr.uction”. De mogelijkheid van
hogere winstmarges is slechts een
gedeeltelijke verklaring. Er zijn ook
nog zulke begrippen als relatief markt-
aandeel, macht en mode, en een reeks
sociaal-psychologische aspecten. Naar-
Omstreeks de tijddat Prof. Dr. R. Slot
te Rotterdam zijn dissertatie over
Kosten variabiliteit en variabele kosten-
calculatie
verdedigde, verscheen in
Engeland over hetzelfde onderwerp
A
report on marginal costing
van ,,The
institute of cost and works accoun-
tants”. Dit rapport is thans in een ver-
taling van Dr. F. W. C. Blom onder de
titel
Grenskostenrekening en direct
costing
in Nederland uitgebracht.
Hoewel de drie hiervoor genoemde
geschriften betrekking hebben op één
en dezelfde wijze van kostencalculatie,
wordt niettemin in elk boek aan deze
calculatiemethode een andere benaming
gegeven. Dit voorbeeld is wellicht
symptomatisch voor het gehele terrein
van de kostenberekening, waar niet
zelden dezelfde zaken op verschillende
wijzen worden aangeduid, doch even-
eens niet zelden dezelfde vlaggen een
andere lading blijken te dekken. Tegen
deze achtergrond is het naar mijn
mening geen gelukkige greep van
Dr. Blom geweest om in zijn vertaling
voor Nederland minder gebruikelijke
termen te introduceren. De grotere
duidelijkheid die hij hiermee beoogde
is een schone droom gebleven. Enkele
voorbeelden:
1. ,,Fixed costs” wordt vertaald met
doorlopende kosten, in de betekenis
van kosten welke yoor een
tijdvak
con-
stant zijn; na blz. 82 wordt echter van
deze term afgestapt en wordt kennelijk
mate echter in het Westen de overheids-
contracten belangrijker worden-neemt
de belangrijkheid van risico, initiatief en
kostenbewaking af. Dat maakt, dat
de ontwikkéling t.a.v. r. en o. in de
Sowjet-Unie voor ons niet zonder be-
tekenis is.
Vooralsnog is er in de Sowjet-Unie
bij de huidige stand van zaken en on-
danks de hervormingen weinig ruimte
voor vernieuwingen
van onderaf,
waar
bij ons de motor achter de technolo-
gische vooruitgang zetelt. De zegenin-
gen van de technologie in de Sowjet-
Unie komen
van hoven.
Drs. R. Wetsteijn
hetzelfde begrip aangeduid met vaste
kosten. Veel misverstand had op dit
punt voorkomen kunnen vorden door
consequent de op blz. 106 gënoemde,
ook in Nederland gebruikelijke, defini-
tie van vaste kosten aan te houden.
Deze luidt als volgt: ,,Vaste kosten
– kosten met de tendens onveranderd
te zullen blijven bij verandering in het
produktievol ume”. Tegenover het be-
grip doorlopende kosten in de zin van
met de tijd vaste kosten stelt Dr. Blom
niet met de tijd variabele kosten, doch
,,kosten met de tendens rechtstreeks
met het produktievolume te zullen
variëren”. In deze betekenis is het mi.
onjuist doorlopende en variabele kosten
als begrippenpaar te hanteren, omdat
niet volgens elkaar uitsluitende ken-
merken wordt- gerubriceerd. Immers,
met de tijd
vaste kosten staan niet in
zuivere tegenstelling tot
met de pro-
duktie
variabele kosten
1
.
1
Dit bezwaar geldt uitsluitend de ver-
taling, want de in het oorspronkelijke
rapport voorkomende passage
,,All
costs
do not necessarily fali neatly into the
categories of fixed or variable wilh
production”, is als volgt vertaald (blz.
60): , ,Niet alle kosten vallen nood-
zakeljkerwijs duidelijk in één der beide
categorieën van met de tijd vast of met de
produktie variabel”.
Boekennieuws
Dr.
F.
W. C. Blom: Grenskostenrekening en
direct costing. Bewerking van A report
on marginal costing. N. Samsom, Alphen aan den Rijn 1969, 128 blz., f. 9,40.
329
Als vertaling van ,,joint costs”
geeft Dr. Blom gezamenlijke kosten in
plaats van de in de Nederlandse be-
drijfseconomische literatuur ingebur-
gerde term gemeenschappelijke kosten
(blz. 83).
Het dilemma waar men als ver-
taler van buitenlandse vakliteratuur
vaak voorkomt te staan, is in hoeverre
voor specifieke termen Nederlandse
equivalenten gezocht moeten worden.
Dr. Bloms oplossing voor dit probleem
is uit zijn vertaling niet geheel naar
voren gekomen. Enerzijds blijft hij de
term direct costing hanteren, waarvan
Prof. Slot in zijn proefschrift reeds heeft
aangetoond dat het eigenlijk een mis-
leidende aanduiding is, omdat het niet
gaat om
directe
kosten, doch om
variabele
kosten, anderzijds spreekt hij
over het quitte-punt-diagram als ver-
taling van het ook in Nederland zeer
gebruikelijke begrip break-even-grafiek.
Onbegrijpelijk is het dat de oor-
spronkelijke titel van het rapport, A
report on inarginal costing,
is vertaald
met
Grenskostenrekening en direct
costing.
Hierbij
zij
aangetekend dat
,,marginal costing” de Engelse term
is voor de methode van kostencalculatie,
die in Amerikaals direct costing wordt
aangeduid. Vergelijkt men de hoofd-
stukaanduiding van deze Nederlandse
editie met die van de Engelse versie
van het rapport, dan valt op dat ,,margi-
nal costing” consequent is vertaald door
grenskostenrekening
2
Vertalen wij de
titel’ van de Nederlandse uitgave weer
terug in het ‘Engels dan luidt deze dus:
,,Marginal costing and marginal
costing”.
Na deze aantekeningen bij de bewer-
king enige opmerkingen over het rap-
port zelf. In het eerste gedeelte (blz. 1
t/m
45)
wordt een uiteenzetting ge-
geven over de essentie van direct
costing, alsmede over de toepassings-
mogelijkheden van deze methode van
kostencalculatie. Het vervolg van• het
boek (blz.
45
t/m 125) bestaat uit bij-
lagen, waarin veelal cijfermatig het ge-
bruik van direct costing wordt ge-
illustreerd. In principe komt direct
costing hierop neer, aldus het rapport,
dat uitsluitend de variabele kosten aan
de produkten worden toegerekend,
terwijl de vaste kosten in één bedrag
naar de winst- en verliesrekening
worden’ overgebracht. Het verschil
tussen de verkoopopbrengst en de
variabele koster (= grenskosten) van
de verkochte produkten, de zgn. contri-
butiemarge, wordt periodiek tegenover
de totale vaste kosten geplaatst. Het
positieve verschil tussen de contributie-
marge en de vaste kosten is de netto-
winst.
De voorstaüders, van deze vorm van
kostenberekening wijzen erop dat deze
methode o.a. als voordeel heeft dat zij
aan de bedrijfsleiding meer informatie
verschaft dan de gebruikelijke integrale
kostencalculatie
(=
,,absorptïon
costing”), waarbij tegenover de ‘ver-
koopopbrengst de integrale kosten
( variabele + vaste kosten) van de
verkochte hoeveelheid produkten wor-
den gesteld. Bij de vorbereiding van
beleidsbeslissingen zal het immers voor-
namelijk gaan om het afwegen van
mogelijke alternatieven. In de afweging
der alternatieven spelen al!een de
grenskosten welke door die alternatie-
ven veroorzaakt zouden worden een rol
(blz. 14). De vaste kosten kunnên bij
deze afweging buiten beschouwing
worden gelaten, omdat zij in alle geval-
len gelijk zullen zijn. Het alternatief
dat de hoogste contributiemarge heeft,
zal het meest bijdragen tot de winst van
de onderneming en uit dien hoofde
worden gekozen.
Indien er in het bedrijf knelpunten
zijn gaat deze redenering echter niet
meer op, omdat de overwogen alter-
natieven een verschillend beslag op de
Er zijn mijns inziens niet veel redenen
meer aanwezig om een boek uit te
geven, waarin een beschrijving en
tevens verklaring wordt gegeven van
de ontwikkelïngsgang van de econo-
mische wetenschap, zoals Van Traa de
geschiedenis van ‘de economie defini-
eert. Over dit onderwerp bestaat zowel
in binnen- als buitenland veel literatuur.
Ik zou slechts twee redenen kunnen
noemen:
De geschiedenis van het economisch
denken wordt op een geheel andere
wijze benaderd.
De auteur probeert zijn didactische
vaardigheid te gebruiken bij dit onder-
deel van de economie.
Hoewel Van Traa bepaalde onder-
delen zeker anders benadert, lijkt mij
de tweede reden het belangrijkst. De
schrijver is er namelijk in geslaagd een
boeiend boek te schrijven, ondanks
de beknoptheid die hij zich heeft op-
gelegd.
Als ondertitel geeft Van Traa: ,,De
evoluties in een gedachtenwereld”.
Hij wil hiermee te kennen geven dat
de economie zich ontwikkelt en is ver-
knelpuntsfactor kunnen leggen. Daar-
om zal men in dit geval decontributie-
marge moeten uitdrukken per eenhèid
van de knelpuntsfactor, zodat het alter-
natief met de hoogste contributiemarge
per eenheid van de knelpuntsfactor zal
worden gekozen.
De verdienste van onderhavig rapport
is dat het uitgebreide cijfervoorbeelden
geeft van enkele toepassingen van direct
costing. Voor het overige zal het gëen
openbaring zijn voor degene die enigs-
zins bedrijfseconomisch is georiënteerd.
Omdat deze vertaling bestemd is voor
,,pragmatisch denkende bedrijfs-
functionarissen” in middelgrote be7
drijven valt het te betreuren dat te
weinig relativering is betracht bij het uit-
meten van de voordelen van direêt
costing, waaraan de niet recente ver-
schijningsdatum van het oorspronke-
lijke rapport (1961) debet kan zijn.
Drs.
J.
van Helleman
Merkwaardigerwijs wordt op blz. 78
,#narginal cos/ing” vertaald door direct
costing.
strengeld met groeiprocessen van ande-
re wetenschappen, levensbeschou-
wingen en techniek: Anders om heeft
ook de economie haar invloed op de
maatschappij. De onderlinge ‘vërban-
den tussen maatschappij en economie
toont de schrijver herhaalde malen
aan. Dirheeft in het verleden gelèid
tot economische ,,scholen”, dië uit
elkaar voortvloeiden of een reactie
op elkaar waren en in tijd kondën
samenvallen.
Van Traa vindt de economische
wetenschap objectief en neutraal (posi-
tieve economie, L.H.) en de economi-
sche politiek subjectief (normatieve
economie, L.H.) Daarentegen vindt
hij de beoefenaren van de economische
wetenschap niet steeds neutraal. Maat-
schappij-invloeden, zoals de politiek,
spelen
bij
hen vaak een groté rol. Van
Traa heeft daarom waardering voor
Joan Robinson, die in
Economie
Philosophy
dit probleem benadert. Ik
vind het juist dat Van Traa dit vermeld
heeft in zijn boek. Deze zienswijze
wordt niet vaak genoeg genoemd.
Desondanks vind ik het onderscheid
Prof. Dr. P. C. van Traa: Geschiedenis van de Economie, Evoluties in een gedachten-
wereld. J. H. de Bussy, Amsterdam 1969, 198 blz., f. 17,50.
330
tussen economische politiek en eco-
nomische wetenschap niet duidelijk.
Beide kunnen zowel objectief als sub-
jectief zijn.
Van Traa vindt de keuze van begin-
en eindpunt van de geschiedenis van
de economie willekeurig. Hij begint
bij de oude Grieken en komt via Plato,
Aristoteles, Thomas van Aquino, Ores-
mius, volgens Van Traa de uitvinder
van de wet van Gresham, en Thomas
Morus bij de Mercantilisten, die voor
de economie belangrijke mensen heb-
ben opgeleverd. Genoemd wordt o.a.
Condillac (1715-1780), die door de
auteur zeker zo belangrijk wordt ge-
vonden als Quesnay en Adam Smith.
Quesnay met de Physiocraten vindt
hij te
eenzijdig
Frans georiënteerd,
terwijl zij bovendien weinig maat-
schappelijke gevolgen hadden. Ook
•
komt aan Adam Smith te veel eer toe,
al had hij veel invloed; Cantillon en
Condillac produceerden bijv. betere
prjstheorieën. Daarentegen heeft Van
Traa waardering voor Ricardo, een
grondlegger van de gouden standaard,
koopkrachtpariteitstheorie en interna-
tionale handel. Ook Say wordt een
belangrijke klassieke economist ge-
noemd. Er wordt duidelijk onderscheid
gemaakt tussen de Engelse en Franse
klassieken. Via de socialisten, histo-
rische school en marginalisten komt hij
bij de huidige macro-economie aan.
Wat mij bij de behandeling van de
socialisten opvalt is de duidelijke weer-
gave van het Marxisme; tussen de
onderdelen hiervan worden duidelijke
verbanden gelegd.
Ik zal mij niet verdiepen in de andere
,,scholen” en stromingen, die nog ge-
noemd. worden. Alle bekende ken-
merken worden genoemd. Vermeldens-
waard is wel dat Van Traa vindt dat
de marginalisten weinig nieuws brach-
ten. Dat zij juist door de benadering
van de vraagkant, i.t.t. de klassieken,
die’ de economie van de aanbodkant
beschouwden, op deze laatsten een
reactie vormden, wordt niet expliciet
genoemd.
Op het gebied van de macro-econo-
mie wordt een duidelijk beeld gegeven
van de geschiedenis van de conjunctuur-
theorie. De verhandelihg over Keynes
vereist wel enige voorkennis. In dit
verband had de vermelding vân een
eenvoudig model verduideljkend kun-
nen werken en was een onderscheid
tussen bestedings- en monetaire theorie
terecht geweest.
In de inleiding zegt Van Traa reeds
dat hij weinig over de huidige theorie
zal schrijven. Toch wijdt hij hier een
klein hoofdstuk aan. Het is jammer dat
een korte karakterisering ontbreekt.
De onderdelen ,,economische groei”
en ,,problematiek van de ontwikke-
lingslanden” worden te veel op een
grote hoop gegooid. Als men trouwens
aan groeitheorie denkt, denkt men niet
in de
•
eerste plaats aan .Schumpeter,
Hansen, Rostow en Galbraith, maar
wel aan Harrod en Domar (worden
overigens wel beschreven) en aan
Kaldor, Hicks, Meade en vele anderen,
die niet genoemd worden.
Mijn conclusie is dat Van Traa een ver-
helderend, kort en bondig boek over
Het ontwikkelen van modellen en
systemen is niet nieuw. Hetzelfde geldt
voor het toetsen van de systemen op
effectiviteit in relatie tot de kosten.
Dat er zich niettemin op het terrein
van de kosten-effectiviteit nieuwe ont-
wikkelingen voordoen zal duidelijk zijn.
Met name valt de methodiek te noemen.
Een duidelijke weergave van deze
problematiek is te vinden in dit boek,
dat een reeks van artikelen bevat van
de hand van een zevental deskundigen
op dit terrein. Deze artikelen zijn oor-
spronkelijke voordrachten, gehouden
in het kader van een korte cursus, ge-
organiseerd door de ,,Engineering and
Physical Sciences Extension Division
van de University of California,
USA” (1967).
Mede i.v.m. de belangrijkheid van
het onderwerp en de wijze waarop de
problemen door de auteurs zijn behan-
deld verdient dit boek een.ruime aan
dacht. Een aandacht, die te meer nood-
zakelijk is om verdere ontwikkelingen
in deze te kunnen blijven bedordelen.
Hieronder vôlgt een korte aanduiding
van de artikelen..
1. Introduction (English), 2. Systems
Engineering (Kline en Lifson), 3. Role
of Probability in Cost-Effectheness
(English), 4. Decision Theory (Kline),
5.
Concepts öf System Resource
Requirements .(English), 6. Value
Theory (Lifson), 7.’ A Standardized
Approâch to Cost-Effecliveness Eva-
de geschiedenis van de economie heeft
geschreven, waarin een eigen visie
bepaald niet ontbreekt. Er staan mis-
schien niet veel nieuwe dingen in;
staan ze er wel in dan worden ze
echter gemotiveerd. Vooral de student
in de economie, waarvoor het nïet
nôdig is dat hij alle oude theorieën
uitputtend. kent,’ kan hier mee’ uit
de voeten. De aanwezigheid van een
register en het leschrijven van personen
in afgeronde alinea’s maakt dit boek
bovendien geschikt als naslagwerk.
Drs. L.Hoffman
luations (Kazanowski),
8.
Cost-
Effectiveness Fallacies and Misconcep-
tions revisited (Kazanowski), 9: A
Cost-Effectiveness Example: A hypo-
thetical Supersonic Transport (Ho-
ward), 10. Systems Analysis for Nâtio-
nal Security Decisions (Hoffman),
11. Cost-Effectiveness: Some current
trends in methodology (Quade).
Na een âlgemene inleiding (1) over
de problematiek wordt door Kline en
Lifson (2) nader ingegaan op de be-
tekenis van de systeem-benadering en
met name op het ontwikkelen van
systemen. De specifieke elementen
risico; onzekerheid ën waarschijnlijk-
heid m.b.t kosten-ëffëctiviteit komen
bij (3) aan de’ orde. In (4) en (6) wordt
aandacht besteed aan min of meer alge-
mene aspecten ‘van de beslissings-
theoriô. Subjectiéve warschijnlijkheden
en nuttigheden vormen hierbij een
essentieel onderdéel.
(5)
bespreekt een
aantâl kosten-concepties, terwijl in (7)’
een standaard’methode voor de’evalua-
tie van kosten-effectiviteit wordt uit-
gewerkt.
Zeer specifiek eFi vellicht daarôm
voor een insider des te waardevoller
zijn de’verhandelingen onder (9) en (10).
In (9) wordt uitgebreid ingegaan op ‘de
invloed van het toekomstig super-
sonisch luchtvervoer op de . Ameri-
kaanse luchtvaartindustrie en de natio-
nale economie. De toepassing ‘van een
simulatie-model is hierbij esentieel.
J. Morley English, ed.: Cost Effectiveness. The Economic Evaluation of Engineered
Systems.
John Wiley, New York 1969, 301 blz., 135 sh.
2 belangrijke uitgaven van deStaatsdrukkerij :
.
•’
Centraal economisch plan 1970
…………..± f
7,00
Dr. L. de Jong:
Mei ’40 (Het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, no. 3)
f
18,50
Bestel uw ex. bij :
DE’ WESTER BOEKHANDEL
Nieuwe Binnenweg 331, Rotterdam, tel. (010)253941.
GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED.
331
/
.
(10) behandelt o.m. het ontstaan van
de systeemanalyse, de toepassing hier-
van bij het Department of Defense en
de betekenis voor de overheid. Onder
(1 1) wordt een drietal ontwikkelingen
beknopt besproken; de toenemende
betekenis van de computer, de spel-
theorie en de Delphi-methode.
Onze conclusie is, dat dit boek vele
Dit standaardwerk behandelt de gehele
marketing, en is als zodanig in Neder-
land, in gebruik bij de N’ederlandse
Economische Hogeschool en de Stich-
ting Reclame Onderwijs, zulks bij
gebrek aan een eigentaals boek dat
even volledig en degelijk is. Het geeft
de stof volgens de klassieke grote
lijnen: het begrip, de plaats in het
management, het marktonderzoek, de
markt en de consument, het produkt,
de distributie, de prijs, de verkoopbe-
vordering, voorts enige speciale toe-
passingsgebieden: de dienstenmarkt, de
markten van agrarische produkten, de
exportmarkt en tenslotte de planning
en een waardering van wat de marketing
is in de moderne maatschappij.
• De centrale idee van het boek is al
even klassiek: ,,the Consumer is the
King”; dat is inspraak in de praktijk.
Alle argumentaties vallen terecht op
dat grondprincipe terug, of het nu gaat
om de waardering van het modever-
schijnsel van de verticale prijsbinding,
van het basic-point prijssysteem, van
1
de hoogte van de marketing-kosten of
zelfs van het mededingingsbeleid van de
Amerikaanse overheid. Elk hoofdstuk
besluit met enige educatief bewerkte
voorbeelden en eën lijst van vragen
over de stof.
Het viel me op dat de gehele proble-
matiek van de Amerikaanse marketing
zo veel overeenkomst vertoont met de
Nederlandse. Men zegt wel eens dat
het goed is kennis te nemen van de
Amerikaanse stand van zaken en dat
toepassing in Nederland alleen ná aan-
passing mogelijk is. Dat nu is op dit
gebied maar in béperkte mate het geval.
Natuurlijk, er zijn punten in het boek
die wij niet kennen en er zijn aspecten
die Stanton niet behandelt en die bij
ons belangrijk zijn. De oorzaakvan
deze verschillen is vooral de nog
jonge historie van de marketing in
Nederland.
Zo gaan de overheidsbemoeienis en
wetgeving in Amerika veel verder dan
die bij ons. Ik wil niet zeggen dat wij
hier daarom dezelfde beperkende be-
332
interessante aspecten over het onder-
werp kosten-effectiviteit en systeem-
analyse (-ontwikkeling) bevat. Voor
insider en outsider zal bestudering van
één of meer artikelen een nuttige her-
oriëntatie of oriëntatie zijn t.a.v. deze
problematiek. Een uitgebreide 1 itera-
tuurverwijzing completeert het• geheel.
Drs. J. Bulte
palingen moeten verwachten maar wel
dat de marketing in Amerika al voor
de oorlog volwassen was en daarom,
tezamen met andere wetgevende maat-
regelen die naar aanleiding van de
Grote Crisis werden uitgevaardigd,
gemakkelijk ook op dit gebied ver-
boden werden uitgevaardigd in een
tijd dat Nederland nog aan het ,,her-
stellen en vernieuwen” was.
Een ander onderwerp, dat zovel
hier als in de Verenigde Staten nog niet
volwassen is, is het transport-in-ruime-
zin, de zgn. ,,physical distribution”. Wij
zien het distributie-instrument van de
marketing nog veel te beperkt als
,,keuze van distributiekanalen” of als
het oude vak ,,techniëk van de handel”.
De ontwikkeling op dit gebied is even-
wel dermate snel, en de wijze van trans-
port schept zoveel mogelijkheden en
alternatieven die samenhangen met de
andere instrumenten van de marke-
ting, dat het tijd wordt dat wij deze
zaken volledig in de mix opnemen. U
weet toch dat de merknaam Fyffes in
Chiquita moest worden veranderd om
transporttechnische redenen?
De punten die ik in het boek miste
zijn bijv. een systematische uiteenzet-
ting over het hanteren van promotie-
acties, de etikettering en het DAG-
MAR-principe (dat wij n.b. uit Ameri-
ka hebben geleerd). Trouwens het
marktonderzoek, met name dat welk
gebruik maakt van de enquête, komt
er ook maar karig af. Zo ook de wis-
kundige of liever kwantitatieve aanpak.
Het begrip prijselasticiteit wordt zijde-
lings behandeld. Overigens zijn dé uit-‘
eenzettingen bijna alle volkomen ,,lite-
rair”. Ook de doelstelling van de maxi-
mering der winst wordt wel vermeld
maar is geen centraal motief in het
boek. Dit is toch wel een belangrijk
nadeel. Kleinere tekortkomingen van
het boek zijn mijns inziens: een quota-
steekproef mag je toch eigenlijk niet
gestratificeerd noemen; een ,,area
sample” kan wel degelijk ,,simple
random” zijn (blz. 57). In de overigens
ûitvoerige literatuuropgave trof ik
weinig continentale Europeanen aan
– hetgeen verklaarbaar is – maar
ook bepaalde Amerikanen staan er
niet vermeld: Gallup, MacLuhan,
Packard en Pollitz. Die zijn, hier toch
niet ten onrechte berucht of ver-
maard?
In de grote stroom van Amerikaanse
boeken over marketing die vaak een-
zijdig. – te casuïstisch of te mathema-
tisch – zijn is Stanton een prettig
leesbaar en evenwichtig standaard-
werk over het vak, dat zoveel bijdraagt
tot de instandhouding van de welvaart
door zich te richten op de ,,Wel-vaait”
van de burger. Je mag gerust zeggen:
Stanton is de man die zoveel inspraak
in z’n boek doet.
Drs.
L. A. van
der Linden
a
L 0
Mededelingen
Groenzones en milieubeheer
Op dinsdag 21 april 1970 vindt te
Utrecht in Esplanade, Lucas Bolwerk
24 (Blauwe Zaal), de jaarvergadering
plaats van de Nederlandse Vereniging
tegen Water-, Bodem- en Ijuchtveront-
reiniging. Het onderwerp luidt:
Groen-
zones als instrument van het milieube-
heer.
Programma:
Groenzbnes in een planologisch kader,
door Prof. Dr. Ir. F. M. Maas, hoog-
leraar Landschapskunde, afd. Bouw-
kunde, TH. Delft;
Groenzones en klimaat,
dôor Dr. C. A.
Velds, wetenschappelijk ambtenaar
KNMI, de. Bilt; –
Groenzones en milieubescherming,
door
Dr. Ir. A. R. P. Janse, wetenschappelijk
hoofdmedewerker, Lab. voor Land-.
bouwscheikunde, L.H. Wagenigen;
Groenzones’ in de Rijnmond,
door Ir.
A. Raad, Hoofd Afdeling Beplantingen,
Dienst Gemeentewerken, Rotterdam;
Forumdiscussie.
De vergadering is toegankelijk voor
leden en belangstellenden. An de
gemeenschappelijke lunch kan worden
deelgenomen door vô5rJI april een
bedrag van f. 7 over te maken op giro
no.
543616
t.n.v. de Vereniging, Oude
Delft
95,
Delft, met vermelding ,,lunch
jaarvergadëring”.
William J.
Stanton: Fundamentals of Marketing. Mc. Graw-Hili, New York
2e druk, 1967, XVII + 743 blz.
4
0
Ingezonden
Retorsiewet
Zeescheepvaart
mede kan een euvel bestreden worden,
dat niet alleen een ernstige bedreiging
vormt voor onze koopvaardij, maar
dat uiteindelijk evenmin een gezonde
basis biedt voor de ontwikkeling van
de vloten van ontwikkelingslanden (of
van welk ander land ook). Bezien wij in
dit licht nog eens bovengenoemde stel-
lingen, dan mag hierop. het volgende
commentaar worden gegeven:
De eerste stelling dat de zozeer door
Nederland gepropageerde
Vrije
zee
hierdoor nog onvrjer wordt, doet het
voorkomen alsof dit het gevolg zou.
zijn van de Retorsiewet. Dit is uiteraard
geheel onjuist; de onvrjheid wordt ver-
Het commentaar in
ESB
van 4 febru-
ari jI. (,,Kortheidshalve” op blz. 134)
naar aanleiding van de indiening bij
de Tweede Kamer van een ontwerp
voor een Retorsiewet Zeescheepvaart
moet worden betreurd, omdat daaruit
verkeerde conclusies kunnen worden’
getrokken met betrekking tot het doel,
dat met dit wetsontwerp beoogd wordt.
De schrijver haakt in deze publikatie
in op een artikel in
De Volkskrant
van
31 januari, dat onder het hoofd ,,Ge-
vaarlijke weg” deze wet wil doen voor-
komen als een ‘beschermingsmaatregel
voor de westerse rederijkartels, die
zelf de oorzaak zouden zijn van vlag-
bevoorrechting. De schrijver in
ESB
beaamt vervolgens dat
De Volkskrant
,,terecht” het ingediende wetsontwerp
beschouwt als het inslaan van een ge-
vaarlijke weg en komt’ dan o.m. ,tot
de volgende conclusies:
door toepassing van deze wet zou
de door Nederland zozeer gepro-
pageerde vrije zee er alleen nog
maar onvrijer op worden;
op de rol van de conferences, de
kartels van, met name, westerse,
rederijen wordt niet ingegaan (on-
duidelijk is of de schrijver hier be-
doelt de Wet of de Memorie van
Toelichting);
met dit wetsontwerp wordt ter-
wille van een eerlijke concurrentie
paradoxaal genoeg een stap verder
teruggegaan op het mèdedingings-
pad.
Uit de strekking van deze oprerkingen
moet men afleiden, dat de schrijver
zich niet bewust is van het feit, dat
het hier gaat om een zuivere defensieve
maatregel, welke slechts, node zal
worden toegepast, indien bepaalde
landen eenzijdig de lading naar en van
dat land geheel of gedeeltelijk voor hun
eigen vlag opeisen (zie de MvT, die
hierover geen twijfel laat bestaan).
Door middel van de Retorsiewet zal
Nederland nu een stok achter de deur
hebben om te verhinderen dat de
Nederlandse koopvaardij eenvoudig-
weg uit de vaart wordt gedrukt. Hier-
RIJKSUNIVERSITEIT
I’
UTRECHT
Bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit te Utrecht kan
worden aangesfeld een
ADJUNCT-DIRECTEUR
DER FACULTEIT
Onder leiding van en in samenwerking met de Directeur der Faculteit zal deze
functionaris moeten medewerken aan de vervulling van de bestuurstaak der
Faculteit, o.a. door
• het uitbrengen van adviezen aan Facul-
teit en Bestuur, gericht op het optimaal doen functioneren van de Faculteit;
• het verzorgen van verslaggeving en de
uitvoering van genomen besluiten;
• het coördineren van studieregelingen,
studiebepalingen, reglementen, studie-
schema’s en ‘roosters;
• het onderhduden van externe en inter-
ne contcten;
• het bewaken van de organisatie, de
onderwijsprogrammering en de coördi-
natie van taken en werkzaamheden.
Binnen dit raam zal hij worden belast
met een aantal zelfstandig uit te voeren
werkzaamheden. Gezien het grote
complex van taken bij de huidige ont-
wikkelingen zal ook aandacht gegeven
moeten worden aan zaken, die tot dus-
verre onvoldoende aandacht konden
krijgen, terwijl tevens verwacht wordt
dat hij op kan treden als studie-
adviseur.
Leeftijd’ circa 40 jaar.
Gevraagd wordt een functionaris met
–
ervaring in een leidinggevende functie,
beschikkende over initiatief, stilistische
vaardigheid, alsmede over organisato-
rische capaciteiten.
Kandidaten dienen bereid te zijn deel
Ie nemen aan een psychologisch onder
–
zoek.
Sollicitaties te richten aan: cle Voorzitter
van de Faculteit der Rechtsgeleerclheid,
Boothstraat 1 c, Utrecht.
333
oorzaakt door. het discriminerende
land, dat schepen van andere landen
geheel of gcdeeltelijk uitsluit. van het
vervoer.van.de
lading van of naar dat
land.
Waarom – zoals uit de opmerking
sub b valt af teleiden – in dit wets-
ontwerp op de rol van de conferences
zou moeten worden ingegaan, is niet
duidelijk. De zeer eenzijdige kwalificatie
van conferences als ,,kartels van, met
name westerse, rederijen” is zowel zeer
onvolledig als onjuist. Ondanks kritiek
die men op het conference-systeem kan
uitoefenen, vallen de voordelen voor
reders en verladers niet te ontkennen.
En deze voordelen bestaan beslist niet
alleen voor Europese reders en ver-
laders, maar evenzeer voor die van ont-
wikkelingslanden. Er zijn dan ook zeer
veel ontwikkelingsvlaggen lid van ton-
ferences. In het verleden hebben con-
ferences dikwijls juist vlagbevoorrech-
ting weten te voorkomen, door bij
overeenkomst op bedrijfsniveau be-
vredigende regelingen te treffen waar-
door ôntwikkelingsvlaggen aan het
verkeer konden gaan deelnemen. Ove-
rigens is vlagbevoorrechting een zaak
die helemaal niet alleen conference
rederijen maar evenzeer niet-confrence
rederijen, de trarnpvaart en de tank-
vaart treft.
De stelling tenslotte, dat met dit
wetsontwerp een stap terug wordt ge-
daan op het mededingingspad gaat van
dezelfde verkeerde gedachtengang uit
als de stelling onder a. De stap terug
op het mededingingspad. wordt niet
adviesbureau voor bedrijfsorganisatie
DR IR M. G. YDO
Namens ggn qnzer relaties, een vooraanstaande vennootschapdie
het beheer voert over een aantal industriële ondernemingen, to-
taal ruim 3000 werknemers omvattende, zoeken wij ter verster-
king van de staf van de hoofddirektie, kontakt met een.
BEDRIJFSEKONOOM
die zal worden belast met de zorg voor de budgettering, kosten-
bewaking en rentabiliteitsbewaking. Hierbij dient hij ook bij te
dragen in de methodiek en de vorm van de periodieke verslag-
legging en de evaluatie van de bedrijfsresultaten, mede ten be-
hoeve van de planning op langere termijn.
Naast ervaring in deze materie in de praktijk van het bedrijfs-
levén,worden hoge eisen gesteld aan de kontaktuele eigenschap-
pen van de betrokken funklionaris.
Hij zal bij de uitoefening van zijn funktie zowel’met de hoofd-
direktie en de centrale stafdiensten moeten kunnen samenwer-
ken,als metde direkties en stafafdelingen van de dochteronder-
nemingen.
Voor de vervu II ing van deze interessante vakatyre gaan onze, ge-
dachten uit naar een akademisch gevormde, energieke bedrijfs-
ekonoom, omstreeks 35 jaar oud.
Gegadigden wordt verzocht hun met de hand geschreven sollicitatie-
brief, vergezeld van een uitgebreid curriculum vitae onder nummer 418 te zenden aan Adi’ksbureau voor Bedrijfsorgan isa tie Dr Ir M. G. Ydo,
Keizersgracht 407, Amsterdam.
De door ons ontvangen gegevens zullen slechts met toestemming
van de betrokkénen aan de opdrachtgever ter hand worden ge-
steld.
334
gedaan door dit wetsontwerp, maar
door het land, dat de lading voor de
eigen vlag reserveert!
Hopelijk zal het bovenstaande kun-
nen bijdragen tot een opheffing van het
misverstand, dat over de betekenis van
deze Retorsiewet bij cle schrijver blijk-
baar heerst en daardoor bij de lezers
zou lunnen zijn gewekt.
Koninklijke
Nederlandsche Reedersvereeniging;
Nederlandse Raad van Zeeverladers
Naschrift
Het gebeurt niet vaak dat een wets-
ontwerp door een bedrijfstak de be-
treffende bewindsman zozeer in dank
wordt afgenomen als nu het geval is.
Niet ontkend wordt dezerzijds (maar
dat stond ook’ reeds in ,,Kortheids-
halve” te lezen) dat de door sommige
landen bedreven vlagdiscriminatie
andere staten kan nopen zich hiertegen
te wapenen. Dat doet echter niets’ af
aan het fundamentele bezwaar dat tegen
het ontwerp Retorsiewet kan worden
aangevoerd, namelijk dat het voorbij-
gaat aan het feitelijke complex van
redenen van de vlagdiscriminatie, die
door sommige ontwikkelingslanden
wordt toegepast.’ Het is een voorbeeld
van symptoombestrijding, die boven-
dien escalerend werkt,:zoals inet ver-
leden veel ,,zuivër’ defensieve” maat-
regelen op handelspolitiek vlak hebben
gedaan. –
dR
iI
UNIVERSITEI.TEAMSTERDAM
fl
De subfaculteit der Opvoedkunde, afdeling
Onderwijskunde, zoekt een
wetenschappelijk
medewerker
Zijn taak zal om. omvatten de voorbereiding en
leiding van:
• projecten op het gebied van leerplanontwikkeling
en innovatie,
• practica voor onderwijskundigen binnen het
opleidingsprogramma.
Bij het opstellen van een definitieve taakomschrijving
kan met de voorkeur van de kandidaat rekening
worden gehouden.
Voor deze funktie is een doctoraal examen in één
der sociale wetenschappen vereist.
Het salaris wordt naar gelang van leeftijd, opleiding
en ervaring, bepaald door inpassing in het
wetenschappelijk rangenstelsel als voor alle
universiteiten van kracht.
Nadere inlichtingen kunnen worden ingewonnen
bij het hoofd van de afdeling Onderwijskunde,
prof. dr. G. Wielenga, telefoon (020) 76.36.51.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, vergezeld
van een curriculum vitae en onder opgave van
:
godsdienst, te richten aanhet Hoofd van de
Personeelsdienst Vrije Universiteit, De Boelelaan
1115, postbus 7161, Amsterdam.
1
NIV:BANK VOOR NEDERLANDSCHEGEMEENTÉN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
I
UITGIFTE VAN
8½% 25-jarige obligaties 1970
tot een bedrag dat na sluiting van de inschrijving
door ondergetekende zal worden vastgesteld
en
f 509000.000
d 8
1
/4%
8-jarige obligaties 1970
P
Grootte der stukken: nominaal / 1000 naar keuze in CF- of K-obligaties.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties, schuldregister-
inschrijvingen, groot tenminste nominaal / 50.000 worden verkregen.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijviig op bovengnoemde
uitgiften zal zijn opengesteld op
donderdag 2 april 1970
van ‘s morgens 9 tot ‘s middags 3 uur
tot de koers van 10 0
0
/0
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en
‘s-Hertogenbosch, voor zover in genoemde plaatsen gevestigd,
van:
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
Algemene Bank Nederland N.V.
Bank Mees & Hope N.V.
Hollandse Koopmansbank Lippmann Rosenthal N.V.
Oyens
& Van Eeghen N.V.
Pierson, Heidring
&
Pierson
Theodoor Gilissen N.V.
Hollafldsche Bank-Unie N.V.
Nederlandsche Credietbank N.V.
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
F. van Lanschot
.
N.V. Slavenburg’s Bank
alsmede
ten kantore van de vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus dd. 20 maart 1970.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 20 maart 1970
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
336