Ga direct naar de content

Jrg. 55, editie 2738

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 18 1970

Econornisc’boStatistisc
*
he Berichten

UITGAVE VAN
DE STICHTING HET NEDERLANDS ECONOMISCH INSTITUUT

18 MAART 1970

55e JAARGANG

No. 2738

65
plusminus

Nadert het pensioenvraagstuk zijn definitieve oplossing?

Afgaande op het getal der rapporten en preadviezen dat

over pensioenen, hun financiering en hun Organisatie
ifl
de

laatste twee jaar is uitgebracht, is men geneigd te veronder-

stellen dat op basis van zo veel bijeengebrachte know how

het zoeken naar een nationale pensioenoplossing niet lang

meer behoeft te duren. Waarom die concentratie van be-

langstelling?

Daar is allereerst de omvang van het probleem. Voor de

overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking is

nog geen behoorlijke oudedagsvoorziening geschapen. Een

redelijke pensioenaanspraak is, vooral in de categorie der

lager gesalarieerden, in vele gevallen een arbeidsvoorwaarde

waar nauwelijks aandacht aan geschonken wordt, meestal

een gratis extraatje waar de werknemer zelf niets voor be-

hoeft te betalen, maar weiks contante waarde dan ook

vaak een bedrag representeert dat niet hoger is dan het

horloge waarmee arbeiders soms hun pensioen worden

,,ingestuurd”. Het is geen uitzondering dat waarlijk toch

geen kleine bedrijven werknemers met een diensttijd van

meer dan 25 jaar pensioneren op een ,,pensioen” dat nog

geen f. 100 per maand oplevert. Het feit dat de werkgever

in deze gevallen meestal de volledige premie heeft betaald

vormt onvoldoende excuus. 1-let is niet zozeer dat er
niets

aan pensioenvoorzieningen zou worden gedaan (bijna

overal wordt wel ,,iets” gedaan), maar dat er veel te
weinig

aan wordt gedaan, schandalig weinig soms.

In de tweede plaats is er de urgentie van het probleem.

De stijgende welvaart heeft iets van de fixatie op het in-

komen nti weggenomen; in zoverre is er in feite sprake

van een luxe-probleem (al zou een redelijke pensioen-

voorziening voor vele minimum-lijders van nu bepaald

geen luxe zijn). Daarnaast is er de geldontwaarding, die

de mensen ook gaat aanspreken in haar effecten voor het

uitgestelde inkomen. En tenslotte is er het ,,demonstratie- –

effect” van degenen, die op werkelijk voorbeeldige wijze

hun claims op toekomstig inkomen gegarandeerd zien. De

pensioenvoorziening van degenen in (semi-)overheidsdienst

bijvoorbeeld is een regeling waaraan men zich gaarne

spiegelt. En terecht.

In de derde plaats zijn er de kosten van het probleem.

Een hoge gemiddelde leeftijd, optrekking van de aan-

spraken, maar ook verkorting van de periode van actieve

beroepsuitbefening, maken het bedrag dat tijdens die actieve

periode moet wor’den opgebracht relatief hoog. Het percen-

tage dat dit bedrag van het totale verdiende inkomen uit-
maakt tendeert bovendien sterk tot stijgen in een periQde

waarin de aanspraken structureel worden opgetrokken

en/of waarin hoge eisen aan waarde- en welvaartsvastheid
van de aanspraken worden gesteld, waardoor veel doterin-

gen achteraf aan de fondsen voor uitkering moeten worden

gedaan. De kosten van het probleem blijken sterk te worden

bepaald door de oplossing welke men ervoor zal kiezen.

Bekend is natuurlijk de discussie over de vraag omslag- of

kapitaaldekkingsstelsel. Maar minstens evenzeer belang-

rijk uit kostenoogpunt is de keuze van organisatievorm.

Eén ding is wel duidelijk: de huidige organisatie voldoet

niet. In een tijdperk waarin geen grenzen meer aan-

wezig lijken voor de mate van technisch kunnen en techno-

logische perfectie, blijkt het evenwel praktisch onmogelijk

oni zoiets eenvoudigs als iemands aanspraken op een be-

paalde pensioenvoorziening onverkort te handhaven bij

wisseling van werkgever. Jaarlijks vervluchtigen aldus mil-

joenen aan• vermogensaanspraken, zonder dat een on-

machtig brok particulier bedrijfsleven daarvoor een oplos-

sing weet te vinden.

Geen wonder dat de roep om een nationale oplossing

steeds sterker wordt. Nationaal niet slechts in de zin van

uniform, d.w.z. gelijke rechten tegen gelijke verplichtingen,

maar ook in die zin dat zo’n nationaal pensioenfonds door

de overheid beheerd zou moeten worden. Verdwijnen zou-

den aldus vele kleine pensioenfondsen met relatief hoge
beheerskosten, hetgeen een belangrijke kostenbesparing

zou kunnen betekenen. Belangrijker is echter dat een be-

langrijk stuk sociale rechtvaardigheid zou worden ge-

schapen en een aanzienlijke dosis discriminatie tussen

groepen van staatsburgers zou worden weggenomen.

dR

293


*

.


inhoud
Kortheidshalve

65 plusminus

……………..293

Kortheïdshalve

294
Belangrijke gebeurtenissen vinden
vroeg of
laat hun geschiedschrijver.

Hoe

belangrijker, hoe vroeger meestal. De invoering van de BTW per’ 1 januari

Drs. J. P. Pronk:
1969 en de daarop gevolgde prijsexplosie moeten zo bezien wel héél belangrijk

Buitenspel

295
zijn geweest want reeds een jaar later is daar
Het mysterie van dc piifsstljging

ôm’te vertellen hoe het ,,toen” allemaal is gegaan. De titel doet een detective-

Drs.R. Nagtzaarn:
,
verhaal vermoeden; dat is het echter niet (al zou over de prijsexplosie van vorig

,,Finance gap” tussen
jaar best een spannende speurdersrornan te schrijven zijn,
bijv.
met mevrouw

Europa en Verenigde Staten? ..

296
Brautigam als vasthoudende politie-inspecteur, de Nederlandse consument als

slachtoffer en minister De Block tot het einde toe als vermoedelijke dader,
C. P. A. Bakker:
totdat

verrassende ontknoping

minister Witteveen de aanslag blijkt te

Belastingvoordelen van
hebben gepleegd). 1-let betreft hier de openbare les, waarmee Mr. A. E. de Moor

verzekering

………………301
op 5 maart jl. zijn lectorschap in het belastingrecht aan de NEH aanvaardde.

Drs G. Nooteboonr

.
De Moor beantwoordt daarin de vraag of de stijging van het prijsniveau inder-

daad veroorzaakt is door de invoering van de BTW en gaat tevens na of een
Analyse overbodig! …………302
vaak getrokken conclusie gerechtvaardigd is, namelijk dat het bedrijfsleven

Mededelingen ………………

303
van de BTW moet hebben geprofiteerd, aangezien de invoering ervan geen

extra opbrengsten voor de overheid
blijkt
te hebben opgeleverd, terwijl toch

Europa-bladwijzer

…………304
een aanzienlijke prijsstijging is opgetreden. Beide vraagstellingen combineert

305
hij in een spits betoog, dat uitmondt in een aantal conclusies. Eén ervan luidt
Magazien
dat zowel de 1,4% prijsstijging die door het CPB aan de invoering van de BTW

wordt toegeschreven als de .1,6% uit hoofde van ,,overige” factoren, in feite

redactie


gevolgen zijn van de systeeniwijziging in de heffing van de omzetbelasting,

m.a.w. dat de prijsstijging als gevolg van de invoering van de BTW in totaal 3%

commissie van redactie: H. C. Bos,
bedraagt. Een andere en met de vorige verband houdende conclusie is dat de

R.
Iwema, L. H. Klaassen, if. W. La,nbers,
prijsstijging is ontstaan doordat de overheid een voorschot dat zij bij het

P.
J.
Montiigne,
J.
H. P. Paelinck,

.
bedrijfsleven had ojgenomen (de restitutie van de O.B. op investeringsgoederen)
A.
de Wit
niet kon terugbetalen met als gevolg dat het bedrijfsleven de kosten van deze

redacteur-secretaris: F. A. de Ruiter
niet-terugbetaling heeft afgewenteld in de prijzen. Doordat echter bij invoering

van het nieuwe systeem een volledige nieuwe heffing werd gelegd kon een

.

adjunct redacteur-secretaris:
J.
van der Burg
dubbele heffing ontstaan, welke de prijsstijging veroorzaakte. ,,Wij betalen dus

nu allen voor de uitgaven die de overheid in het verleden met behulp van het

opgenomen voorschot heeft gefinancierd”. (dR)

Economisch-Statistische Berichten

Uitgave van de Stich’tïng Het Nederlands
Economisch Instituut

Adres:
Burgemeester Our/laan 50,
Rotterdam-3016;
kop jj voor de redactie:
postbus 4224. Telefoon:
(010) 14 55 11, toestel 3701. Bij
adreswj/ziging s.v.p. steeds adresbandje
There
is no’ longer any doubt that the economy is slumping”. Aldus conclu- meesturen. deert de First National City Bank in haar
Monthly Economic Letter
van febru-

Kopij voor de redactie:
in tiveevoud
ari jI. De grote vraag is hoe lang de economische teruggang in de Verenigde

getypt, dubbele regelafstand, brede niarge.
Staten zal duren. Op een aantal terreinen is zij nu reeds duidelijk merkbaar.

Met name de particuliere uitgaven voor duurzame consurnptiegoederen (in het


Abonnementsprijs:
f 44,72 per jaar,
bijzonder auto’s) en de woningbouwproduktie zijn teruggelopen. Verwacht
studenten f. 31,20, franco per post voor
wordt dat de teruggang zich in de komende maanden ook zal gaan uitstrekken
Nederland Belgie Luxemburg overzeese

over de investeringsuitgaven van het bedrijfsleven, zulks als gevolg van minder

,
‘rjksdelen
(zeepost).
P,ij. van dit nununer:f. 1,50. Abonnementen
gunstige verwachtingen en oplopende voorraden. Criterium voor ingrijpen door

kuminen ingaan op elke gewenste datum,,,
de FED schijnt niet, zozeer te zijn
wanneer
de monetaire beperkingen ver-

maar slechts worden beëindigd per
zacht moeten worden, maar veeleér
tot hoe ver
men daarmee moet gaan. Een
uitmmno van een kalenderjaar.

wijziging van de monetaire politiek zou haar invloed pas na een zeker tijds-

Betaling:
gfro 8408; Bank Mees
&
[-Tope
verloop doen gelden; gedacht wordt aan minsten zes maanden. Door meerde-

NV, Rotterdam; Banque de Conunerce,
ren wordt een wijziging in de monetaire politiek overigens afgeraden. Zij houden

Koninklijk plein 6, Brussel,
het erop dat het aflopen ‘an de ,,tax surcharge” en de stijging van de uitkeringen
postcheque-rekenimig 260.34
van de sociale verzekeringen in april as. voldoende zijn om een nieuwe impuls

Advertenties:
N. V. Kon. Ned. Boekdrukkerij
te geven aan de particuliere uitgaven: Het geringe sûcces dat de fiscale maat-

H.A.M. Roelants Lamige Haven 141
.
regelen in 1968 gehad hebben bij het beteugelen van de economie, heeft de

Schiedam, tel. (010) 26 02 60, toestel
908
geloofwaardigheid van deze maatregelen nû er niet groter op gemaakt. (vdB)

294

J. P: Pronk

Buitenspel

En Nederland werken momenteel ruim

83.000 buitenlandse werknemers, d.w.z.

2,2% van de Nederlandse beroepsbe-

volking. Dit is een hoog en trendmatig

toenemend percentage (in de andere
EEG-landen bedraagt het reeds
5 â

7%). Het is daarom toe te juichen dat

de regering onlangs een nota heeft ge-

publiceerd, waarin de uitgangspunten

en doelstellingen van het beleid inzake

de buitenlandse werknemers zijn uit-

eengezet.

In de nota wordt uiteengezet dat

buitenlandse werknemers zowel op

korte als op lange termijn een belang-

rijke bijdrage leveren tot het soepel

functioneren van de Nederlandse eco-

nomie. Op korte termijn is de marginale

arbeidsproduktiviteit van de buiten-

landse werknemer hoger dan de ge-

middelde arbeidsproduktiviteit in ons
land: de buitenlandse werknemer ver

vult werkzaamheden waarvoor Neder

landse arbeidskrachten zich niet meer

beschikbaar stellen. Hierdoor wordt een

onderbezetting van kapitaalinstallaties

voorkomen, die voor een bedrijf een

schade per open arbeidsplaats zou

opleveren die groter is dan de gemid-

delde produktieve bijdrage per arbeider.

Bovendien vertoont de buitenlandse

werknemer zowel geografisch als per

sector een grotere arbeidsmobiliteit

dan zijn Nederlandse collega, waardoor

voorzien wordt in de behoefte aan een

,,flexibele reserve aan ongeschoolde

arbeid”. Aangezien de sociale kosten

van het tewerkstellen van buitenlandse

arbeiders relatief gering zijn – zij

hebben immers hun onproduktieve

jaren in eigen land doorgebracht,

terwijl hun gezin daar meestal nog ver-

blijft – mag verondersteld worden

dat het macro-economische rendement

voor ons land hoog is.

De nota stelt dat het aantrekken van

buitenlandse werknemers ook op lange-

re termijn gunstig is voor onze econo-

mie. Op langere termijn is een indus-

trieel herstructureringsproces nood-

zakelijk, waarin enerzijds diepte-in-

vesteringen worden verricht in bedrijfs-

takken met een structureel tekort aan

arbeidskrachten en anderzijds een con-

centratie van activiteiten plaatsvindt

op meer rendabele, kapi taal intensieve

branches. Echter, een te hoog tempo

van arbeidsbesparende investeringen

en industriële herstructurering zou

pijnlijke aanpassingsmoeilijkheden op-

roepen. Daarom verdient het aanbe-

veling, aldus de nota, dit proces

enigszins af te remmen door het aan-

trekken van buitenlandse werknemers.

Naarmate het herstructureringsproces

voortschrijdt zal de behoefte aan addi-

tionele werknemers relatief afnemen,

zodat er aanleiding is om ten aanzien
van het aantrekken van buitenlanders

het korte-termijnaspect te laten pre-

valeren.

Die conclusie is onvolledig, en wel
om twee redenen. Tn de eerste plaats

omdat er op langere termijn – en dat

niet alleen
bij
een teruggang van de

conjunctuur maar ook na een indus-

triële herstructurering – een struc-

turele behoefte zal blijven bestaan aan

buitenlandse werknemers. In de nota

wordt dit trouwens toegegeven. In de

tweede plaats omdat het werven van

buitenlandse werknemers een indu-

striële herstructurering afremt, vooral

wanneer – zoals in een korte-termijn-

beleid geschiedt – de werving is afge-

stemd op de huidige vraag: een belang-

rijk gedeelte daarvan wordt immers

uitgeoefend door structureel zwakke

bedrijfstakken. Aan de lange-termijn-

aspecten zal daarom veel meer aandacht

gegeven moeten worden dan in de

nota wordt voorgesteld. Dat zal tot

uiting moeten komen in een geïnte-

greerd beleid, gebaseerd op kwantita-

tieve projecties en planning van de

investeringen en de werkgelegenheid

in verschillende sectoren en regionen.

Uit de keuze voor de korte-termijn-

aspecten vloeien overigens grote nade-

len voort voor de buitenlandse werk-

nemers zelf. Hun huidige woonellende,
de wijze waarop hun essentiële rechten

worden onthouden (op privacy, vrije

meningsuiting, staking, onderwijs, in-

formatie, bijstand, een gezin), het vloeit

alles voort uit een visie op de buiten-

landse werknemers als een mobiele,

flexibele reserve aan ongeschoolde en

slechts tijdelijke arbeidskrachten.

Ook de landen waaruit de buiten-

landse werknemers afkomstig zijn (ont-

wikkelingslanden) ondergaan de na-

delen van deze bewuste struisvogelpoli-

tiek. Inderdaad betekent emigratie

voor deze landen een vermindering van

de werkloosheid en een verbetering

van de betalingsbalans. Een structu-

rele bijdrage daartoe wordt echter pas

geleverd door industrialisatie ter plaatse.

Veelal komen daarvoor met name die

bedrijfstakken in aanmerking die voor

de rijke landen marginaal zijn. Een

internationale herstructurering wordt

echter niet vergemakkelijkt wanneer

deze structureel zwakke bedrijfstakken

in de rijke landen, mede dank zij de

aanwending van relatief goedkope

arbeidskrachten uit de arme landen, in

stand worden gehouden. Ook vanuit

het oogpunt van internationale ont-

wikkelingssamenwerking zou een keuze

voor de lange-terniijnaspecten van de

tewerkstelling van buitenlandse werk-

nemers aanbeveling hebben verdiend,
hetgeen zou impliceren zowel de aan-

kondiging van een planmatig her-

structureringsbeleid in ons land als van

additionale kapitaalhulp ter onder-

steuning van de industrialisatie in die

landen, die ons op zo’n goedkope

manier helpen onze problemen op te

lossen.

Die kans is gemist. De nota is dan

ook slechts ondertekend door ,,de

vier meest betrokken bewindslieden”:

minister Udink hoorde daar volgens

deze regering niet bij.

295

„Finance gap” tu’ssen’Europ
‘a en VS?

Nieuwe financieringstechnieken
bij
fusies en overnemingen

De fusie problematiek staat meer dan ooit in het brandpunt van de belangstelling. Vooral in de Ver-

enigde Staten is de ontwikkeling van technieken, met behulp waarvanfusies financieel op bevredigende

wijze
kunnen worden
geëffectueerd,
ver voortgeschreden. In het bijzonder voor die ondernèmin gen, die

krachtig expanderen, maar waarvan de aandelen een relatief lage beurswaardering ondervinden, is het
van belang het financieringsbeleid dienstbaar te maken aan een betere koersvorming van de aandelen.

In dit opzicht lijken veel ondern&mingen in Europa een achterstand te hebben t.o.v. Amerikaanse on-
dernemingen. De schrijver van dit artikel, Drs.
R.
Nagtzaam, is bij Bank Mees & Hope NV, te Am-

sterdam, werkzaam op het terrein van financiële en beleggingsresearch.

De fusieproblematiek staat meer dan ooit in het brandpunt

van de belangstelling. Opmerkelijk is dat de concentratie-

beweging in Europa nu al vele jaren voortduurt zonder in

intensiteit af te nemen. Er is integendeel hier sprake van

een zichzelf versnellend proces, waarvan het einde voor-

lopig nog niet in zicht is. Het jaar 1970 zal, naar algemeen

wordt aangenomen, niet alleen in Nederland, maar in

geheel Europa een ongekende fusieactiviteit te zien geven.

Naarmate de fusiegolf krachtiger wordt, verandert zij

echter ook van karakter: Terwijl de concentratiebeweging
zich aanvankelijk vooral binnen de nationale grenzen van

de afzonderlijke EEG-landen voltrok, is het accent geleide-

lijk verschoven in de richting van vormen van samenwer-

king over de grenzen heen. Was de binnenlandse fusie-

beweging in de eerste plaats een antwoord op de toenemen-

de concurrentie vanuit andere EEG-lidstaten, als gevolg

van de totstandkoming van de gemeenschappelijke markt,

de internationale fusies beogen vooral de positie te ver-

sterken van ondernemingen, die zich moeten meten met

niet-EEG-concurrenten, in het bijzonder Amerikaanse,

Britse en in toenemende mate ook Japanse ondernemingen.

Inmiddels gaat ook de binnenlandse concentratie in een

aantal landen onverminderd voort, getuigô de vorming

van grote groepen in Frankrijk, o.m. in de chemische

industrie (Rhône-Poulenc/Progil/Péchiney-St. Gobain), in

de elektro-technische industrie (CGE/Thomson-Brandt/

Alsthom), en in de bouw- en glasindustrie (Pont-â-Mousson/

St. Gobain); in Duitsland, in de chemische industrie

(BASF/Wintershall/Salzdetfurth en VEBA/Salzgitter Che-

mie), in de staalindustrie (Thyssen/Mannesmann) in deauto-

mobielindustrie (Auto Union/NSU) en in de openbare

nutssector/mijnbouw (RWE/GBAG); in België vooral

in de staalindustrie (Espérance-Longdoz/Cockerill-Ougrée-

Providence); in Nederland in de chemische industrie

(AKU/KZO) en in de handel en scheepvaart (Internatio/

Müller en KJCPL/SMN/Rott. Lloyd).

Hoewel internationale fusies als zodanig geen nieuw

verschijnsel zijn – Unilever en de Kon./Shell Groep ont-

stonden reeds ver véôr de tweede wereldoorlog uit aaneen-

sluiting van Britse en Nederlandse belangen – is er toch

pas sinds betrekkelijk korte tijd sprake van een duidelijk

herkenbare
Europese concenrratiebeweging.
Het verschijnsel

heeft betrekking op alle vormen van samenwerking, zoals

fusies, overnemingen, joint-ventures en overeenkomsten

tot uitwisseling van know how en produkten.

Werkelijke internationale fusies – in de zin van volledige

aaneensluiting van qua omvang ongeveer gelijkwaardige
partners – behoren vanwege het ontbreken van juridische

en fiscale voorzieningen nog tot de uitzonderingen. Na de

tweede wereldoorlog zijn er slechts twee voorgekomen, t.w.

de fusie tussen de beide fotobedrijven Agfa – 100%

dochter van Farbenfabriken Bayer in West-Duitsland –

en Gevaert in België in 1964, en de fusie tussen de vliegtuig-

fabrikanten Fokker en VFW in 1969. Internationale con-

centraties met het karakter van overnemingen zijn talrijker;

voorbeelden van zeer omvangrijke transacties zijn om.

de verwerving van eén 20% indirecte deelneming in de

Franse farmaceutische onderneming Roussel-Uclaf door

Hoechst in 1968, de samenwerking tussen de automobiel-

producenten. Fiat en Citroën in 1969, en de volledige

toetreding tot de AKU-groep door Glanzstoff in 1969.

Daarnaast is er een toenemend aantal buitenlandse acquisi-

ties van bescheidener omvang door Europese ondernemin-

gen, die zich verder willen internationaliseren.

De creatie van een Europese NV, die thans in studie is,

kan in de – nog vrij ver verwijderde – toekomst de tot-

standkoming van internationale paritaire fusies belangrijk

bevorderen. Thans vormt het ontbreken van uniform

internationaal vennootschapsrecht nog een moeilijkheid,
daar het centrale, de nationale bedrijven overkoepelende

bestuurslichaam a.h.w. in een juridisch luchtledig moet

worden opgebouwd. In de praktijk zijn echter constructies

296

ontwikkeld die een volledige fusie zeer dicht benaderen, en

die veelal neerkomen op het oprichten van nieuwe nationale

werkmaatschappijen, aan wie de activa der fusiepartners

worden overgedragen, en waarin de fusiepartners in een

bepaalde verhouding deelnemen. Om de eenheid van

leiding te waarborgen bestaan de raden van bestuur van

de tot zuivere houdstermaatschappijen getransformeerde

nioedermaatschappijen meestal uit dezelfde personen.

Daar bij deze constructie geen aandelenruil behoeft plaats

te vinden, kunnen de aandelen der fusionerende vennoot-

schappen, voor zover deze althans beursfondsen waren, in

de notering blijven. Voorbeelden van dergelijke structuren

zijn Unilever, Kon/Shell Groep, Agfa-Gevaert en Fokker!

VFW..

De sterkste prikkel tot de vorming van multinationale

ondernemingen in de periode na de tweede wereldoorlog

is zonder twijfel geweest en is nog steeds het binnendringen

van zeer omvangrijke, agressief optredende Amerikaanse

ondernemingen in de Furornarkt, een gebied dat met zijn
bijna 200 miljoen inwoners een met de Verenigde Staten

vergelijkbaar marktpotentieel vertegenwoordigt. Aan-

vankelijk werd deze Amerikaanse aanval uitgevoerd door

middel van rechtstreekse investeringen in nieuwe eigen
vestigingen in de Euromarkt, later wijzigden de Ameri-

kanen. hun taktiek door in toeiiemende mate bestaande
bedrijven over te nemen. Deze ernstige bedreiging van

Amerikaanse zijde heeft aanleiding gegeven tot een vloed

van publikaties over de al dan niet vermeende achterstand,

welke Europa op het gebied van technologie, marketing,

leiding en organisatie en meer in het algemeen op het gebied

van het beroepsonderwijs t.o.v. de Verenigde Staten zou

hebben. Men kan zonder overdrijving stellen dat de jaren
zestig gekenmerkt zijn door de bewustwording in Europa

van ,,gaps” op velerlei terrein, waarbij we het realiteits-

gehalte van elk dezer ,,gaps” verder in het midden willen

laten.

Betrekkelijk veinig aandacht is echter tot dusverre be-

st!ed aan de vraag
of
er ook met betrekking tot de know how

op
het gebied van onderneming.sflnanciering in Europa een

achterstand bestaat t.o.v. de Verenigde Staten.

De expansie van de onderneming via fusie niet of over-

neming van andere ondernemingen schept bepaalde finan-

cieringsvraagstukken. Het is dan ook niet verwonderlijk

dat de ontwikkeling van technieken, met behulp waarvan

fusies financieel
01)
bevredigende wijze kunnen worden

geëffectueerd, steeds meer aandacht vraagt. Vooral in de

Verenigde Staten hebben de traditionele financierings-

methoden een zodanige verfijning ondergaan, dat in feite

van een geheel nieuwe benadering van het financierings-

vraagstuk sprake is.

De ontwikkeling in de Verenigde Staten

Evenals in Europa hebben in de Verenigde Staten de jaren

zestig in het teken gestaan van een stormachtige concen-

tratiebeweging. Een kennierkend verschil met de fusiegolf

in Europa is echter dat het hier vooral
branchevreemde

fusies betreft, waarvan het ontstaan stoelt op geheel andere

overwegingen, dan die welke in het algemeen bepalend zijn

voor samenwerking in Europa. Zonder nu verder in te gaan

op de factoren, die tot het spectaculaire verschijnsel van

deze ,,conglomerate mergers” hebben geleid, kan men

vaststellen, dat moeilijk een bepaalde algemene oorzaak

kan worden aangewezen. Veeleer moet de ,,conglomerate”

worden gezien als het vindingrijke antwoord van Ameri-

kaanse ondernemers op
alJerlei
extern-organisatorische

beperkingen, waarvan de rigoureuze antï-trustwetgeving,
die samensmelting van tot dezelfde bedrijfstak behorende

bedrijven verbiedt, zeker niet de minst belangrijke is.

Van meer belang is echter dat de conglomerate als zo-

danig een nieuw verschijnsel is en dat de leiders van deze

ondernemingen wegbereiders zijn geweest voor vernieu-

wingen in velerlei opzicht, zeker ook op het gebied van de

,,corporate finance”.

Beurswaardering en groei

De opkomst van de conglomerate houdt nauw verband

niet een verschijnsel, dat men zou kunnen aanduiden als

de ,,cultus van
,
de groei”. In de Verenigde Staten zijn de

beleggers geneigd fondsen niet een sterk stijgende winst-
ontwikkeling per aandeel aanzienlijk hoger te waarderen

dan fondsen, die slechts een matige winstgroei per aandeel

vertonen. Dit verschil in waardering, genieten aan de ver-

houding tussen koers en winst per aandeel, spruit voort uit
de bereidheid bij beleggers om bij gunstige vooruitzichten

in zeer sterke mate op de toekonist vooruit te lopen, een

verschijnsel dat thans ook snel in ons werelddeel door-

dringt. Groei – in de zin van groei van de winst per aan-

deel – is meer dan ooit liet toverwoord van de financiële

wereld. is de suggestie van voortgezette groei ‘nu niaar

krachtig genoeg, dan is de belegger bereid de verwachte

winsten van vele toekomstige boekjaren in de huidige

waardering te verdisconteren. Doordat de beleggers hun

voorkeur steeds meer gingen concentreren op fondsen, die

in deze categorie vallen, is bij de financiële leiding van die

ondernemingen, waarvan de groei vooral door middel van

acquisities moet worden verwezenlijkt, het streven naar een

zo krachtig mogelijke stijging van de (gepubliceerde)

winst per aandeel centraal komen te staan. De hoge koers/

winstverhouding, die daarmee vordt beoogd, niaakt het

immers mogelijk dat de betreffende onderneming de eigen

aandelen op voordelige wijze als financieringsinstrument

kan aanwenden, zowel bij een rechtstreekse plaatsing van

aandelen in de markt als bij aandelenruil ter effectuering

van een fusie of overneming.

Het volgende voorbeeld kan dit duidelijk maken. Stel

dat een onderneming per aandeel f. 10 winst niaakt, terwijl

de aandelen op grond van groeiverwachtingen op een

koers/winstverhouding van 20 wôrden gewaardeerd: de
koers is derhalvef. 200; per aandeel wordt f. 4 dividend

uitgekeerd. Deze onderneming wil een bod doen op een

andere onderneming, die per aandeel eveneens f. 10 winst

niaakt, niaar een lagere waardering ondervindt vanwege

minder hoog gespannen groeiverwachtingen; de koers/

winstverhouding is slechts 10, de koers derhalve F. 100,

terwijl per aandeel f. 3 dividend wordt uitgekeerd. Stel dat

de aandeelhouders van laatstgenoemde onderneniing alleen

te bewegeii zijn tot een overneming indien de waarde van

het bod f. 150 bedraagt. Dit betekent dat zij bij een aar.-

delenruil voor 4 eigen aandelen 3 aandelen van de bieder

ontvangen, waarbij zij in dividendinkomsten niet achteruit-

gaan. Als we voorts aannemen dat het aandelenkapitaal

van de over te nemen niaatschappij even groot is als dat

van de bieder, dan zal als resultaat van de transactie de

winst per aandeel van de overnemende maatschappij

stijgen van f. 10 tot f. 11,40, dus niet
1
4%.
Het is duidelijk, dat de onderneming, die ambitieuze

expansieplannen koestert, niaar waarvan de aandelen een
lage koers/winstverhouding hebben, zich in

een veel on-

gunstiger positie bevindt. Deze onderneming dreigt in een

vicieuze cirkel te geraken; het overnemen van andere be-

1.

297

t

•1%

.%..

-.

S

drijven tegen aandelen zal onvermijdelijk tot verwatering

wan de winst per aandeel en daarmee tot koersdruk leiden,

daar de winstcapaciteit van de over te nemen bedrijven met

een te groot aantal nieuwe aandelen moet worden gekocht.

Bovendien is het een ervaringsfeit dat de bij een fusie of

overneming beoogde voordelen, zoals lagere produktie-

en/of verkoopkosten per eenheid als gevolg van produktie

op grotere schaal, uitbreiding van het produktieprogramma,

betere mogelijkheden voor research, een sterkere markt-

positie enz., eerst met een zekere vertraging in de winst

doorwerken.

Deze situatie heeft in de Verenigde Staten geleid tot de

ontwikkeling van technieken, die indien toegepast bij fusie

of overneming niet alleen de verwatering van de winst per

aandeel belangrijk kunnen beperken, maar zelfs een on-

middellijke stijging van de winst per aandeel kunnen be-

werkstelligen. Hoewel deze methoden zeker niet alleen door

,,conglomerates” worden gebruikt, is het toch dit type

onderneming geweest, dat in de afgelopen tien jaar de

stoot tot de ontwikkeling van nieuwe financieringsvormen

heeft gegeven.

Waarom convertibles?

Terwijl fusies of overnemingen in Europa in verreweg de

meeste gevallen hetzij door betaling in contanten, hetzij

• via ruil van gewone aandelen tot stand worden gebracht,

wordt in de Verenigde Staten voor dit doel vooral gebruik

gemaakt van converteerbare preferente aandelen en in

mindere •mate van (converteerbare) obligaties als finan-

cieringsinstrument, terwijl men ook wel de combinatie

van preferente converteerbare aandelen met zgn. ,,war-

rants” (optiebewijzen om op bepaalde voorwaarden ge-

wone aandelen te verkrijgen) aantreft.

Welke zijn nu de voornaamste overwegingen voor het

gebruik van deze rnengvorrnen van aandelen en obligaties

bij fusies in de Verenigde Staten? Van de verschillende
motieven, die in het geding zijn, kunnen er drie worden

aangewezen, welke van universelô betekenis zijn, terwijl de

overige vooral betrekking hebben op typisch Amerikaanse

omstandigheden. Eerstgenoemde drie motieven zijn:

Men kan een stijging van de winst per gèwoon aandeel

bij de overnemende mâatschappij bewerkstelligen. Tegen-

over de netto-winstbijdrage van de overgenomen maat-

schappij komen geen nieuwe aandelen van de overnemende

partij te staan, zodat een grotere netto winst over hetzelfde

aantal gewone aandelen. kan worden verdeeld. Tenzij het

overgenomen bedrijf geen winst of zelfs verlies maakte, dan

wel dat de extra winst geheel in de vorm van preferent

dividend of intrest wordt ûitgekeerd, zal de gerapporteerde

winst per aandeel stijgen. Tegenwoordig wordt door ac-

countants in de Verenigde Staten de eis gesteld, dat onder-

nemingen de winst per gewoon aandeel ook op basis van

volledige conversie der uitstaande converteerbare aan-
delen of obligaties publiceren. Of dè beleggers bij hun

waardering van de aandelen na de fusie de gerapporteerde

dan wel de op ,,fully diluted basis” berekende winst per
aandeel zwaarder zullen laten wegen, zal in belangrijke

mate afhangen van de kans dat zal worden geconverteerd.

Men kan gewone aandelen met een premie boven de

beurskoers uitgeven. Als de overnemende maatschappij de

voorwaarden zodanig kan stellen, •dat de conversiekoers

van de in gewone aandelen converteerbare stukken hoger

is dan de beurskoers van de eigen aandelen, dan behoeven

298

voor uitgifte via conversie minder gewone aandelen te

worden gereserveerd dan
bij
een rechtstreekse aandelen-

ruil het geval zou zijn geweest. De potentiële verwatering

van de winst per gewoon aandeel wordt hiermee dus ver-

minderd.

Men kan uiteenlopende rendementen op elkaar af-

stemmen. Indien het rendement op de gewone aandelen

van het over te nemen bedrijf belangrijk hoger ligt dan

het rendement op de gewone aandelen van de bieder, dan

is het moeilijk een basis te vinden voor een gewone aan-

delenruil, daar hetzij de aandeelhouders van eerstgenoemde

onderneming in dividendinkomsten achteruitgaan, hetzij

een te groot deel van de gecombineerde winst na de fusie

,
zou moeten worden uitgekeerd. Als de overneming echter
niet in gewone aandelen, niaar niet converteerbare obliga-

ties of aandelen wordt afgewikkeld, kunnen de voorwaarden

zodanig worden gesteld dat het converteerbare stuk een

marktrendement zal hebben dat tenminste gelijk is aan

dat van de aandelen van de overte nenien maatschappij.

Naarmate eerstgenoemd rendeiiient hoger ligt dan dat op

de gewone aandelen, dan wel het conversierecht hoger

wordt gewaardeerd, zal het converteerbare stuk een agio

gaan doen t.o.v. zijn conversïepariteit.

Men zal in het algemeen de voorwaarden zodanig kiezen,

dat de conversiekans zo klein mogelijk is. Die kans is

kleiner, naarmate het rendement zich gunstiger laat verge-

lijken met de gewone aandelen, dan wel de conversiekoers

hoger wordt gesteldt.o.v. de beurskoers van de aandelen.

Naarmate het conversierecht hoger wordt gewaardeerd

door de beleggers, kande, couponrente lager worden ge-

steld, waarbij het rendement van de gewone’aandelen als

ondergrens zal gelden. Om te voorkomen dat dividend-

verhoging op de gewone aandelen tot conversie zou leiden

koppelt men in de Verenigde Staten vaak het dividend op

de converteerbare preferente aandelen aan het dividend op

de gewone aandelen, bijv. door te bepalen dat het prefe-

rente dividend altijd gelijk zal zijn aan het gewone dividend

vermenigvuldigd niet de conversieverhouding
1
. Ook

worden wel eens wisselende of geleidelijk stijgende conver-

siekoersen toegepast, al of niet in combinatie met bepaalde

winstdelingsclausules.

Daarnaast zijn er nog bijzondere balanstechnische en

fiscale redenen, waarom men in de Verenigde Staten de

voorkeur geeft aan converteerbare preferente aandelen

boven converteerbare obligaties. Indien een onderneming

aandelen in of activa van een andere onderneming verwerft

tegen een prijs boven de boekwaarde, dan biedt het voor-

delen de fusie te behandelen als een zgn. ,,pooling of

intrests”, d.w.z. de balanstechnische methode, waarbij de

jaarrekeningen van de bedrijven eenvoudig worden ge-

combineerd, zonder dat ten detnimente •van de winst de

waarderingsgrondslagen en afschrjvingsmethoden behoe-

ven te worden gewijzigd. Deze constructie is echter alleen
mogelijk indien de fusie wordt geëffectueerd door een ruil

van stenigerechtigde aandelen. Ook indien men wil voorko-

men dat het verschil tussen boekwaarde en opbrengstprjs

bij de tegenpartij wordt onderworpen aan capital-gain tax,

zal men stemgerechtigde aandelen moeten gebruiken. De

1
Maar nooit minder dan het dividend op de over te nemen

aandelen.

/

t
.

….,

preferente aandelen bieden bovendien de mogelijkheid de

zeggenschapsverhoudingen te beïnvloeden door toekenning

van beperkt stemrecht. Voorts heeft het converteerbare pre-

ferente aandeel t.o.v. de converteerbare obligatie het voor-

deel dat dit het karakter van eigen vermogen heeft, zodat de
balansverhoudingen, o.m. de verhouding eigen/vreemd ver-

mogen, worden begunstigd, waardoor de leningcapaciteit

wordt opgevoérd. Een nadeel is dat het preferente dividend

niet aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting.

Overige technieken

Voor ondernemingen, waarvan de aandelen een lage

koers/winstverhoudïng hebben, dan wel een hoog rende-

ment bieden, vormen bovengenoemde methoden bij

omvangrijke fusietransacties nog geen bevredigende oplos-

sing, daar de rente- of dividendlasten te hoog zouden

oplopen. Voor deze situatie heeft men naar andere oplos-

singen gezocht, die getuigen van de viridingrijkheid van de

Amerikanen op dit terrein. In sommige gevallen wèrden

hierdoor zeer spectaculaire overnemingen gerealiseerd.
Zo zijn er voorbeelden van zgn. ,,reverse take overs”,

waarbij niet de initiatiefnemer – de onderneming met de
lage koers/winstverhouding – maar de tegenpartij, waar-

van de aandelen met een hoge koers/winstverhouding

worden gewaardeerd, een bod doet in aandelen, hetgeen bij

acceptatie ertoe zou leiden dat laatstgenoemde onder-

neming een meerderheidsbelang in eerstgenoemde onder-

neming verkrijgt. Het voordeel van deze methode schuilt

hierin, dat, althans in de Verenigde Staten, de beleggers

geneigd zijn in hun waardering van de aandelen na de fusie

de hogere koers/winstverhouding van de bieder zwaarder

te laten wegen.

Andere mogelijkhéden om de zichtbare financiële na-

delen van een overneming te ontlopen, zijn gelegen in de

financiering niet schuld, dan wel met een produktiecon-
tract. Of dit laatste mogelijk is hangt natuurlijk geheel af

van de aard van de fusionerende ondernemingen. Tenslotte

zijn er nog talloze variatiemogelijkheden, waarbij een aantal

reeds genoemde technieken wordt gecombineerd. Ook

komt het voor dat de financieringsiasten deels worden

afgewenteld op de overgenomen maatschappijen, doordat

deze zelf converteerbare preferente aandelen of obligaties

uitgeven, of nieuwe aandelen in de markt plaatsen.

Een interessante variant op de hiervoor besproken

mogelijkheden is tenslotte de uitgifte van converteerbare

preferente aandelen in combinatie met ,,warrants”. De

overnemende partij biedt dan de aandeelhouders van de

over te nemen onderneming een pakket, deels bestaande

uit converteerbare preferente aandelen en deels uit optie-

bewijzen, die tegen betaling van een bepaalde prijs recht

geven op een bepaald aantal gewone aandelen van de

bieder. Dit extraatje – in de Verenigde Staten veelal als

,,equity kicker” aangeduid – maakt het mogelijk enerzijds

het preferente dividend lager te stellen, waardoor een

belangrijke besparing op de uitkering kan worden bereikt,

anderzijds de conversiekoers hoger te stellen, daar de con-

verteerbare preferente aandelen, althans indien het optie-

recht door de beleggers positief wordt gewaardeerd, een
ruimer agio t.o.v. de gewone aandelen zullen gaan doen.

Ook komt het wel voor dat twee soorten converteerbare

preferente aandelen worden uitgegeven, waarbij naast

het gewone type nog een bijzonder soort ter beschikking

wordt gesteld, bijv. met een zeer laag contant dividend,

converteerbaar in gewone aandelen, al of niet tegen

betaling vân een bedrag in contanten. Door het tijdstip

waarop kan worden geconverteerd verder naar de toe-

komst te verschuiven, kan de potentiële verwatering

worden uitgesteld, terwijl men een bodem onder de koers

van de converteerbare preferente aandelen kan aanbrengen

door deze tegen een bepaalde gefixeerde koers aflosbaar

te stellen.

De situatie in Nederland

in
Nederland worden fusies en overnemingen veelal

geëffectueerd door middel van betaling in contanten of in

aandelen. Wel hebben zich enkele gevallen voorgedaan,

waarbij gebruik werd gemaakt van converteerbare obli-

gaties, maar dit
zijn
nog uitzonderingen. In dit verband

kan gewezen worden op de overname van Oranjeboom en

De Drie Hoefijzers door Allied Breweries in 1968, waarbij

moet worden aangetekend dat om fiscale redenen het bod

op De Drie Hoef ijzers door de reeds eerder overgenomen

Oranjeboom werd uitgebracht. Recenter is de overname

tegen 8% converteerbare obligaties van Gelderman do9r

Nijverdal ten Cate.

Het betalen van de overnameprijs uit beschikbare liquide

middelen heeft het voor de hand liggende voordeel, dat

het aandelenkapitaal niet wordt uitgebreid en dat derhalve

geen verwatering optreedt.
Bij
nadere beschouwing blijkt

echter dat de overneming in contanten geen wezenlijk

alternatief is voor andere methodes. Behalve indien de
overnemende partij beschikt over een surplus aan kas-
middelen, zal bij omvangrijke financiële transacties de

liquiditeit toch weer op peil gebracht moeten worden door

een emissie, van aandelen, obligaties of converteerbare
1

obligaties.

Converteerbare obligaties en converteerbare preferen te

aandelen kunnen ook in Europa bij fusies en overnemingen

belangrijke voordelen bieden door hun grotere flexibiliteit

en door het feit dat zij een gewoon aandelenelement b.e-

bevatten, waardoor bij de vaststelling van de voorwaarden
een wissel op toekomstige groeiperspectieven kan worden

getrokken. Het converteerbare preferente aandeel heeft

voorts t.o.v. de converteerbare obligatie het voordeel van

een verbetering van de balansverhoudingen. Bij uitgifte

van preferent aandelenkapitaal krijgt de onderneming de
beschikking over nieuw eigen vermogen dat niet behoeft

te worden afgelost. Wel kan de onderneming die de

preferente aandelen heeft uitgegeven, zich het recht voor-

D ’66:

in alle staten

Van Mierlo:

KVP met VVD,-

dât is pas SteeRiel

Schmelzer:

Zeveraar

De Bijenkorf had ‘t!

Ajax.

vereniging tot behoud van natuurtalenten

1
(ongecorrigeerd)
299

behouden om na een bepaalde tijd toch tot aflossing over

te gaan, bijvoorbeeld om te voorkomen dat
bij
daling van

de rentestand het preferente kapitaal te duur wordt.

De converteerbare obligatie heeft t.o.v. het preferente
aandeel het voordeel, dat de rentelasten in tegenstelling

tot dividenden fiscaal aftrekbaar zijn. Tot dusver was dit

in Nederland overigens slechts van beperkte betekenis,

daar de fiscus de aftrekbaarheid van de rentelasten in

beginsel niet accepteerde, indien de opbrengst van . de

lening diende om de verwerving van een deelneming te

financieren. Deze situatie is thans in zoverre gewijzigd

dat de rentelasten met betrekking tot de verwerving van

deelnemingen in Nederland met ingang van 1januari 1970

wel aftrekbaar zijn. Voor de financiering van acquisities

in het buitenland biedt de converteerbare obligatie in be-

ginsel geen fiscale voordelen.

Een financieringsvorm, welke de laatste tijd in Europa

met name door Duitse ondernemingen veelvuldig wordt

gebruikt om nieuwe kapitaalmarkimiddelen aan te trekken,

is de combinatie van gewone obligaties met ,,warrants”.

Een belangrijk motief voor Duitse ondernemingen om deze

constructie toe te passen schuilt hierin dat emissies van

aandelen ook via converteerbare obi igatieleningen zonder

voorkeursrecht in Duitsland verboden zijn: De combinatie
van gewone obligaties plus ,,warrants” biedt daarvoor ccii

uitweg.

Deze figuur lijkt ook bij fusies en overnemingen goede

mogelijkheden te bieden. De voordelen van de grotere
,,leverage” en de fiscale aftrekbaarheid der rentelasten

gelden in dezelfde niate als bij converteerbare obligaties.

Zelfs kunnen in het algemeen t.o.v. de converteerbare

obligatie nog iets gunstiger voorwaarden worden bedongen

door de emitterende onderneming, doordat de beleggers

het additionele vodrdeel genieten van een grotere flexibili-

teit en dit voordeel positief waarderen. Zij kunnen na

• verloop van tijd, al naar gelang van de marktomstandig-

heden, hetzij gebruik maken van het optierecht door aan-.

delen op te nemen, of de obligâtie, dan wel de ,,warrant”

afzonderlijk in de markt te gelde maken.
Tenslotte zou ook aandacht besteed kunnen worden aan

de in de Verenigde Staten veel voorkomende ,,package

deals”, waarbij converteerbare preferente aandelen worden
gecombineerd met ,,warrants”. Aangepast aan Nederlandse

• dan wel Europese omstandigheden kunnen deze construc-

ties in bepaalde gevallen een bevredigende oplossing van

het financieringsvraagstuk
bij
fusies of overnemingen

bieden.

Conclusie

Vastgesteld moet worden dat in de Verenigde Staten bij

fusies en overnemingen in veel ruimere mate gebruik

gemaakt wordt van geavanceerde financieringstechnieken

dan in Europa het geval is. In Europa liggen wat dit betreft

nog aanzienlijke mogelijkheden. In het bijzonder die onder-

nemingen, die krachtig expanderen, maar waarvan de aan-

delen een relatief lage beurswaardering ondervinden,
kunnen met behulp van moderne methodes het finan

cieringsbeleid dienstbaar maken aan een betere koers-

vorming van de eigen aandelen. Zo gezien lijkt de vraag of

er een ,finance gap” tussen Amerika en Europa bestaat,

bevestigend te kunnen worden beantwoord.

Hierbij moet echter een kanttekening worden gemaakt.

Toépassing van de hiervoor besproken technieken is aan

lepialde grenzen gebonden; zij zijn niet onder alle om-

standiheden bruikbaar. Zo zal bij een zwakke financiële

positie en een ongunstige resultatenontwikkeling bij de

onderneming moeilijk gebruik gemaakt kunnen worden

van op ,,leverage” gerichte financieringsinstrumenten.

Niet alleen is het effect op de winstontwikkeling dan uit-

eindelijk averechts, maar de financiële transactie ontaardt

daarmee in een ,,stunt”. Het kan niet worden ontkend dat

in een aantal gevallen in de Verenigde Staten het bereiken

van spectaculaire, zuiver optische winsteffecten hel pri-

maire doel is geweest van de toepassing van bepaalde tech-

nieken. Dat hierin een gevaar schuilt behoeft deen betoog.

De kwaliteit van een beleggiiigsaandeel en de waardering

ter beur2e dienen in de eerste plaats te steunen op reële

factoren. Is de situatie
bij
de onderneming fundamenteel

gunstig, dan is het volkomen rationeel bij de keuze van de

financieringsinstrumenten de invloed daarvan op de te

publiceren kerngegevens per aandeel een beslissende rol

te laten spelen.

R. Nagtzaarn

(I.M.)

Een nieuw

herkenningsteken
van de Friesland Bank

Een snel groeiende bank.

Gunstige renteconditles.
Geen omzetprovisie.

Balanstotaal
f
321.5
miljoen.

Grootste bank van’ Friesland.

Friesland Bank

16 vestigingen In Friesland.

Hoofdkantoor:

Leeuwarden, Zaailand 110.

300

Belastingvoordelen’ van verzekering

Aan wie komen ze
eigenlijk
ten goede?

De onstuimige groei van het Nederlandse levensverzeke-

ringbedrijf wordt sterk gestimuleerd door de fiscale facili-
teiten welke verbonden zijn aan het sluiten van levensver-

zekeringen. Deze faciliteiten liggen zowel op het terrein van

de inkomstenbelasting als op het terrein van de vermogens-

belasting.

Voor een goed begrip is het noodzakelijk een onder-

scheid te maken tussen:

1. lijfrenteverzekeringen en daarmede gelijkgestelde levens-
verzekeringen;
2, overige levensverzekeringen.

Lijfrenteverzekeringen

Met betrekking tot lijfrenteverzekeringen en daarmede

gelijkgestelde verzekerihgen (kapitaalverzekeringen met

lijfrenteclausule) geldt, dat de premie in het algemeen tot

een maximum van f. 5.000 per jaar als persoonlijke ver

plichting op het inkomen in mindering mag worden ge-

bracht. Daar staat echter tegenover dat de uitkeringen t.z.t.

volledig tot het inkomen worden gerekend. Aangezien het

marginale percentage inkomstenbelasting gedurende de

periode dat de premie wordt betaald in het algemeen be-

duidend hoger zal zijn dan het marginale percentage dat

van de uitkeringen wordt geheven schuilt in de aftrek-

baarheid van de premie een fiscaal voordeel. Dit past

geheel in het systeem van de wet, dat pensioenvoorzie-

ningen op gelijke wijze behandelt.

Men moet echter het fiscale voordeel niet overschatten.
Uit de vele artikelen die in 1969 in dit blad en in verschil-

lende dagbladen verschenen, over de hoogte van de ta-

rieven van de levensverzekeringmaatschappijen, is wel

gebleken, dat tegenover het fiscale voordeel een toenemend

rendementsnadeel voor de polishouder staat. Dit rende-

mentsnadeel is bij de huidige r&ntestand zo groot geworden,

dat zélf beleggen in het algemeen een beter resultaat geeft

dan de lijfrenteverzekering. In de praktijk vloeit het fiscale

voordeel van de lijfrente verzekering grotendeels in de kas

van de le vensverzekeringmaatschappij.

De lijfrenteverzekerin’g deelt voorts in de vrijstelling

voor de vermogensbelasting. Ook in dit opzicht is er een

gelijke behandeling niet aanspraken op pensioen. Wel ont-

staat er enig verschil bij de ingang van de uitkeringen. Voor

zover de uitkeringen bij lïjfrenteverzekering een bepaalde

grens te boven gaan, vallen zij wel onder de vërmogens-
belasting. Dergelijke grote lijfrenten zullen echter in het

algemeen niët uit prerniebetaling ontstaan, doch door het

storten van een koopsom (premie ineens).

In grote lijnen is de fiscale behandeling van de lijfrente-

verzekering wel aanvaardbaar. Het kan echter niet worden

ontkend, dat een element van rechtsongelijkheid aanwezig

is ten opzichte van degenen’ die verstoken zijn van een

pensioenvoorziening en evenmin in staat zijn te ,,pro-‘

fiteren” van de faciliteiten van de lijfrenteverzekering. Dit

geldt niet name voor vele zelfstandigen werkzaam in de

landbouw, veeteelt, detailhandel, ambacht enz. Deze

zelfstandigen beginnen hun bedrijf in de regel met grote

kredieten, waarvan de aflossing zoveel beperkingen

oplegt, dat er meestal nauwelijks voldoende ruimte is om

het overlijdensrisico ten behoeve van nabestaapden te

dekken, laat staan te sparen voor de oude dag in verzeke-

ringsvorm. In vergelijking niet loontrekkenden voor wie

een pensioenvoorziening geldt en met degenen die wél een

lijfrenteverzekering kunnen sluiten is voor hen de belas-

tingdruk eigenlijk te zwaar. Zij betalen gedurende hun

actieve periode inkomstenbelasting naar een voortdurend

stijgend marginaal tarief, waarvoor zij in hun post-actieve

periode geen of een te verwaarlozen compensatie ontvangen.

Dit verschil wordt nog geaccentueerd door de vermogens-

belasting die zij moeten betalen wanneer hun vermogen

langzaam boven de belastingvrije voet uitkomt, terwijl hun

draagkracht in vergelijking tot degenen die pensioenaan-

spraken hebben eigenlijk niet gtoteris.

Dit is een factor die degenen die voor verhoging van de

vermogensbelasting pleiten maar al te licht over het hoofd

zien. Een zekere vorm van belastingvrije reservering en het

verwaarlozen van die reserve voor de vermogensbelasting

zou deze vorm van rechtsongelijkheid kunnen vermin-

deren.

Overige levensverzekeringen

Bij de invoering van de Wet op de inkomstenbelasting 1964

is een nieuwe koers ingeslagen met betrekking tot de

belastbaarheid van de rente begrepen in kapitaalsuitke-

ringen. Onder de werking van het Besluit op de inkomsten-

belasting werd
bij
betaling van periodieke premies volgens

een forfaitaire methode de gekweekte rente bepaald op
3/4%
per jaar looptijd van het uitgekeerde bedrag, terwijl

bij betaling van een premie ineens het percentage werd

gesteld op 14. 1-let laatste werd in de wet overgenomen,

doch het eerste werd geschrapt. Daârvoor werd door de

Minister van Financiën de volgende reden aangegeven:

,,Wanneer de verzekering is gesloten tegen een reële premie,
treedt het dekken van risico zo sterk als oorzaak van de over-
eenkomst naar voren, dat het in strijd met de werkelijkheid zou
zijn in die overeenkomst tevens een vorm van vermnogensbelegging
te zien
en dienovereenkomstig een deel van het verzekerde
kapitaal als rente te beschouwen” (Memorie van Toelichting
blz. 41 rk.).

Naar mijn mening was deze uitspraak slechts juist voor

de verzekeringen van een kapitaal bij overlijden, veelal

301

Analyse overbodig!

Kortheidshalve concludeert vdB in
ESB
van 25 februari
ii. dat een uitgewerkte kritische analyse van het NVBL-

rapportje over de beleidsaspectn van het levensver-

zekeringbedr
jjf
niet overbodig is.

Een dergelijke analyse moge de analist enige intellec-

tuele zeifbevrediging schenken, doch is zonde van de tijd

en dus wél overbodig. Niet zozeer omdat nader onderzoek

een desillusie zou opleveren bij de ontdekking dat hoog-

stens een door vleeskleurige bodystocking omhuld Jan-

toon bloot komt, als ivel doordat de inhoud van het rap-

port intern inconsistent is en niet beantwoordt aan het

doel dat men zegt na te streven: een duidelijke, voor

leken begrjoeljke, blik in de keuken om te tonen dat er

geen keukengeheimen zijn.

Reeds ter persconferentie, waar het NVBL-rapport

werd besproken niet journalisten, werd toegegeven dat

het• woord ,,spaarbedrag”. weliswaar exact gedefinieerd

wordt in de rapporttekst, doch in de verhelderende getal-

len voorbeelden in. de bijlagen van het rapport werd ge-

bruikt. in een dndere betekenis. De exacte betekenis
van dit woord is een sleutelterm wanneer sparen via

levensverzekeraars wordt vergeleken niet andere spaar-

vormen! De geïnteresseerde leek die niet beseft dat je.

met dubbel-gedefinieerde termen van alles kunt ,,be-

wjjzen” wordt het dan al wat schenierig voor de ogen.

Men garandeert een rekenrente van 4%; men garandeert

het dôôrgeven van 80% van de ,,overrente” waarbij over-

rente is de feitelijke staatsleningrentestand minus 4%.
Je zou dan verwachten dat bij een permanente staats-

leningrentestand van bijv. 6
Y.
de vergoeding op levens-

i’erzekeringspaargeld is 4% + 0,8 (6 – 4) % = 5,6%.

Maar nee; de NVBL becjjfert zelf dat er uit dat som-

metje een totaal van 4,2% komt.

Praten over procenten is prachtig voor reclamedoel

einden doch zinloos indien niet volstrekt ondubbelzinnig

vaststaat over procenten w a a r v a n men spreekt.

In dit geval zijn het procenten van ,,spaarbedrag”, maar

die term wordt in meer dan één betekenis gehan-

teerd, waarbij we er nog van afzien dat ook datgene wat

in het NVBL-voorbeeld duidelijk géén spaarbedrag wordt

genoemd doch risicopremie, grotendeels een spaarpremie

is in die zin dat ook op dat geld rente wordt gekweekt.

Een rente van 2,7% van ,,spaarbedrag” in de ene definitie

komt overeen – in jaarlijkse guldens – met een gead-

verteerde rekenrente van 4% (eveneens van het spaar-

bedrag, maar nu in een andere definitie). Volgens die

laatste, hij andere vormen van sjren niet gebruikelijke,

definities van spaarbedrag en. (reken) rente is zo bezien

de int rest op een twee jaar
s
vast spaarbank tegoed 18 %

per jaar! Dat is ‘hetzelfde als de meer vertrouwd klm-

kemide 7% intrest bij twee jaar vast spaargeld; het verschil

zit hem in de definitie van spaarbedrag.

Een rapport dat bedoelt een openhartige blik in de

keuken te gunnen maar nog steeds dergelijke grappen

hanteert is geen uitgewerkte kritische analyse waard.

Dat is zonde van de tijd. De insiders weten allang hoe de
zaken liggen, de buitenstaander wordt op die manier niet

wijzer.

Het is geen onzedeljke toestand, die verhuld moet

worden, dat bij sparen via levensverzekeraars meteen van

elke spaarinleg bijv. 20%
of
30% nodig is voor , ,kosten

en niet wordt bijgeschreven op het spaartegoed van de

cliënt. Daar is niets onzedeljks aan want verzekeraars

hebben nu eenmaal een zeer kostbaar verkoopapparaat

en wensen dat voorhistorische apparaat kennelijk in

stand te houden. Voor vergelijking der diverse vormen

waarin men kan sparen, moet volkomen duidelijk zijn

niet alleen w e Ik e (over) rente men krijgt onder welke

omstandigheden (in dat opzicht is de contractuele over-

ren tedeling een stap in de goede richting) maar ook

w a a r o v e r men die rente krijgt.

G.
Nooteboom

gesloten tot dekking van de kosten van een begrafenis.
De uitspraak gold al in veel mindere mate voor de uit-

kering van een kapitaal bij leven of bij eerder overlijden

(de zgn. gemengde verzekering).

Men behoeft maar naar de reclame-advertenties van de

levensverzekeringmaatschappijen te zien om te bemerken,

dat deze uitspraak thans geheel achterhaald is. Bij de

aandelenspaarplannen staat het beleggen voorop, terwijl

het risico van overlijden slechts als een sausje te beschouwen

is, waarvan de kosten een fractie van het gestorte bedrag

uitmaken. Dit geldt in nog sterkere mate voor het gespeci-

al iseerde levensverzekeringbedrijf, het spaarkasbedrj f,

waarbij het sparen
altijd
voorop stond en de risicodekking
niet meer inhield dan de dekking van het vrlies van spaar-

geld. bij overlijden véér het einde van de contractduur.

1-let toppunt wordt bereikt door de koppelverkoop van

hypotheken en gemengde verzekeringen, waarbij de ver-
zekering dient om t.z.t. de lening af te lossen. Gedurende

de looptijd van de verzekering wordt niet afgelost en over

het volle geleende bedrag rente betaald, welke fiscaal

aftrekbaar is, terwijl de in de levensverzekering gekweekte
rente onbelast blijft. Ook hier geldt echter dat het voordeel

voor een deel slechts schijn is, omdat de rente in de levens-

verzekering altijd beduidend lager is dan de hypotheek-

rente. Ook hier vloeit het belastingvoordeel niet toe aan de
geldnemer doch aan de levensverzekeringmaatschappij. In

de praktijk komen gevallen voor dat er ook iets aan de

geldnemer toevloeit, doch altijd is het de levensverzekering-

maatschappij die haar winst vergroot ten koste van de

schatkist.

Ook deze constructie (die van de koppelverkoop levens-

verzekering-hypotheek dus) heeft betekenis voor de ver-

mogensbelasting, omdat de waarde van de verzekering

buiten het vermogen blijft tot aan het moment van aflos-

sing van de lening door expiratie van de polis. De invloed

is thans reeds zeer groot en wordt steeds groter, enerzijds

door de toeneming van het aantal gevallen en anderzijds

door de waardegroei van de aanwezige verzekeringen.

302

aandacht zal worden besteed aan de

verschillende fasen van het beleids-

proces: voorbereiding, besluitvorming,

uitvoering en controle. Een op de eerste

avond te houden forumdiscussie zal

zich bovendien o.a. bezighouden met

het peilen van de behoefte aan post-

academ iaal onderwijs.

Een definitief programma, alsmede

stellingen en/of syllabi van de •diverse

sprekers, zullen aan hen die zich aan-

melden ruim voor de aanvang der con-

ferent ie worden toegezonden. Voor-
lopig ziet het programma er als volgt

uit:

Maandag
1 juni

– Opening van de Woudschotendagen

door de conferentievoorzitter (ver-

moedelijk Prof. Dr. C. J. Lammers).

Algemene inleiding op het centrale

thema (vermoedelijk Prof. Dr. A.

Heertje).

– Een vijftal korte lezingen over

lopende researchprojecten. Aan het

woord zullen komen: Drs. P. van

Daalen over besluitvorming op enkele

afdelingen van ministeries; Ir. J. P.

Groot over decisieprocessen in enkele

agrarische projecten; Drs. A. J. Gijs-

wijt over realiseningsprocessen in de

bouwsector; T. de Jong over parti-

cipering in de besluitvorming bij het

projectonderwijs; Drs. J. J. Ramondt

over verantwoordelijkheid in het werk.

– Forumdiscussie met nader aan te

wijzen forumleden, waarbij o.a. de

behoefte gepeild zal worden aan Post-

academiaal onderwijs.

Dinsdag 2 juni

– Gelegenheid tot discussie in een

vijftal werkgroepen met de sprekers

van de vorige middag. –

– Drs. F. J. L. 1. Breuer over onder-

zoektechnische problemen bij het

onderzoek van beleidsprocessen..

– Rapportage en evaluatie van het id

plenaire zittingen en werkgroepen be-

sprokene door Prof. Dr. J. A. A. van

Doorn, gevolgd door een plenaire

discussie tot ca. 16.00 uur.

Aanmeldingen en nadere inlichtingen

bij
SISWO, O.Z. Achter Burgwal 128,

Amsterdam, tel. (020) 24 00 75.

Herziening van de belastingwetgeving

Nu op grote schaal omzetting van particulier vermogen,

belast met inkomsten- en vermogensbelasting, plaatsvindt

in onbelast vermogen in de vorm van levensverzekeringen,

waarbij verniogensbelegging op de voorgrond staat, kan

de conclusie niet’anders luiden, dan dat wij toe zijn aan een

herziening van de belastingetgeving. Die herziening moet

mede strekken tot het
herstel van normale concurrentie-

verhoudingen tussen le vensverzekeringmaarschappijen en

de banken,
die goede beleggingsvormen hebben geschapen,

welke in hun ontwikkeling echter worden geremd door het

ontbreken van fiscale faciliteiten. .Anders dan de Consu-

mentengids
(februarinummer 1970), ben ik van oordeel,

dat de oplossing niet moet worden gezbcht in (moeilijke)
constructies, waarbij sparen en zelf beleggen fiscaal aan-

trekkelijk worden gemaakt. Het is voldoende voor het

evenwicht, dat de fiscale bevoordeling vab de levensver-

zekering wordt beperkt. . .

Jn grote lijnen moet de oplossing worden gezocht in het

herstel van de bepaling, zoals deze voorkwam in artikel

31 lid 1 onder
40
van het Besluit op de inkomstenbelasting

1941. Daarbij lijkt het reëel het percentage van
3/4%
te

verhogen tot 0,9 â 1 met verdubbeling wanneer een premie

ineens is gestort.

Voor de vermogensbelasting zou ik de vrijstelling, vervat

in artikel 8 lid 2 onder e, voor polissen van levensverzeke-

ring willen beperken door voor verzekeringen met een

stellige uitkering de som van de betaalde premies tot het
vermogen te rekenen, met dien verstande dat, zo de som

van de over de gehele looptijd van de verzekering te betalen

premies groter is dan de stellige uitkering, volstaan kan

worden met een zodanig gedeelte als overeenkomt met de

verhouding: uitkering t.o.v:,laatstgenoemd totaal. Daarbij

Mededelingen
Woudschotendagen 1970

De Woudschotendagen 1970 van de

STSWO (de Stichting Jntruniversitair

Instituut voor Sociaal-Wetenschappe-

lijk Onderzoek) zullen maandag 1 juni

en dinsdag 2 juni worden gehouden in

het conferentieoord Woudschoten te

Zeist. Het centrale thema is:
Onder-

zoek naar beleidsprocessen.

De resultaten van empirisch onder-

zoek naar beleidsprocessen op gebieden

als planologie, industriële sociologie,

onderwijssociologie en bestuurssocio-

logie zullen door verschillende onder

zoekers worden gepresenteerd, waarbij

t
.

past een vrijstelling van bijv. f. 10.000. Tegenover de enormë

toeneming van het belastbaar vermogen kan een verruiming

van de belastingvrije voet worden ingevoerd, door deze

bijv. te verdubbelen. De voordelen
zijn
duidelijk. Een groot

aantal kleine aanslagen kan dan – vervallen. De bezitters

van kleine bednijfsvermogens, voor wie dat vermogen

eienljk geen extra draagkracht betekent ten opzichte van

degenen die. peiisioenaanspraken hebben, worden enigszins

tegemoetgekomen, hetgeen redelijk is. Daartegenover

worden vele tientallen miljoenen guldens – zo geen

honderden miljoenen – belegd in levensverzekeringen, al

dan niet op aandelenbasis, in de belastingheffing betrokken,

hetgeen de vrijstellingsverruirning aan de voet niet alleen

zal compenseren doch ook nog een extra opbrengst zal

geven ten laste van degenen, die dat ook wel kunnen be-

talen.

C.
P. A. Bakker

303

Eurona-

Gedurende een aantal jaren heeft de

gemeenschappelijke landbouwpolitiek

als het paradepaard van de EEG ge-

golden: door de instelling van de ge-

meenschappel ijke marktorganisaties

leek het alsof de agrarische gemeen-

schappelijke markt zich veel sneller

ontwikkelde dan die op andere gebie-

den. Die schone schijn is reeds enige

tijd aan het verbleken. Sinds het be-

staan van een grote melkplas die maar

niet kon worden opgenomen en van

een steeds hoger wordende boterberg

tot de publieke opinie is doorgedrongen,

is het paradepaard tot trekpaard ge-
degradeerd, en de neiging neemt toe

te beweren dat dit trekpaard ook nog

achter de wagen is gespannen in plaats

van ervoor. De publikatie van het plan-

Mansholt, bedoeld om een schok-

effect teweeg te brengen in de agrarische

wereld, heeft inderdaad dat doel be-

reikt. S. Francois Donat
1
heeft nage-

gaan tot welke reacties het plan aan-

leiding heeft gegeven: alle schakeringen

van openlijke minachting tot enthou-

siaste instemming heeft men in de pers

weerspiegeld kunnen zien. De pole-

mieken hebben voor ieder die liet nog

niet wist duidelijk kunnen maken dat

de landbouw niet is ,,une activité

conime les autres” en dat zij niet alleen

een broodwinning vormt maar tevens

,,une manière de vivre” meebrengt

waaraan ideologische aspecten zitten.

De monetaire operaties waaraan ver-

leden jaar zowel Frankrijk als de

Bondsrepubliek Duitsland zich hebben

moeten onderwerpen hebben overigens

de trekpaardfunctie van de landbouw-

politiek opnieuw kenbaar gemaakt: de

overheden zowel als het grote publiek

zijn zich sterker bewust gewôrden van

het feit dat een gemeenschappelijke

markt zonder een gemeenschappelijke

monetaire basis op den duur niet kan

blijven bestaan. Dat de gemeenschappe-

lijke landbouwprijzen in rekeneen-

heden worden uitgedrukt heeft dit

bewustzijn gemakkelijker doen door-
dringen, maar ook als die prijzen van

de aanvang af in nationale valuta

waren genoteerd, zou het effect van

devaluatie en revaluatie voor het vrije

verkeer van landbouwgoederen een

even groot probleem hebben opge-

leverd. Leonard Gleske
2
heeft kort

geleden op heldere wijze uiteengezet

dat een duurzame oplossing van dat

probleem niet alleen afhankelijk is

van een verbetering van het monetaire

instrumentarium waarover de Gemeen-

schap kan beschikken, maar evenzeer

van een beter marktevenwicht voor

landbouwprodukten.

Het lijkt bijna of gemakkelijker

overeenstemming bereikt zal lunnen

worden over het eerste dan over het

laatste. Terwijl de ministers van finan-

ciën in Parijs een opmerkelijke eens-

gezindheid ten toon schenen te spreiden

over de noodzaak en de mogelijkheid

binnen tien jaar de monetaire unie te

verwezenlijken, zijn de ministers van

landbouw niet in staat gebleken ge-

durende de afgelopen maand ook maar

één stap verder te doen op weg naar

een samenhangend geheel van maat-

regelen ter sanering van de landbouw-

markten. Volgens de Belgische voor-

zitter Héger was het niet eens nodig

van de laatste zitting (2-3 maart ji.)

notulen te maken: nien kon volstaan

met naar die van de voorgaande ver-

gadering te verwijzen. Intussen: ook

hier kan de schijn gemakkelijk be-

driegen. Voor de gezagsdragers die de

monetaire plannen moeten uitwerken,

is het uur der waarheid nog niet ge-

slagen, al komt het niet rasse schreden

naderbij. Op de conferentie van Parijs
zijn nieuwe ,,plannen” ter tafel gelegd

waaraan de namen Schiller en Colombo

zijn verbonden. Van oudere datum is

reeds het plan-Werner. ,,ll y a en effet
beaucoup de Ministres qui accrochent

leur nom â un plan” heeft Jean Rey

ironisch opgemerkt.

De Commissie der Europese Ge-

meenschappen heeft thans haar eigen
,,plan par étapes”, waarom de Haagse

topconferentie had verzocht, aan de

Raad gezonden. Het verwerpt de in

Den Haag reeds gebleken en in Parijs

bevestigde controverse over de voor

rang van de monetaire of de economi-

sche unie: ,,er mag geen voorrang

gegeven worden aan het ene element

boven het andere”. Binnen de Gemeen-

schap moet het doel zijn de voorwaar

den te realiseren waarvan het functio-

neren van de gemeenschappelijke markt

als één geheel afhankelijk is, dat wil

zeggen het verwezenlijken van uniforme

mededingingsvoorwaarden door fiscale

harmonisatie, door de mogelijkheid

een beroep te doen op de kapitaalmarkt

,,dans des conditions identiques dans

toute la Communauté” en door het

uit de weg ruimen van structurele

onevenwichtigheden van regionale en

sociale aard. In haar betrekkingen tot

de buitenwereld nioet de Gemeenschap

als één, enkel monetaire, Gemeenschap

optreden wat vooronderstelt een ge-

meenschappelijk monetair beleid, ge-

meenschappel ijk gedragen risico’s en

een gemeenschappelijke monetaire soli-

dariteit. Daartoe is de interne stabili-

teit van de wisselkoersen noodzakelijk

en die kan alleen weer gehandhaafd

worden. als de conjuncturele ontwik-
kelingen in elk van de Lid-staten niet

elkaar vereriigbaar zijn. Om dit alles

te bereiken wil de Commissie in drie

fasen verschillende doeleinden ver-

wezenlijken:

– in de eerste fase (1970/71): een begin

maken met de verplichte coördinatie

der economische politiek, verruiming

van de geliberaliseerde kapitaalbe-

wegingen, ontwikkeling van een systeem

van onderlinge monetaire hulp op

middellange termijn (het systeem voor

de korte termijn is reeds op 9 februari
in werking gesteld), harmonisatie van

de accijnswetgeving, vaststelling van

grenzen waarbinnen elk land zijn

wisselkoerspariteit kan laten fluctueren;

– in de tweede fase
(1972/75):
ver

sterking van de coördinatie der econo-

mische politiek; uniform maken van

de heffingspercentages voor de BTW

en de accijnzen; harmonisatie van de

belasting op ondernemingswinsten; be-

perking van de fluctueringsmarge der

wisselkoerspariteiten en definiëring van

de richtlijnen voor de kredietpolitiek

der Lid-staten;

– in de derde fase(l975/78): opheffing

van de belastinggrenzen en instelling

van een gemeenschappelijke kapitaal-
markt; vaste wisselkoerspariteiten on-

derling; oprichting van een Europees

reservefonds. Dit laatstë zou in 1978,

of ten hoogste twee jaar later in werking

moeten treden.

Men moet afwachten of het de Raad

gemakkelijker zal blijken te vallen over

1
,,Problènies de l’Europe”, (XII) 1969,

No. 43, blz. 12-27.
2
L. Gleske: Wöhrungspolilik undAgrar-

markt in der EWG, in ,,Europa-Archiv”,

1970, nr. 1, b/z. 15-23.

304

dit pakket overeenstemming te berei-

ken dan’ over het plan-Mansholt. De

Commissie heeft nog enige-tijd nodig

voordat zij ook de structuurmaat-

regelen, in dat plan uitgestippeld, in

concrete verordeningsvoorstel len zal

hebben geformuleerd. Het is nauwelijks

te verwachten dat de Raad over het

overschottenvraagstuk zal kunnen be-

sluiten zonder deze voorstellen althans

te kennen. Minister Héger heeft gelijk

als hij opmerkt dat het, in een expan-

derende economie, onmogelijk is van

één speciale groep te verlangen dat zij

vermindering van liet inkomen aan-

vaardt zonder dat daar doeltreffende

compensatiemaatregelen tegenover

staan.

Tntussen lijkt het erop dat de corn-
promissenmakers (zie vorige kroniek,

ESB
van Ii februari jI., blz. 169-170)

inderdaad de steen der wijzen gevonden

hebben, zodat de teksten die de ver-

dragswijziging bel icharnen inzake de

budgetprocedure en de vervanging van

de bijdragen der Lid-staten door eigen

middelen, op 20 maart a.s. getekend

zullen kunnen worden. Vanaf 1975

zal het Europees Parlement in elk geval

de vrijheid hebben, binnen bepaalde

grenzen waaraan ook de Raad gebon-

den is, de uitgaven te verhogen voor

zover die niet verplicht voortvloeien

uit het Verdrag of uitvoeringsvoor

schriften daarvan. Voor deze laatste

categorie blijft de thans bestaande

procedure, volgens welke de Raad het

laatste woord heeft, van kracht.

Ook met betrekking tot de voorbe-

reiding van de toetredingsonderhande-

lingen is enige vooruitgang geboekt. De

voornaamste punten zijn: gelijke over-

gangsperiode voor landbouw en in-

dustrie en volledig lidmaatschap voor

de toetredende landen vanaf het ogen-

blik waarop de overgangsperiode be-

gint. Over de duur van die overgangs-

periode zal de Gemeenschap zich waar-

schijnlijk pas uitlaten gedurende de

onderhandelingen, als ook dekandidaat-

leden hun problemen en daarmee

samenhangend hun wensen te dien aan-

zien zullen hebben kenbaar gemaakt.

Het gesprek over de institutionele

vraagstukken en de onderhandelings-

procedure (gemeenschappelijk of niet,

één woordvoerder of twee: de Com-

missie voor de vraagstukken van ge-

meenschappelijk beleid, de voorzitter

van de Raad voor de institutionele en

,,politieke” vragen) is eveneens op

gang gekomen. Het lijkt er waarachtig

op dat de Gemeenschap inderdaad in

staat zal zijn, in juli de onderhande-

lingen te openen! Dat is belangrijker

dan het een of andere Britse witboek

waarmee de heer Wilson overigens best

uit de voeten kan. Hij heeft immers alles

voorzien? De extreem pessirnistische

veronderstellingen overtreffen die van

Douglas Jay en de zijnen, van de meest

optimistische had zelfs de meest fer-

vente voorstander van toetreding niet

durven dromen. Vader Henry heeft alles

voorzien: het kan vriezen en het kan

dooien; maar gesteld dat het te hard

vriest, dan doet hij niet inee.

Europa-Instituut Leiden

Magazien

beleid (Dr. A. Bosman), ruimtelijke

ordening (Dr. L. Bak), ontwikkeling

en bedrijfsbeëindiging (Mr. L. J. van

der Ark) en de menselijke kant (A. L.

den Broeder).
Aan de auteurs die een beleidsonder-

deel voor hun rekening hebben ge-

kregen, is gevraagd ,,de in de Nota ge-

volgde gedachtengang en -de in dit

staatsstuk tot uiting komende visie

kritisch te beoordelen en, wanneer en

voorzover naar hun oordeel een derge-

lijke visie in de Nota ontbreekt, de

eigen gedachten omtrent het beleid in

de komende jaren (voor het hun ter be-

werking gegeven deel) te formuleren”.

Aldus is een zeer aantrekkelijk num-

mer tot stand gekomen, dat wij een

ieder die zich interesseert voor het wel

en vee van het midden- en kleinbedrijf

ter lezing aanbevelen. Het is onnioge-

lijk hier recht te doen wedervaren aan

het geheel van opvattingen dat in dit

,,nota-nummer” is neergelegd. Wij

moeten daarom volstaan niet het veer-

geven van slechts enkele uitspraken.

– Over de reacties op de nota’s:
de

voornaamste oorzaak van de minder

goede ontvangst van de nota’s is te

wijten aan het feit dat vele bedrijven in

het midden- en kleinbedrijf als onder-

nemingen worden gezien, wat ze in

feite niet zijn (Prof. Schrijvers).

– Over research:
de behoefte aan meer

en beter onderzoek is zo langzamer-

hand wel voldoende uitgesproken. Het

maken van een plan zal in dit stadium

op niet te grote moeilijkheden meer

stuiten, maar het moet dan wel eens

consequent worden uitgevoerd (Dr.

Tiemstra).

– Over het mededingingsvraagstuk:
het

beleid van de verantwoordelijke be-

windslieden ten aanzien van het mede-

dingi ngsvraagstuk is fragmentarisch,

mist een conceptie en is bovenal veel

te langzaam (Mr. Van Muiden).

– Over fiscale en Juridische aspecten:

het vraagstuk van de oudedagsvoor-

ziening en de financiering met eigen

vermogen van de zelfstandige, voor

persoonlijke rekening werkende onder-

nemer, dient te worden opgelost in de

sfeer van de inkomstenbelasting en niet

door omzetting van zijn bedrijf in een

naamloze vennootschap of in een be-

sloten vennootschap met beperkte aan-
sprakelijkheid (Mr. JJsselmuiden).

– Over de ruimtelijke ordening:
de

Nota geeft onvoldoende zicht op de

beleidsvisie, welke ruimtelijke ordening

én midden- en kleinbedrijf elk voor

zich en in hun onderlinge samenhang

verdienen (Dr. Bak).

Over ontwikkeling en bedryfsbe-

eindiging:
elke zinspeling op de nood-

305

1

Midden- en kleinbedrijf

De redactie van het tweemaandelijkse

tijdschrift
Kroniek van het A,nhacht/

Klein- en Middenbedryf
heeft een

dubbelnummer (jrg. 24, no’s 1/2, janu-

ari/april 1970) van 119 blz. gewijd aan

de in november van het vorige jaar ver-

schenen Nota Midden- en Kleinbedrijf

1969. Prof. Dr. Mr. A. F. H. C. Schrij-

vers en Dr. J. P. 1. van der Wilde leiden

niet een tweetal ,algernene verhandel in-

gen deze publikatie in. Eerstgenoemde

trekt een vergelijking tussen de Midden-

standsnota’s 1954, 1959 en 1969, waar-

na Dr. Van der Wildé (dezelfde auteur

die in
ESB
van 18 februari ji. een kri-

tische beschouwing aan de Nota wijdde)

het ontbreken van het integratie-aspect,

waarmee bedoeld wordt de integratie

van het beleid tav. het midden- en

kleinbedrijf in het totaal sociaal-econo-
misch beleid, in beschouwing neemt.

Na deze algemene artikelen komen

achtereenvolgens aan de orde de be-

langrijkste beleidsonderdelen, die in de

Nota behandeling hebben gekregen:

onderwijs (J. an Hemert/J. Berends),

voorlichting (Mr. H. D. M. Lambooij),

research (Dr. N. – Tiernstra), ordelijk

economisch verkeer (Mr. G. van Mui-

den), gegarandeerde kredietverlening

(H. Post), fiscale en juridische aspecten

(Mr. Th. S. TJsselniuiden), regionaal

zaak van een ontwikkelingsstrategie en

van een ontwikkelings- en voorlich-

tingsapparaat van brede allure ont-

breekt (Mr. Van der Ark).

– Over de menselijke kant:
gevoelens

van twijfel, onzekerheid en ironie over-

heersen. De vaagheid van de Nota

wekt deze gevoelens op, de lacunes in

de. Nota maken ze onvermijdélijk, de

onaanvaardbare economische eenzijdig-

heid van de Nota gebiedt tot het ken-

baar maken van die gevoelens (A. L.

den Broeder). –

Overheid
en sport

Dezer dagen verscheen het derde

nummer van het nieuwe tijdschrift

Openbare uitgaven,
een kwartaalpubli-

katie van de Stichting Instituut voor

Onderzoek van Overheidsuitgaven. Het

bevat o.a. een uitvoerig artikel van
Drs. H. M. van de Kar over ,,Sport

en de Algemene Middelen”, waarin

deze schrijver er allereerst op wijst dat

de financiële steun die de overheid ver

leent aan de sportbeoefenaren, de

laatste jaren sterk in omvang is toege

nomen, nI. van f. 40,8 mln. in 1960 tot

f. 226 mln. in 1968 of van bijna 0,4%

tot bijna 0,9% van de totale overheids-

uitgaven. Vervolgens voorziet Drs. Van

de Kar de belangrijkste motieven die

worden aangevoerd om deze geldelijke

steun te rechtvaardigen, van interes-

sante kanttekeningen. Hierbij maakt hij

gebruik van enkele begrippen uit de

leer der openbare finaniën.

De volgende argumenten worden

onder de loep genomen: 1. sport-

beoefening bevordert de volksgezond-

heid; 2. sportbeoefening heeft een vor-

rnende en sociale waarde; 3. er is een

aanzienlijk tekort aan sportaccommo-

daties; 4. sportbeoefening verhoogt de

arbeidsproduktiviteit;
5.
het nationaal

prestige is gediend met internationale

sportsuccessen van landgenoten; 6. het

ontbreken van voldoende lichamelijke

conditie zou een gevaar kunnen in-

houden voor de defensieve capaciteit

van ons land. –

Na deze zes motieven kritisch te

hebben bezien, merkt Drs. Van de Kar

op dat er slechts bij de laatste twee

duidelijk sprake is van collectieve as-

pecten, nI. het nationaal prestige en het

defensieve voordeel, en dat de overige

argumenten de
bij
de overheid aan-

wezige ,,merit want” ten aanzien van

de sportbeoefening tonen. Dit laatste

wil zeggen dat het de overheid niet gaat

om een corrigerend optreden bij een

tekortsch ietend marktmechanisme,

doch om een bewuste beïnvloeding van

de verbuikspatronen der burgers. t5e

schrijver vervolgt dan:

,,De vraag rijst in welke mate en op

welke wijze de individuele preferenties

door de overheid beïnvloed zouden

moeten worden. Wanneer de consumen-

tensoevereiniteit – in engere zin – zo-

veel mogelijk gerespecteerd wordt, dan

zou de geldelijke steun voor sport in

het algemeen ter beschikking kunnen

worden gesteld van de particuliere sec-

tor. Indien echter het stimuleren van

sportbeoefening plaatsvindt op grond

van bepâalde aspecten van de sport,

dan is slechts een op deze aspecten ge-

richte bestemming van overheidsgelden

verantwoord. Het gaat immers niet al-
leen om de belangen van de genieters,

de consumenten, doch evenzeer om de

belangen van aegenen die de middelen

opbrengen”.

Drs. Van de Kar zegt, het niet eens te

zijn
met het oordeel van de Nederlandse

Sport Federatie, dat de overheid niet

moet trachten door middel van subsi-

diëring uitte maken wat meer of minder

belangrijk is in de sport. Hij vindt

namelijk dat ,,bevoogding” door de

overheid en subsidiëring uit het oog-

punt van ,,merit wants” per definitie

hand in hand gaan. Een o.i. juiste uit-

spraak.

De economie van Israël

Israël heeft met ernstige economische

moeilijkheden te kampen, moeilijk-

heden waaraan de geweldige defensie-

inspanningen waartoe het zich genood-

zaakt ziet, uiteraard niet vreemd zijn.

De tekorten op de handels- en betalings-

balans nemen voortdurend toe. De rege-

ringspolitiek is er in verband hiermee
op gericht een redelijke economische

groei te combineren met zo stabiel mo-

gelijke lonen en prijzen. Maar âls de

economie groeit met het percentage

waarop de hoop is gevestigd (9%),

zullen de lonen naar verwachting wor-

den opgedreven vanwege de toenemen-

de vraag naar, vooral geschoolde,

arbeidskrachten. Natuurlijk zal Israël

doorgaan met het inzetten van Ara-

bieren uit de bezettegebieden, waarvan

er reeds ongeveer 30.000 zijn tewerk-

gesteld. Dit aantal kan gemakkelijk

worden opgevoerd tot 50.000. En

immigratie zou voor nog eens 50.000

tot 60.000 arbeidskrachten kunnen zor

gen, maar alles bij elkaar is dit niet

voldoende om het ernstige tekort aan’

geschoolde arbeidskrachten te over-

winnen.

Dit en nog meer schrijft
The Econo-

mist
(in het nummer van 7-13 maart

jI.) in een artikel over ,,The Cost of

.Remaining Israel”. Het blad ziet slechts

één oplossing voor Israël om uit de

economische moeilijkheden te geraken:

devaluatie en wel op korte termijn,

Internationale onderneming
met hoofdkantoor in Amsterdam en vestigingen in geheel

Europa zoekt contact met gegadigden voor de functie

w’iskUndïg econoom

Het is de bedoeling voor deze functie iemand aan te trekkèn die zowel wetenschappelijke pro-

blemen fundamenteel kan doordenken, als ook de toepassingsmogelijkheden op commercieel of

produktietechnisch gebied kan taxeren. Hij zal daarbij zeer nauw moeten samenwerken met

leidinggevende functionarissen uit commerciële, administratieve en produktietechnische sectoren,

in binnen- en buitenland. Gezien de opbouwfase waarin de computerisering zich in dit bedrijf

bevindt zal niet alleen kennis van de bouw vdn systemen maar ook een duidelijke belangstelling

voor de hiermee samenhangende hardware problematiek gewenst zijn. De gedachten gaan uit

naar een jong academicus, econoom of accountant die reeds praktijkervaring heeft opgedaan

dan wel zich in zijn studie met systeemontwerp heeft beziggehouden. Leeftijd niet ouder dan 35

jaar; wetenschappelijke belangstelling strekt tot aanbeveling. Salaris ongeveer f35.000,—.

Belangstellenden worden verzocht hun uitvoerige schriftelijke sollicitaties te richten onder

nummer ESB 12-2 postbus 42, Schiedam.

306

r

wtnt ,,A rapid devaluation would not

only,reduce the pressure on imports,

it would also encourage the flow of

foreign capital (there. was a noticeable

drop in the last half of 1969). Finally,

of course, it would speed up the shift

of resources into import-substitution

and export industries that Israel so

badly wants”.

Tot dusver heeft Israël het meeste

succes geboekt aan zijn importzijde,

speciaal wat wapens betreft. Het heeft

daarbij namelijk meer gelet op
zelf-

voorziening dan op prijzen. In feite

produceert Israël volgens
The Econo-
mist
al zijn munitieen lichte wapenszelf.

Voor commerciële goederen ligt het

moeilijker. De beste resultaten heeft dit

land nog geboekt met chemicaliën en

textiel. Maar met een binnenlandse

markt van slechts 2/
4
mln, ziet Israël

zich geconfronteerd niet alle klassieke

problemen van het concurreren op de
wereldmarkten. Vandaar dat nauwëre

commerciële banden met de EEG voor

Tsraël zo belangrijk zijn. Het heeft nu

in jrincipe een overeenkomst met de

EEG voor een partieel p?eferentieel

systeem, maar het hoopt uiteindelijk

een vrijhandeissysteeni te bereiken.

The Economist
merkt hierbij op: ,,This

is fine in principle. But once again,

gïven the state of Tsrael’s infant

industries, it would make a lot rnôre

sense after a substantial devaluation”.

Hoe dit ook
zij,
het is te hopen dat

Israël erin slaagt zijn economische

problemen spoedig te overwinnen. Het

ondervindt al narigheid genoeg d.W.

(11)

katholieke universiteit nijmegen

UNIVERSITAIR REKENCENTRUM

In verband met ontstane vacatures en uitbreiding kunnen worden aangesteld

ten behoeve van

SECTIE ADVIES EN PROGRAMMERING

een

STATISTICUS

een

STATISTISCH

ANALIST

• voor het verstrekken van adviezen

met betrekking tot het gebruik van tafel.

rekenapparatuur of van de computer,

alsmede tot codering van gegevens;

• voor het statistisch verwerken van

ge’gevens, verkregen bil medisch-biolo-

gisch onderzoek.

Vereist is het diploma statistisch analist

(alg. ged.), alsmede enkele iaren ervaring
in de toepassing van mathematisch.statis.

tische methoden en bekendheid met de

verwerking middels een computer. Kennis

van een der programmeertalen, bij voor-

keur Fortran, is gewenst.

Het bezit van een diploma Wetenschap.
pelijk Rekenaar A of M.O. A’Wiskunde

strekt tot aanbeveling.

voor toepassing van mathematisch-statis-

tische methoden op gegevens van me-

disch-biologische aard.

Het bezit van het diploma statistisch

analist (alg. ged.) is gewenst.

Kennis van een der programmeertalen,

bij voorkeur Fortran, strekt tot aanbeve’

ling.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van leeftijd, opleiding, ervaring en verlangd

salaris kunnen worden gericht aan het Hoofd van de Personeelsdienst van de Faculteit

der Wiskunde en Natuurwetenschappen, Driehuizerweg 200 te Nijmegen.

‘307

Hogovens Ijmuiden vraagt voor de

hoofdafdeling Deelnemingen een jonge econoom

– tot circa 30 jaar – met’enige ervaring, zo

mogelijk verkregen in een industriële

onderneming.

Als stafafdeling van de raad van bestuur heeft

genoemde hoofdaf.deling onder meer de taak

het c ntact te onderhouden met de tot het

Hoogovenconcern behorende

werkmaatschappijen, de gang van zaken bij de

maatschappijen te analyseren en de raad van

bestuur daaromtrent te adviseren.

Sollicitaties met beschrijving van opleiding en

ervaring worden, onder vermelding van ons
nummer ED 134, ingewacht bij de afdeling

Management Ontwikkeling.

In vërband met een verdere uitbreiding van de
hoofdafdeling Deelnemingen kunnen ook pas

afgestudeerde bedrijfseconomen van hun
eventuele belangstelling voor functies in het

kader van bovengenoemde afdelingtaken blijk

geven.

Nadere inlichtingen, zowel over de
bovengenoemde vacature als over de

mogelijkheden voor jonge bed rijfseconomen,

kunnen telefonisch worden verkregen bijde

heer E. Boersma, tel. 02510-91284.

HOOGOVENS IJMUIDEN

Econoom voor

0

Deelnemingen

kom

/ S.

308

Auteur