Ga direct naar de content

Jrg. 54, editie 2713

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 17 1969

ECONOMI’SCH=STATIS
i
TISCHE BERICHTEN

17 september 1969

54e jrg.

No. 2713

Verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Een eerste indruk
H. C. Bos; R. Iwema; L. H. Klaassen;
H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit

REDACTEUR-SECRETARIS:
van de Miljoenennota 1970 is noodzakelijk een vluchtige. Weinig ruimte

P. A. de Ruiter
om de rjstebrjberg om en om te keren, hooguit voldoende om er enige

krenten uit te pikken.

AD)UNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
De belangrijkste krent vormt uiteraard de vergelijking met het jongste

J. van der Burg
halfjaarlijkse rapport van de Sociaal-Economische Raad. Daaruit springt

vooral naar voren de in de afgelopen maanden zozeer bediscussieerde

combinatie van BTW-verhoging en infiatiecorrectie in de I.B.-tarieven.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
Op het eerste gezicht lijkt het of de aanbeveling van de SER in de wind is
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
geslagen. De infiatiecorrectie zal namelijk voor tweederde (en niet voor de

helft zoals de SER suggereerde) ten gunste van 1970 komen; de omzet-

belasting (het belaste woord ,,BTW” is geweerd in de stukken) zal wél in
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
1970 reeds worden verhoogd.

J. Geluck
Bij nader inzien valt het mee. De omzetverhoging zal niet zo veel om het

lijf hebben; enige voedingsmiddelen zullen zelfs naar het lagere tarief

worden overgebracht. Het resultaat zal op jaarbasis een verhoging van de


prijsindex van de gezinsconsumptie ,,slechts met globaal
1/O/

inhouden
j.

•u:r.iui’


Door de ingangsdatum bovendien op 1 juli te stellen is voor 1970 het

effect nog de helft daarvan. Dit lijkt dus verwaarloosbaar klein te zijn.

Een

eerste

indruk …………….893
Alleen hoe globaal is ,,globaal”? Deze regering heeft zich eerder reeds

schromelijk verkeken op het effect van de nieuwe omzetbelasting voor de

Dr. C.
de Galan:
prijsbeweging. Niettemin verdient zij op dit punt het voordeel van de

twijfel, waakzamer als zij nu toch geworden moet zijn door de ervaringen
Een uitnodiging die geen aandacht
van het afgelopen jaar.
verdient ……………….. ….

894
Is het prijseffect van de verhoging van de omzetbelasting inderdaad

gering, dan zal men
uit dezen hoofde
tegen de doorvoering van tweederde
Prof. Dr. A. J.
Reitsma:
(f. 600 mln.) der infiatiecorrectie in de I.B.-tarieven in 1970 weinig bezwaar
Wisselkoersvariaties

en

econo-
kunnen maken. Dat zal men hooguit kunnen doen als resultaat van een
mische

integratie ……………..

897
afwegingsproces tussen enerzijds de noodzaak van f. 600 mln. I.B.-verlaging

(ook al is het dan geen echte verlaging, maar slechts het ongedaan maken
Dr. J. D.
de Haan, m.b.a.:
van een stiekeme verhoging) en anderzijds de noodzaak van grotere taak-

De kosten van de weg, een moment-
uitbreiding van de overheid dan in deze Miljoenennota wordt voorzien.

opname

…………………..902
Voor de laatste is echter nauwkeuriger bestudering van de afzonderlijke

begrotingshoofdstukken vereist.

N o t
i
t
i
e s
:

.
De verhoging van de omzetbelasting zal in 1970 f. 105 mln. opbrengen.

Quousque tandern

………….901
De infiatiecorrectie met tweederde kost daarentegen f. 150 mln. meer dan

Het gebruik van het Nederlandse
de door SER bepleite correctie met slechts de helft in 1970 (f. 450 mln.).

wegennet ………………. . …

904
Een eenvoudig rekensommetje leert dan dat

blijvend binnen het kader
van de SER-berekening

voor f. 45 mln. meer dekking zou moeten

M e d ed e 1
i
n ge n’…………..900
worden gezocht dan de SER reeds daartoe als mogelijkheden .aangaf.

Het lijkt er echter niet op. Waaruit wij tevreden constateren dat wij geen

Geld- en kapitaalmarkt

906
.

.

Recentepublikaties ……907

1
Daar zal bovendien, in vergelijking met de SER-aanbeveling, een verruiming
van het reële besteedbare inkomen van
1/0/
tegenover staan, als gevolg van de
,i.j 1411 i-i
i
4:.’L.x.]a1 1:[.1uJ’]4I
geringere verschuiving naar 1971 van de infiatiecorrectie in de I.B.-tarieven.

893

r

ongelijk hadden toen wij op 2 juli ji. de rekensom van de

SER wat simplistisch achtten.

Hoé simplistisch zal vooral het bedrijfsleven ervaren.

De door de werkgevers toch reeds als een dure concessie

(terwille van de rust aan het loonfront in 1970) beschouwde
aanbeveling in het SER-rapport de afbreking van de omzet-

belasting op investeringen te vertragen, heeft de heer

Witteveen gretig opgevolgd. Alleen wil hij de vertraging

nog groter maken, hetgeen het bedrijfsleven in 1970 liefst

nog f. 190 mln. meer zal gaan kosten dan de toch al niet

onaanzienlijke f.’ 250 mln., gesuggereerd in het SER-
rapport. Bovendien wordt de teruggaaf van de omzet-

belasting op voorraden nog enigszins vertraagd. Dekking

wordt bovendien nog verkregen door o.a. handhaving
van het oorspronkelijk als tijdelijk bedoelde 46e, punt

van de vennootschapsbelasting. Waarschijnlijk geen

schokkende mededeling voor de NV’s. Het betekent

immers ,,geen verzwaring van druk in verhouding tot

de bestaande toestand”, zoals de Miljoenennota meent.

Hetgeen op zichzelf niet onjuist is. Hopelijk gaat van deze

motivering evenwel geen precedentwerking uit op toe-

komstige belastingmaatregelen. Een belastingverhoging

het eerste jaar acceptabel maken door haar als tijdelijk

voor te stellen en dan de definitiefmaking het tweede

jaar te motiveren met het argument dat rpen nu
,
toch aan

de druk ervan gewend is, lijkt ons geen lichtend voorbeeld

van zindelijk denken in de openbare financiën, hoe be-

trekkelijk onbelangrijk de fiscale gevolgen ook kunnen zijn.

Een enkele opmerking over, de uitgavenzijde van de

Miljoenennota 1970. Ook al zeggen
uitgaventotalen,

zo lang je niets weet over de doelmatigheid van specifieke

uit gaven
categorieên,
heel weinig, het heeft niettemin een

zekere indicatieve waarde te weten dat het aandeel van

onderwijs en wetenschappen bijvoorbeeld in het totaal
van de begroting opnieuw zal toenemen en in 1970 ca.

27% van de totale rijksuitgaven zal uitmaken, ofwel

7,8% van het netto nationale inkomen tegen marktprijzen,

tegen in 1965 nog 6,4%. JIet aandeel van het wetenschap-
pelijk onderwijs is het sterkst toegenomen in die vijf jaren,

van 1,3% tot 1,9% van het nationale inkomen. Voor het
overige onderwijs beliep de stijging van 5,1% tot 5,9%.

De laatste tijd kan men vrij veel pleidooien aantreffen

voor handhaving of zelfs verhoging van onze ,,veiligheids-

premie”, waarmee dan het relatieve peil van onze defensie-

inspanning wordt bedoeld, relatief zowel ten opzichte van

de totale Nederlandse overheidsuitgaven, als ten opzichte

van deze inspanning in andere westelijke landen. Het feit

dat het aandeel van Defensie in het nationale inkomen

opnieuw iets zal dalen (van 4,0% in 1969 tot 3,9% in 1970)

zal voor dit soort pleidooien opnieuw voedsel verschaffen.
Pleidooien die wij eerlijk gezegd nooit goed begrijpen, ook

niet wanneer het om andere departementen gaat. Die

fixatie op een bepaald percentage (hetzij van nationaal

inkomen, hetzij van het totaal der overheidsuitgaven) lijkt

ons een weinigzeggende maatstaf voor de beoordeling van

de mate waarin de betreffende overheidstaken worden

vervuld. Ook daarvoor is bèstudering van de afzonderlijke

begrotingshoofdstukken gewenst.

dR

• ESB

Komt nog uitvoerig terug op de

miljoenennota 1970!

Een uitnodiging dii
.

Aantekeningen bij . de oratie van

In het openingsstukje van
ESB
van 27 aug. jl. werd door

dR de aandacht van de H.H. economisten gevraagd voor

de in druk verschenen Delftse oratie van H. J. van Zuthem,

die De geloofwaardigheid van onze economische orde
heet.

dR verwijt Van Zuthem wel enkele dingen, maar meent

toch dat hij een bijdrage heeft geleverd tot het proces

van bewustwording. Ik geloof dat
niet
en ik meen ook

dat zeker economisten hun aandacht beter aan andere

publikaties, kunnen schenken. Van Zuthem heeft een heel

slecht verhaal geschreven en dat is te betreurenswaardiger

omdat het thema,
de economische orde,
beter verdient.

Niet alleen staat het algemeen in de aandacht, maar ook

is er de laatste tijd vooral in Groot-Brittannië en de

Verenigde Staten veel over verschenen dat wél waarde-

vol is.

Een belangrijk bezwaar tegen Van Zuthem is al meteen,

dat hij het begrip economische orde niet definieert en zelfs

niet omlijnt. Gewoonlijk wordt er onder, verstaan de

Organisatie van het economisch leven, de wijze van coördi-
natie van economisch handelen, de mate van decentralisatie

en democratisering van economische beslissingen. Het

staat natuurlijk iedereen vrij om daar van af te wijken,

maar dan zou men toch enige omschrijving verwachten.

Van Zuthem heeft er een ratjetoe van gemaakt. De machts-

verdeling zit er in en ook de inkomensspreiding. De ,,toe-
nemende zorgvuldigheid waarmee de belangen van werk-

nemers worden behandeld” is eveneéns ,,een verandering

van de economische orde zelf”. Waarschijnlijk worden

ook de produktiejacht, de ,,dodeljke ernst waarmee wij

onze eigen behoeften primair stellen” en de water- en

luchtverontreiniging tot de economische orde gerekend.

Er is zelfs reden om aan te nemen dat het gehele econo-

misch handelen, het beleid en het behoeftenpatroon bij

Van Zuthem vallen onder het begrip economische orde.

Op blz. 10 en 11 blijkt het dan ook te gaan over ,,onze

economische werkelijkheid” en dat is natuurlijk wel een

erg ruim begrip.

Nu kan men dit op het eerste gezicht een woorden-

kwestie vinden. Maar er is mi. meer in het geding. Niet

alleen getuigt deze behandeling van een grote vaagheid en

onzorgvuldigheid. Ook komt de schrijver aan een ver-

gelijking met andere orden dan de onze niet toe. Maar

bovendien wordt het onduidelijk waarvan Van Zuthem
nu eigenlijk de (on)geloofwaardigheid wil behandelen.

Trouwens, ook de term geloofwaardigheid is mij. niet

helemaal helder. Gaat het in wezen niet om de aanvaard-

baarheid of de doeltreffendheid?

INKOMENSVERDELING EN SCHAARSTE

Van Zuthem spreekt eerst over de inkomensverdeling.

,,Zeer grote inkomensverschillen kunnen de geloofwaardig-

heid van de economische orde aantasten”. Aangezien aan

de welvaartsgroei in dit verband een beperkende invloed

wordt toegeschreven, zal wel bedoeld zijn’ dat ernstige

894

gee n aandacht verdient

an
Zuthei.

mateiièle armöede de drjfveer.is
. Die armoede is er niet

meer over de brede lijn, maar nog wel voor bepaalde

groepen. ,,De vraag is alleen, of deze armoede het gevolg

is van onze economische situatie of van onze inkomens-

politiek. Het laatste lijkt mij te verdedigen”. Helaas

adstrueert Van Zuthem deze stelling niet, maar hij wil

kennelijk zeggen dat de geloofwaardigheid van de eco-

nomsche situatie
(!)
niet wordt aangetast als iets met be-

leid te verhelpen is. Dat

lijkt me twijfelachtig. ‘En geldt

het dan niet evenzeer voor de door de schrijver sterk be-

klemtoonde water- en luchtverontrein i gin g? Terloops

wordt ook over de inkomensnivellering als feit gesproken,

maar helaas opnieuw zonder bewijs.

Vervolgens bespreekt Van Zuthem de machtsverdeling

binnen de bedrijven, die afgezien van detailkritiek in grote

lijnen door de werknemers wordt aanvaard. Ik betreur

dat met de schrijver, maar meer nog dat hijover de andere

economisèhe, machten, de collectieve, niet spreekt. Deze

macht (van de overheid) breidt zich uit en dat lijkt mij een

punt van betekenis. Het sociaal-economische beleid kan

met recht worden beschouwd’ als een compensatie voor de

nadelen van en kapitalistische economische orde. De ver

zorgingsmaatschappij verandert die orde- en dat zou de
geloofwaardigheid ervan wel eens kunnen beïnvloeden,

meer dan de factoren die Van Zuthem noemt.

Als de belangrijkste-van die factoren ziet hij de idee van

de materiële schaarste. De behandelingdaarvan is ook de

kern van zijn betoog:

,,Dit idee van de schaarste is zo centraal en beheersend voor
ons denken en handelen, dat het zoals bij dergelijke ideeën
meer voorkomt, geen voorwerp van kritiek en bezinning is.
Toch is hiertoe alle aanleiding, want het ontstaan van het
schaarste-begrip hangt samen met armoede en gebrek aan pri-maire middelen. Niettemin wordt het begrip schaarste meestal
ongenuanceerd gebruikt, ongeacht of er sprake is van primaire,
secundaire of luxe behoeften. Evenmin leeft de vraag waar de
bron ligt van de behoeften, zodat er van echte en onechte
behoeften gesproken zou kunnen worden.”

Als ik het goed zie, wordt hier opnieuw een van de ge-

bruikelijke terminologie afwijkend begrip gehanteerd.

In het spraakgebruik betekent schaars: voor geld en goede

woorden nauwelijks te bemachtigen. Dat is niet bedoeld.

Voor economen is schaars een teçhnische term die betekent:

niet onbeperkt voorhanden. In die zin bestaat schaarste

natuurlijk, zoals ook al blijkt uit de onvervulde wensen van

Van Zuthem. Ik geloof dat bedoeld is dat er geen honger

en gebrek meer heerst, althans niet hier in betekenende

mate.. De dringendheid van de behoeften wordt dan

minder groot, maar dat is toch algemeen bekend?

Jammer is ook dat van primaire, secundaire en luxe

en bovendien van echte en onechte behoeften wordt ge-

sproken. Zonder nadere aanduiding zijn deze begrippen

immers onbruikbaar. Ook begrijp ik niet dat Van Zuthem

stelt dat het nastreven van materiële geneugten en de eruit

voortvloeiende produktiejacht geen voorwerp van kritiek

en bezinning zijn. Hij zit daar, naar ik aanneem, Wat beter

in dan ik, maar er is toch in de loop der tijden van reli-

gieuze zijde en door moralisten veel over gezegd? En er
wordt de laatste tijd toch heel druk over gediscussieerd,

juist ook in Nederland?

,,Toch is het duidelijk”, aldus de schrijver, ,,dat de nood-

zaak tot een alsmaar
stijgende
materiële welvaart vanuit

humanitaire overwegingen niet aanwezig is”. En de

schaarste-idee moet om die reden zelfs verworpen of ten-

minste sterk gerelativeerd worden. Hoezo? En welke over-

wegingen zijn dit dan? Toevallig vind ik voor mijzelf toe-

neming van de individuele koopkracht &Sk niet zo belang-

rijk. Maar velen staan pas aan het begin van een redejjke

consumptie en de collectieve voorzieningen, de toeneming

van de vrije tijd en de welvaartsherverdeling op wereld-

schaal, die Van Zuthem terecht belangrijk acht, vragen toch

ook om welvaartstoeneming en ze wijzen op schaarste.

– Er is nog een gevolg van het schaarste-syndroom.

,,Terecht oP ten onrechte worden we getrokken in de

tegenstelling tussen efficiency en democratie, alsof hier

sprake is van gelijkwaardige alternatieven waartussen de

mensen kunnen kiezen. In een schaarste-maatschappij zal

altijd worden gekozen voor de efficiency”. Alweer een

onbegrijpelijke passage. Gaat het nu wel of niet om een

tegenstelling? Van Zuthem meent kennelijk van wel, want

hij spreekt later van een spanning en van de democratie

die nu te financieren is. Ik geloof hier niet-erg in en meen

dat zeker in onze tijd de efficiency democratie eist. En als

het niet gaat om gelijkwaardige alternatieven, welke ver-

dient dan prioriteit? En kiezen we altijd voor efficiency?

Op staatkundig terrein toch niet?

WERKLOOSHEID EN MARKTMIECHANISME

Een derde gevolg is de ângst voor werkloosheid. Het lijkt
mij zeer dc vraag of die aan de schaarste kan worden toe-

geschreven. Eerder lijken mij in het geding het gevoel

uitgeschakeld te worden en de arbeidsethos. Dus eerder
overgeleverde waarden en normen dan de economische

orde. In het
voorbijgaan
concludeert Van Zuthem nog dat

in onze tijd ,,economische schommelingen niet in de laatste

plaats het gevolg zijn van het ongecontroleerde consu- –

meren”. In de eerste plaats is dat niet waar. Schommelin-

gen ontstaan door de investeringen, door de overheid,

door het economisch proces; de consumptie is relatief een

stabiele factor waarvan het aandeel in het nationale in-

komen ook niet toeneemt. – Maar bovendien: moet de

consumptie dan gecontroleerd worden? Dat is – op zijn

minst in strijd met het verdere betoog.

Van Zuthem concludeert: ,,Met de groei van de wel-

vaart worden de voorwaarden geschapen, waaronder wij

onze produktie kunnen richten op hetgeen wij in gezamen-

lijk overleg nodig vinden”. En ook: ,,Schaarste is een

fictie geworden, die als zelfstandig economisch motief op

misleiding berust en vervangen moet worden door

planning”. Hier snap ik nietsvan. Juist als schaarste een

ESB 17-9-1969

895

fictie is, lijkt planning mij minder nodig. Juist in de ont-

wikkelingslanden is planning een bittere noodzaak. Bij ons

overigens ook, maar dat komt omdat er nog zoveel dingen

schaars zijn en zelfs schaarser worden. De Vrije bestedings-

marge wordt groter, maar dat maakt gezamenlijk overleg in

andere fasen toch niet minder urgent?

Naast de schaarste is er nog een tweede flctie, fl1. ,,die

van de dienstbaarheid van onze economische orde. Nog

steeds is de gangbare opvatting, dat het marktmechanisme

reageert op de wensen van de consumenten”. Ik weet niet
welke gangbaarheid hier wordt bedoeld. De consumenten

zelf lijken mij deze mening over het algemeen niet toege-

daan. De economische wetenschap, die over het markt-

mechanisme het een en ander in het midden heeft gebracht,

hangt deze opvatting sinds de monopoloïde marktvormen

worden geanalyseerd ook niet meer zonder voorbehoud
aan. Overigens heeft Van Zuthem inzake de gebrekkige

dienstbaarheid natuurlijk wel gélijk, maar hij overdrijft

sterk als hij meent dat ,,de tijd waarin de wil van de con-

sumenten
kan
worden uitgevoerd voorbij is”. En hij komt

met zichelf in strijd, als hij stelt dat de huidige orde

eenzijdig dienstbaar is aan het opheffen van een vooronder-

stelde materiële schaarste. Want die veronderstelling leeft
toch juist bij de consumenten?

TEGENSTRIJDIG BETOOG

Er zou over de beschouwingen van Van Zuthem nog wel

meer te zeggen zijn, maar het bovenstaande lijkt mij vol-

doende om aan te tonen dat hij een bijzonder warrig en

tegenstrijdig betoog heeft gehouden. Het gaat hem in feite

ook helemaal niet om de economische orde. Eigenlijk wil

hij aantonen dat onze maatschappelijke waarden niet

deugen en dat ons behoeftenpatroon wijziging dient te

ondergaan.
De mythe van de schaarste is de mythe van

de verkeerde behoeften!

Nu is er vooi

de verandering van het behoeftenpatroon

best iets te zeggen. Maar ook een uiteenzetting van de per-

soonlijke opvattingen hieromtrent vraagt om enige helder-

heid. Van Zuthem bepleit eerst meer aandacht voor het
welzijn en zegt dat dit ,,ee’n ondergeschikte en concur-
rerende waarde heeft t.o.v. de materiële voortuitgang”.

Ja, concurrerend altijd natuurlijk, dat volgt uit de schaarste.

Welzijn brengt kosten met zich mee. Of meent Van Zuthern

misschien van niet? En ondergeschikt is jammer, maar dat

is niet een gevolg van het feit dat we de offers die moeten

worden gebracht niet
kunnen
opbrengen, maar van de

onwil.
Het is een kwestie van politieke keuze en ik vind het

te betreuren dat Van Zuthem hier de mythe van de on-

mogelijkheid in stand houdt. Hij bevordert daarmee het

misverstand dat de oplossing van, allerlei misstanden de
omverwerping van het hele systeem vereist. En dat leidt

tot starheid en status quo. Dat onze verkeerde keuze ,,de

heiligheid van de individuele behoeften aan goederen en

diensten” onderstreept, lijkt mij op zijn minst opnieuw
onzuiver gesteld. De behoefte aan welzijn, aan zuivere

lucht en water, is toch ook een individuele? Ten dele is zij

zelfs nu al te voldoen, op de markt. En anderdeels eist deze

behoefte een collectieve ingreep en als de politieke wil er is,

kan die best plaatsvinden.

Van Zuthem zegt: ,,Onze samenleving is ziek, omdat wij

wel de financiële en technische problemen van de ruimte-

vaart en de kleuren-TY kunnen oplossen, maar niet de

financiële en technische problemen van de ontwikkelings-

hulp, de water- en luchtverontreiniging en het parkeer

probleem”. Nu is het vraagstuk van de ontwikkelings-

landen heel wat complexer dan de andere en het vereist

een mondiale aanpak en organisatie. Maar voor de rest is

het een kwestie van willen en niet van kunnen; van priori-

teiten dus. Ruimtevaart is ook niet een zaak van econo-

mische orde en berust op een collectieve aanpak, die ook de

andere problemen zou kunnen oplossen. Op het terrein

van de water- (Nederland) en lucht-(V.S.)verontreiniging

wordt aan die oplossing trouwens eindelijk gewerkt.

Nee, het is duidelijk dat Van Zuthem voorstander is van

bepaalde politieke prioriteiten, dat hij een hogere waarde

wil zien toegekend aan het welzijn en dat hij egoïstische

drijfveren betreurt. Dat mag (en ik ben het grotendeels met

zijn voorkeuren eens), maar het ontslaat hem niet van de

plicht daarover helderder te zijn en de oorzaken goed te

analyseren.

Overigens wil de schrijver ook een andere economische

orde. Ten eerste wil hij democratischer functionerende

bedrijven. Akkoord, maar dan toch niet met de illusie daar-

door het schaarste-idee aan betekenis te laten verliezen

en een andere behoeftenschaal te doen ontstaan. Daarop
wijst bijv. deJoegoslavische orde ook niet. Het gaat hier

om een waarde in zichzelf.

Ook wil Van Zuthem de consumenten meer laten mee-

spreken. Met hun bestaande voorkeuren? En hoe? Hij

,,pleit hiermee niet voor een herstel van een liberaal markt-

mechanisme”, hoewel dit mechanisme in handen van de

overheid en overigens onder concurrentieverhoudingen

wel degelijk de consumentensoevereiniteit bevordert. Er

kleven echter grote nadelen aan, maar het aantonen daarvan

zou een behandeling van de economische orde vereisen.

Wat wil Van Zuthem dan wel?’,,Een maatschappij, waarin

menen zelf in volle bewustzijn de voorwaarden scheppen

waaronder zij willen leven”. Dat klinkt aantrekkelijk ge-

noeg, maar daarvoor was dit hele verhaal niet nodig en

had gesproken moeten worden over collectieve beslissings-

mechanismen, over de functionering van de democratie,

over coördinatieproblemen en over de botsing met een

gedecentraliseerde besluitvorming. En over een markt-

mechanisme met doelbewuste correcties.
Het is jammer dat een aantal belangwekkende onderwerpen
zo dooreen zijn gehaspeld en zo onvoldoende zijn geanaly-

seerd. Tot bewustwoording kan dit betoog m.i. niet bij-

dragen. En evenmin tot begrip omtrent ,,in welk kader ik

de bedrijfssociologie wil beoefenen”. En ook niet tot de

samenwerking tussen deze wetenschap en andere. Gelukkig
geeft Van Zuthem aan het eind van zijn verhaal een interes-

sant onderzoekprogramma, dat op beter doet hopen. Hij
legt er terecht de nadruk op dat de wetenschapsman zijn

onderwerp kritisch moet benaderen. Het is in dit verband

jammer, dat aan het slot een typisch misverstand weer op-

duikt. Van Zuthem zet zich, af tegen een neutrale of waarde-

vrije wetenschap: ,,Een voorbeeld daarvan zou zijn een

bedrijfssociologie, die meehelpt produktie- en organisatie-

problemen op te lossen los van de kritische vraag waartoe

en in wiens opdracht en belang we eigenlijk produceren

en organiseren”. Zo’n wetenschap lijkt mij nu juist niet

waardevrij en zelfs niet waardebewust. Ik weet niet of Van

Zuthem zijn oratie als een voôrbeeld van bewuste waarde-

gebondenheid beschouwt. In dat geval heeft hij mi. deze

vorm van wetenschapsbeoefening geen dienst bewezen.

Na zijn vorige publikaties vond ik deze teleurstellend.

C. de Galan

06

Wisselkoersv ariaties

en economische integratie

,,Life in this wicked world is a choice
of
ev
il
s
“*

INLEIDING

Problee,nstelling

De Franse Frank werd onlangs gede.valueerd. Een opwaar-

dering van de Duitse Mark wordt door velen verwacht.

Het invloedrijke Engelse blad
The Economist
pleit steeds

veelvuldiger voor een zwevend Pond Sterling. Geruchten

gaan dat ook in JMF-kringen wordt overwogen om over

te gaan op een stelsel van flexibeler en/of verschuivende

wisselkoersen.

Al deze ontwikkelingen maken de vraag zeer actueel

hoe men in een integrerend gebied als de EEG, vanuit het
standpunt van voortgezette integratie, zich moet opstellen

tegenover
de
roejf om vrijere wisselkoersen.

Het is geenszins de bedoeling hier het probleem van vaste

versus vrije wisselkoersen
in zijn algemeenheid
aan de orde

te stellen.’ De ontzaglijke hoeveelheid literatuur op dit

gebied geeft wel de overtuiging dat geen enkel ,,haalbaar”

systeem ,,in this wicked world” anders kan zijn dan een

,,choice of evils”. Zelfs uitsluitend in het licht van de
integratie
wordt de problematiek slechts uiterst fragmen-

tarisch behandeld. Zo wordt bijvoorbeeld de moeilijke

vraag hoe flexibele koersen zich zouden kunnen verdragen

met een gemeenschappelijk landbouwbeleid in zijn huidige

vorm, niet aan de orde gesteld. Dat echter het huidige

stelsel van de ,,adjustable peg” daarmede harmonieert, zal

na de jongste Franse devaluatie wel niemand willen be-

weren.
Voorts maakt schrijver er allerminst aanspraak op de

technische aspecten van alternatieve systemen voldoende

te hebben doorgelicht. Zulks geldt derhalve nog te meer

voor de eventuele consequenties. Getracht wordt slechts

te illustreren dat indien men in de naaste toekomst de

proef zou nemen met een stelsel van flexibeler wissel-

koersen, een integrerend gebied zoals de EEG daarbij voor

speciale keuzeproblemen
kan komen te staan.

Begripsbepaling
Alvorens verder te gaan, is het van belang om de in de

titel genoemde term
koersvariaties
nader te bepalen.

Volledig vrije wisselkoersen willen wij niet in de beschou-

wingen betrekken. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat

men in de naaste toekomst voor zulk een stelsel zal op-

tereri Wél zijn praktisch relevant (a) het stelsel van de

,,adjustable peg”, zoals het huidige Bretton Woods-

stelsel veelal wordt aangeduid, alsmede (b) systemen met

een bredere band, al dan niet met verschuivende pariteiten,

zoals die tegenwoordig alom in discussie zijn en waarvan
aanvaarding.in
de naaste toekomst niet lijkt uitgesloten.

Met
verschuiveiide pariteit
(,,sliding panty”) wordt in dit

artikel bedoeld elke systematische beweging van pan-

teiten, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar

technische methode.

Meade: externe én interne flexibiliteit

De theoretische problemen van vaste of variabele wissel-

koersen in verband met een douane-unie werden door

J. E. Meade in één van een drietal in Rotterdam gehouden

voordrachten reeds in
1955
besproken
2
. Hij gaf toen als

zijn mening te kennen dat: ,,The use of the weapon of

exchange rate variations would…..usually ease the

achievement of balance of payments equilibrium and the

maintenance of real freedom of trade within an economic

union”. Hij noemde wijzigingen in de wisselkoers toen:
one of the most potent and kast obnoxious forms

of adjustment”
1
.

Bij het variëren van de wisselkoers onderscheidde Meade

twee mogelijkheden:

Vaste koersen tussen de partnerlanden onderling

(intern), maar variatiemogelijkheid in de gezamenlijke
koersen naar buiten (extern); dit zou nien kunnen aan-

duiden met de term ,,blokflexibiliteit”;

Variatie in de externe én interne koersen. Aan de laatste

mogelijkheid gaf hij duidelijk de voorkeur.

De redenering van Meade kwam hierop neer dat hij als

alternatief voor koerswijzigingen zag, hetzij het gezamen-

lijke variëren van import- en betalingsbeperkingen naar

buiten, hetzij gezamenlijke, doch gedifferentieerde, de-

flatie of inflatie. Waar import- en betalingsrestricties binnen

een Unie niet kunnen worden toegepast, zou bij
vaste

interne koersen als enig middel tot onderlinge redressering

van de betalingsbalans overblijven binnenlandse deflatie

of inflatie. De hieruit voortvloeiende noodzaak van een

gecoördineerde economische politiek zou volgens Meade

vervallen als
koerswijziging
ook tussen de unielanden

mogelijk zou zijn. Aldus zou de vrijheid worden herkregen
* Verzuchting van J. E. Meade in “The Various Fornis of
Exchange-rate Flexibility”, zie voetnoot 5.
Verwezen moge worden naar F. Hirsch:
Money liiie,

national,
Allen Lane, The Penguin Press, Londen 1967, vooral
Hoofdstuk 15, met name tabel 28.
2
J. E. Meade:
The Theory
of
Cusioms Unio,,s,
Professor.
Dr.
F. de Vries Lectures, North-Holland Publishing Company,
Amsterdam 1955, Hoofdstuk 1.

J. E. Meade:
op. cit.,
p. 26.

ESB 17-9-1969

.

.

897

voor elk unieland om een binnenlandse financiële politiek

te voeren uitsluitend met het oog op de eigen binnenlandse
vereisten. Vrijheid van handel en betalingen, aldus Meade,

zou dan verenigbaar zijn met echte onafhankelijkheid van

nationale monetaire stelsels
4.

Ruim tien jaar later stelde Meade:
,,I am one of those who favour a much greater measure of
exchange rate flexibility than is practised by the countries of
the free world today, but life in this wicked world is a choice
of evils and it may be that the evils of exchange rate variations
when one comes to look at them are worse than some of the
other methods. T do not myself believe this to be the case, but
it is only fair to have a good look at the difficulties”
5.

Het is de bedoeling om in het hiernavolgende enkele van

zulke ,,difficulties” te bezien, speciaal in verband met

landen die streven naar een gemeenschappelijke markt.

EXTERNE FLEXIBILITEIT EN INTEGRATIE:

INTERNE VASTE OF FLEXIBELE KOERSEN?

Zoals in het begin reeds gesteld werd, beweegt de menings-

vorming in de vrije wereld zich in de richting van
grotere

flexibiliteit
van koersen met de mogelijkheid van verschui-

vende pariteiten. In dit verband kan de jaarvergadering

van het IMF in september 1969 van bijzonder belang

worden.

De vraag wordt dan acuut of men in de EEG dan nog

kan en moet aansturen op
,,blokflexibiliteit”
(met
onder-

ling vaste
koersen), of dat men
individueel
aan een nieuw

stelsel zal deelnemen en zodoende ook frequenter
onder-

linge pariteitswj/zigingen
als systeem gaat accepteren.

Wat zegt het Verdrag?

Bij het beantwoorden van deze vraag biedt het Verdrag

van Rome ons weinig hulp. In dit Verdrag wordt de be-

talingsbalans tot de eigen verantwoordelijkheid van de lid-

statèn gemaakt en wordt ieder lid geacht èen zodanig

economisch beleid te voeren dat het evenwicht van zijn

betalingsbalans in haar geheel verzekerd en het vertrouwen

in
zijn valuta gehandhaafd wordt (Art. 104). Wel wordt

gesproken van het coördineren van economische politiek

tot dit doel (Art.
105)
en het beschouwen van de wissel-
koerspolitiek als een zaak van gemeenschappelijk belang

(Art. 107), maar van een soort valuta-unie met vaste onder-

linge koersen is geen sprake. Formeel is integratie op mone-

tair terrein dus geen dwingend onderdeel van het Verdrag.

Wat zeggen de experts?

Meade.
We hebben reeds geconstateerd dat Meade in

1955
de mogelijkheid van
koersvariatie
naar binnen zowel

als naar buiten bepleitte. Hij dacht toen waarschijnlijk

meer aan een douane-unie (vrij goederenverkeer) dan aan

een gemeenschappelijke markt of een nog verder gaande

economische unie. Zelfs dan bleek onvoldoende duidelijk

dat men ook bij variabele koersen internationale monetaire

coördinatie niet duurzaam kan ontberen.
Zûnder zulk een.

coördinatie kan naar mjjn mening geen enkel internationaal

monetair bestel bevredigend werken.
Hiervan zijn wij nog

ver verwijderd.

Carli.
Volgens recente berichten
6
schijnt Dr. Carli, Gouver-

neur van de Bank van Italië, zich, althans voorlopig,

898

B.B.K.:

kunstdruk

P. T. T.:

winstpost

Cape Griz Nijs

Leraren- en scholenprotest:

on(der)wijsbeleid

Misdadige uit was autocultuur:

zwarte pomp

VMF/Stork-Werk(spoor)loos

Geruchten over verplaatsing

nationale Dodenherdenking:

rotter Dam?

(ongecorrigeerd)

weliswaar een voorstander te betonen van
meer flexibele

koersen, ook voor de EEG-landen t.o.v. elkaar, maar

blijft hij als einddoel zien de vorming van een monetaire
zone die zich kenmerkt door
intern rigide
wisselkoersen.

Holtrop.
Vooralsnog acht Holtrop
7
het volmaakt onmoge-

lijk dat de centrale banken in een gebied als de EEG ge-

zamenlijk de verantwoordelijkheid op zich zouden nemen

voor het interne evenwicht binnen de Gemeenschap als

geheel, én voor het externe evenwicht en bloc in verhouding

tot de rest van de wereld. Dit zal onmogelijk zijn, aldus

Holtrop, zolang de Gemeenschap nog bestaat uit soeve-

reine naties die verschillen in welvaartsniveau en in natio-

nale sociale en politieke doelstellingen, die nog zelfstandig

kunnen beslissen over overheidsbestedingen en belastingen,

en die het nog vrij staat hun eigen munt te infieren door

overmatige kortlopende financiering van overheidsuit-

gaven.

Geen van deze zaken, aldus Dr. Holtrop, is nog onder

supranationale controle en voorzover dit kan worden

voorzien, verwacht hij ook geen ontwikkeling in’ deze

richting.

Toch mag hieruit
niet
worden afgeleid dat Dr. Holtrop,

in verband met het daardoor ook binnen de EEG zich

kunnen voordoen van betalingsbalansonevenwichtigheden,

destijds de gedachten reeds liet gaan in de richting van

pariteitsveranderingen
als instrument van betalingsbalans-

politiek. Hij zei namelijk: ,,Under these circumstances it

is essential that every member-country of an integrated

community, as a check on its financial policies, remains

J. E. Meade:
op.
cit., p. 28.
J. E. Meade: “The Various Forms of Exchange-rate Flex-ibility” in
International Payments Problems,
Washington D.C., American Enterprise Institute for Public Policy Research,
1966,
p.p.
71-80.
Tevens in L. H. Officer & Th. D. Wilett (ed.):
The International Monetary System, p.p. 201-211. –
° Zie
The Economist, 7/6/1969, p. 72,
en de
N.R.C., 10/7/1969,
p. 3.
M. W. Holtrop:
Central Banking and Economic Integration,
The Per Jacobsen Foundation,
1968.

responsible for its balance of payments and, ultimately,

for the
maintenance
of its exchange panty”
8
Zekere

beperkingen van de vrijheid van het kapitaalverkeer acht

hij daarbij onvermijdelijk, omdat anders het binnenlandse

monetair instrumentarium ‘oor betalingsbalansevenwicht

nièt langer effectief zou zijn.

Bosman.
Een krachtig geluid ten gunste van
vaste
koersen

in EEG-verband komt in Nederland van Professor Dr.

H. W. J. Bosman uit Tilburg. Zijn betoog
9
,
gezien vanuit

normatief gezichtspunt, komt mij strikt logisch voor. Wil

men voortgezette integratie, waaronder uiteindelijk ook

Vrij kapitaalverkeer, dan zal ook met kracht moeten

worden gestreefd naar een gemeenschappelijk maken van de

monetaire politiek. Beziet men de bestaande Gemeenschap
als een Unie in wording, dan is, aldus Bosman, een mone-

taire Unie de logische consequentie.

Wanneer dat doel kan .worden bereikt is nog onzeker,

doch, zegt Bosman, wel dient alles te worden nagelaten

wat het bereiken van dit doel zou uitstellen of op losse

schroeven zetten. Hij voegt hieraan toe: , ……
zo zou
het

thans toch reeds zo moeten zijn dat de coördinatie van het
monetair beleid althans de zekerheid geeft dat de wissel-

koersen tussen de landen niet meer behoeven te veranderen”.

Een mogelijke innerlijke tegenstrijdigheid in het Verdrag,

waar Bosman
10
op duidt, is dat wel gestreefd wordt naar een

vrij kapitaalverkeer, maar het Verdrag een monetaire Unie

met onderling vaste koersen niet voorschrijft. ,,Opnieuw

zien wij dus”, aldus Bosman,’ ,,dat onherroepelijke vast-

heid van wisselkoersen uiteindelijk de voornaamste eist

is waaraan voldaan moet worden om het kapitaalverkeer

niet alleen formeel doch ook materieel vrij te maken”.
Hij stelt zich hierbij op het standpunt dat bij onderling

variabele koersen door het risico-element van een mogelijke

koerswijziging egalisatie van rentevoeten slechts onvolledig

plaats zal vinden.

Aanvaardt men de wenselijkheid (impliciet schuilt hierin

uiteraard een waardeoordeel) van voortgezette integratie,

dan zal men die van een monetaire Unie in principe niet

kunnen verwerpen.

Velen zullen het daarom eens zijn met de door Bosman

geuite gedachte dat de logica van de voortgezette uitvoering

van het EEG-verdrag eist dat deze EEG uitmondt in een

monetaire Unie.

Von der Groeben.
Ook in kringen van de Commissie der

Europese Gemeenschappen zijn in het recente verleden

geluiden te beluisteren geweest van een, sterk pleiten voor

vaste
wisselkoersen. Zo stelde Dr. H. von der Groeben
11

dat de nog bestaande flexibiliteit in de koersen van de EEG-

landen geheel zou moeten verdwijnen. Onder de Europese

Monetaire Overeenkomst behoeft niet te worden geïnter-
venieerd indien de koersen met niet meer dan 0,75% van

de dollarpariteit afwijken. Dit betekent theoretisch moge-

lijke wisselkoersfluctuaties van maximaal 3%. Von der

Groeben pleit daarentegen voor een’ systeem waarbij

de koersen in het geheel niet meer rond de pariteit zullen

schommelen.’ Tevens stelt hij,:
,,lt would decidedly be a better contribution to the creation of
conditions similar to those of a domestic.market if the parities
were ‘frozen’ once and for all within the Common Market”.

Hij voegde hier èchter latdr aan toe:

,,Tt would be a’niistake to imagine that it would be sufficient to
declare the panty relationship within the union inimutable by

Curatoren van het Nederlandsch Economisch Instituut

hebben besloten tot uitbreiding van het Directorium van

het Instituut. Het verheugt ons dat op grond van dit be-

sluit tot de Directie van het Instituut per 1 september

1969 is toegetreden Prof. ‘Dr. J. H. P. Paelinck. Prof.

Paelinck is hoogleraar aan de Economische en Sociale

Faculteit te Namen en aan de Nederlandse Economische

Hogeschool te Rotterdam.

Directie Stichting

Het Nederlandsch Economisch Instituut

a legal act. 1f no action is taken to safeguard the actual economic
basis fôr this measure, circumstances could well render it
inapplicable, since decisions and developments in the national
economies might affect the market in such a way as to make
nonsense of legal undertakings”.

,,Over the longer term there is”, aldus Dr. von der

Groeben, ,,a definite need for agreement on conmion

objectives, since failure to reach such agreement would
mean that it would be impossible to make the monetary

arrangements which are indispensable if there are to be

conditions similar to those of a domestic market, and that’

the fixing of the’ exchange rates would not only make no

sense but would give rise to additional difficulties”.

Deze laatste opmerking is belangrjjk. Voorziet men voor-

alsnog geen ovèreenstemming over gemeenschappelijke

doeleinden, en geen mogelijkheid van een gemeenschappelijke

monetaire politiek, dan moet men wellicht bij het ontbreken

van de voorwaarden voor wat men een ,,first best”-oplossing

zou kunnen noemen, opteren voor wat men bes çhouwt âls

een ,,second best”-oplossing van meer flexibiliteit van

koersen ‘ook onderling:

De recente Franse devaluatie illustreert overduidelijk

de grote mate van monetaire autonomie die zelfs binnen

de EEG nog bestaat. Ook beslissingen omtrent de waarde

van de Mark blijven in laatste instantie geheel aan Duits-

land voorbehouden, waarbij nationale politieke over-

wegingen een’ grote rol spelen.

Er ontbreekt dus veel aan de door Dr. von der Groeben

zo noodzakelijk geachte ,,agreement on common objec-

tives. De nationale autonomie op het gebied van het

gebruik van de instrumenten van economische politiek

is nog zeer groot, en het laat zich aanzien dat men die

autonomie, ook binnen de EEG, slechts uiterst schoor

voetend zal prijsgeven. Dit kan aanleiding geven tot ver

storing van het externe evenwicht, ook binnen de Gemeen-

schap, hetgeen yroeger of later zou kunnen leiden tot

onevenwichtige wisselkoersverhoudingen.

M. W. Holtrop:
op. cit., p. 16,
cursivering van mij.
° Zie H. W. J. Bosman: ,,Het Pond Sterling en de Monetaire
Integratie in West-Europa”,
Economie,
april
1969, p.p. 320-323.
10
H. W. J. Bosman: ,,Monetaire Integratie in West-Europa”,
Tijdschrift voor’ Economie, 1966,
no.
2,
tevens opgenomen in
Prof. Dr. H. -W. J. Bosman:
Internationale Monetaire Aspecten,
Stenfert Kroese,
1969, p.p. 105-125.
” Zie Dr. Hans von der Groeben: ,,European Monetary
Policy”, in
Geldtheorie und Geidpolitik,
Festschniftfür Professor
Schmölders, doch uitgegeven als overdruk door de Commissie
van de Europese Gemeenschappen, Brussel, november
1968.

ESB 17-9-1969

.

89.9

KOERSFLEXIBILITEIT: TWEE SYSTEMEN

Een tegenwoordig veel besproken gedachte is die van een

vergroten van de koersflexibiliteit door een groter toelaat-

bare spreiding van de koersen rondom de pariteit (de

zogenaamde ,,bredere band”)
12
Daaraai wordt wel

gekoppeld de gedachte van, al dan niet automatisch, ver

schuivende pariteiten (,,sliding panty”)
13
.

Bredere band met ,,sliding panty”

Bredere banden en verschuivende pariteiten worden vaak

min of meer in één adem genoemd. Zo blijkt uit een in 1966

gepubliceerde verklaring van 27 vooraanstaande econo-

men, waaronder o.m. uit Engeland Meade en uit Nederland

Tinbergen, dat men zowel het systeem van de bredere

band alsook de ,,shiftable panty” propageerde.

Toch kan men voorstander zijn van het ene en tegen-

stander van het andere. Twee economen weigerden bijvoor-

beeld te tekenen omdat zij zich wél konden vèrenigen met

de bredere band, doch niet met de.verschuivende pariteiten.

Twee van de 27 tekenden weliswaar, maar zouden de

verklaring liever hebben gezien zonder het voorstel van de

verschuifbare pariteit
14
Zo kan het wellicht

worden

begrepen dat G. N. Halm, die eerder had gepleit voor het

systeem van de bredere band rond onveranderljke pan-

teiten
15
,
zich toch onder de ondertekenaars bevond.

Omgekeerd,

willen de meeste voorstanders van een

,,sliding panty” deze wél zien gekoppeld aan een bredere

band. Zo behelst het voorstel van Houthakker een- be-

scheiden verruiming van de spreiding der koersen rond de

(bewegende) pariteiten. Het accent ligt hier echter duidelijk

anders. Houthakker stelt nameljjk dat een verbreding van

de band zonder middeling ,,weinig tot het aanpassings-

proces bij zou dragen omdat dat proces dé ontwikkeling

van evenwichtspariteiten moet dienen en niet de afremming
van conjuncturele en incidentele schommelingen”
16•

Als een belangrijk nadeel
van het stelsel van de ,,sliding

panty” wordt .wel genoemd het gevaar van
destabiliserende
speculatie.
Dit gevaar wordt

groter naarmate de pariteit

per tijdseenheid met een groter percentage mag bewe-

gen. In een voorbeeld neemt Meade
17
aan dat landen zou

worden toegestaan hun pariteit met maximaal
1
/6%
per

maand te veranderen. Zouden ze een voortdurend tekort

of surplus op hun betalingsbalans hebben, dan zouden ze

in Meade’s systeem daartoe Verplicht moeten worden. Dit

zou betekenen dat indien voor twee valuta’s de trend zich

een jaar lang voortdurend in tegenovergestelde richting

bewoog, de valuta van het deficitland maximaal met

(2 x 12 x =) 4% t.o.v. die van het surplusland zou

kunnen depreciëren. Voor kortiopend kapitaal zou dan

de ifeiging bestaan om op grote schaal zich te gaan be-

wegen van het tekort- naar het surplusland.

Bredere band met vaste pariteiten

De voorstanders van het systeem van de bredere band met

behoud van vaste pariteiten wijzen erop dat onder hun

stelsel de
speculatie stabiliserend
zal werken, indien de

band althans niet te breed wordt genomen. Immers,

onder dit systeem kan een valuta die onder druk komt

slehts beperkt depreciëren, en kan op een gegeven moment

alleen nog maar omhoog. Speculanten zullen dan een valuta

die onder druk staat, gaan
steunen.

Gonclusie

Bovenstaande observaties geven aanleiding tot de over-

weging dat de keuze van het bepaalde technische systeem

dat in beperkte mate een grotere flexibiliteit in de wissel-

koersen moet brengen, een zaak is waarbij duidelijke

voorkeuren een rol kunnen spelen.

KOERSFLEXIBILITEIT EN EEG

Terwijl de voorstanders van vaste koersen binnen de EEG

het huidige ,,Bretton Woods”-systeem van de ,,adjustable
peg” voor intern gebruik per definitie moeten verwerpen,

zullen anderen toch ook vermoedelijk weinig heil zien in de

continuering van een stelsel ,dat in recente jaren onbe-

vredigend heeft gewerkt. Heeft men daarnaast vooralsnog
onvoldoende vertrouwen in het yerzekeren van betalings-

balansevenwicht door middel van gecoördineerde fiscale

en mQnetaire politiek binnen de EEG dan zal men, teneinde

ruimte te scheppen voor aanpassing, zich toch wellicht

voelen aangetrokken tot een stelsel van grotere flexibiliteit

in de wisselkoersen ook binnen de EEG. Het kan hier
uiteraard dan heel best zijn een ,,choice of evils”, een

,,second best”-oplossing in de praktische omstandigheden

12
Voor een uitvoerige bespreking van dit systeem moge
worden verwezen naar G. N. 1-lalm:
The ,,Band” Proposal:
The Li,nits
of
Permissible Exclzange Rate Variations,
Princeton University 1965.
13
Zie bijvoorbeeld H. S. Houthakker in
Economisch Kwartaal
Overzicht Amro Bank,
december 1968, die voorstelt een ,,zelf-
regelende pariteitenschaal”. Zie ook A. J. Butter:,,Automa-
tisch kruipende wisselkoersen”,
ESB, 30/7
en 6/8, 1969, Voor de
meer technische aspecten en verdere literatuur.
14
Zie W. Feliner: ,,On Limited Exchange-rate Flexibility”,
Hoofdstuk
5,
in W. Fellner, F. Machiup, R. Tniffin and Eleven
Others: Iv!
aintaining and Restoring Balance in International
Payinents,
Princeton University Press, 1966. 15
G. N. Halm:
op.
cit.
10
H. S. Houthakker,
t.a.p., p.
15.
17
J. E. Meade in de in voetnoot 4.vermelde bron.

Mededelingen

Kwaliteitsbeleid – Besliskunde

Het Adviesbureau voor Kwaliteitsbeleid en Besliskunde

zal dit najaar de 10e Inforniatiecursus Besliskunde

(Operational Research) en de 2e Cursus Toegepaste

Statistiek organiseren.

De cursus Besliskunde is bedoeld voor leidinggevende
functionarissen in industrie en handel en bij de overheid.

Deze cursus omvat een tiental bijeenkomsten, telkens twee

op één dag (‘s middags en ‘s avonds) met een tussenruimte

van twee weken. De cursus Toegepaste Stâtistiek is bedoeld

voor functionarissen op middelbaar niveau in industrie,

handel, bij de overheid, op wetenschappelijke instituten,

laboratoria, enz. Deze cursus omvat 24 bijeenkomsten,

telkens twee op één dag (‘s middags en ‘s avonds) eveneens

met een tussenruimte van twee weken. Bij beide cursussen

ligt het accent op de toepassingen. –

Voor nadere inlichtingen wordt u verzocht zich scisrifte-

lijk of telefonisch te wenden tot bovengenoemd Advies-

bureau, Weena 700, Rotterdam, telefoon (010) 12 58 65.

900

waarin men zich denkt te bevinden.

Met name voor een il

itegrerend gebied als de EEG

/ lijkt het van belang om aan enkele van de in de vorige

paragraaf genoemde mogelijke verschilpunten t.a.v. de

praktische uitvoering van een grotere koersflexibiliteit

– speciale aandacht te geven. –

,tv[et ,,sliding panty”

Wij hebben reeds gezien dat een bewegende pariteit de

mogelijkheid oproept van destabil iserende valutaspecu latie.

Voorstanders van dit systeem stellen zich echter voor, deze

speculatie te bedwingen door ervoor te zorgen dat er de

nodige verschillen ontstaan in de rentevoeten op korte

termijn. Zo stelt Meade dat in zijn voorbeeld met een

4% hogere rentevoet in het depreciërende land de specu-

latie volledig zou kunnen worden bezworen. Dit zou

volgens sommigen tevens het voordeel hebben dat er hier-
mede een automatische stabilisator wordt geïntroduceerd.

Hier staat evenwel tegenover, dat bij het voeren van een

dergelijke politiek de rentevoet voor binnenlands gebruik

wegvalt als een instrument van economische politiek, en

men zich veel meer zal moeten verlaten op fiscale politiek.

In zoverre korte- en lange-termijnrentevoeten niet onaf-

hankelijk zijn, moet men voor een integrerend gebied

zich tevens afvragen of men hiermede niet een permanente

hinderpaal introduceert voor verdere integratie en met name

voor het scheppen van een vrije kapitaalmarkt.

Als tweede bezwaar tegen een bewegende pariteit zien

sommigen dat de uiteindelijke grote mogelijkheid van

koersvariatie (grote koersonzekerheid op langere termijn!)

de onderlinge lange-termijninvesteringen zou kunnen

belemmeren. Dit bezwaar kan worden beluisterd bij de

voorstanders van volledig vaste koersen binnen de EEG.

Met vaste pariteit

Het komt mij voor dat beide bovengenoemde bezwaren

grotendeels wegvallen bij een stelsel van een bredere band

rond een onveranderljke pariteit. Bovendien lijkt het door

Houthakker tegen dit stelsel gerichte verwijt dat het weinig

kan bijdragen tot het aanpassingsproces niet geheel juist.

Indien men, zoals de meesten tegenwoordig doen, mag aan-

nemen dat, althans met betrekking tot de voornaamste

industrielanden, de prijselasticiteiten in hun onderlinge

handel op iets langere termijn tamelijk groot zijn, dan

zouden ook beperkte koerswijzigingen via de handels-

balans belangrijke invloed kunnen hebben op herstel van

het externe evenvicht.

Van belang in het kader van de integratie is tenslotte de
overweging dat vaste pariteiten ervoor zouden zorgen dat

de noodzaak van tamelijk hechte monetaire coördinatie

blijft bestaan. Dit betekent dat men het zich niet zou

kunnen veroorloven ver af te wijken van het pad van har-

monisatie van de binnenlandse economische politiek. De

beperkte flexibiliteit rond onderling vaste pariteiten kan

niet meer doen dan als een beperkt stotkussen fungeren

voor de aanzienlijke oneffenheden die we op dit pad voor-

alsnog aantreffen. De drang tot het wegnemen van die

oneffenheden zou dus blijven bestaan.

CONCLUSIE

Uit het voorgaande volgt dat indien de JMF-landen zouden

overgaan op enigerlei ‘stelsel van bredere band cum ver-

schuivende pariteiten en ook de EEG-landen dus hieraan

ESB 17-9-1969

QUOUSQUE TANDEM?

Hoe lang nog zullen we een bericht als het onder-

staande met dezelfde vertederde glimlach lezen,

waarmee de redactie van de Nieuwe Rotterdamse

Courant het kenneljjk heeft neergeschreven?. Ik stel

me voor dat onze voorouders met soortgelijke ge-
voelens uit hun plaatselijke courant vernamen dat

,,heden te zeven ure bjj de Noorderpoort aan de armen

gratis soep zal worden verstrekt”.

Uit de Nieuwe Rotterdamse Courant van 10 september

1969:

,,Bejaarden goedkoop naar de diergaarde.

In de week van 15 tot en met 20 september kunnen

de Rotterdamse bejaarden diergaarde Blijdorp

nog eens bezoeken tegen een entreeprijs van

10 cent per persoon. Zij waren hiertoe eind augustus

ook al gedurende een week in de gelegenheid,

maar velen hebben zich toen laten weerhouden

door het zeer slechte weer. Voor de directie van

de dierentuin een reden om haar gulle (sic!) gebaar

te herhalen.”

Hoe lang nog zullen we op een dergelijke manier aan

een, ook voor de post-actieven, redelijke inkomens-

verdeling ge.taite geven? Hoe lang nog, politieke

ambtsdragers?

R. Iwema

deel zouden nemen, toch nog de vraag blijft bestaan of deze

deelname ,,en bloc” dient te geschieden dan wel indivi-

dueel. Bij ,,en bloc”-deelname rijst dan weer de vraag of

men dat zal willen doen op basis van volledig vaste onder-

linge koersen dan wel op basis van een bredere band met

vaste onderlinge pariteiten.

Het is denkbaar dat diegenen ‘die volledige integratie

binnen de EEG nog als een ver verwijderd ideaal zien,

doch op het pad hierheen zo weinig mogelijk obstakels

zouden willen zien geplaatst, wel de noodzaak gevoelen
van grotere koersflexibiliteit, doch bitTnen de EEG niet

verder zouden willen gaan dan het systeem van de
bredere

band met behoud van vaste onderlinge pariteiten ‘.
Dit

zullen met name.diegenen zijn die een verdere uitvoering

van het Verdrag van Rome inderichting van detotstandko-

ming van een vrije kapitaalmarkt van essentiële betekenis

achten.

Zou laatstgenoemd systeem door .de EEG-landen in de

toekomst worden nagestreefd, dan zal het wellicht toch nog

nodig zijn, alvorens daartoe over te gaan, te besluiten tot

een zekere ,,realignment” van bestaande pariteiten teneinde

uit .bestaande koersverhoudingen voortvloeiende oneven-

wichtigheden uit de weg te ruimen en ,,met een schone lei”

te kunnen beginnen. Op zichzelf is ook dit een uiterst

moeilijk probleem.

A. J. Reitsma

18
De gedachte is ook wel geopperd om, rekening houdend
met de verder voortgeschreden integratie en daaruit voort-
vloeiende harmonisatie van economische politiek van een be-
paalde groep landen, de band voor onderlinge koersvariaties
minder wijd te maken. De consequenties van een dergelijk ge-
differentieerd systeem zijn moeilijk te overzien. Vergelijk G. N.
Halm, op. cii.,
p. 29.-

901

De kosten van de weg,

een momentopname

INLEIDING

Het vraagstuk van de bepaling van de kosten van de weg

voor de spoor-, water- en landwegen en de toerekening

hiervan aan de diverse categorieën van gebruikers krijgt

steeds meer aandacht. Deze toenemende belangstelling

vloeit vooral voort uit de sterke groei van het verkeer, de

toenemende verliezen van het , openbaar vervoer en het

streven in EEG-verband naar harmonisering van de con-

currentievoorwaarden tussen en biimen de vervoerstakken

(met name in het kader van de havenpolitiek).

Er is wat betreft de verkeersbelastingen en de verkeers-

uitgaven een drietal aspecten te onderscheiden:

Het niveau van de aan de takken van vervoer op te

leggen lasten;

De richting waarin de door hét verkeer opgebrachte

middelen worden aangewend;

De bepaling van de kosten van de weg.

De punten a en b liggen in de politieke sfeer, terwijl punt

c primair een technisch karakter heeft.

Tot 1965 was het ook wat Nederland betreft zo, dat op
basis van regionale of nationale belangen infrastructuur-
werken werden aangelegd, gefinancierd uit de algemene
middelen, waartegenover de gebruikers voor het gebruik
van in hun bezit zijnde transportmiddelen al dan niet be-

lastingen betaalden welke aan de algemene middelen toe-

vloeiden. Het oorzakelijk verband tussen inkomsten en uit-

gaven was
niet
sterk, waarbij nog kwam dat bijv. de wegen-

bouw het schoolvoorbeeld is van een middel tot het voeren
van een anti-cyclische conjunctuurpolitiek.

In 1967 werd, volgens de begrotingsstukken voor 1969,

door het Rijk aan investeringen en onderhoud van en toe-

zicht op de wegen een bedrag van f. 878,1 mln, besteed; de

opbrengst aan motorrijtuigenbelasting en accijns op ben-

zine en dieselolie bedroeg dat jaar f. 1.418 mln. De op-

brengst van het weeldetarief op personenauto’s schatten

wij op f. 300 mln. Gezien de noodzaak te komen tot

meerjarenplanning en de financiering hiervan veilig te

stellen trad in 1965 het Rijkswegenfonds in werking;

o.m. gevoed door een directe bestemmingsheffing in de

vorm van opcenten op de motorrijtuigenbelasting (MRB)

(opbrengst in 1967 f. 167 mln.).

Ook in West-Duitsland is de Minister van Financiën,

sinds 1966, verplicht om een deel van de opbrengst uit de

accijns op minerale oliën (50%) vast te leggen voor de

wegenbouw. Dit percentage is tot dusver nog niet gehaald;
voor 1969 wordt het geschat op 41,6%.

Ook al komt men, zoals wij verder zullen zien, tot nauw-

keurig
,
geformuleerdè kostenstelsels voor het gebruik van

de weg, dan zegt zulks dus nog niets t.a.v. de absolute

hoogte van de aan de gebruikers .van de infrastructuur

op te leggen fiscale lasten. Wel zullen deze lasten, voor zover

zij de werkelijke kosten van de weg overschrijden, in prin-

cipe gelijkelijk over de verschillende takken van vervoer

dienen te. worden verdeeld om concurrentievervalsing te

voorkomen..

RECENTE ONTWIKKELINGEN

Op
16juli1968 diende de Europese Commissie een voorstel

bij de Raad van Ministers in voor een eerste richtlijn voor

de aanpassing van de nationale belastingstelsels ‘voor

bedrijfsautomobielen, dat zij omschreef als het eersté

resultaat in het vlak van de concrete maatregelen, waartoe

de werkzaamheden van de Gemeenschap betreffende de

kosten van de weg sinds 1961 hebben geleid. Doel is de op
deze voertuigen in de EEG drukkende verkeersbelastingen

(voor Nederland de MRB) te vervangen door één
gelijk-

soort ige heffing op het gebruik van de wegen op basis van

het totale gew
j
cht van een voertuig en het aantal assen,

rekening houdend met de nationale belastingen op de

motorbrandstof (accijns)
1,

De Commissie beoogt daarmee de
verschillen
tussen de

marginale gebruikskosten (omvattend de kosten van de

verkeerspolitie, de onderhouds- en vernieuwingskosten)
in de daarop gebaseerde heffingen voor de diverse voer-

tuigcategorieën te doen uitkomen en beoogt hiermede

voorts een h.i. gewenste aanpassing inmededingingsvoor-
waarden tussen de Spoorwegen en het zware wegvervoer.

De lidstaten kunnen bij het vaststellen van de
absolute

hoogte van de aldus onderling gerelateerde heffingen met

andere aspecten dan alleen de kosten van de weg rekening

houden (algemene fiscale doeleinden). Zij dienen de margi-

nale gebruikskosten vast te stellen volgens de methode

van de uiteindelijk in maart 1969 door de Commissie

gepubliceerde teststudie
2.

In mei 1969 is vervolgens een publikatie verschenen van

een werkgroep van het Bundesverkehrsministerium (BVM)

te Bonn, welke publikatie gebaseerd is op de Duitse ver-

voersfilosofie: ,,Angleichung der Wettbewerbsbedingungen

verbunden mit dem Prinzip der Eigenwirtschaftlichkeit

In geval de bedragen van belastingen op de motorbrandstof
aanmerkelijk verschillen naar gelang het type brandstof, worden
de bedragen van de heffing voor het gebruik van de wegen ge-
differentieerd naar de soort van de gebruikte brandstof. Vergelijk
in dit verband ook de opmerking van de Staatssecretaris van
Financiën in de energienota dd. 26 juni jI., dat bij een geschikte
gelegenheid de toeslag voor diesels op de motorrijtuigenbelasting
zou kunnen worden omgezet in een accijns van dieselolie.
2
Deze zeer omvangrijke studie heeft twee aspecten, enerzijds betreft het een theoretisch en methodologisch onderzoek van de
verschillende mogelijkheden voor de geldelijke regeling voor het
gebruik van de wegen, daarnaast een praktisch gedeelte be-
stemd voor het toetsen van de operationele hoedanigheden van
de in het theoretisch onderzoek ontwikkelde berekeningswijze en
het verschaffen van kwantitatieve gegevens ter beoordeling van
de resultaten die de beschouwde stelsels bij toepassing op een
bepaalde as opleveren (hier de as Le Havre-Parijs).

902

der Verkebrswege” (d.w.z. dat iedere weggebruiker

zijn kosten moet dragen om tot zuivere concurrentiever-

houdingen te komen)
3.
Primair is hier dus de harmoni-

sering van de concurrentievoorwaarden, een stokpaardje

van Minister Leber.

Voor Duitsland heeft het vraagstuk van de kosten van

de weg in zoverre een urgent karakter omdat de in het

kader van het Leberplan op 1 januari 1969 als overgangs-

maatregel ingevoerde, vervoerspolitieke ,,Straszenver-

kehrssteuer” slechts tot eind 1970 geheven kan worden.

DE STELSELS VOOR HET VASTSTELLEN

VAN DE INFRASTRUCTUURKOSTEN

Bij een bespreking hiervan is het nuttig uit te gaan van een

schema dat de, door de Europese Commissie in de test-

studie gehanteerde, methoden weergeeft.

Het stelsel van de marginale kosten

Het stelsel van de marginale kosten heeft primair tot doel

een optimale benutting van de bestaande verkeerswegen te

realiseren. De eerste variant ervan omvat, naast de reeds

eerder genoemde marginale gebruikskosten, de marginale

congestiekosten (o.a. wachttijden) en de externe marginale

kosten (o.a. kosten van hinder en ongevallen). Dit zijn beide

maatschappelijke kostencategorieën in die zin, dat zij door

de weggebruiker ten laste van een ander – al dan niet

weggebruiker – worden veroorzaakt en niet primair voor

de Overheid als zodanig tot kosten leiden.

Een andere variant is het stelsel van de marginale ge-

bruikskosten aangevuld met een congestieheffing, welke

laatste dient om de vraag aan te passen aan de aanwezige

wegencapaciteit. De band met de kosten van de weg is

hier dus losgelaten. De moeilijkheid is hoe de prijselasticiteit

van de vraag vast te stellen. Voorts is het een defensieve

methode en is het gevaar niet denkbeeldig dat een overheid

te snel haar toevlucht hiertoe zou gaan nemen, zodra tech-

nische middelen dit mogelijk maken, gezien de moeilijke

financiële situatie waarin de gemeenten m.b.t. de nieuw-

bouw van wegen zich bevinden
4
.

Het stelsel van het budgettaire evenwicht

Dit stelsel beoogt om de heffingen zo hoog te doen zijn,
dat deze jaarlijks naast het bevorderen van een optimale

benutting van de verkeerswegen, mede de financiële be-

hoeften o.m. voor nieuwe investeringen dekken. Mochten

de in samenhang met de marginale maatschappelijke kosten

staande opbrengsten van het verkeer hiervoor niet vol-

doende
zijn,
dan zouden dus de hierop gebaseerde heffingen

bijv. proportioneel verhoogd moeten worden om de ge-

schatte tekorten te dekken. Een voordeel van de variant,

t,w. budgettair evenwicht met behulp van leningen, is dat

piekkosten van nieuwbouwwerken, bijv. kanalen, over een

langere periode kunnen worden uitgesmeerd. In het buiten-

land – met name in Frankrijk – ziet men bij de finan-

ciering van de wegenbouw leningen steeds meer toegepast.

In Nederland schijnt de overheid deze a.g.v. infiatoire

effecten ongewenst te achten, al ziet men wel toepassing

ervan bij bepaalde kunstwerken in particulier eigendom

(bijv. de Zeelandbrug).

Het stelsel van de totale of integrale kosten

Dit stelsel wordt in de eerder genoemde Duitse studie ge-

Stelsel van de marginale kosten

Marginale maatschappelijke

optimale
kosten

heffing

marginale gebruikskosten

marginale gebruikskosten

marginale congestiekosten

congestieheffing

externe marginale kosten

Stelsel van het budgettafre evenwicht

met lening

zonder lening

marginale gebruikskosten

marginale gebruikskosten

marginale congestiekosten

marginale congestiekosten

externe marginale kosten

externe marginale kosten
tekort

I

I
tekort

Stelsel van de totale of integrale kosten

marginale gebruikskosten

capaciteitsko sten

hanteerd. Hierbij zien wij slechts de marginale gebruiks-

kosten, omdat alleen deze de ten laste van de overheid

veroorzaakte kosten vertegenwoordigen, aangevuld nu door

de capaciteitskosten welke onafhankelijk van het gebruik

zijn (omschreven als het verschil tussen de totale kosten

van de wegen en de marginale gebruikskosten). Bij deze
methode wordt het bestaande water-, sport- en wegennet

geïnventariseerd en in geld uitgedrukt op basis van de ver-

vangingswaarde. De jaarlijkse afschrijving en rente worden

bepaald op basis van deze vervangingswaarde (op grond

wordt niet afgeschreven).

Voorop staat duidelijk het zoeken naar een basis om

de concurrentiepositie tussen de verschillende takken van

vervoer vast te stellen. Vandaar dat het BVM berekening

op basis van de aanschaffingswaarde afwijst, omdat rente

en afschrijving op twee gelijke installaties niet verschillend

mogen zijn, doordat deze toevallig op verschillende tijd-

stippen zijn gereedgekomen. Uitdrukkelijk wordt gesteld,

dat voor een kostenrekening de daadwerkelijke finan-

ciering van de investeringen geen rol speelt. De marginale

kosten kunnen bij de belasting van de gebruiker, bijv. uit

vervoerspolitieke overwegingen, de ondergrens vormen, de

totale kosten de bovengrens.

Verkehrswege – Eine gesamtheit von festen Anlagen die den
Ablauf und der Sicherung des Verkehrs von Fahrzeugen im
Eisenbahn-, Straszen- und Binnenschiffsverkehrs dienen.
Volgens de Wet Uitkering Wegen van 21juli1966 ontvangen
de gemeenten jaarlijks voor bij hen in onderhoud
zijnde
wegen
een uitkering voor het onderhoud en de kosten van rente en af-
schrijving van kapitaalsuitgaven voor de aanleg en de verbetering
van wegen. Voor nieuwbouwprojecten zijn zij aangewezen op de
kapitaalmarkt en onderworpen aan de strikte bepalingen van de centrale overheid in deze.

ESB 17-9-1969

903

van

per jaar

per
het (x 1.000)
1
etmaal

Totaal

…………………
71.418
32.681
100
Buiten de bebouwde kom
46.140
17.963
55
9.259
28
Autosnelwegen
586
4.011
12
5.248
16

Primaire wegen

………2.653

Secundaire wegen
3.730

.

4.812

3.774
12
Overige

…………..2.067

2.420
7
Tertiaire wegen

………4.945
Verharde niet-planwegen
2.510
8
Binnen de bebouwde kom
25.278
14.718
45

TABEL 2.

Het gebruik van het Nederlandse wegennet naar

voertuigcategorie in
1966,
in mln. voertuigkm

Totaal
Motor-
rij-
wielen

Per-
sonen-
auto’s
A


ussen
b
vracht-
voer-
tuigen

32.681
575
26.595
533
4.968
Totaal

…………………
In
%
van het totaal
100
1,8
81,4
1,6
15,2

Buiten de bebouwde kom
. .
17.963
261
14.523
236
2.933
121
7.549
121
1.458
43 3.331
37
600 78
4.218
84
858
Secundaire wegen

.
3.774

.

4.718

60
3.088
65
561

Primaire wegen

………9.259
Autosnelwegen ……..4.011

39
1.936
34
411

Overige

……………5.248

Verharde niet-planwegen
2.510
41
1.950
16
503
Tertiaire wegen

………2.420

Binnen de bebouwde ko m
..

314

12.072

297

-_

2.035

gebruik
het Nederlandse wegennet

In het onlangs verschenen
M aandsch ri ft
(augustus

1969)
van het Centraal Bureau voor de Statistiek is

een door Drs. J. D. Goslinga samengesteld artikel

gepubliceerd, getiteld ,,Het gebruik van het Neder-

landse wegennet in
1966″.
Vooruit/opende op een

gedetailleerde publikatie over dit onderwerp worden

in genoemd artikel enige van de belangrijkste resul-

taten weergegeven van de in het jaar
1966 op
alle

categorieën van landwegen gehouden verkeerstellingen

en steekproeven imzake het gebruik van de verkeers-

wege,!. Dit geschiedde in het kader van een door de

C’ommnissie van de Europese Gemeenschappen ge-

entanieerd onderzoek naar de ,,Kosten van de Weg”.

De desbetreffende resultaten Zijn samengevat in de

tabellen 1 en 2. –

Gebleken zou zijn dat in
1966
door motorvoertuigen
in totaal 32.681 mln, kin op het Nederlandse wegennet

werd
afgelegd.
Ongeveer 55 % hiervan werd afgelegd

op de wegen buiten de bebouwde kom. Het etmaal-

gemiddelde van de verkeersintensiteit op het gehele

Nederlandse wegennet bedroeg 1.300 voertuigen.

De .rootste verkeersintensiteit hadden de auto-

snelwegen (18.800 motorvoertuigen per etmaal); de

geringste verkeersintensiteit deed zich voor op de

niet-plan wegen (200 motorvoertuigen per etmaal).

Imigedeeld miaar voertuigcategorie bleek dat de

personenauto’s qua voerluigkni de belangrijkste cate-

gorie vormen (81,4 % vcin liet totaal); de autobussen

daaren lege,, vormen de minst belangrijke categorie

(1
3
6%
lan het totaal).

TABEL 1.

Het gebruik van het Nederlandse wegennet in
1966

VERVOERSPOLITIEKE ASPECTEN

Doel ‘an de methode is volgens het BVM om. te weten

in hoeverre de gebruikers de kosten dekken en welk deel

de gemeenschap betaalt; een verschil zal dan in principe

»p de categorie gebruikers in hun
geheel
volgens diverse

maatstaven kunnen worden verhaald, dus buy, in de vorm

van een algemene heffing op motorrijtuigen, bïnnenschepen

e.d. Toerekening van dé kosten van de individuele wegen

aan de gebruikers ervan zou in het politieke vlak niet

haalbaar zijn en in het uitvoerende vlak op technische

moeilijkheden stuiten (tolcontroles).

Immers, daar de natuurlijke waterwegen als bijv. de Rijn
relatief geen grote kosten veroorzaken, zal de Duitse over-

heid.uit een oogpunt van de concurrentiepositie van de

Duitse Noordzeehavens de integrale kosten van de Noord-

duitse kanalen niet of slechts voor een deel aan de ge-

bruikers ervan toerekenen. Eenzelfde probleem bestaat ‘n

Nederland bijvoorbeeld t.a.v. de Rijnvaart op Rotterdam

en die op Amsterdam via het Amsterdam-Rijnkanaal.

Indien echter dergelijke kosten ook niet door de gebruikers

als totaliteit worden opgebracht, leidt zulks tot concur-

rentievervalsing t.a.v. andere takken van vervoer.

Wat de uiteindelijke consument van de vervoerde goede-

ren betreft kan men stellen dat hij veelal toch de kosten

betaalt, hetzij via de belastingen, hetzij meer direct via een

hogere prijs van de eindprodukten. Ongetwijfeld is het zo

dat goedkope vervoersmogelijkheden Nederland tot een

gunstige vestigingsplaats maken met tal van andere voor-

delen voor de samenleving, doch bij een beschouwing van

het vraagstuk van. de kosten van de weg en het streven

naar gelijkmaking van de concurrentievoorwaarden zij

hiervan geabstraheerd.

In dit verband zij ook gewezen op een op 16 juni jI.

gepubliceerd verslag van de Commissie over de mate waarin

in 1966 de kosten van de weg werden gedekt. Daarin stelt

(I.M.)

P
-HYSLAVENE

S BANK Ca

o4

de EEG-Commissie m.b.t. de spoorwegen, dat het feit dat
bij de spoorwegen de exploitatie van de vervoersdiensten

en het beheer van de weg in één hand zijn, mede tot ge-

volg heeft dat op dit ogenblik elke waardering met be-

trekkirig tot de wijze waarop de uitgaven over de weg

worden gedekt niet anders dan arbitrair kan zijn, redcn

waarom zij er van afziet.

Met betrekking tot het wegverkeer vermeldt zij voor

Nederland in 1966 een dekking van de uitgavendoor de

ontvangsten met 164,5% (Duitsland 84,7%) en voor het
watervervoer een dekking van 2,6% (Duitsland 10,8%).

Nu moet men met deze cijfers voorzichtig zijn, omdat zij

slechts op één jaar betrekking hebben; zij geven niettemin

een indicatie. Met name ligt binnen de vervoerstakken

binnen de EEG het accent op de systemen van belasting-

heffing verschillend, vergelijk de MRB met de brandstof-

accijns, resp. de brandstofbelastingen met de scheeps-

belastingen en vaargelden. Een harmonisatiezal zich dan

ook in eerste instantie in de opzet van de belastingsystemen

voltrekken.

Tenslotte zal bij de aanleg van nieuwe infrastructuur-

projecten sterker op het bedrijfseconomische rendement

gelet gaan worden. Hierop hebben ook de huidige bewinds-

lieden in de Kamer gewezen.

DUITSE KRITIEK

Met name het Bundesverband des Deutschen Güterfern-

verkehr (BDF) heeft scherpe kritiek geleverd op de Duitse

studie over de kosten van de weg, welke kritiek voor een

deel voortvloeit, gezien het primaire doel van gelijk-

making van de concurrentievoorwaarden, uit het verschil

in structuur tussen de spoorwegen, waar bedrijf en infa-
structuur in één hand zijn, en de andere takken van ver-
voer waar dit niet zo is. De weggebruikers hebben geen
invloed op de aanwending van de door hen opgebrachte

middelen,nïet alleen 6f ze voor verkeersdoeleinden worden

gebruikt maar ook ni.b.t. de prioriteit
5
.

Ook de rente en afschrijving van de infrastructuur zijn

voor beide vervoerstakken vaste kosten, terwijl de spoor

wegen uit concurrentie-overwegingen kunnen afzien van

doorberekening in de tarieven. Ook kunnen zij sneller

onrendabele lijnen opbreken, hetgeen m.b.t. water- en

landwegen veel moeilijker is; hoewel de ervaring aantoont

dat regionale belanghebbenden die zelf de kosten niet

dragen sterk vertragend kunnen optreden. Op bedrijfs-

economische basis zouden in Duitsland meerdere kanalen

gedempt moéten worden en zal 70% van het bestaande

wegennet kunnen worden afgesloten. Voorts wordt terecht

kritiek geleverd op de wijze waarop de opbrengsten zijn

berekend, welke voor de Deutsche Bundesbahn tegenover

de kosten van de weg worden gesteld
6
. Mede vermoedelijk

gezien deze bezwaren is recentelijk door de plaatsvervan-

gend voorzitter van de CDU-fractie, de heet Müller-

Hermann, nog eens de aandacht gevraagd voor overname

van de infrastructuur’van de spoorwegen door de staat,

die deze dan tegen een vergoeding voor de kosten van de
weg aan de spoorwegen ter beschikking stelt. Deels ware

een compensâtie dan wellicht te vinden met overname

door de staat van door de spoorwegen geaccumuleerde

verliezen. Vermoedelijk zal dit punt nog verder aan de

orde komen bij het streven om in de EEG in de jaren

zeventig te komen tot een scheiding van de financiële

huishouding van de spoorwegen en de staat.

In algemene zin betreffen de bezwaren van het BDF de

willekeurigheid bij een kapitalisering van het bestaande

(I.M.)

verkeersnet en de renteberekening op basis van de ver-

vangingswaarde; over een imaginair kapitaal, zoals zij het

uitdrukt, dat nooit heeft bestaan o.m. over iedere m
2

van oude Romeinse wegen. inderdaad is de rentelast

enorm. Van de aan het wegverkeer tQe te rekenen lasten,

groot DM 15 mrd., is alleen al DM 9 mrd. rentekosten,

terwijl .de marginale gebruikskosten slechts DM 1,3 mrd.

bedragen.

is het terecht dat kosten van wegen, welke uit bedrijfs-

economisch oogpunt in het verleden niet gebouwd hadden

moeten worden, in hun geheel tegen vervangingswaarde

worden toegerekend aan de
huidige
weggebruiker? Steeds

wordt door het BVM het argument gehanteerd dat men

van de huidige weggebruikers niet verwachten kan dat zij

nu de kosten van op de toekomst gerichte investeringen

op zich nemen.

Moet men, zoals het BVM voorstelt, vasthouden aan

een methode van toerekening van het zgn. jaarlijkse

,,Wertverzehr” van denfrastructuur aan de gebruikers?

Een beslissing over de in de EEG te volgen methode van

kostenbepaling is uiteraard nog niet getroffen en zal nog

wel even op zich laten wachten. Zeker is in ieder geval dat
nog veel problemen dienen te worden opgelost, terwijl het

gewenst is dat het treffen van maatregelen op het gebied

van de kosten van de weg voor alle vervoertakken in gelijk

tempo geschiedt.

Dr. J. D. de Haan, M.B.A.

In dit verband zij hier nog gewezen op de recente Engelse
studie
Roads for the future,
waar men stélt voor nieuw geplande.
wegen de resulterende tijdsbesparing, de beheerskostenbesparing
en de vermindering van ongevallen vrij goed te kunnen be-
naderen. De geldwaarde ervan wordt uitgedrukt als een percen-
tage van de vereiste investeringen. Deze rendementspercentages,
welke veelal zeer hoog zijn, geven een urgentie-indicatie.
6
Bij de toerekening van een deel van de opbrengsten aan de
kosten van de infrastructuur heeft het BVM de verhouding aan-
gehouden welke het aandeel van de kosten van de weg in de
totaalkosten uitmaakt; de bedrijfsverliezen zijn dan echter ook
in gelijke mate tav. de bedrijfskosten als t.a.v. de kosten van
de weg in aanmerking genomen. Aangezien ook bij de andere
vervoerstakken de bedrijfsverliezen buiten beschouwing blijven
– tegenover de kosten van de weg stelt men de opbrengst aan
belastingen – had men eerst de bedrijfskosten van de totale
inkomsten moeten aftrekken, zodat het restant der inkomsten tegenover dé kosten van de weg zou staan. De dekkingsgraad
van de kosten van de weg zou dan niet 69,4 doch slechts 21 %
zijn. Voor het wegverkeer bedraagt de dekkingsgraad 76,9%,
voor de birnenscheepvaart 7,2 A 10,9%. Opvallend is ook de
hoogte van de kosten welke de landbouwtrekkers – die van
belasting zijn vrijgesteld – voor de weg opleveren, t.w. ca.
DM 1,2 mln., welke kosten bijna zoveel bedragen als die van de
ctegorie zware vrachtauto’s boven 12 ton (DM 1,4 mln.).

ESB 17-9-1969

.

905

Geld= en kapitaalmarkt

GELDMARKT

Het patroon dat de laatste tijd de Nederlandse geidmarkt

kenmerkt is ookin de eerste week van september duidelijk

aan de dag getreden. Er bestond een overschot van ont-

vangsten boven de uitgaven van de Schatkist. Wat ‘s Rijks

kas aan liquiditeiten won werd door de banken verlôren.

Deze schoven, zoals reeds geruime tijd hôt geval is, de

liquiditèitslast prompt door naar de Nederlandsche Bank,

tot uiting komend in een stijging van de posten ,,Discon-

teringen” en ,,Voorschotten in rekening-courant” op de

weekstaat. Het saldo van ontvangsten boven uitgaven kon

het Rijk echter niet in kas houden. Het ministerie van
Financiën moet de gelden, voor zover niet nodig voor

aflossing van kasgeldleningen, gebruiken om de ingevolge

het seizoenarrangement bij de centrale bank opgenomen

kredieten af te lossen. De kredietverlening van de Neder-

landsche Bank is derhalve verschoven van het Rijk naar

de banken.

Hier doorheen spelen de fluctuaties in de bankpapier-

circulatie. De daling in deze omloop in de op 8 september

geëindigde week beperkte voor de banken de noodzaak

zich van middelen bij de circulatiebank te voorzien.

Of de Nederlandsche Bank dit bewegingspatroon uit

monetair gezichtspunt aanvaardbaar acht is de vraag.

Wanneer de kredieten aan Staat en banken gezamenlijk een

tendentie tot stijgen tonen en de totale liquiditeitscreatie

de normale stijgingsbehoefte te boven gaat, dan zeker niet.

Het zou ons dan ook niet verwonderen wanneer de

Nederlandsche Bank zowel de Staat als de banken constant

onder morele druk houdt om in de situatie verandering

te brengen.

Wat de Staat aangaat zal in de nabije toekomst de be-

taling van’ de vennootschapsbelasting vanzelf een ver-

andering, althans tijdelijk, doen ontstaan.

KAPITAALMARKT

mln, geplaatst. Merkwaardig was, dat op de dag, volgend

op de inschrijvingsdatum, de beurskoers onder de uitgifte-

koers daalde, hetgeen op verkoopdruk Wijst. Klaarblijkelijk

was er bij de inschrijving toch gemajoreerd. Het blijkt dat

alleen wanneer het als een paal boven water staat dat de

geldnemer het volle bedrag van de inschrijving accepteert,

de markt niet meer inschrijft dan het bedrag dat bij de

inschrjfcondities (rente, looptijd, e.d.) past. Zodra men

een toewijzing lager dan 100% verwacht, steekt het majo-

reren weer,de kop op.

KOERSSTAAT

Indexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
5 sept.
12 sept.

(1963
=
100)
1968
1969 1969 1969

Algemeen
………………..
121
130-108
115 114
Internationale concerns

…….
127
138 – 113
122
81
Industrie

………………..
119
129-107
114 112
Scheepvaart

……………..
89
94- 80
80
112
Banken en verzekering
98
127- 97
110
116
Handel enz.

………………
122
133- 105
112
123

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen
Kon. Petroleum
…………..
f. 182,90 f. 172,05
f. 171,55
Philips

………………….
f.

59,40
f.

62,15
f.

61,35
Unilever, cert .

……………
f. 125,30 f. 105,65
f. 108,75
Zout-Organon
…………….
f. 181,60
t.
144,80
t. 147,05
Hoogovens, n.r.c.

…………
t. 101,80
f. 103,05
t.
104,-
A.K.0
…………………..
f. 123,20
t.
121,55
t.
123,25
AMRO-Bank
…………….
t.

61,20
f.

54,30
f.

54,80
Nat. Nederlanden
………….
t.

72,70
t.

93,90
t. 99,-
K.L.M.

………………..
t. 212,-
f. 197
f

f. 199,75
Robeco

………………..
f. 243,30
f.242,60
f.241,70

New York
Dow Jones Industrials
………
945
819,50
824

Rentestand
Langlopende staatsobligaties

6,63
7,77
7,83
Aandelen: internationalen
3,4
lokalen

……….
3,9
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
5
6
6

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.

De Bank voor Nederlandsche Gemeenten heeft, na de

Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

inschrijving; het bedrag van de nieuwe lening op f. 250

Prof. Dr. C. D. Jongman

Recente
publikaties

Thomas H. Wonnacott en Ronald J.

Wonnacott: Introductory Statistics.

Wiley, New York/Londen 1969, 403

blz., 88 sh.

Oorspronkelijk bedoeld als een in-

– leiding tôt de statistiek voor economie-

studenten, is het gehoor van diegenen

voor wie dit boek is bestemd zich allengs

gaan uitbreiden: studenten ook in

andere sociale wetenschappen, business
schools enz.

Verkorte inhoud: Introduction –

Descriptive statistics for samples –

Probability – Random variables and

their distributions – Two random

variables – Sampling – Estimation
1

– Estimation II – Hypothesis testing

– Analysis of variance – Introduction

to regression – Regression thedry –

Multiple regression – Correlation –

Decision theory – Appendix tables –

Answers to odd-numbered problems –

Glossary of symbols – Index.

Wilfred L. David: The economic develop-

ment of Guyana 1953-1964.
Clarendon

906

Press: Oxford University Press, Oxford

1969, 399 blz., 70 sh.

Dit boek is een veelomvattende

analyse van een kleine, open en afhan-

kelijke economie, met zeer veel ge-

detailleerde informatie. De auteur ge-

bruikt dit materiaal echter 66k om

enkele van de belangrijkste voor-

onderstellingen van de ontwikkelings-

theoriein haar algemeenheid te toetsen.

Zo ook worden de problemen, struc-

tuur en instituties van dergelijke eco-

nomieën in de beginfase van hun eco-
nomisch-veranderingsproces geanaly-

seerd.

Achtereenvolgens worden behandeld:

– The growth of national income,

expenditure and investment;

– The growth of population, employ-

ment and the labour force;

– Agriculture and forests;

Mining;

– Foreign trade and payments;

– The financing of economic develop-

ment;
Public expenditure and the develop-
ment process;

– Economic planning – retrospect

and prospect.

Karl Seiler, III: Introduction to Systems

Cost-Effectiveness.
Publications in Ope-

rations Research no. 17. Wiley Inter-

science, New York/Londen 1969, 108

blz., 94 sh.

De vroegere Amerikaanse minister

van defensie, McNamara, heeft de

,,cost-effectiveness approach” geïntro-

duceerd in de overheidssfeer, als eerste

binnen zijn eigen departement. Van-

daar heeft het zich ook over andere
regeringsbureaus verbreid. Een be-

knopte en tevens veelomvattende in-

leiding tot de cost-effectiveness theorie

en haar toepassingen bestond echter

nog niet.

Dit boek is het resultaat van een serie

lezingen over dit onderwerp; het ver-

onderstelt een zekere mathematische
kennis bij de lezer, o.a. van de waar-

schijnlijkheidstheorie. In compacte

vorm wordt de gehele ,,systems oriented

cost-effectiveness” methodologie uit de
doeken gedaan.

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

De GEMEENTELIJKE DIENST voor de VOLKSHUISVESTING
zoekt een

adjunct-administrateur

ter vervanging van de huidige functionaris, die binnen afzienbare tijd zal
worden gepensioneerd.

De dienst is belast met het beheer en het onderhoud van ± 20.000
gemeentewoningen en met de controle op het technische en financieel-
administratieve beleid van de in de gemeente werkzame woningbouw-
corporaties. Voorts behoort tot haar taak de verwerving van panden en
grond in de z.g. saneringsgebieden en de verkoop en uitgifte in erfpacht
van bouwgronden.

De adjunct-administrateur is onder supervisie van de administrateur
belast met het geven van leiding aan en het houden van toezicht op de
werkzaamheden van enige administratief-boekhoudkundige afdelingen met
in totaal
±
80 medewerkers.

VEREISTEN:

– ervaring in een leidinggevende functie op administratief-organisatorisch
gebied;

– het vermogen een ruime inbreng te leveren bij de door te voeren
automatisering van de administratie;


middelbare schoolopleiding of een daarmede gelijk te stellen ont-
wikkeling, alsmede één of meer vakdiploma’s, bij voorkeur de akte
M.O.-boekhouden.

Afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring, kan bij indiensttreding een
salaris worden geboden tot maximaal ruim
f
27.000,— per jaar. Bij
gebleken geschiktheid is na enkele jaren indeling in een hogere salaris-
groep mogelijk. (Het salaris in deze groep bedraagt thans maximaal
f32.000,— per jaar).

De gunstige arbeidsvoorwaarden van de overheid zijn van toepassing
(welvaartsvaste pensioenvoorziening, vakantietoelage, kindertoelage, geen
inhouding AOW-premie, tegemoetkoming in verplaatsingskosten).

Een psychologisch onderzoek zal deel uitmaken van de selectieprocedure.

Schriftelijke sollicitaties, met vermelding van volledige personalia en
levensloop, alsmede van de naam van dit blad, binnnen 14 dagen ONDER
No. S 255 te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorziening, Burgemeester de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

ESB 17-9-1969

.

907

Lysbeth Tonckens: Spelregels
voor

sprekers.
Universitaire Pers Rotterdam!

Nygh & Van Ditmar/NIVE/Standaard

Wetenschappelijke Uitgeverij, Rotter-

dam 1969, 191 blz., f. 12,50.

Dit boekje is geschreven voor – al

diegenen die regelmatig in het openbaar

spreken, daar toch steeds weer tegenop

zien en na afloop weten dat het veel

beter had gekund. De raadgevingen

van de schrijfster zijn in twee delen ge-

splitst, t.w. één voor sprekers op het

podium en één voor die aan de ver-

gadertafel.

De schrijfster, docente spreekvaard ig-

heid en communieatieverbetering, be-

gint in elk van de twee delen met het

formuleren en toelichten van enige uit-

gangspunten, zoals: veel met weinig

woorden zeggen; voor een boodschap
zorgen; enthousiast spreken enz. Ver

volgens wijst zij op de noodzaak een

analyse van het publiek te maken,

d.w.z. zich een goede indruk te vormen

van de geaardheid van de toehoorders.

Hoofdstukken vervolgens nog over o.a.

de keuze van het onderwerp, voor-

bereiding van hoofd- en bijzaken, begin,

slot en ,,lichtpuntjes”, gebruik van

audio-visuele hulpmiddelen, speciale

media (radio en televisie) en tech-

nieken (rollenspel), enz.

– Het boekje bevat tal van leuke

illustraties.

R. J. Harrison Church: West Africa.

A study of the environment and
of man’s

use of it.
Serie ,,Geographïes for

Advanced Study”. Longmans, Londen,

zesde druk 1968, 543 blz., 60 sh.

Inhoud in hoofdlijnen:

Deel 1, The physical basis of West

Africa: Geology, coasts and shores –

Relief and drainage – Climate –

Vegetation – Soils, their processes and

theïr protection.

Deel Ii, The resources and their deve-

lopment: Agriculture – Livestock and

fisheries – Minerals and power –

Transport – Population distribution

and moijements.

Deel Iii, The politica! divisions (18

hoofdstukken – tweederde deel van

het boek – gewijd aan individuele

landen).

Dr. H. Goris: Leerboek wiskundige

economie. Noord-Ho!landsche Uitg.

Mij., Amsterdam 1969, 308 blz.,

f. 22,50.

Omdat, volgens de schrijfster, de

taal van de wiskunde toch reeds een

moeilijke is, bestaat er behoefte aan een

Nederlandsta! ig leerboék m.b.t. de

wiskundig-economische methdden.

De behandeling van de stof is in

Ministerie van Sociale

Zaken en Volksgezondheid

juristen

en

economen

De dynamische ontwikkeling die
die zullen worden ingeschakeld De functie brengt het

zich voordoet op het gebied van de
bij de beleidsvorming, de
onderhouden van contacten
volksgezondheid, brengt met zich
beleidsvoering en de beleids-
met zich mede.

mede dat t.b.v. het Directoraat-
verificatie in één der sectoren

Generaal van de Volksgezondheid
van de volksgezondheid zoals
Salaris tussen f1 369,- en

te Leidschendam worden gevraagd
planning, bouw en financiering
f2283,- per maand.

van inrichtingen van

gezondheidszorg;

gesubsidieerde lichamelijke en Tel. inlichtingen bij de heer
geestelijke gezondheidszorg;
M. G. van der Vegt,

ziektekostenverzekering;
tel. 070-694211, tst. 2545.

geneesmiddelenvoorziening en

besmettelijke-ziektenbestrijding.
Schriftelijke sollicitaties onder
vacaturenummer 9-1 955/0936

Vereist: voltooide universitaire
zenden aan de Rijks

opleiding; praktische ervaring
Psychologische Dienst, Prins
strekt tot aanbeveling.
Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekening.

De salarissen zijn exclusief

6%
vakantieuitkering.

1

d

0

908

twee ronden opgezet. In de eerste ronde

wordt van statische en micro-econo-

mische relaties uitgegaan en toegewerkt

naar complete statistische en macro-

economische modellen. In de tweede

ronde wordt weer van micro-econo-

mische relaties uitgegaan, ditmaal ech-

ter met introductie van dynamische

elementen. Na de voor een dynamische

benadering nodige aanvullende in-

leiding in notatiegewoonten en termi-

nologie wordt dan, via een aantal voor-

beelden van de betekenis van deze be-
nadering aan de hand van partiële en/of

micro-economische modellen, toege-

werkt naar complete macro-econo-

mische modellen van conjunctuur en

groei.

Hoofdstukindeling:

Algemene inleiding;

Inleiding tot de statische modellen;

Achtergronden van vraag- en aan-

bodcurven;

Een gesloten ruilmodel;

Algemeen evenwicht bij produktie
en ruil;

De fornules voor de technische

relaties;

Input-output iiodellen;

Decisiemodellen;

Lineaire programmering;

Macromodellen;

Inleiding tot de dynamische model-

len;

Het doorwerken van dynamische

modellen;

Voorbeelden van de periode-

approach;

Voorbeelden van de continu-

approach;
Algemene macro-dynamische

modellen.

Bij de opzet van dit boek is ernaar

gestreefd de studenten reeds vanaf een

vroeg stadium van hun studie te leren

werken met complete, wiskundig ge-

formuleerde theorieën. Hiertoe worden

bij diverse modellen eenvoudige cijfer-

de niksoverbeid vraagt

voor het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid

t.b.v. één der te ‘s-Gravenhage gevestigde Rijksdiensten in de sociaal economische sector

hoofd van de afdeling documentatie en research
vac. nr
.
9-2291/0936

die leidin.g en richting zal geven aan deze afdeling,
die belast is met het verzamelen, selecteren en bewerken van gegevens omtrentloneii en

andere arbeidsvoorwaarden.

Betrokkene moet deze gegevens zelfstandig kunnen analyseren en interpreteren.

Vereist: doctoraal examen economie en ervaring in de econometrische en/of statistische

richting.

Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring., tussen f1369,- en f2283,- per maand.

voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

t.b.v. het Directoraat-Generaal van het Verkeer

academici.
vac. nr
. 9-0332/0936

economen, juristen of afgestudeerden in andere studierichtingen die zullen medewerken

aan de verdere uitbouw van, het beleid op het gebied van het vervoer over de weg,
langs de rail en over de binnenwateren. Zij zullen worden geconfronteerd met een

problematiek met belangrijke nationaal-economische, bedrijfseconomische of juridische
facetten, zowel op het gebied van de spoorwegen, het open.baar vervoer, de nationale

binnenvaart, het internationale vervoer- en havenbeleid en de internationale binnen

vaartpolitiek.

Vereist: enige praktijk- en redactionele ervaring.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris tussen.f 1369,- en f2283,- per maand.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vacaturenummer
(voor elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,

Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

AOW-premie voor Rijksrekenig. De salarissen zijn exclusief 6% vakantieuitkering

ESB 17-9-1969

.

909

voorbeelden gegeven. De grote bruik-

baarheid van dit boek ligt vooral hierin

dat de presentatie van de stof op
alle

economische studenten is gericht, met

als voornaamste oogmerk het vak

,,wiskundige economie” een belang-

rijke ondersteuning bij de studie te

laten zijn.

Operationele research
in Nederland.

Onder redactie van Prof. H. J. M.

Lombaers, Ir. J. J. Meinardi en Drs.

D. Ravestijn. Marka-boeken no. 104.

Het Spectrum, Utrecht 1969, 233 blz.,

f. 5,50.

Dit boek wil een indruk geven van de

praktische toepassing van operationele

research in Nederland, zulks naar aan-

leiding van het tienjarig bestaan, in

april 1968, van de Sectie Operationele

Research (SOR) van de Vereniging

voor Statistiek.

Inhoud:

Drs. C. H. Buitenhuis en A. R. W.

Muijen: Een niveauregelingssysteem

‘.00r ontvangbuizen;

Drs. A. R. van der Burg: Het opvan-

gen van seizoenfiuctuaties;

C. Deetman: Het probleem van het

plaats reserveren bij een luchtvaart-

maatschappij;

J. A. van der Heiden: Onderhouds-

planning van apparatuur;

Drs. A. A. 1. Holtgrefe: Hoe maakt

NS de dienst uit?;

J. H. van Kampen, A. P. Roos en

P. J. Weeda: Simulatie van de graan-

oogst op een groot landbouwbedrijf;

Prof. J. Kriens: De hoogte van de

Nederlandse dijken: een economisch

beslissingsprobleem;

F. A. Lootsma: Synchronisatie van

verkeerslichten m. b.v. lineaire program-

mering;

Prof. Ir. J. Sandee: Optimale econo-

mische politiek in Nederland;

Ir. W. J. Thieme: De toepassing van

operationele research bij de energie-

voorziening van Staatsmijnen/DSM;

Drs. H. A. M. Wasser: De ontwikkeling

van de operationele research bij -het

RAET;

Drs. D. Ravestijn: Operationele

research in Nederland.

de rijksoverheid vraagt

in het kader van een interdepartementale werving

van toekomstige beleidsfunctionarissen

Id.

jonge

economen

jonge

juristen

tot ca. 30 jaar.

De functies van beleids-
ambtenaren liggen voor een

belangrijk deel op het terrein

van:

studie
en
onderzoek

‘planning
van bestuursmaat-

regelen

overleg
in nationaal en inter-

nationaal verband

adviseren
van de departe-

mentsleiding

ontwerpen
van wettelijke
regelingen

voorbereiding
van stukken

voor het parlement

voörbereiden
van ministeriële

beslissingen

leiding
geven.

Bijzonderheden worden
verstrekt tijdens een

voorlichtingsbijeenkomst op

14 oktober 1969.

jonge

sociologen

jonge

politicologen

Aanstelling geschiedt op een

aanvangssalaris van tenminste

f1369,— per maand.

Ongeveer 4 jaar na indienst-

tred ing worden zij, bij gebleken

geschiktheid, benoemd tot

referendaris [max. salaris

f 2283,— per maand].

Verwacht wordt dat zij zich
zodanig zullen ontwikkelen,

dat een verdere carrière

tot administrateur [max. salaris

f 2660,— per maand] en even-

tueel hoger, mogelijk is.

Belangstellenden

ook zij die
binnenkort hopen af te stude-

ren – kunnen zich met opgave

van naam, adres, leeftijd,

studierichting en [vermoede-
lijke] datum van afstuderen tot

uiterlijk
6
oktober a.s. schrifte-

lijk aanmelden bij de Rijks

Psychologische Dienst, Prins

Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage,
onder vermelding van vacature-

nummer
9-2246/0936

in linkerbovenhoek van brief

en enveloppe.

De aan te stellen

jonge academici wor-

den bij een departe-

ment geplaatst in een

functie in de beleids-
sector. Bij deze

plaatsing wordt reke-

ning gehouden met

hun voorkeur en

geschiktheid.

Gedurende hun in-
werkperiode nemen
zij tevens deel aan

oriëntatie-

bijeenkomsten.

AOW-premie voor

Rijksrekening.

De salarissen zijn

exclusief
6°Io

vakantie-uitkering.

910

.

.

Auteur