Ga direct naar de content

Jrg. 54, editie 2690

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 9 1969

ECONOMISCHmSTATIVESCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

9 april 1969

54e jrg.

No. 2690

Verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Bestrijding van de inflatie
Bos; L.’H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:
Een stijging van de Nederlandse prijsindex van de gezinsconsumptie met
A. de Wit.
5,5
tot 7% van 1968 tot 1969 is voor een welvarend land eigenlijk een

grote absurditeit
1
.
De opdeling in het Centraal Economisch Plan 1969
van
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
de door het CPB berekende
5,5% geeft een groot aantal posten, die ieder
P. A. de Ruiter.
voor zich niet omvangrijk zijn, maar tezamen een duidelijk infiatoire ont-

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

wikkeling vormen (vgl. blz. 82 van het Plan). De invoering van de BTW

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
komt daarin voor met 1,4%, andere kostprijsverhogende belastingen met

J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
0,3% en EEG-aanpassingsmaatregelen met 0,5%. Tot de door de overheid

beïnvioedbare factoren behoort ook de huurverhoging, die met 0,4%

SECRETARIS COMMISSIE VAN
ADVIES VOOR
BELGIË:
op het lijstje voorkomt;

J. Geluck.


De invloed van de loonstijging verschijnt niet afzonderlijk in de analyse

maar. het NVV heeft de invloed daarvan op 1,1% becijferd
2

Dit lijkt


misschien wat weinig, indien men de stijging van de loonkosten per eenheid

produkt in aanmerking neemt
(5%
in 1969 tegenover 1% in 1968; CEP

1969 bijlage C3b), doch het NVV wijst er terecht op; dat de loonstijging

met vertragingen van één en twee jaar in de prijzen tot uitdrukking komt.

Dat betekent echter, dat de belangrijke stijging der loonkosten in dit jaar

later weer een opwaartse druk op de prijzen legt.

Waarschijnlijk zal later blijken, dat bij 6 of 7% stijging van het prijs-

niveau ook een verhoging van de winstmarges heeft plaatsgevonden; bij de

door de invoering van de BTW ontstane verwarring zullen ook vele onder-
nemers van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om zich enige ruimte
i•:t.i’i’
te verschaffen. ik laat nu daar of dit moreel verwerpelijk is; ik zie het niet

anders dan wanneer de werknemers trachten een hoger loon te krijgen dan

met de arbeidsproduktiviteit in overeenstemming is. Zij zullen zeggen,

dat zij daarmee verwachte prijsstijgingen reeds willen compenseren, onder-

Prof. Dr. H. W. J. Bosman:
nemers zullen zeggen, dat zij door prijsverhogingen verwachte loonstijgin-

Bestrijding van de inflatie

……….
gen willen opvangen. Door dit alles zijn wij echter terecht gekomen in een

situatie, die door Prof. Hartog volkomen juist als volgt is gekenschetst:

,Er is niet een bepaalde infiatiehaard, die we alleen maar onschadelijk
Drs. J. van der Burg:
behoeven te maken om de inflatie onder de knie te krijgen. Het hele ecp-

Research en ontwikkeling (1) …. 351
nomische proces is infiatoir. Overheid, bankwezen, vakbeweging en bedrijfs-

leven geven de inflatie voortdurend aan elkaar door, maar gaan daarbij

Drs. N. J. M. Hardebol:
te enthousiast te werk”

.

Een terugkeer op deze weg in de zin van een daling van het consumptie-
De

stille

revolutie

in

Polen

en
prijspeil is niet te verwachten: na
1953
heeft zich een dergelijke daling niet
Tsjechoslowakije

……………


voorgedaan en iedereen is intussen in sterke mate aan het infiatoire klimaat

gewend geraakt. Wél echter is de prijsstijging thans zo sterk, dat wij op de
Drs. R. Besançon: een of andere wijze moeten trachten in te lopen in deze zin, dat wij een

Ontwerp van Wet op de Accoun-
verdere stijging met alle kracht moeten zien te voorkomen, zodat er nu

tants voor het Midden- en klein-
ook eens een periode komt, waarin de index althans niet verder stijgt.

bedrijf (II)

…………………
356

1
Het cijfer van 5,5% is dat van het Centraal Planbureau; de recente bijstelling

daarvan door de Minister van Economische Zaken bracht het op 6,5 â 7%. 2
De Vakbeweging, 21 maart 1969.
3
F. Hartog: ,,Prijs- en zelfbeheersing”, Algemeen Handelsblad,
3

maart 1969.

349

HOE STOPPEN WE DE PRIJSSTIJGINGEN?

Uit het voorgaande bleek, dat de invoering van de BTW

de stoot heeft gegeven tot een hernieuwde strijd om het

nationale inkomen, een strijd, die alleen maar kan leiden

tot een sterke verhoging van nominale lonen en prijzen,
zonder dat er in het arbeidsaandeel uiteindelijk veel zal

veranderen. In de eerste plaats moeten wij daarom een

nieuwe impuls voorkomen, hetgeen betekent dat
verdere

verhoging van de kostprjjsverhogende belastingen
voorlopig

moet worden uitgesteld. Dit betekent minder dekking voor

de overheidsuitgaven en uit dien hoofde dus een zeker ge-

vaar voor bestedingsinfiatie. Ik geloof dat de situatie zo

is, dat bij een keuze tussen
stijging
van indirecte belastingen

met de kans op weer een nieuwe inkomensinfiatie
en
enige

infiatoire financiering van de overheidsuitgaven (die niet

zonder meer tot prijsstijging leidt, doch wel tot enige

afvloeiing van deviezen) het laatste alternatief de voorkeur

verdient, mits ook de sociale groepen hun steentje bijdragen.

Dat laatste zou kunnen gebeuren door voorlopig van zeer

stringente regels uit te gaan ten aanzien van de lonen en

de prijzen. Iets van een gezamenlijk door werkgevers en

werknemers in samenwerkihg met de overheid tot stand

gebrachte inkomenspolitiek (die wij vroeger zelfs wel eens

aan het buitenland ten voorbeeld hebben gesteld!) zou

weer moeten terugkomen. Voor werknemers zie ik daarbjj

voor de eerstvolgende tijd een sterke binding aan de arbeids-

produktiviteit, voor werkgevers een stringente prjsgedrags-

regel.

De grote moeilijkheid zal natuurlijk de uitgangssituatie

zijn. Het ligt voor de hand daarbij van de toestand véôr

invoering van de BTW uit te gaan. Niet dat deze invoering

op zichzelf een belangrijke prijsverhoging teweeg had

moeten brengen, doch het is wel zo, dat door de overgang
van de oude op de nieuwe belasting een onoverzichtelijke

situatie is ontstaan, waarin alles op drift is geraakt. Men

zal waarschijnlijk aan een beoordeling per bedrijfstak

moeten denken en in dit verband wijs ik er op, dat het

Centraal Planbureau een Vrij gedetailleerd overzicht heeft

gegeven van de druk van de oude en van de nieuwe omzet-
belasting (CEP 1969, blz. 166).

Met behulp hiervan moet het toch mogelijk zijn te be-

rekenen welke bedrijfstakken uit de pas zijn geraakt.

Na bepaalde afrondingen en rekening houdende met de

gestegen kosten zouden dan de ergste prijsstijgingen

kunnen worden gesignaleerd en met medewerking van het

georganiseerde bedrijfsleven zouden dan herzieningen

moeten plaatsvinden. Het gaat mij om globale verkennin-

gen waar werkelijk die prijsstijgingen hebben plaats-

gevonden, die tot de 6,5 â 7% van Minister de Block

hebben geleid. Ik zou ook niet.opzien tegen een wat ruwe

ingre’ep: hier en daar zal een onderneming te lijden hebben,

maar dat weegt niet op tegen het voortwoekeren van de

thans aan de gang zijnde inflatie. Uitgaande van de aan-

geduide prijscorrecties zou dan de afspraak tussen regering,

werkgevers en werknemers moeten gelden voor het jaar

1 juli 1969/1 juli 1970. Rekening houdende met het infia-

toire klimaat verwacht ik van de aanbevolen maatregelen

geen belangrijke daling van het totale prijsniveau, maar

wel een zekere stabilisatie.

PACKAGE DEAL

Voorts zou ik in verband met de inkomensverdeling nog
een correctie achteraf willen invoegen. Het zou namêljk

onjuist zijn, als door een binding der lonen en een opgaande

conjunctuur de overige inkomens zo zouden stijgen, dat

het arbeidsaandeel in enigszins betekenende mate achteruit

zou gaan. Het liefst zag ik bij deze gelegenheid een begin
gemaakt met
vermogensaanwasdeling;
indien daartoe nog’

onvoldoende bereidheid of gelegenheid bestaat, zou een

winstdeling voorlopig voldoende zijn. De ondernemingen

zouden in ieder geval een deel van de gemaakte winsten

voor dit doel moeten reserveren.

Door prijsstabiliteit en daardoor de relatieve prijsdaling

ten opzichte van het buitenland, die op deze wijze ver

moedelijk tot stand zal komen, zal de export worden be-

vorderd, hetgeen een tegenwicht kan betekenen voor de

gestegen import als gevolg van de lagere dekking der

overheidsuitgaven. Misschien dat wij op die manier tevens

een begin maken met de toch wel nodige verbetering van

de lopende rekening van de betalingsbalans. Voor een

ontwikkeld land is nodig niet een afwisseling van kleine

tekorten en overschotten, doch een ruim overschot op de

lopende rekening om daarmee de investeringen in de derde

wereld -te kunnen financieren. Het is zinloos om op de

begroting gelden voor ontwikkelingshulp te voteren, als

wij niet de bereidheid hebben om op de betalingsbalans

voor de nodige overmakingen ruimte te scheppen.

Natuurlijk moet de overheid
,
het initiatief nemen tot de

rigoureuze ommekeer, die hier wordt bepleit. Zij zou zoals

gezegd haar plannen ten aanzien van de indirecte belas-

tingen voorlopig moeten laten varen doch tegelijker-

tijd het initiatief moeten nemen voor besprekingen met de

leiders van het georganiseerde bedrijfsleven. Het zou

werkelijk een ,,package deal” moeten worden, waarbij alle

elementen onafscheidelijk aan elkaar worden verbonden.

Wat moet er gebeuren ten aanzien van de
correctie op

de progressiewerking
van de loon- en inkomstenbelasting?

Het is ook naar mijn mening volstrekt onredelijk om de
vruchten van de inflatie in de vorm van meer dan even-

redige belastïngopbrengsten als een normaal dekkings-

middel te beschouwen. Er is niemand die beweert, dat deze
regélmatige drukverzwaring bij hetzelfde reële inkomen nu

juist het meest redelijke middel is om de stijgende over-

heidsuitgaven te dekken. Om deze reden dient deze correc-

tie, zolang nog geen automatische regeling tot stand is

gekomen, doorgang te vinden. Indien echter het achterwege

blijven van de verhoging der indirecte belastingen aan-

merkelijke bedragen eist, zou men zich kunnen voorstellen,

dat de verlaging van loon- en inkomstenbelasting tot een
iets lager bedrag zou plaatsvinden dan’ oorspronkelijk in

de bedoeling lag.
Zou nu een gezamenlijke aanpak van overheid en sociale

partners niet lukken, dan zit er niets anders op dan dat de

overheid zelf het programma uitvoert met behulp van

nieuwe wettelijke middelen. Een opnieuw invoeren van de

geleide. loonpolitiek, gepaard gaande met een stringente

prijspolitiek, zullen dan geboden zijn. De voordelen van

een vrijwillige medewerking van het bedrijfsleven liggen

voor de hand, terwijl ook de zaak zelf van zulk den belang
voor onze economische situatie in de eerstvolgende tijd is,

dat ernstig moet worden overwogen of niet een- geheel

nieuwe en van het gebruikelijke patroon afwijkende aan-

pak, zoals hierboven geschetst, thans geboden is. Een

,,Seelenmassage” van de bevolking met behulp van de

publiciteitsmedia (minister-president voor de televisie;

land in nood enz.) zou een onderdeel van de nieuwe aanpak

moeten vormen. –

Prof. Dr. H. W. J. Bosman

350

Research en ontwikkeIn (1)
9

In een aantal artikelen zal op uitgebreide wijze aandacht worden geschonken

aan de research en ontwikkeling. Onder meer zullen de revue passeren: de

uitgaven aan research en ontwikkeling, en het aantal daarbij bctrokken per-

somiemi; een aantal factoren die van invloed zijn op de research en ontwikkeling

in het algemeen, en die in het bedrijfsleven in het bijzonder; enige aspecten

van de betekenis van het overheidsbeleid en de invloed van de marktstructuur

op de research en ontwikkeling. Vaak zal daarbij ook ,,de kloof” ter sprake

komen. In dit eerste artikel za/t worden ingegaan op het belang van de

research en ontwikkeling in het algemeen.

Er zijn in de loop der tijd verschillende pogingen aange-

wend om het effect te meten van veranderingen in de

,,input” van de belangrijkste produktiefactoren op de

economische groei. Dat er een relatie zou bestaan tussen
de investeringen in research en ontwikkeling en de groei

van het nationaal inkomen schijnt op dit ogenblik als

vaststaand te worden aangenomeit door een gro6t ântal

economisten.

Zo sluit L. S. Silk
1
zich aal, bij de schatting van R.

Solow
2
dat de totale groei van de arbeidsproduktiviteit

in de Verenigde Staten (VS.) tussen 1909 en 1949 slechts
voor 12,5% was voortgevloeid uit de stijging an de kapi-

taalsinvesteringen en voor 87,5% uit de ,,technische voor-
uitgang”. S. Fabricant
3
toonde aan dat gedurende de peri-

ode 1871-1951 de ,,technische vooruitgang” voor 90% had

bijgedragen aan de groei van de arbeidsproduktiviteit, tegen

10% ‘voor de -kapitaalsinvesteringen. Onafhankelijk van

deze studies bevestigde B. F. Massell deze percentages.

Y. Brozen
5
toonde in een studie over acht Amerikaanse

chemische ondernemingen aan dat door in research te

investeren een zodanige groei van de produktiviteit be-

werkstelligd werd, dat het voor de desbetreffende onder-

nemingen mogelijk was geworden niet hun bestaande

,,input’ de jaarlijkse ,,output” niet 40% en meer te ver-

hogen; een aantal ondernemingen had zijn jaarlijkse

,,output” zelfs niet 75% kunnen verhogen.

De conclusies die globaal genomen uit deze studies

kunnen worden getrokken zijn dat, althans bij de geïn-

dustrialiseerde landen, de stijging van de verhouding

kapitaal-arbeid slechts voor een klein gedeelte heeft bijge-

dragen aan de stijging van de arbeidsproduktiviteit op

lange termijn, terwijl de gebruikelijke exogene variabelen,

samengevat onder de noemer ,,techniséhe vooruitgang”

voor het grootste gedeelte hebben bijgedragen tot de

stijging van de arbeidsproduktiviteit.

Een gedetailleerde studie over de ,,bijdragen” aan de

economische groei, is die van E. Denison
I
en heeft be-

trekking op de Amerikaanse economische groei tussen

1909 en 1957. Denison heeft in zijn studie een twaalftal

factoren aan een nadere beschouwing onderworpen zoals

o.a. ,,ecbnomies ot’ scale”, beperkingen teh aanzien van de

optimale aanwending van produktiefactoren, de samen-

stelling van de beroepsbevolking en de toeneming van

kennis en liet onderwijs. 1-lij schrijft 42% van de stijging

van het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevol-

king t6e aan het onderwijs, 36% aan de toeneming van

kennis en 1 % aan een versnelde toepassing van die kennis.

Zijn bevindingen bevestigen globaal genomen demening dat

onderwijs en toeneming van kennis een zeer belangrijke

bijdrage hebben geleverd aan de economische groei op

lange termijn.

We dienen bij dit alles evenwel te bedenken dat zowel de

statistische gegevens als de analyse-technieken geenszins de

vereiste graad van verfijning bereikt hebben om exact de

spécifieké bijdragén te kunnen meten van de betrokken

complexe factoren. Bovendien is het van essentiële beteke-

nis dat de betrokken factoren in zekere mate interdependent

ijn. Economische groei houdt namelijk ons inziens een

voortdurend samenspel van allerlei factoren in, waarbij het

verloop-van ieder van’hen gezien kan worden als zowel

een.00rzaak als een gevolg van economische groei. Als er

bijvoorbeeld een correlatie bestaat tussen de research-

intensiteit
I
van een bedrijfstak, de mate van produktivi-

teitsverarïdering en haar groei, dan behoeft dat nog niet

te beteknen dat er eveneens een specifiek causale samen,

hang bestaat. – –

Vôlgens het OECD-rapport
General report on technolog-.

ical gaps between member countries
8
zijn de navolgende

bedrijfstakken het meest research-intensief:

Lucht- en ruimtevaart;

Elektro-techniek niet inbegrip van de elektronica en

wetenschappelijke instrumenten; en

– –

Chemie met inbegrip vais farniaceutische en aardolie-

produkten (zie tabel 1).

.

.

1
L. S. Silk:
The research ,-evoluiion.. Mc
Graw-Hili, New
York 1960.
2
R. Solow: ,,Technical change and the aggrcgatc.production
function”,
Revietv of Econo,niës and Siatistics,
1957, blz. 312 e.v.
S. Fabricant: ,,Resources and output trends in the U.S.
since 1870″,
American Economic Revietv, vol.
46, mei 1956.
B. F. Massel[: ,,Capital formation and technological change
in U.S. nianufacturing”,
Revieiv of Economics and Statisiics,
1960, blz. 182 e.v.
Y. Brozen:
Scientijic ,ninpotver.
Nationat Science Found-
ation, Washington, 58-21, blz. tO cv. –
°
E. Den ison:
The sources-of econolnic gro wilt in the United
States and the alternatives before us.
Committee for Economie
Oevelopment, New York 1962; zie eveneens ,,Measuring the
contribu(ion of education (and -the residual) to economic
gFowth”, opgenomen in
The ,esidual factor and éo,to,nic growil:,
OECD, Parijs 1964.
In navolging van het OECD-rapport
General reprt n
technological gaps bel wee,, inetnber couniries
definiëren wij het
begrip resëarch-intensiteit van een bedrijfstak als het, percen-
tage van de omzet of van de toegevoegde waarde dat besteed
wordt aan research- en ontwikkelingsuitgaven, of als het percen-
tage werknemers dat betrokken is bij de research en ontwikke-
ling.
8
Committee for Science Policy:
Geiieral ,-eport on iechnolog-
ical gaps bel tveen inenber countries.
OECD, Parijs 1968.

ESB 9-4-1969

351

TABEL 1

De procentuele verde!ing van de research- en ontwikkelingsuitve,i in 1964 ovér ecu

drietal
bedrij]’stakken
in 12 landen, en het

percentage, wat daarvan, door de overheid wordt gefinancierd

..

S

‘0
“4

“?
0
1

0
Z
N
Z
0

Procentuele verdeling van de totale industriële r. & o. uitgaven:

38,3
29,0
.

.
24,6
.

.
.

. 16,9 .

.
19,8
1,5
.
24,8
25,4
31,2
28,6
30,3
25,7
29,1
..
24,3 20,3
22,0
18,6
Lucht- en ruimtevaart

……………………
Elektrotechniek a)

………………………
Chemie

b)

…………………………….
13,0 14,4
34,7
19,4
27,3
28,1
23,6
.

.
9,9 43,8
21,3
24,0
Totaal

……………………………….
..
76,1
67,9 65,9
72,6 57,6
53,8
69,6
64,4
54,0 65,6 43,3
42,6

Percentage gefinancierd door de oveiheid:
90,4
84,3
.
78,3
.

.
.

. 46,1 .

.
69,7
.

. .
Lucht- en ruimtevaart

……………………
61,8 36,0
4,0
29,9
0,5 .

.
22,6
.

.
36,6
2,8
9,7
Elektrotechniek a)

……………………….
Chemie

b)

……………………………..
15,9
.

. .

.
2,8
0,1
0,3
1,9
.
2,4 3,4
4,7

Met inbegrip van elektronica.


Met inbegrip van aardolieraffinage en farmaceutica. Inclusief afschrijvingen, exclusief kapitaaluitgaven.
Bron: General reporf on fec/inological gops bef wee,, ,ne,nber con,,! ries,
‘tabel’ 1, pagina 53.

Toch is er weinig twijfel aan dat de relatief hoge research-

en’ ontwikkelingsactiviteiten bij een aantal bedrijfstakken,

zoals bijv. de plastic- en elektronische industrie,

een: 1*-

•langrijke factor zijn gewéèst ‘oor dé in die bedrijfstakke’n

geconstateerde snelle groei. Maar de snelle groei van de

t
vraag, bijvoorbeeld naar ieuwe produkten yoor, zov7el
civiele als militaire doeleindn, is even’zo’
d
een krâchtie

;
stimulans geweest voor het verrichten van research en het

tot stand brehgen van ,,innoi’ations. Daarnaast kan het

;feit, dât de eTrhbüding tusen de’ aantâllen research- en

ontwikke1ingspersoneel enerzijds en het totaal aantal

werknemers anderzijds veel hoger is in de research-inten-

sieve bedrijfstakken dafi ‘in de ,,traditionele” bedrijfs-

1
takken, beschouwd wofden als een oorzaak maar ook als

leen gevolg vân dé researéh-activititen’eii het invoeren van

,,innovatidiis” ‘in ‘deié’bediijfstakkèn. Van research-

intensieve bedrijfstakken’
9
is lëkn’ dat zij sneller

groeien, maar bedrijfstakken die snel groeien maken meer

research en ontwikkeling noo’dzâkelijk en scheppen zo-

doende nog meer gunstige voorwaarden voor het kunnen

verrichten van research en ontwikkeling.

RESEARCH EN ONDERWIJS

De relatie tussen research en onderwijs is bijzonder nauw.

Beide hebben vaak betrekking op dezelfde categorie van

personen; in de meeste landen zijn de Universiteiten en

andere instellingen voor hoger onderwijs gewoonlijk de

belangrijkste centra voor fundamentele research
9
. Bon-

dien hangt de toeneming en toepassing van kennis af van
,het aanbod van afgestudeerden.

In zekere zin kan het onderwijs beschouwd worden als

een semi-autonon’k fat
diebijaraagt
tot een kwalitatieve

,verbetering van de factor arbeid. Maar evenzo kan het

onderwijs gezien worden. 1eh hïilriiddël Voor:.déT”afi-

passing van de beroepsbevolking aan de nieuwste techno-
1ogische eisen. Men zou in dit verband kunnèn stellen dat

toeneming van kennis een noodzakelijke, maar nog geen

voldoende voorwaarde is voor verdere economische’ voor-

-,uitgang.

INDIRECTE RELATIE

RESEARCH-ECONOMISCHE GROEI

Veel research nu’wordt ondernomen voor ,,welfare’,’ doel-

eind’en.J die. de economische groei indirect beïnvloeden.

De medische research bijvoorbeeld is erniet op gericht om

opdirecte”wijze bij te.. dragen.aan de economische groei,

alhoewel zij’ in feite ongetwijfeld de ontwikkeling van bijv.

de ‘farmaceutische industrie zal stimuleren; nog geheel

‘afgezien ‘van de mogelijk gunstige invloed die zij op de

economie heeft als gevolg van bijv. een lager sterftecijfer en

een geringer’ aantal verletdagen.

Ongeveer overeenkomstige overwegingen zijn van toe-

passing ‘op de researchdie verricht wordt op terreinen als

veiligheid, lucht” en waterverontreiniging, geluidshinder

e.d. Alhoewel de gevolgenvan .dergeljkeresearch voor het

econoiiisch welzijn.niet exact te meten zijn, zijn zij evident.

in de praktijk is het dus niet altijd even gemakkelijk om een

scheiding aan te brengen tussen’ de research- en ontwikke-

lingsuitgaven voor economische doeleinden en voor niet-

economische doeleinden.

in dit verband willen we tenslotte wijzen op de research

voor ‘militaire’ -en ruimtevaartdoeleinden• welke, althans

voor de V.S meer. dan de helft beslaat van het totaal van de

research- en ontwikkelingsuitgaven (zie tabel 2).

In het rapport
General report on technological gaps

het ween inember countries
wordt geschat dat in de V.S. in

1963/1964
56%
van’de totale research- en ontwikkelings-
uitgaven besteed werd aan defensie, ruimtevaart en kern-

enèrgie:’ De ‘overeenkonstige percentages waren voor

Groot-Brittannië 40%, voor Frankrijk 43% en voor

Zweden 31 %.In genoemd.rapport wordt daaruit gecon-

cludeerd dat het zeer welmogelijk is, dat de voordelen voor

‘liet’ bedrijfsleven van research en ontwikkeling in grote

mate beïnvloed’ worden dooi de zgn. ,,fall Out” en ,,spinn

— 1n ianzien van de research wordt algemeen een twee-
deling
,
gemaakt in fundamentele en toegepaste research. Voor
meer’onderverdelingen
verwijzen
we naar o.a.:
Science, econoinic
g,’envth
and government policy,
blz. 64 e.v. (OECD, Parijs, 1963).
352

TABEL 2
Uitgave,z aan research en ontwikkeling

voor militaire en ruimte vaartdoeleinden

Totale

uitgaven

aan
r.
&
o. voor militaire en
ruimtevaartdoeleinden

ivlilitaire

en
.

ruimtevaart
r.
&
o., verricht
door het
bedrijfsleven

0V
0
0
‘0
)’

0
‘S’-.tj
.5(‘
0
,’5

4,)

o.
4,)

,

Verenigde Staten
1962/3
9.085
1,6
81
52
7.295
52
1961/2
690
0,9
64
39
445
40
Frankrijk
1962
330
0,5
40
30
n.b.
25
West-Duitsland
.
1964
215
0,2
17
15
n.b.
20

Engeland

………

1964
6
0,1
7,5
3,5
2,1
2,4
1964
nl).
n.b.
6
n.b.
n.b.
n.b.
België
………….
Italië

………….
Zwitserland
n.b. n.b. n.b.
5
n.b.
n.b.
n.b.

n.b.

niet beschikbaar.
Bron: T/ze O.E.C.D. Observer,
februari 1966, blz. 17.

oFï” effecten van deze hoofdzakelijk door de overheid ge-

financierde research.

• Oyerigens zijn de meningen op dit, punt verre van una-

niem
1
u. Volgens enkele ecortomisten vormen de iiilitaire

en ruimtevaart-research een integrerend deel van de weten-

schappel ii ke research en zouden zij stimulerende effecten

teweegbrengen, in zoverre dat- de meeste resultaten ook

toepasbaar zouden zijli voor de civiele research. Zo wordt

bijv.- gesteld dat de bewapeningstechnieken een beslissende

impuls-hebben gègeven aan de verdereontwikkeling van

civiele . u.itvindingen, terwijI’ een en ander ‘veel: langzamer

zou zijn geschied. of zelfs vanwege çle daarmee gepaard

gaande kosten onmogelijk, zou zijn. geweest, wanneer

eerdergenoemde impuls niet aanwezig. zouzijn geweest.

Dit wordt o.maangetoond t’net behulp van de voorbeelden

van het iuchttransport en de. telecommunicatie.i Daarnaast

wordt wel gesteld dat de militaire en ruimtevaart-research

alleen al door hun aard hun.tijd-ver.
5
vooruit moetenzzijn,

en aldus het bedrijfsleven voorzien vat’t de daardoor ont-

stanekennis, die,op

andere
,
wijze.waarschijnlijk nietlin,die

mate’ ter beschikking zouzijtj,gelçomen
j. t.
5jj
,
‘ .
b.z

Hier wordt tegen aangevoerd dat het in toenemende mtç

moeilijker zal worden om de door rnilitaire,en,ruimtevart-

research

mogelijk geworden technieken toe te passen voor

civiele aanwertdingsrnogelij kheden,- hetgeen o.m. geaccen-

tueerd zou worden door de toenemende divergentie tussen

militaire en civiele technieken, tussen het daarbij betrokken

researchpersoneel, en door de strenge veiligheids- en ge-

heimhoudingsvereisten. Bovendien zouden door de mili-

taire- en ruimtevaart-research fondsen en research-perso-

neel onttrokken worden aan andere research- en ontwik-

kelingsactiviteiten. Daarnaast zouden de resultaten van de

militaire en ruimtevaart-research alleen van belang zijn

voor bepaalde industriële sectoren zoals bijv. de vliegtuig-

bouw en de elektronica, en minder relevant.zijn voor andre

sectoren.


r,

•. . –
Ij t .,. ,

Dienovçreenkomstig zalj
t
het onderscheid, voor zover

mogelijk, – tussen civiele en 1 militaire research,- een, belang-

rijke plaats moëtert innemen wanneer men de vergroting

van kennis zou willen plaatsen:in het kader

van de. econo-

mische groei.
J. van der Burg

.10
Zie om. R. A. Solo: ,,Gearing military research..and
development to econom ic growth”;
Harvard-Biisiness
,Review,
november-december 1962.’ – – . .,, – , ., .

Uw bedrijf en kantoor

is welkom in Nijmegen,

want Nijmegen heeft:

Een nieuw industrieterrein van 100 ha

met havens in aanleg.

Aantrekkelijke terreinen voor handels-

bedrijven en kantoren in centrum.

.

Goede weg-, trein- en waterverbin-

dingen met binnen- en buitenland.

.

Aanbod van gespecialiseerde en admi-

nistratief geschoolde arbeidskrachten.

MU.!s
OOk
‘uw
pe.rsonee!’

welkom in Nijrnegenj- –

want het vindt er::-

•.

s’.-

;.

.

.

.

-.


t,


.
, Ruim assortiment van.woningen..


. , Stad
1
.rrit een.dj

verleden, en oud

stedescj’ioon,,. gelegen
4
in
t
fraa,.tivier-
e
,en.,

heu.v.elL.andschaIR..

•1

. .
it”
‘t

. .

Uitestrekte natuurreservaten, bossen, –

heide in directe omgeving.

Mogelijkheden tot recreatie in elke

vorm
:
– schouwburg, concertgebouw,

sporthallen, eredivisievoetbal, over-

dekte ijbaan.

VOÔR INLICHTINGEN:

(t.,!
, t


q

Wethoudei

,’.(

-. .-.

van Publieke Wkein

Stadsôntwikkeling, – . –

Stadhuis. TeJ. (08800) 2 81 00.

,t_.
j

ESB
9-4-1969

353

De stille revolutie

* in Polen en Tsjechoslowakije

Ook in het Westen wordt ervaren dat economische en

politieke instituties nauw samenhangen. In de Oost-

europese plancconomieën is de samenhang echter na-

drukkelijk expliciet geformuleerd, waarbij in het bijzonder

de interdeendentïe helder naar voren komt. Eén van de

voordelen daarvan is dat economische hervormingen –

nog veel sterker dan in ons land reeds het geval is – niet

geruisloos kunnen plaatsgrijpen. Aan de andere kant is

een geleidelijke en soepele aanpassing aan veranderde om-

standigheden niet mogelijk gebleken. Schoksgewijze, ab-

rupte economische veranderingen• kenmerken de ge-

schiedeiiis van de centrale planning. De meest recente

nieuwste economisöhe politiek” is, zoals bekend, te ken-

merken door de kreten: liberalisatie, decentralisatie.

27 september
1965
waseen belangrijke datum voor deze

nieuwste economische politiek: toen bracht Kosygin zijn

rapport uit over de Nieuwe Methoden van Economisch

Beleid in de Sovjet-Unie.
Enerzijds kwam daarmee in de
openbaarheid wat reeds sinds ongeveer 1960 intern was

bediscussieerd, anderzijds
bevatte het rapport de officiële

zegen over decentralisatie op economisch gebied in de

Sowjet-Unie. De aanvaarding van de economische her-

vormingen door de Sowjet-Unie was het schot, waarop de

andere Oosteuropese landen, die reeds lang stonden te

popelen, van start gingen. Sommige – zoals Tsjecho-

slowakije – gingen volgens de scheidsrechter te snel van

start. Is de hordeloop van liberalisatie en decentralisatie

in Tsjechoslowakije nu voorlopig afgelast? Gebeurt er in

andere landen, zoals Polen – dat •in vergelijking tot

Tsjechoslowakije en Roemenië bijzonder weinig in het

nieuws komt – helemaal niets meer? Volgens ons is het

tegende€l waar, er gebeurt zowel in het ogenschijnlijk

i’ustige Polen als in het ogenschijnlijk lamgelegde Tsjecho-

slowakije zoveel, dat van een
stille revolutie
kan worden

gesproken. Een stille revolutie die van directe betekenis is
voor het Westen, omdat bij de economische hervormingen

in Polen en Tsjechoslowakije de buitenlandse handel in het
algemeen en die met het Westen in het bijzonder, expliciet
centraal gesteld wordt.

Het oude model van centrale planning is,gevormd In de

Sowjet-Unie. Gezien het nadrukkelijke streven naar

autarkie van dit land, na 1918 verbaast het niet, dat de

buitenlandse handel in letterlijke zin een sluitpost vormde:

uitgaande van bepaalde prioriteiten werd de behoefte aan

diverse materialen vastgesteld. De noodzakelijke invoer

resultëerde nadat de ‘geschatte bi nnenlandse produktie van

de behoefte was afgetrokken; de uitvoer diende als sluit-
post waarmee de invoer moest worden betaald. Het wekt

geen verbazing dat deze wijze van benadering van de

buitenlandse handel, die na 1945 o.a. aan de ,,satellieten”

Polen en TsjechosloWakije werd opgelegd, in deze landen

nooit bevredigend gefunctioneerd heeft. Van oudsher waren

Polen, en vooral Tsjechoslowakije, minder autarkisch dan

de Sowjet-Unie. Zij waren bovendien, om tot economische

ontwikkelin.g te komen, gedwongen tot een relatief aan-

zienlijke invoer, waarin bovendien de Corneconlanden in
steeds mindere niate konden voorzien. Zodoende staat de

buitenlandse handel, waaronder die met het Westen, expli-

ciet centraal in de economische hervormingen in Polen

en Tsjechoslowakije. Voor het laatstgenoemde land heeft

dit waarschijnlijk in niet onbelangrijke mate bijgedragen

tot de trieste gebeurtenissen van augustus jI.

In beide genoemde landen is de buitenlandse handel een

integrerend deel van de planning geworden, waarbij vooral

de uitvoer alle aandacht krijgt. Op het ogenblik vormt de

uitvoer in Polen nog slechts 10% van het nationale in-

komen. Nadrukkelijk beoogt men de uitvoer te verdubbe-

len, teneinde een geplande jaarlijkse groei van 6% van

het bruto nationale produkt te realiseren. In de eerst-

komende jaren zal Polen, waar de zogenaamde zware in-
dustrie reeds een zekere mate van ontwikkeling heeft be-

reikt, zich in het bijzonder toeleggen op de chemische in-

dustrie en de machine-industrie. De betekenis van de

agrarische produkten voor de export zal relatief vermin-

deren. Achter een en ander gaat een maatschappelijke revc-

lutie schuil: momenteel wordt 17% van het bruto ‘natio-

nale produkt van Polen in de agrarische sector gevormd,

waarin echter 35% van de bevolking werkzaam is. Het is

duidelijk dat hier een belangrijke arbeidsreserve voor de

expanderende bedrijfstakken voorhanden is.

Wat Tsjechoslowakije betreft beschikken wij helaas niet
over voldoende betrouwbare doelcijfers. De situatie is nog

onzeker. Tijdens voordrachten die Prof. HorskS’, hoog-
leraar te Praag en Dr. Orlicék, directeur van het Onder-

zoekiristituut voor de Buitenlandse Handel, recentelijk in

ons land hielden kwam de aandacht die men ook in

Tsjechoslowakije voor de buitenlandse handel heeft, duide-

lijk naar voren. Men zei een aantal reorganisaties door te

zullen voeren, uitgaande van wat Prof. 1-lorsky aanduidde

als een ,,actieve conceptie” van de buitenlandse handel.

Het ligt in de bedoeling een zeer groot aantal, voornamelijk

industriële bedrijven de vrije keuze te laten tussen expor-

teren via de centrale organisaties voor de buitenlandse
handel of zelfstandig exporteren. De centrale handels-

organisaties krijgen ook een vérgaande mate van zelf-

standigheid in de beslissing over de samenstelling van de

export. Het werd niet duidelijk of op enige schaal aan

buitenlandse handelsondernemingen de mogelijkheid zou

354

worden geboden zich in Tsjechöslowakije te vestigen en

buiten de staatshandelsorganisaties om direct aan de af

nemers te verkopen. •De decentralisatie en liberalisatie

komen in ieder geval voorlopig meer de export dan de
mi-

port ten goede.

Het is duidelijk dat de decentralisatie en liberalisering in

de Tsjechoslowaakse export vérstrekkende gevolgen zullen

moeten hebben voor de criteria, die de leiders van handels-

organisaties nodig hebben voor hun zelfstandige beslissin-

gen. Orlick deelde mede dat men zonder voorbehoud be-

oogt de wereldhandelsprijsstructuur te laten doorwerken

op de prijsstructuur van de export en de rentabiliteits-

beoordeling van handel en industrie, teneinde rationele

zelfstandige beslissingen mogelijk te maken. Men verwacht

dat prijzen die de schaarsteverhoudingen op de wereld-

markt weerspiegelen de efficiëntie zullen verhogen en tot

stijging van de arbeidsproduktiviteit zullen leiden.

Uit Polen komen minder revolutionaire geluiden. Volgens

ons is dit echter slechts een accentverschil, te danken aan

de langere termijn en dientengevolge grotere geleidelijkheid

die Polen zich gesteld heeft om hetzelfde doel te bereiken.

Ook in Polen streeft men naar prijzen die de schaarste-

verhoudingen weerspiegelen en – de Sowjet-Unie buiten

beschouwing gelaten – daarmee bedoelt men in Oost-

Europa niets anders dan de prijsverhoudingen op de wereld-

markt. Men kan echter in Polen om verschillende redenen

rustiger en minder opvallend te werk gaan. In de eerste
plaats heeft Polen een grotere binnenlandse markt en is

het rijker aan grondstoffen dan Tsjechoslowakije. Op de

arbeidsreserve die de Poolse agrarische sector biedt, werd

reeds gewezen. Bovendien vinden de econonische her-

vorm ingen in Polen plaats op een moment waarop de eco-

nomische groei zich gunstig ontwikkelt, hetgeen meer

mogelijkheden tot temporisering biedt. In Tsjechoslowakije

is de economische situatie duidelijk ongunstig, terwijl wat

betreft de groei het hoger niveau van economische ont-

wikkeling en de grotere gevarieerdheid juist elementen van
centralisme of een geleidelijke liberalisering niet meer ver-

dragen. De onevenwichtiger economische structuur in

Polen biedt nog plaats voor centralisme en geleidelijke

liberalisering in plaats van abrupte veranderingen.

Het is merkwaardig dat de geringere en minder even-

wichtige economische ontwikkeling van Polen, tezamen met

de nu nog vrij grote geslotenheid een voordeel vormen ten

opzichte van Tsjechoslowakije, in die zin, dat Polen met
een geleidelijke ontwikkeling kan pogen te bereiken wat

Tsjechoslowakije ,,nu of nooit” zal moeten realiseren.

Opvallend is, dat in beide landen nauwelijks enig verschil

van mening bestaat over de noodzaak tot een relatief om-
vangrijke buitenlandse handel als stimulans voor econo-

mische groei en dat men in beide landen ervan overtuigd

is dat decentralisatie, liberalisering en rationele prijzen

noodzakelijke voorwaa(den zijn voor expansie van in- en

uitvoer. Eveneens koestert geen van beide landen de illusie
dat in de toekomst de tot nog toe teleurstellende ontwikke-
ling van de Comecon,grondig ten goede zal keren. Het oog

blijft dus op het Westen gericht.

Een zeer grote belemmering voor expansie van de hândel

met het Westen vormt het gebrek aan een voldoende voor-

raad harde deviezen en goud. Enerzijds dwingt dit tot

bi lateral iteit, anderzijds verhindert de bilateraliteit het vor-

men van een voldoende deviezenvoorraad. De gen6emde

Tsjechoslowaakse economen wezen erop dat het tempo der

liberalisering in hoge mate afhankelijk zal zijn van de ont-

wikkeling van de deviezenpositie. Zij zullen zich echter niet
ontveinzen dat anderzijds de groei van de deviezenvoorraad

niet zonder liberalisatie te bereiken is. Een vicieuze cirkel

die vaak aan vele groeiproblemen verbonden is. Een IMF-

lening van zeer grote omvang zou de vicieuze cirkel kunnen

doorbreken, maar geen van beide landen zal vooralsnog

bereid zijn de prijs daarvoor te betalen, nog afgezien van

de bereidheid van de
zijde
van het Fonds tot het ver-

strekken van een dergelijk krediet.

Ook al zullen de decentralisatie en liberalisatie in Polen en

Tsjechoslowakije minder snel verlopen dan men daar be-

oogt en zullen vooral ook de resultaten voor de buiten-

landse handel minder spectaculair zijn dan verwacht, toch

zullen zonder twijfel zowel Polen als Tsjechoslowakije als

handelspartners voor het Westen, waaronder Nederland,

steeds in betekenis toenemen. Maar ondanks alle liberali-

saties blijven het geleide economieën, al verstouten wij ons

het woordje ,,centraal” in dit verband weg te laten, hetgeen

waarschijnlijk ook nog ten onrechte zal blijken te zijn.

Het eigen karakter van de geleide economie zal van het

Nederlandse bedrijfsleven een eigen benadering eisen,.die

zich slechts dankzij zorgvuldig marktonderzoek zal kunnen

vormen. In ieder geval liggen hier kansen voor bedrijven

die bereid en in staat zijn hun methode van export aan de

eigenaardigheden van de planecoriomie aan te passen.

Tegenover deze ,,eigen-aardighden” staat, dat de Oost-

europese landen zich in het alge.neen betrouwbare handels-
partners toonden. Slechts wat, betreft prijsstelling en conti-

nuïteit van de handelscontacten bleef nog wel eens het een

en ander te wensen over. Het ziet ernaar uit dat die conti-

nuïteit in toenemende mate zal worden gewaarborgd. De

rationalisering van de prijzen en de beoogde grotere corn-

mercialiteit van de handelspolitiek – zowel intern als

extern – doen een meer op de markt afgestemde prijs-

stelling verwachten, vooral indien de deviezenpositie van

de Oosteuropese landen dit zal gedogen. Wellicht blijkt

het in de naaste toekomst nog mogelijk om in Tsjechoslo-

wakije tot joint-ventures te komen, zoals in Joegoslavië

met min of meer succes gerealiseerd zijn?

Drs.
N.
J. M.
Hardebol

(I.M.)

ESB 9-4-1969

•355

Ontwerp van Wet op de Accountants

voor het Midden- en Kle*ln
,
b

edrijf (11) *

In dit en een eerder afgedrukt artikel levert de schrijver ernst/ge kritiek op

het vorig jaar verschenen Wetsontwerp op de Accountants voor het Midden-

en Kleinbedrijf. In dit tweede artikel gaat hij o.a. na welke waarde aan liet

door dit wetsontwerp gesanctioneerde certificaat mag worden gehecht, of de

tuchtrechtspraak hierop voldoende is geregeld, en bespreekt h.jj het tere punt

van de titulatuur.

CERTIFICAAT EN ,,GESLOTEN” VERKEER

Nu de in ons eerste artikel geschetste ontwikkeling bij aan-

name van het wetsontwerp in de huidige vorm met stellig-

heid t&verwachten is, wordt de vraag actueel of een prak-

tijk, gicht op het verstrekken van een certificaat, dat niet

gebaseerd is op een volkomen controle en dan ook minder

zekerheid biedt,dan een goedkeurende verklaring van een

egisteraccoitant, maâ’r âls regel ook minder
4
kosten zâl

vergen, dan zo verwerpelijk is. En -dan met name indien

zo’n certificaat niet verder komt dan de opdrachtgever en

een, wat men noemt, ,,gesloten” verkeer.

Bij de beantwoording van deze vraag moeten twee ver-

‘schillende posities duidelijk worden onderscheiden, nI. die

waarbij de cêrtificaatverstrekkei als’ administratief des-

kundige in betekenende mate heeft meegewerkt aan ht
tot stand komen vandejaarrekening niet toelichting, en

tdie waarin h’ij geheel of iihoofdzaakÏs exterh’controleur
es
werkzaam geweest.

In de
eerste positie
draagt de dienstverlener voor de

jaarrekenin’een verant )ordehJ khe1 ‘als samensteller.

Het zou zonder meer. misleidend zijn, indien hij door het

afgeven van een certificaat voor die jaarrekening tevens een

verantwoordelijkheid voor dat stuk als controleur zou

suggereren.

Resteert de mogelijkheid van een certificaat voor het

• deel dat gecontroleerd is, ander opgave vân wat niet ge-

controleerd of wat eigen werk is. Men moet in het beroep
meer dan 40 jaar teruggaan om nog de mening verdedigd

te vinden, dat een accountant zijn verantwoordelijkheid

kan beperken door het geven van een opsomming van zijn

werkzaamheden. Lang

voordat accountantscontrole vân

grotere open vennootschappen regel werd, m:a.w. nôg

volop variwat deiinderhid

thans het ,,gesl6tenerkeèr” oemt, was dii standpunt

_reeds verlaten. .,.

Het verkeer, of dat nu al of niet gesloten is, heeft aan

een dergelijke opsommingmets Dat heeft alleen behoefte

:
te weten welk vertrouwen het ïn de overgelede jaarreke-

ning kan stellen. En ook een ,,verstandige leek” vermag

niet na te gaan, welk effect die vermelde wérkzaamheden en

‘die slèchts op onde?delei% i’arde verantwdofdèljkhéid
ûwhebbenophet-vertrouwendat.aan de jaarrekeningals

geheel kan worden gehecht. Zelfs voor de deskundige zal

een redelijke ‘kwantificering van dat effect vaak moeilijk

of onmogelijk zijn. Ook de deelverklaring moet dus, als

ondoelmatig en misplaatst vertrouwen in de hand werkend,

worden verworpen. En hiermee is wel duidelijk dat wie

voor een opdrachtgever werkzaam is als externe admini-

stratieve diehstverlener, functioneel niet tot enig zekerheid-

versclidffend certificaat ter zake van diens jaarrekening

kan komen.
‘.’

Indien men nu nôg eens denkt aan de hierboven geciteer-

de en ook in de Toelichting opgenomen definitie van

midden: en kleinbedrijf, -koit gezegd, bedrijven waarbij

in de administratieve functie intern niet of niet geheel kan

wordenvoorzien; dan zal het duidelijk zijn dat de praktijk

van de toekomstige ingeschrevenen zich vrijwel geheel in

het kadër van deze eerste positie zal afspelen.

Volgens de conimissie Brands-I, de meerderheid van de

conmissie BrahdsII en ookvolgens de in de Toelichting
bhetwetsont4èrp gegevn’ functieschets, zou het daarbij
niôtehblijve•’en- zou. dee’xterne controlerende’ functie

niet ddor de ingeschrevenen moeten worden aanvaard


resp. geëntameerd. Aangezien het wetsontwerp een zodanig

optreden toch toelaat en de minderheid in de commissie

Brands-Il ‘er geen twijfel over heeft gelaten dat zij in dit

controlerend en certificerend optreden mede de kern van

de functie ziet, moet de situatie in de hierboven genoemde

tweede positie
toch woden besproken. –

In die positie is de certificaatverstrekker niet de (mede)-

samensteller van de jaarrekening en bestaat uit dien hoofde

voor hem geen belemmeringvoor het afgeven van een

zekerheid-biedend certificaat. Wat betekent nu bij een

jaarrekèning een certificaat van bétrouwbaarheid resp. van

aanvaardbaarheid? Tâalkundig: een verklaring dat die

jaarrekèhing “iertrouwd’ kan worden, resp: in vertrouwen

-aanvaard kanworden. Mën zou’zeggen, die verklaring is

dus -goedkeurend en• kan’ alleen gebaseerd zijn op een

• volkomen controle. Maap dat
I
bedoelen de voorstanders

niet. Zij bedoelen juist eën verklaring te geven van mindere

zekerheid dan eer goedkeurende, die ook een minder

vérgaande, minder systematische coritrole zou vergen.

( in’S
4
B van 2’ap’ri1
.199, blz. 332-337.

356

Door die mindere controle kunnen feilen van die jaar-

rekening onontdekt blijven. Als een verklaring van be-

trouwbaarheid een acceptabele zaak is, wordt het dus

mogelijk dat door een deskundige een onbetrouwbare jaar-

rekening vaktechnisch terecht als betrouwbaar wordt ge-

certificeerd! Meent men nu in ernst dat met dit paskwil

in een rationele maatschappelijke behoefte wordt voorzien?

Men komt uit deze moeilijkheid niet door voor het aan-.

duiden van de door deze verklaring geboden mate van

zekerheid een ander woord te zoeken. Tmmers die mate van

(mindere) zekerheid is gemeenlijk niet met redelijke nauw-

keurigheid te kwantificeren en dus ook niet met woorden

adequaat en duidelijk te beschrijven.
:Bovendien, de onvolkomenheden in de controle kunnen

van geval tot geval sterk uiteenlopen. Zij kunnen nI. het

gevolg zijn van structurele of incidentele gebreken van de

interne organisatie. En die liggen in elk geval verschillend.
Maar zij kunnen ook veroorzaakt zijn door de wens van de

opdrachtgever om de kosten van de controle te beperken.

Als de controleur bij zijn controle eenmaal bereid is op zijn

verklaring van invloed zijnde beperkingen te aanvaarden,

kan hij zich aan redelijke eisen uit hoofde van het econo-

misch motief natuurlijk moeilijk onttrekken. En ook die

eisen zullen van geval tot geval uiteenlopen. Een ,,mindere”

verklaring is er dus één van wisselende feitelijke inhoud,

zodat het karakteriseren van deze verklaring in alle gevallen

door het zelfde woord een standaardisering zou suggereren,

welke in feite niet bestaat. –

Een tuchtrechtspraak ten aanzien van dergelijke be-

trouwbaarheidsverklaringen is ook niet te verwezenlijken.

Er ontbreekt iedere objectieve grond om uit te maken of

voor een jaarrekening, welke achteraf niet betrouwbaar

is gebleken, door de deskundige al dan niet terecht een

betrouwbaarheidsverklaring is afgegeven.

Van welke kant men deze verklaringen ook beziet, er

is geen goed woord over te zeggen, ze zijn onbepaald en

werken misplaatst vertrouwen mde hand.. Ze
:
horen in het

verkeer niet thuis. Het is dan ook geen wonder dat in geen

enkel land, waar het beroep zich krachtig heeft ontplooid,
een ,,mindere” verklaring naast de goedkeurende een aan-

vaarde plaats heeft verkregen. Overali heeft .de ontwikke-

Ii ng geleid tot één goedkeurendé verklaring van,, per,iand,

gestandaardiseerde inhoud. Er is.geen enkele grondomte

menen, dat het rationeel en -doelmatig is om thans, in

Nederland onder .goedkeuring van de wetgever de klok

terug te zetten.

Men moet aannemen dat deze bezwaren ook door de

voorstanders worden gedeeld, want ook zij zijn van mening

dat de ,,mindere” verklaring niet in het maatschappelijk

verkeer mag worden gebracht. Maar, zeggen zij, in het

,,gesioten” verkeer, dât kan wel. Er rijzen hierbij twee

vragen, nI. is er zo iets als een ,,gesloten” verkeer, en zo ja,

waarom gelden dan die erkende bezwaren daar niet?

Wie behoren zo al tot dat ,,gesloien” verkeer? Jn het

minderheidsadvies worden in een niet als uitputtehd be-
doelde opsomming genoemd: banken en anderç krediet-
verlenende instanties en personen, mede-firmanten, erf-

genamen, aspirant-kopers, fiscus en andere overheids-

diensten, allerlei instellingen zoals bedrijfsverenigingen en

research-instituten, subsidiërende instanties en leden, van

verenigingen. Een respectabele lijst, die nog gemakkelijk is

aan te vullen en een goed deel van het maatschappelijk

verkeer omvat.
Wanneer kunnen we nu spreken van een ,,gesloten”

verkeer? Toch alleen dan, wanneer degene die de verklaring

afgeeft met zekerheid weet, dat deze nooit buiten een hem

van te voren bekende kleine kring zal worden gebruikt.

Die zekerheid kan hij als regel niet hebben; de opdracht-

gever is Vrij om de verklaring jegens derden te gebruiken

en behoort die vrijheid ook te hebben
1•
Bij verkoop of

fusiebesprekingen kunnen verklaringen jaren na afgifte

hog een rol spelen en dan aan van te voren onbekende

derden worden overgelegd. Dat kan ook gebeuren buiten

voorkennis van de deskundige, ook nâdat de opdracht is

Al is over de vorm van eventuele publikatie overleg nood-
zakelijk.

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

De

GEMEENTELIJKE

ACCOUNTANTSDIENST
van ‘s-Gravenhage vraagt een

ADJUNCT-

ACCOU NTANT

Gegadigden moeten in staat zijn na een
korte inwerkperiode op te treden als

eerste assistent (controleleider).

Zij dienen zodanig te iiin gevor’del’mei –
de accountantsstudie dat een behoorlijke theoretische basis voor de vervulling van
de vacerende functie bestaat. Praktische
controle-ervaring is ve!eist. Ervarin9 op
het gebied van administratieve organisatie
strekt tot aanbeveling.

Aangeboden wordt een interessante func-
tie metgoede vooruitzichten bij afstuderen.

Naar gelang-van bekwaamheid en, erva-
ring kan aanstelling plaatsvinden binnen –
de salarisgrerien f14.208,— tot
f
24.840,-
per jaar.

-. –

•-

tr’b
Bij de beoordeling van deze bedragen
moet rekening worden gehouden met onder
andere de volgende factoren.

De overheidssalarissen worden doorlo- •pend aangepast aan de ontwikkelingen
in dit opzicht in het bedrijfsleven.

Jaarlijks wordt een vakantietoelage van
6% toegekend.

Er wordt jaarlijks een tegemoetkoming ter
bestrijding van ziektekosten uitgekeerd.

Het salaris wordt niet verminderd met de
premie A.O.W.; deze blijft voor rekening
van de gemeente.

,De pensioenregeling
;
is zowel voor de
ambtenaar zelf als voor zijn gezinsleden
zeer aantrekkelijk en bovendien wel-
vaartsvast.

Eigenhandig geschreven sollicitaties met vermel-
ding van volledige personalia, almede van de
naam van dit blad, binnen 14 dagen ONDER
• No. S 104 te zenden aan de Directeur van het
Gemeentelijk Bureau voor Personeelsvoorziening, •, Burgemeester de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

ESB 9-4-1969

357

teruggenomen of bijv. door zijnoverlijden in andere han-

den is overgegaan. Een werkelijk ,,gesloten”• verkeer be-

staat dan ook niet. Wat met de term in feite wordt bedoeld

is het gehele maatschappelijk verkeer met uitzondering van

de ondernemingen met een beursnotering voor hun aan-

delen of obligaties. Een terrein zo groot en open, dat het

woord ,,gesloten” geheel misplaatst is.

Doch stel eens dat het anders was en dat men in een

bepaald geval inderdaad een geslotenheid zou kunnen

aannemen, waarom zou een verklaring, die in het maat-

schappelijk verkeer ontoelaatbaar is, hier wél op de plaats

zijn? De bezwaren zijn de onbepaaldheïd en het daardoor

kunnen wekken van meer vertrouwen dan gerechtvaardigd

is. Gelden die bezwaren niet of sterk verminderd voor de

lange lijst van degenen die direct of later van de verklaring

kennis zullen nemen? Zo ja, waarom? Om welke reden

zouden deze derden wel voor zich zelf kunnen vaststellen

wat in het gegeven geval het ,,mindere” is, dat de verklaring

van de goedkeurende onderscheidt?

Ook in dat ,,gesloten” verkeer gebruikt de opdracht-

gever het certificaat om zekerheid toe te voegen aan de

stukken, die hij voor eigen verantwoording of voor een

ander doel aan derden overlegt. Die derden zijn, net zo

min als de deelnemérs aan het overig maatschappelijk vei-

keer, als regel in staat orn de mate van zekerheid vast t

Universiteit van Âmnsterdam

In de Faculteit dèr

Economische Wetenschappen

vaceert een

gewoon Iectôraât

toégevoegd
aan
de leerstoel

van Prof. dr. J. F. Haccôû.

De taak van de lector zal

omvatten hoor- en

werkcolleges in

marktonderzoek alsmede het

assisteren
bij
het onderwijs

‘in de leer der extérne

Organisatie en de commerciële

economie.

Mondelinge inlichtingen

omtrent deze leerstoel
verschaft genoemde

hoogleraar.

Zij die menen voor deze

functie in aanmerking te

komen en zij die de aandacht

op bepaalde personen willen

vestigen, worden verzocht

zo spoedig mogelijk schriftelijk

contact op te nemen met de

Secretaris van de Faculteit

der Economische

Wetenschappen;

Prof. dr. E. Zahn,

Herengracht
286,
Amsterdam..

358

stellen welke wordt toegevoegd door een verklaring,

waarin de deskundige in feite zegt: ,,Het zal wel goed zijn,

maar als het niet zo is, hebt u pech gehad, u mag me er

niet aan houden”.
M.a.w. het ,,gesloten” verkeer is een fictie, maar ook al
ware het anders, dan nog zouden bij het afgeven van ver-

klaringen jegens de deelnemers hieraan dezelfde grond-

beginselen in acht moeten worden genomen als die welke
gelden voor het geven van verklaringen aan andere deel-

nemers van het maatschappelijk verkeer in volle omvang.

De op hei. afgeven van hetrouwbaarheids verklaringen

gerichte activiteit, welke de vertegenwoordigers van de toe-

komstige ingeschrevenen blijkbaar zien als de kern van de

functie van het te regelen beroep, is dus inderdaad verer-

pel ijk en behoort niet, zoals bij dit ontwerp, bij een wettelijke

regeling te worden toegelaten.

TUCHTRECHTSPRAAK

In dit verband moet nog de vraag worden.behandeld, of

de in het ontwerp uitvoerig geregelde tuchtrechtspraak

niet voldoende waarborg biedt tegen deze zo ongewenste

ontwikkeling. Er wordt in de Toelichting (bl.z. 14 linker

kolom) van deze tuchtrechtspraak zô het een én ander

verwacht: ,,Ondergetekenden vertrouwen dat een zodanig

samengesteld tuchtcollege in staat zal zijn geleidelijk een

aantal normen op het gebied van ae beroepsethiek vast te

leggen”. Is dat vertrouwen gerechtvaardigd?

Dit tuchtcollege is niet te benijden. Het moet recht

spreken, maar het vindt noch in de wet noch in enige voor

alle ingeschrevenen geldende reglementering normen,

waarop dat recht moet zijn gebaseerd. Die normen moet

het zelf samenstellen, de rechter moet hier eerst wetgever
zijn. Nu mag van tuchtrechtspraak, naar lange ervaring in

het beroep heeft geleerd, op het punt van vaktechriische

normstelling niet te veel worden verwacht. Het gaat bij

tuchtzaken vrijwel steeds om incidentele, en maar zelden

om werkelijk principiële’ punten. En alleen wanneer zo’n

principieel punt toevallig tevens een punt van doorslaand

belang is voor de tuchtzaak, krijgt het in procedure en

vonnis de aandacht en behandeling, welke voor normstel-

[ing nodig is. Bijdragen van de jurisprudentie aan de

beroepsontwikkeling zijn bovendien van het toeval af han-

kelijk en zonder enig onderling verband willekeurig over

het gehele vakgebied verspreid. Een beroepsreglementering

daarentegen is een samenhangend geheel van regels. Daar

kan de tuchtrechter met dé beste wil niet voor’ zorgen.

In de Toelichting wordt voorts de verwachting uit-

gesproken dat ook de Raad ,,een belangrijke bijdrage zou

kunnen leveren aan de totstandkoming van een voor alle

bonafide beroepsbeoefenaren aanvaardbaar geheel van
gedragsregels”. Dit gaat nu wel wat chaotisch worden.

Een Raad die blijkbaar een proeve van regiementering

moet geven, welke voor niemand bindend is, noch voor de

ingeschrevenen, noch voor de tuchtrechter. .Een rechtspraak

in twee instanties die, als het zo uitkomt ook hier en ‘daar
een regel moet formuleren, welke weer af kan wijken van

wat de Raad in casu heeft gesteld.

Men kan niet aan de indruk ontkomen, dat het belang

van een goed opgezette beroepsreglementering, zowel voor

de beroepsontwikkeling als voor het verantwoord hanteren

van een tuchtrecht, sterk is onderschat. Met name dat

laatste punt zou de wetsontwerpers meer ter harte moeten
gaan, dan het blijkens dit ontwerp doet. Men kan ten aan-

zien van de ingeschrevenen nauwelijks spreken van rechts-

zekerheid. Immers zij kunnen bij een klacht door de tucht-

rechter worden geoordeeld naar gedragsregels, welke zij

van te voren niet kennen en welke door de rechter ad hoc,

naar behoefte van de rechtspraak, worden opgesteld.

Tuchtrecht is een te ernstige zaak om een dergelijke situatie

aanvaardbaar te doen zijn.

Men kan natuurlijk wel de terughoudetidheid van de

wetsontwerpers begrijpen ten. aanzien van een zô bij uit-

stek vaktechnische materie als een beroepsregl.ementeri ng.

Echter; indien men ondanks het feit, dat ,,nien niet kan

aansluiten bij een in de private sfeer gegroeid groeps-

verband en normenstelsel, aangezien dit nog onvoldoende

is ontwikkeld”, zoals in de Toelichting wordt gezegd, het

beroep toch in het belang van het maatschappelijk verkeer

wettelijk meent te moeten regelen, dan is het een gebiedende

plicht aan die wettelijke regeling een goede beroepsregle-

mentering organiek te verbinden. En het is ondoelmatig,

om het zacht uit te drukken, om dat in een onbestemde toe-

komst over te laten aan een tuchtrechtspraak, welke daar-

toe niet geschikt is, en tegelijkertijd en ongecoördineerd,

aan een Raad welke daartoe de bevoegdheid mist.

Nu bovendien gebleken is dat de leidende groep van de

toekomstige ingeschrevenen, op het principiële punt van de

functie van het te regelen beroep, inzichten en bedoelingen

heeft, welke lijnrecht ingaan tegen de visie waarvan de

regering iii de Toelichting heeft blijk gegeven, is het duide-

lijk dat de wetgever de enige is die hierin de beslissing kan

geven. Een beslissing welke uiteraard ten grondslag moet
liggen aan de op te stellen beroepsreglementerïng en der-

halve aan deze moet voorafgaan. En om het belang van die

beslissing nog eens.in
het licht te stellen: wanneer het ont-

werp op dit cruciale punt ongewijzigd wordt aangenomen,

ontstaat in ons land, en in ons land alleen, de situatie dat

goedkeurende verklaringen kunnen worden afgegeven door

twee wettelijk geregelde groepen van accountants, nI.

registeraccountants en accountants m.k.b. en, alleen door

accountants m.k.b., een goedkopere verklaring van een

onbekende mindere kwaliteit!

Het maatschappelijk verkeer zal er in het algemeen wel

uitkomen, zoals het in de lange periode zonder wettelijke

regeling ook de weg wel heeft weten te vinden. Maar dit

zal dan zijn niet dankzij, maar ondanks de wettelijke

regeling. En is het nodig te zeggen dat dit niet de bedoeling

of het gevolg van een wettelijke regeling kan en mag zijn?

NOORDERHA VEN”

te Julianadorp (bij Den Helder)

CHRISTELIJK
CENTRUM VOOR

GEESTESZWAKKEN

Voor dit centrum, waarvan de bouw binnenkort zal
worden begonnen, wordt gevraagd een

economisch

medewerker

De te benoemen functionariszal in eerste instantie
worden belast met de organisatorische en economische
begeleiding van de bouwactiviteiten.
Bij het ingebruiknemen dient hij de leiding op zich te
nemen van de eçonomisch-administratieve dienst.

.

De gedachten gaan uit naar een dynamisch persoon met
een protestants-christelijke levensovertuiging en een

goede sociale instelling.; bij voorkeur academisch
gevormd en nièt ouder dan 45 jaar.

Salaris afhankelijk van leeftijd, opleiding en

.’,.

ervaring in onderling overleg te regelen. Goede sociale
voorzieningen.

Sollicitaties met personalia en uitvoerige gegevens over
opleiding en’ ervaring te richten aan de geneesh eer-
directeur van ,,Noorderhaven”,
pia
stichting ‘s Heeren
Loo-Lozenoord, Ermelo.

ESB 9-4-1969

359

Na een zo kritisch geluid mag een suggestie voor de te

volgen weg niet ontbreken. Het kernpunt van de beschreven

bezwaren is wel hierin gelegen, dat men ter bereiking van

het gestelde doel, een betere bescherming van ‘het maat-

schappelijk verkeer, uitsluitend aandacht heeft geschonken

aan het criterium van bekwaamheid bij de aanvang van de

beroepsactiviteit, en daarbij de betekenis van het zeker niet
minder belangrijke element van een beroepsreglernentering

ter verzekering van een goede beroepsuitoefening, zo zeer

heeft onderschat, dat maatregelen op dat punt geheel

achterwege zijn gebleven.

Deze lacune, waarvan de funeste gevolgen op meer dan

één gebied, o.a. op dat van de tuchtrechtspraak, in het

voorgaande zijn belicht, zou moeten, worden opgevuld.

Wellicht zou dit het beste kunnen geschieden indien het

ontwerp werd teruggenomen en aan een commissie van

deskundigen het maken van een voorontwerp van een

dergelijke reglementering werd opgedragen. Daarbij zal

dan echter in de opdracht duidelijk moeten worden uit-

gesproken dat het, zoals in de Toelichting is beschreven,

hier gaat om het beroep van administratieve dienstver-

lening, om de regeling dus van ,,een typisch administra-

NEDERLANDSE FEDERATIE

VAN BELASTINGCONSULENTEN DEN HAAG

Hoofd Federatiebu’reau

(Jurist of Drs. Ec.)

De Federatie overkoepelt een drietal verenigingen, die

in steeds nauwer wordend samenwerkingsverband de

ledenbelangen behartigen en vakopleiding en examens
voor aspirant-leden verzorgen.

Men wil via het instellen van deze nieuwe funktie ko-

men tot en meer sytmatisfle en gerichté orani-

satie van het federatiewerk.

Van de aan te trekken funktionaris wordt verwacht, dat

hij een actieve en stimulerende rol hierin zal spelen

om. door het voorbereiden,,en notuleren van bestuurs

en-andere vergaderingen_het meëdenken bij de ont-

wikkeling vari wettelijke regelingen, het verzorgen van

de public relations, de Organisatie van opleidingen en

exame,rs.,, .

P
.,

,
,,,

Tevens zal ,hij leiding gven aan het administratief

personeel dat bij de Federatie in dienst is.

Gedacht wordt aan een juist met belangstelling voor

secretariaatswerk of aan een Drs. economie met belang-

stlIi,ng vâor dikwijls juridisch gekleurde vraagstukken.

Belangstellenden wordt verzocht zich
schftèlijk

tenminste ten dele, in
handschrift –
met uitvoerige

informatie over persoon, opleiding en ervaring te

richten tot onderstaand adres. .Een strikt vertrouwe-

lijke behandeling van reacties ‘wordt gegarandeerd.

Nadere voorlopige informatie kan desgewenst tele-

fonisch, worden ingewonnen. (023- 12841)

ÂDVIESBUREAUVOOR PERSONEELSBELEID

Drs. A.H6Itrôp
en M. Ph.Pfeiffer

EN COMMUNICATIEVRAAGSTUKKEN

Wagenweg 57, Haarlem.

360

tieve functie” en dat tot dat beroep niet kan behoren het

geven van zekerheid verschaffende verklaringen. Er zou

dan ondertussen ten departemente tevens aandacht kunnen

‘orden geschonken aan een betere samenhang tussen de

in de wet gecreëerde organen en aan de mogelijkheid om

ook cle ingeschrevenen in enige mate organiek bij de uit-

voering te betrekken. –

1-let geschilpunt terzake van de certificerende activiteit is

tot hier toe alleen van zakelijke kant uit behandeld. Het is

echter aan de zijde van de toekohistige ingeschrevenen ook

duidelijk een prestigekwestie. Certificeren, verklaren, dat

iemand anders het goed heeft gedaan, wordt door velen

als een functie van hogere orde gezien dan het doen zelf,

in casu het administreren; Dit is werkelijk geen aanvaard-

bare gedachte. Tientallen registeraccountants zijn werk-

zaam in administratieve topfuncties. Het zou ronduit

belachelijk zijn te menen, dat hun werk van ëen lagere orde

is dan dat van de accountants in vrij beroép. Nooit

hebben deze collega’s gesteld, dat zij ook verklaringen

moeten kunnen afgeven. Men weet voorts dat de certi-

ficerende mogelijkheden van interne en overheidsaccoun-

tants beperkt
zijn.
En al deze omvangrijke groeperingen
registeraccountants zijn sinds jaar en dag actieve en ge-

waardeerde mede-leden van de beroepsorganisatie. Mogen

deze paar voorbeelden, ontleend aan het eigen beroep, nog

eens in het licht stellen dat het gezag dat een beroep geniet,

in belangrijke mate mede berust op de beperkingen, welke

het zich in het belang van de functie weet op te leggen.

Elke normstelling is inperkend. In de driekwart .eeuw,

waarin het accountantsberoep zich in ons land heeft ont-

plooid, hebben de beroepsgenoten, zeker niet zonder

strijd, zich zelf terwille van die ontwikkeling heel .wat

inperkingen van de individuele vrijheid bij de beroeps-

uitoefening opgelegd.

Het beroep van administratieve dienstverlening, dat door

deze wettelijke regeling thans een goede stimulans kan

krijgen, zou zich aan deze ontwikkeling met voordeel

kunnen spiegelen. En daarbij gezag winnen en zeker niet

verspelen.

TITULATUUR

Het is geen toeval dat eerst aan het. slot van deze be-

schouwing over het tere punt van de titulatuur zal worden

gesproken. Het oordeel over de titel wordt mede be-

invloed door het oordeel over de inhoud van de regeling.

• De meerderheidvan de ‘commissie Brands-iI heeft voor-

gesteld ,,administratieconsulnt”, de minderheid ,,bedrijfs-

HORRING’A & DE KONING
ORGANISATIE

ADVISURS

is een organisatie-adviesbureau dat zich richt op de orgarisatie-
en marketing-problematiek van grotere ondernemingen en in-
stellingen

kiest medewerkers primair uit de kring van jonge academiêi met
enkele jaren bedrijfservring (bij voorkeur in een grote -onder-
neming opgedaan) .

zoekt zijn kracht in diepgaand& analyses van de marktpositie en
de structuur van de ondernemiig

1

brer’gt:adviezen uitsluiten’d uit”aan de topleiding van de jnder_
neming

1•
– zoekt ter versterking van zijn staf contact met een

talentvol academîöus

(met bedrijfservaring)

die na een inwerkperiode van enkele maanden zelfstandig als
onderzoeker en adviseur kan optreden

wiens salaris en sociale voorzieningen volledig zullen beantwoor- den aan de hoge eisen van bekwaamheid die wij aan hem stellen

Vertrouwelijke inlichtingen kunnen worden .ingewonnen bij onze
psychologische adviseurs W. Verschoor & drs. J. C. Oudshoorn,
– Coolsingel 57, Tel. (010) 12 04 34 te Rotterdam.

Brieven met een beknopte beschrijving van opleiding beklede

– . .

functies en persoonlijke achtergrond graag zenden aan
1-lorringa & de Koning Organisatie-Adviseurs

.-
Soestdijkseweg 329

Bilthoven

u

ESB 9-4-1969

361

accountant”. In de Toelichting wordt de eerste titel ,,nogal

gekunsteld” g’enoemd en wordt gevreesd dat deze zowel

voor het bedrijfsleven als voor de gekwalificeerden alle

aantrekkelijkheid zal missen. Maar ook aan de tweede titel

kleven bezwaren. Deze suggereert ten onrechte dat alleen

deze accountants ten behoeve van ondernemingen werk-

zaam zijn, terwijl bovendien verwarring mogelijk is niet de
interne accpuntants.

Bij de behandeling van de Wet op de Registeraccountants

in de Eerste Kamer opperde Dr. P. G. van de Vliet de titel

,,admin.istratief consulent”, als aanduiding van wat toen

de tweede groep werd genoemd. Er vanuit gaande dat het

natuurlijk niet mogelijk is om met een enkel woord de
inhoud van een beroep te karakteriseren, moet gezegd

worden dat deze titel, die door de meerderheid van de

commissie .Brands-II is ‘overgenomen (of opnieuw ge-

vonden?), voor de ,,typisch administratieve functie”, zoals

deze in de Toelichting is omschreven, beaaid kwaliteiten

heeft. Vooral de nadruk, welke op de adviserende taak

wordt gelegd, vindt in het woord consulent een goede ver-

tolking. Als het terrein van de titulatuur tabûla rasa was,

zou er voor deze titel alles te zeggen zijn.

Dat is echter helaas allerminst het geval. Het feit dat de

eerste wettelijke regeling tot stand is gekomen meer dan

60 jaar nadat een eerste ontwerp daartoe door het Neder-
lands Instituut van Accountants werd ingediend, heeft tot

gevolg gehad dat inmiddels onder de vrije titel accountant

een hele range van sterk uiteenlopènde werkzaamheden

werd verricht. Een feit dat veel verwarring heeft gesticht,

omdat een gelijke titel, in dit geval ten onrechte, een be-

horen tot één beroep suggereerde; maar een feit. Men kan

een verbod tot het gebruiken van ee’n jarenlang gevoerde

titel zien als een soort van onteigening, en dan in casu

zonder vergoéding. Weerstand daartegen, als het algemeen

belang het niet dringend vordert,’ is begrijpelijk. Aan de

andere kant moet ook de verwarring, die onvermijdelijk is

indien verschillende beroepen bndér éénzeifde titel werken,
bij de titelkeuze zwaar wegen.’

De samenhang van het vraagstuk van dè titulatuur met

dat van de inhoud van de wettelijke regeling is nu de

volgende. Indien, geen afdoende waarborgen worden ge-

schapen tegen een certificerend Optreden als door toekom-
stig ingeschrevenen wordt beoogd; moet, om heilloze strijd

en verwarring te ‘ôorkomen, tenminste worden vermeden

dat zulk een optreden onder een accountantstitel geschiedt.

Worden die waarborgen wél in de wet vastgelegd, dan zou

er begrip voor kunnen bestaan dat, uit historische over-

wegingen, de titel het woord acôountant bevat.

Aan de onderscheidende tevoeging ,,voor het Midden-

en Kleinbedrijf” kleven natuurlijk meerdere bezwaren, Op

Het bestuur van de Jod & Schwefelbad Wiessee GmbH,

een sedert 65 jaar aan de’Tegernseein Ober-Bayern ge-vestigde Nederlandse familie-onderneming in de thera-

peutische dienstverlenende sector, roept gegadigden op
voor de spoedige vervulling van de functie van

DIRECTEUR

(Geschâftsfü h rer)

De aard van het modern ingerichte bedrijf maakt het

nobdzakelijk dat hij in de kleine staf volledig mede zelf-
werkzaam is en regelmatig voeling houdt met zijn bestuur.
De huidige directeur zal in 1970 de dienst met pensioen
verlaten; onder zijn leiding
zal
de gegadigde tot dan wor-
den ingewerkt;woning beschikbaar.

Vereisten:

Nederlandse nationaliteit, gehuwd, leeftijd omstreeks 45/50
jaar, spoedig beschikbaar.

Behalve behoorlijke administratieve en boekhoudkundige
kennis en ervaring, belangstelling en vertrouwdheid met
financiële en fis’cale problemen, goede talenkennis en be-
paald ook technisch, inzicht, vraagt deze Post begrip voor
verhoudingen tot plaatselijke en regionale autoriteiten,
beleidvol contact met de artsen ter plaatse, wier patiënten
in het bedrijf worden behandeld, alsmede een goede om-
gang met een gedifferentieerd publiek.

Eigenhandig geschreven brieven met recente foto worden

gaarne verwacht onder nr. 392 bij Technisch Reclame
Adviesbureau Ir. J. Bauduin N.V., Rijswijkstraat 141, Am-
sterdam.

362

de inherente suggestie, dat deze accountants voor die

categorie de wettelijke aangewezenen zijn, werd reeds ge-

wezen. Verder wordt de term Midden- en Kleinbedrijf hier

formeel gebruikt in de zin van de definitie van de commissie

Brands-T. Een goede definitie voor de studeerkamer,

ongeschikt echter voor het maatschappelijk verkeer, waar

men bij deze toevoeging aan een veel groter gebied zal

denken, om. de gehele middenstand omvattend..

IDe term is dus niet gelukkig. Het is alleen de vraag of niet

van elke andere toevoeging hetzelfde zal moeten worden

gezegd. Indien in de fundamentelebezwaren tegen het ont-

werp afdoende wordtvoorzien, zou in deze titel, welke voor
betrokkenen duidelijk van belang is, kunnen wordenberust.

R. Besançon

4

Merchandising

manager,

it

Unilever N.V. zoekt voor een van haar verkoopmaatschappijen,

met een groot en gevariëerd assortiment merkartikelen,
dat zich snel uitbreidt,

een merchandising manager met ervaring op dit gebied

bij voorkeur in de levensmiddelenbranche.

Voor ht opzetten van dè merchandising-afdeling kunnen wij

ons zeer goed een manager van academisch niveau voorstellen.

Vanzelfsprekend worden ook candidaten met een middelbare

opleiding, aangevuld met verdere vakstudies,

verzocht te reflecteren.

De merchandising manager zal nauw samenwerken met de
verkoopleider, de verkoop binnendienst, de marketing- en

marktonderzoekafdeling.

Hij zal in staat moeten zijn zelfstandig de ontwikkelingen in de
markt te analyseren en mede verantwoordelijk zijn voor de

kvalitatieve en kwantitatieve aanpassing van de buitendienst

aan de zich wijzigende structuur van groot- en kleinhandel.
Aanvragen om inlichtingen, die vergezeld dienen te gaan van
een korte levensloop, alsmede sollicitaties worden gaarne

ingewacht door Unilever N.V., Afd. Personeelsvoorziening,

Museumpark 1, Rotterdam, onder nummer 861.es.

v

LIP 527.414.210

ESB 9-4-1969

363

veelzijdige functie als

staf-assistent der

financle”le directie.

Voor deze functie is bedrijfs-economi-

sche specialisatie een vereiste. Kennis

van computer-toepassingen en een
redelijke kennis der moderne talen

(schrijfvaardigheid Engels.) zijn van

groot nut. Wij denken aan een

t- –

S

.

j onge

bedrijffseeonoom

Zijn taak.bestaat voornamelijk uit:

a) het rapporteren van economische

wijzigingen, die voor het bedrijf van

belang kunnen zijn;

.

b) het nagaan (en eventueel verbete-

ren) en introduceren van interne

procedures;

c) bedrijfseconomische – planning op

S

korte en lange termijn;

……….het an1yserên van rsultaten. i.v.m.

budgetten en het projecteren van

die resultaten in de toekomst;

e) het vervullen van speciale opdrach-

ten, zoals het bestuderen van in-

-koopp-röcedures,-hefbeoordeiën van- –

de bezettingsgraad van dochter-

-. bedrijven, etc.

Hebt u belangstelling? Schrijf een bondige sollicitatie aan Bureau

Van Maanen, Postbus 1396, Amsterdam t.a.v. de heer J. Roomer –

die u inlichtingen kan verstrekken over het bedrijf, een der be-

lcLngrjkste relaties in de randstad Holland. Een, oriënterend

gesprek met de financieel directeur wordt toegezegd.

S

S

(

.

:-

Te bestelle
De wegwijzer voo,r de belegger.

dan bij

‘de
uitgever:

In het handige, door drs. F. L. G. Slooff samngesteIde

N.V. Koninklijke Neder-
gids je voor de particuliere belegger, vindt u, in begrip- ,

landsche Boekdrukkerij
pel.ijke taal, alles verklaard, wat met beleggen heeft.

H. A. M. Roelants,

te maken. Een soort encyclopedie-in-zakformaat als

Schiedam

-het ware!

S

– –

Lange Haven 141

!ruiS
f 3i75

Postgiro 5858
– — –

Telefoon (010) 26 02 60

364

Auteur