ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
24 januari 1968
53e jrg.
No. 2628
Naar
een
nieuwe
regionale
politiek?
Verschijnt wekelijks
Vorige week verscheen de lang verbeide
Nota over de ontwikkeling van het
Noorden des Lands
waarin de regering enkele hoofdlijnen schetst van de
COMMISSIE VAN REDACTIE:
ontwikkelingsmogelijkheden van dit gebied en de beleidsmaatregelen die
L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
zij van plan is te nemen om van deze mogelijkheden een zo goed mogelijk
P. 3. Montagne;
J. Tinbergen;
A. de WIt.
gebruik te maken. Zoals bekend, is het bureau Arthur D. Littie bezig met
een studie van hetzelfde gebied
1),
gericht op de bepaling van die maat-
REDACTEUR-SECRETARIS:
regelen die een zo groot mogelijke bijdrage tot de economische groei van
A. de Wit.
het Noorden zullen kunnen leveren.
–
Over een drietal jaren hoopt men de
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
resultaten van dit naar het daarvoor uitgetrokken bedrag gemeten bijzonder
P. A. de Ruiter
omvangrijk onderzoek, ter beschikking te hebben. De hierboven vermelde
nota loopt derhalve op dit onderzoek vooruit. Beter gezegd, zij baseert
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
de richtlijnen voor de economische politiek voor het gebied voorlopig op
F.
Collin;
J.
E.
Mertens
de
wilmars;
een vluchtige vôôrverkenning daarvan.
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
Dat is, politiek gezien, wel begrijpelijk, maar het betekent toch dat
beleidsmaatregelen
worden
getroffen zonder
dat
eerst
door
objectief
SECREARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
onderzoek vastgesteld is van welke maatregelen het grootste effect kan
J. Geluck
worden verwacht. Of het ontbreken van deze basis voor de politiek dient
te worden geweten aan het Noorden des Lands dan wel aan de regering kan
hier gevoeglijk in het midden blijven. Het ,,help uzelf” is in Nederland
voor de regionale gebieden zo een vreemde zaak dat men hoogstens zou
•u:t.i.i
D
kunnen zeggen dat slechts weinigen zullen vinden dat dit
niet
de schuld
van de regering is. De ondertekenaars van de nota maken over dit probleem
terecht de opmerking dat het duidelijk is ,,dat het treffen van beleids-
Prof. Dr. L. H. Klaassen:
maatregelen niet op de resultaten van het vorengenoemde onderzoek kan
Naar een nieuwe regionale politiek? 65
wachten”. En voorts: ,,In de toekomst zal mede op grond van de resultaten
van de studie moeten blijken, in hoeverre deze maatregelen voor nadere
Drs. G. M. de Wit.
uitwerking, aanvulling of wijziging in aanmerking komen”
2)
Europa: leider zonder pit ………66
De nota zelf lijkt vriendelijk doch bevat een tweetal zeer wezenlijke
punten die in feite neerkomen op een soort reuzenzwaal in het regionaal
economisch beleid in Nederland. Deze punten zijn het leggen van de
Rodenburg:
nadruk op de
positieve
aspecten die het Noorden biedt in plaats van op de
Sparen bij het spaarkasbedrijf: een
negatieve en de opmerking dat het in het Noorden aan een grote stedelijke
aantrekkelijke mogelijkheid9
……68
agglomeratie ontbreekt. Van dit tweede punt wordt gezegd: ,,Waar het in
het Noorden in vergelijking met andere landsdelen (welke? LHK) echter
D. Thomas en Dr. J. Panglaykim:
nog aan schort, is de aanwezigheid van een enkele, veelzijdige, grote stede-
Planning
in
developing
countries:
lijke agglomeratie, die als de economische motor voor een uitgebreid ge-
the indonesian experience
(II)
…..73
bied kan fungeren en o.a. door haar gevarieerde arbeidsmarkt een sterke
aantrekkingskracht kan uitoefenen op nieuwe stuwende bedrijvigheid van
Ott
modern karakter”.
Een halve eeuw Volks-Universiteit.
Nu zou men met een heleboel goede wil kunnen zeggen dat bundeling
in een beperkt aantal kernen buiten de randstad toch altijd wel een principe
van de Nederlandse regionale politiek is geweest. Dit moge waar zijn,
Prof Dr. H. M. H. A. van der Valk.
maar veel meer dan lippendienst werd aan dit principe nooit bewezen.
Opmerkingen over vergaderingen van
Het Noorden zat tot dusverre vol met primaire en secundaire kernen en
een Nederlandse en Amerikaanse
de uitspraak dat waar het in het Noorden aan schort één grote stedelijke
economische vereniging
………78
agglomeratie is, doet toch wel heel sterk vermoeden, en uit de nota blijkt
dit ook zonneklaar, dat de regering al het mogelijke wil doen om de tot-
Recente publikaties
……………81
standkoming daarvan dan ook te bevorderen. Dat dit ten koste van andere
kernen zal moeten gaan, ligt voor de hand. Dat deze bevordering het
Prof. Dr. C. D. Jongman:
Noorden echter meer zal stimuleren dan de tot dusverre gevoerde kernen-
82
politiek lijkt echter eveneens duidelijk.
Geld- en kapitaalmarkt ………..
Wat
de
positieve
benadering
betreft
kunnen
in
de
nota
l)
Zij het wat meer expliciet gericht op Groningen.
2)
Tap. blz. 9.
65
een groot aantal verspreide constateringen worden aan-
gehaald. Er wordt o.m. gesproken over een te verwachten
,,verdere vermindering van de arbeidsreserves”, over de
aanwezigheid van een ,,verwerkende industrie van be-
tekenis”, de ,,vanouds goede betrekkingen met Scandi-
navië”, ,,het voldoen van het wegennet aan redelijke
eisen”, de ,,beschikbaarheid van industrieterreinen”, een
,,relatief dicht scholennet”, over het feit dat de ,,deel-
neming aan het Voortgezet onderwijs in het Noorden wat
groter is dan in andere landsdelen” enz. enz. Evenzovele
positieve elementen in de structuur van het Noorden
waarop in de nota de nadruk wordt gelegd en die daarmee
impliciet tot uitgangspunten van het beleid worden ge-
maakt. Natuurlijk wordt er ook aandacht geschonken aan
de tekortkomingen van het Noorden, maar erg veel meer
dan de eerder genoemde grote stedelijke agglomeratie
komt er hier niet uit de bus.
Zou deze lijn voor andere gebieden worden doorgetrok-
ken dan zou de Nederlandse regionale politiek er zo gaan
uitzien dat in eerste instantie de groei van gebieden met de
grootste potentiële mogelijkheden wordt bevorderd en
één van de
belangrijkste
beleidsmaatregelen, voor zo een
gebied te treffen, dan het vormen van een grote stedelijke
agglomeratie in dit gebied zal zijn. We zien hier uiteraard
af van uitgesproken noodgebieden waarvoor maatregelen
van een meer sociaal karakter tijdelijk of permanent van
kracht zullen moeten zijn. Gelukkig kent Nederland zulke
noodgebieden nauwelijks.
Een eerste probleem, zo deze politiek zich inderdaad zou
voortzetten, zou zijn te bepalen welke regionen in Neder-
land over potenties beschikken en welke steden daarin
tot grote agglomeraties zouden kunnen uitgroeien. Het
lijkt interesant zo een studie te ondernemen en vooral
ook om te bepalen hoe groot een stedelijke agglomeratie
zou moeten zijn om ,,een sterke aantrekkingskracht uit te
oefenen op stuwende bedrijvigheid van môdern karakter”.
Als Groningen daarvoor nog te klein is, is Enschede het
ook. Maastricht en Eindhoven eveneens. Komt Utrecht
wellicht in de buurt?
De vier Ministers die de nota hebben ondertekend
spreken zich over deze zaak niet uit. Daarin hebben ze
groot gelijk. Ze hebben zich zelfs van de 3 mln. inwoners
van het Noorden in het jaar 2000 gedistantieerd. Ook
daarin hebben ze groot gelijk. Zij hebben zich uitgesproken
voor een grote stedelijke agglomeratie
in
het Noorden.
En dat
lijkt
wezenlijk zinvoller. Ook geven ze aan dal het
Eemshavenproject en de mogelijkheden van de ontwikkë-
ling van Delfzijl tot de vorming van zo een agglomeratie
zullen kunnen bijdragen. Een pluimpje dus op de hoed
van het Gronings Provinciaal Bestuur en een aanwijzing
dat ,,Den Haag” nog sneller kan handelen dan provinciale
besturen.
Al is met de nota het laatste woord over het Noorden
niet gezegd (wie zal dat ooit zeggen?), de principes lijken
bijzonder gezond en een voorbeeld voor een zinvolle
principiële aanpak van regionale problemen. Het is niet de
uitwerking van de problematiek die de nota tot een be-
langrijk stuk maakt, maar de erin neergelegde grondslagen
voor een regionale ontwikkelingspolitiek. Moge de regering
spoedig met een op bredere basis uitgewerkt stuk komen
waarin deze principes ook op andere gebieden van toepas-
sing worden verklaard. Nederland zal dan, na Ierland, het
eerste land in Europa zijn dat klaarheid in regionale poli-
tiek heeft gebracht.
L.
H. Klaassen
Europa: Wide
Als ooit de wenselijkheid van •een gemeenschappelijke
economische politiek voor geheel West-Europa is ge-
bleken, dan is het wel bij de ontwikkelingen rond de
Amerikaanse betalingsbalanstekorten. De feiten zijn be-
kend. De Westeuropese centrale banken en regeringen
hebben, omdat de bestedingen van de Verenigde Staten in
Europa die in omgekeerde richting sinds verscheidene
jaren hebben overtroffen, vorderingen op de Verenigde
Staten ten bedrage van $ 8 h 9 mrd. opgebouwd. In de rest
van de wereld houden regeringen en centrale banken nog
eens $ 5 4 6 mrd. in dollarsaldi aan. Zolang de crediteur-
landen hun dollars niet in goud omwisselen, bestaat er
voor de Verenigde Staten geen aandrang om aan de be-
talingsbalanstekorten een einde te maken. De crediteur-
landen kunnen evenwel doof het converteren van dollars
in goud de Verenigde Staten tot actie dwingen, hetzij tot
beëindiging van de betalingsbalanstekorten met handhaving
van het huidige internationale betalingssysteem, hetzij tot
een hervorming daarvan. Aldus zag West-Europa als
verreweg de grootste crediteur zich in deze materie het
leiderschap opgedrongen. Een leiderschap in die zin, dat
West-Europa een beslissing moest nemen over het te
volgen beleid (niet alleen met betrekking tot het al dan
niet aanhouden van dollarsaldi maar als een reflectie
daarvan ook over de door de Verenigde Staten te volgen
koers inzake zijn buitenlandse bestedingen), een beslissing
die het vanuit de kracht van zijn positie aan de Verenigde
Staten kon opdringen. West-Europa heeft besloten, maar
niet als eenheid. Uit de grabbelton van vermeende nationale
belangen is ten slotte een min of meer gemeenschappelijke
houding te voorschijn gekomen, die helaas de minst aan-
trekkelijke onder de aanwezige alternatieven moet worden
geacht.
De positie, die West-Europa de facto heeft gekozen,
komt er op neer, dat het Amerikaanse betalingsbalans-
tekort moet verdwijnen door een vermindering van de
bestedingen in Europa. Het betekent, dat West-Europa
en de Verenigde Staten (de één met een bruto nationaal
produkt van ongeveer $ 500 mrd. en de ander van ver
over $ 600 mrd. per -jaar) niet in staat zijn een oneven-
wichtigheid in hun wederzijdse bestedingen van minder
dan 1 pCt. van hun bruto nationaal produkt weg te wer-
ken, anders dan door het eenvoudig afkappen van het
surplus aan Amerikaanse bestedingen. Het betekent ook
de contractie van de Noordatlantische economie tot een
lager niveau, terwijl het toch duidelijk aantrekkelijker is
de hogere graad van activiteit in de onderlinge betrekkin-
gen na te streven. Toegegeven, de onevenwichtigheid is
chronisch, maar juist het feit dat de verantwoordelijke
autoriteiten het huidige dilemma lang van tevoren moeten
hebben zien aankomen, rechtvaardigt de verwachting van
een meer constructieve oplossing.
De onmacht om tot een meer constructieve politiek te
komen is in essentie terug te voeren tot een gebrek aan
eenheid in de Westeuropese politiek in dezen. Immers,
geen enkel land kan zich permitteren zijn dollarsaldi ver
der op te laten lopen, zolang een of meerdere landen
66
zonder pit
doorgaan met het converteren van dollars in goud, waar-
aan de Verenigde Staten ingevolge een zelfopgelegde
verplichting moet voldoen. Onder deze omstandigheden
brengt het aanhouden van nog grotere dollarsaldi risico’s
en onzekerheden niet zich mee, die de individuele natio-
nale monetaire autoriteiten moeilijk zouden kunnen ver-
antwoorden, zou het huidige internationale monetaire
systeem onverhoopt ineenstorten onder de druk van
verdere conversies. Dat enkele Westeuropese landen met
het omwisselen van dollars in goud zouden blijven door-
gaan, is aan geen twijfel onderhevig. Aldus waren de
landen, die in principe wel bereid waren een andere ge-
dragslijn te volgen, gedwongen zich eveneens uit te spreken
voor de beëindiging van de Amerikaanse betalingsbalans-
tekorten en daarmee voor een beperking van de Ameri-
kaanse bestedingen in West-Europa. Zo heeft West-
Europa aan de Verenigde Staten te kennen gegeven, dat
aan de betaiingsbalanstekorten en de daarmee samen-
gaande dollartoevioed een eind moet komen, indien het de
Verenigde Staten tenminste ernst is met het (herhaaldelijk
bevestigde) voornemen het huidige internationale mone-
taire bestel te handhaven.
Het zou voor alle betrokken landen, maar in het bijzon-
der voor die van West-Europa, beter zijn geweest, wannêer
het probleem van de Amerikaanse betalingsbalanstekorten
zou worden geëlimineerd door de Westeuropese bestedin-
gen in de Verenigde Staten op te voeren, vooral, wanneer
die additionele bestedingen de vorm van investeringen
zouden aannemen. Het is een povere politiek te lamenteren
over de grote Amerikaanse investeringen in West-Europa,
terwijl men ondertussen een goede gelegenheid oni daar
iets tegenover te stellen onbenut voorbij laat gaan. En
voor eenmaal zou West-Europa onderhandelen vanuit
een positie van kracht om concessies voor zijn investerin-
gen in Noord-Amerika te verkrijgen. Zou een opvoe-
ring van de Westeuropese investeringen in de Verenigde
Staten op korte termijn niet of slechts ten dele absorberen,
dan zou een investering in andere landen, niet name de
ontwikkelingslanden (waar ze allicht meer rendabel zijn
dan bij ,,investering” in goud), als doelbewuste tweede
keus nog de voorkeur verdienen boven de huidige gang
van zaken. •Europa stuurt evenwel de minst aantrekkelijke
koers: beperking van de Amerikaanse bestedingen in
West-Europa tot nadeel van velen aan beide zijden van de
Atlantische Oceaan. Natuurlijk is deze ontwikkeling (het
moet nogmaals gezegd worden) uiteindelijk toe te schrijven
aan een gebrek aan eenheid als gevolg van het ontbreken
van een kern, waar omheen de nationale gezichtspunten
zich tot een gemeenschappelijke politiek konden (en
kunnen) kristalliseren. Ook de E.E.G. is hierin volkomen
in gebreke gebleven, hoewel zij met ongeveer 6 mrd.
aan dollars toch waarlijk wel een onafhankelijke positie
had kunnen innemen. Misschien is Frankrijk de enige
schuldige in dit verband, misschien ook niet. Het is geens-
zins zeker, dat met Franse medewerking een meer con-
structieve politiek zou zijn gevoerd. Zonder President de
Gaulle zou het probleem wellicht niet eens die acute
proporties hebben aangenomen, welke het nu heeft, even-
zeer ten nadele van West-Europa. Niettemin geeft de ont-
wikkeling in deze zaak een nieuw argument voor verdere
uitbreiding van de E.E.G., zodat we diep in ons hart
maar zonder veel overtuiging kunnen voortgaan te hopen,
dat te zijner tijd een gemeenschappelijke Westeuropese
economische politiek mogelijk zal zijn.
Er zijn veel problemen, die nauw met het bovenstaande
samenhangen. Zo speelt de veelbesproken (echte of in-
gebeelde) ,,technological and managerial gap” een rol.
Maar zo arm is West-Europa niet aan talent, dat het althans
niet een kern heeft van bekwame mensen, die tot grote
investeringen in de Verenigde Staten kunnen leiden, bij-
gestaan door buiten-Europese krachten. Gegeven gunstige
investeringsvoorwaarden in de Verenigde Staten en de
nodige stoffelijke aanmoediging van binnen West-Europa
(onder de huidige omstandigheden van de nationale
regeringen) lijkt het onwaarschijnlijk, dat de Westeuropese
ondernemers niet op ruime schaal van de gelegenheid tot
investering in de aantrekkelijke Amerikaanse markt ge-
bruik zouden maken. Maar dit vereist initiatief van West-
Europa, in de eerste plaats tot onderhandelen met de
Verenigde Staten over gunstige investeringsvoorwaarden,
waarvoor West-Europa nu nog in een gunstige positie
verkeert, ook al lijkt het optimale punt reeds gepasseerd.
Drs. G. M. de Wit
(I.M.)
E.-S.B. 24-1-1968
67
II
Sparen bij het spaarkasbedrijf:
een aantrekkelijke mogelijkheid?
INLEIDING
1-foewel het spaarkasbedrjf in Nederland reeds bestaat sinds
1903 en zich zodanig heeft weten te ontwikkelen, dat het
totaal ingeschreven bedrag in 1967 het miljard is ge-
passeerd, werd er over dit onderwerp slechts weinig
gepubliceerd. De laatste, mij bekende, publikatie is van
1931. Opvallend was daarom dat, in
Elseviers Weekblad
van 23 december 1967, de heer H. Verschoor dit onder-
werp aan de orde stelde en een verslag gaf van gesprekken,
die hij voerde met niensen uit het vak. De heer Verschoor
vraagt zich af, of de geijkte ,,spaarbrief” nog wel attractief
genoeg is, nu er zoveel andere spaar- en beleggingsmogelijk-
heden bestaan en stelt dat het rendement veel hoger is
wanneer men spaart bij een bank of ,,aandelenclub”.
Als verweer hiertegen zegt de heer J. M. Maassen, voor-
zitter van de Voorlichtingscommissie van de Nederlandse
Vereniging ter Bevordering van het Spaarkasbedrjf, dat de
banken nog niet zo lang 6 pCt. geven en dat hij zich af-
vraagt, hoe lang ze dit nog zullen kunnen doen. Verder
zegt hij dat het verloop van-dêiaandelenkoersen een on-
zekere factor is in het rendement van de aandelenspaarders.
Mr. R. F. Zoetmulder, woordvoerder voor zeven spaarkas-
bedrijven, geeft toe dat het rendement inderdaad niet bijster
hoog is, maar, zegt hij, ,,Dat is ook niet het deel van een
spaarbrief”. Doel is volgens Mr. Zoetmulder de dwang
die van de spaarbrief uitgaat, om maandelijks iets opzij te
leggen.
Vervolgens wordt in het artikel de afkoopwaarde van de
spaarcontracten behandeld en deze blijkt zeer laag te zijn.
iemanddïe f. 1.470 had weggelegd, kon na 8 jaar bij af-
koop slechts f. 820 terug krijgen. De heer Zoetmulder zegt
hierover: ,,De afkoopregeling staat duidelijk in de voor-
waarden van de spaarpolis. Dat is gedaan om af koop tegen
te gaan”. De heer Maassen daarentegen zegt: ,,We blijven
studeren hoe wij ons artikel kunnen perfectioneren. Daarbij
hebben de afkoopvoorwaarden zeker onze aandacht”.
Een directeur die zijn naam niet bekend wilde maken,
noenide het verruimen van de afkoopvoorwaarden: ,,De
klok terugzetten”. Deze directeur wilde overigens niet
spreken van ,,sparen”, want, zegt hij, ,,dat klinkt me te
braaf” en verder ,,Nee, men verzekert zich, tegen een ge-
beurtenis die in de nabije toekonist zeker konit”, bijv. een
kind dat een bepaalde leeftijd bereikt. ,,Alleen als het ,,doel”
wegvalt, dus als het kind overlijdt, vind ik dat afkoop
01)
zijn plaats is”. Ten slotte vermeldt het artikel nog dat
mijnwerkers in Limburg, t.g.v. loondaling, gedwongen
waren hun spaarbrieven af te kopen.
Daar de heer Verschoor zich in zijn artikel niet bezig-
houdt met de achtergronden van de door hem gesignaleerde
verschijnselen, zal ik op deze plaats een en ander- wat
nader toelichten. Uiteraard is hetniij niet mogelijk in het
bestek van dit artikel alle problemen, die met het spaar
–
kassparen samenhangen, te bespreken. Daarom zal ik vol-
staan met wat nader in te gaan op de belangrijkste, door
de heer Verschoor genoemde, punten: rendement en af-
koopwaarde en hier nog aan toevoegen de gevoerde acqui-
sitiepolitiek. Het had mij reeds getroffen dat, ondanks de
voor de hand liggende tekortkoniingen, voorheen nooit
enige kritiek van betekenis was verschenen.
WERKWIJZE
VAN
DE SPAARKASONDERNEMINGEN
Voor een beter begrip lijkt liet wenselijk, eerst in het kort
weer te geven hoe de gang van zaken bij het spaarkas-
bedrijf is. In de periode na de eerste wereldoorlog werden
vele spaarkasonderneniingen opgericht. Een groot aantal
hiervan moest, door de scherpe onderlinge concurrentie,
na enige tijd weer liet veld ruimen. Op liet ogenblik zijn
er in Nederland nog zeven spaarkasondernemingen, die
het afsluiten van spaarkasovereenkomsten als hoofddoel
hebben. Daarnaast zijn er twee leensverzekeringmaat-
schappijen, die ook spaarkasovereenkomsten sluiten of af-
wikkelen. Het hierna volgende zal voornamelijk betrekking
hebben op de eerstgenoemde groép van zeven ondernemin-
gen en daarbij is het de bedoeling een algemeen beeld te
geven, zonder alle, per onderneming verschillende, detail-
punten te behandelen.
De spaarkasonderneniing houdt zich bezig niet het ver-
zamelen van spaargelden, van voornamelijk kleine spaar-
ders, en brengt deze sanien in zgn. ,,jaarkassen”. Ieder
jaar wordt door de in dat jaar toetredende spaarders een
jaarkas gevormd. Op 31 december wordt de jaarkas ge-
sloten. Dejaarkassen worden genoemd naar het jaar, waar-
in ze zijn gevormd, bijv. ,,jaarkas 1966″, ,,jarkas 1967″
enz. De in de jaarkassen gestorte spaargelden worden
door het spaarkasbedrijf belegd, waarvoor door de jaar-
kassen administratieloon bctaald moet worden. De ter-
mijnen waarover gespaard kan worden, zijn per bedrijf
verschillend. De meest gangbare periode is 15 jaar, maar
ook termijnen van 20 en 25 jaar komen tegenwoordig voor.
Het is mogelijk het nominaal inschrijvingsbedrag aan het
begiii in één keer te storten, maar meer gebruikelijk is dat
maandelijks ccii vast bedag in cle jaarkas gestort wordt,
tot liet ‘inschrijvingsbedrag is ,,vol-gespaarcl”.
Basisprincipe van de spaarkas is liet ,,Tontinesystccm”.
Dit houdt in dat stortingen van overleden deelnemers in
de desbetreffende jaarkas blijven en aan het eind onder de
overlevenden worden verdeeld. Oni te voorkomen dat ten
gevolge van ait systeem bij overlijden van de spaarder, de
nabestaanden gedupeerd worden, wordt praktisch altijd
tegelijk met de spaarovereenkomst een zgn. ,,contraverze-
68
Baten:
stortingen
……….
r.
53,2
mln.
intrest
…………
f.
17,8
beleggingswinsten
. .
F.
0,3
contractueel
WinSt-
aandeel
……….
f.
0,3
onverplicht winstaan-
deel
…………
f.
2,8
andere baten
……..
F.
0,1
TotaIe baten
…….r.
74,5
mln
kering” gesloten. Dit is een levensverzekeringsovercen-
komst op grond waarvan bij overlijden van de spaarder
de gedane stortingen, vermeerderd met 4 pCt. samenge-
stelde intrest, aan de nabestaanden worden uitgekeerd.
Derhalve heeft het spaarkasbedrijf naast het beheren van
cle jaarkassen als nevenfunctie het levensverzekeringsbedrijf.
Jaarlijks ontvangen de jaarkassen een dotatie uit de winst
van deze levensverzekeringsafdeling van het spaarkas-
bedrijf, d.w.z. uit de winst over de gesloten contraverzeke-
ringen. Op een enkele uitzondering na, zijn deze dotaties
contractueel gcheel onverplicht. in de jaarverslagen wordt
dan ook uitdrukkelijk vermeld dat dejaarkassen geen recht
hebben op een aandeel in de winst van het bedrijf, of een
onderdeel van het bedrijf.
In de spaarpolis worden de volgende 4 personen onder-
scheiden:
de inschrijver, d.i. degene die het spaarcontract af
–
sluit en dus verantwoordelijk is voor de betalingen;
de verzekerde, d.i. degene op wiens leven de in-
schrijving gevestigd is;
–
de begunstigde bij leven, d.i. degene die bij liquidatie,
der jaarkas de uitkering krijgt;
de begunstigde bij overlijden, d.i. degene aan wie bij
overlijden van de verzekerde de gedane stortingen
(met rente) uitgekeerd worden.
–
inschrijver, verzekerde en begunstigde bij leven zijn meestal
één•en dezelfde persoon. Het bedrag dat bij de uiteindelijke
liquidatie van de jaarkassen wordt uitgekeerd, bestaat uit:
de nominale jaarkasstortingen;
de totale opbrengsten van de beleggingen;
winst door overlijden van niede-inchrijvers;
dotaties uit de winst van het spaarkasbedrjf.
De uitkering geschiedt volgens bepaalde verdelingsfactoren,
die afhankelijk zijn van de leeftijd van de verzekerde op
het moment van toetreding, met dien verstande dat een
hogere leeftijd van de verzekerde bij toetreding leidt tot
een hogere uitkering aan de begunstigde, bij liquidatie van
de jaarkas. Dit zal duidelijk zijn als men bedenkt dat een
hogere leeftijd van de verzekerde gepaard gaat met een
grotere sterftekans. Voor de mede-inschrijvers betekent dit
een grotere winstkans, aangezien bij overlijden van de ver-
zekerde de door de inschrijver gedane stortingen in dc
aarkas blijven. Als daarentegen de verzekerde bij liquidatie
van de jaarkas nog in leven is, is het redelijk dat de be-
gunstigde-bij-leven een hogere uitkering krijgt. Verder
spelen bij de erdeling nog een rol, de datum waarop men
in het betreffende jaar tot de jaarkas is toegetreden en de
termijnen waarin de spaarstortingen werden voldaan.
RENDEMENT
t-Eet is niet zo verwonderlijk dat het rendement, dat men
ten slotte na 15 A 20 jaar ontvangt, matig blijkt te zijn als
men zich even realiseert wat er in feite gebeurt. Tussen de
spaarder en zijn rente wordt hier een complex apparaat
geschakeld, in casu het spaarkasbedrjf, dat hoge acquisi-
tie- en andere kosten moet maken die uiteindelijk door de
spaarder worden betaald. Welke diensten van de spaarkas
staan hier tegenover? Als belangrijkste functies die de
spaarkas voor de spaarder verricht, kan men zien:
liet zo gunstig mogelijk beleggen van de spaargelden cii
het stiniuleren van het regelmatig sparen door liet opleggen
van een vorm van dwang.
Krachtens het karakter van het spaarkasbedrijf moeten
de beleggingen solide zijn. Dit tracht nien te e1’ectueren
door hoofdzakelijk te beleggen in eerste hypotheken,
onderhandse leningen en obligaties
1).
Het rendement van
deze beleggingen bedroeg in 1966 volgens het verslag van
de Verzekeringskamer geniiddeld 4,8 pCt. Welk deel hier
–
van komt aan de spaarders, d.w.z. aan de diverse jaar-
kassen; ten goede? Om hiervan een indruk te krijgen,
kunnen we eens kijken in de verslagen van de Verzekerings-
kamer over de laatste jaren. Onder het hoofd ,,Rekening
en verantwoording der jaarkassen” vinden we voor 1966
de volgende gegevens:
Totaal spaartegoed
op 31.12-1965 F. 362,6
mln.
Lasten:
eerste
administratie-
kosten
………..
f.
9,9
mln.
doorlopende
admini-
stratiekosten
…..
r.
0,5
afkopen
………..
r.
3.7
beleggingsvertiecen
.
t’.
8,5 andere tasten
……
t’.
0,1
Totale tasten
…….
t’. 22,7
mln.
Uitkeringen
…….
t’. 36,3
t’. 59,0
mln.
Totaal spaartegoed
op 31-12-1966
f.
378,2
mln.
,•Jh!L.
Als we de stortingeti en:afkopeneven buiten beschouwing
laten, zien we tegenover elkaar staan: totale baten f. 21,3
mln, en totale lasten f. 19 mln. De toenanie van het spaar
–
tegoed in het jaar 1966 is dus bijna uitsluitend te verklaren
uit het feit, dat de stortingen hoger waren dan de som vati
uitkeringen en afkopen. In 1965 waren de cijfers als volgt:
werkelijke baten f. 19,1 mln., lasten f.
15,5
mln. In 1964
resp. f. 17,7 mln. en f. 18,5 mln. enz. De uitzonderlijk hoge
lasten vloeien onmiddellijk voort uit de 2 wezensken-
merken van het conventionele spaarkasbedrjf, t.w. a. het
zeer dure acquisitie-apparaat, waardoor de hoge admini-
stratiekosten te verklaren zijn en b. de vastrentende
beleggingen, die bij stijging van de rentestand sterk in
waarde dalen.
Welk deel de acquisitiekosten uitmaken van de totale
kosten, is niet af te leiden uit de verslagen van de Verzeke-
) Een uitzondering vormt hier het Algemeen Beleggings
Consortium, dat voor een belangrijk deel belegt in vaste eigen-
dommen en aandelen en aldus de conservatieve beleggings-
politiek van de spaarkassen doorbreekt.
(f.M.)
Ni
l
1
E.-S.B. 24-1-1968
69
ringskamer. Daarom volgen hier enige cijfers uit het jaar-
verslag over 1966 van de N.V. De Nederlandsche Spaarkas.
in de bijlage bij de Toelichting op de Verlies- en Winst-
rekening vinden we de specificatie van de post ,,Onkosten
e/r”. Van het totale bedrag aan onkosten ad f. 2.409.765
blijkt betaald te zijn aan afsluitprovisie f. 870.273 en aan
inspectiekosten f. 298.247. Totale acquisitiekosten dus
f. 1.168.520, d.w.z. ca. 6 pCt. van het nieuw ingeschreven
spaarkapitaal, dat bij deze N.V. in 1966 f. 19,3 mln, be-
droeg. Bij sommige ondernemingen komt men zelfs aan
de 7 pCt. De door de spaarders betaalde administratie-
kosten, die ca. 9 pCt. van het nominaal inschrijvingsbedrag
blijken te zijn, bestaan dus voor
2/3
deel of meer, uit
acquisitiekosten. Hiermee is dan meteen verklaard, waarom
zoals straks nader zal worden uitgewerkt, de afkoopwaarde
zo bijzonder laag is: de administratiekosten zijn reeds
grotendeels in de vorm van acquisitiekosten uitbetaald en
kunnen derhalve niet meer worden teruggegeven.
Uit de jaarverslagen van genoemde N.V. blijkt verder
nog, dat in de laatste jaren telkens de winstdotaties uit-
sluitend ten goede kwamen aan de jaarkas, die aan de
beurt was voor uitkering. Deze dotatie was in 1966
f. 837.000, d.w.z. ca. 9 pCt. van het spaartegoed van de
jaarkas 1952, dat in 1966 ruim f. 9 mln. bedroeg en waar-
aan de dotatie geheel ten goede kwam. Het is duidelijk,
dat op deze wijze de grootte van de jaarkasuitkeringen
voor een behoorlijk deel afhankelijk is van deze onver-
plichte en dus onzekere winstdotaties. Als men de dotatie
ziet t.o.v. het totaal spaartegoed in 1966 ad f. 72,5 mln.,
dan blijkt, zij slechts 1,1 pCt. te zijn. Ook bij andere spaar-
kassen bleek een dotatie van ongeveer 1 pCt. per jaar
gebruik lijk. Men zou zich kunnen afvragen hoe lang, bij
blijvend hoge rentestand en m.i. te verwachten teruggang
in de produktie, de spaarkasbedrijven nog in staat zullen
zijn d.m.v. winstdotaties de rente op uit te keren jaar-
kassen aan te vullen. Ook is het de vraag wat de spaarders
krijgen wanneer, zoals meermalen gebeurd is, een spaar-
kas haar activiteiten staakt.
Ten slotte zullen we nog even stilstaan bij de winst door
overlijden t.g.v. het ,,Tontinesysteem”. Voor degenen die
tot het einde toe doorgespaard hebben, kan dit nog een
aardig bedrag uitmaken, vooral ook door het groot aantal
royementen en afkopen, die uiteraard niet meedelen. Op
grond van bovengenoemde factoren blijkt ten slotte toch
nog een rendement uitgekeerd te kunnen worden van 3,5
â 4 pCt. over de zuivere spaarpremies. Houdt men echter
rekening met de tevens betaalde verzekeringspremies, die
ook een kostenbestanddeel vormen
2),
dan komt men niet
hoger dan 2+ â 3 pCt. Hierbij moet men dan nog bedenken,
dat men om dit magere rendement te maken, 15 â 20 jaar
gebonden is en slechts tegen uiterst ongunstige voorwaarden
kan royeren of afkopen.
AFKOOP WAARDE
Deze blijkt zeer laag uit te komen en ook dit behoeft geen
grote verwondering te wekken, als men bedenkt dat 9 â 10
pCt. van het totaal nominaal inschrijvingsbedrag, als admi-
nistratiekosten, in mindering wordt gebracht
op
de eerste
jaarstortingen. Bovendien worden dan meestal nog diverse
bijkomende kosten in rekening gebracht. Het zal nu meteen
duidelijk zijn, waarom de eerste 3 jaarstortingen praktisch
altijd verplicht zijn en zelfs gerechtelijk kunnen worden
ingevorderd. Men zou om de gedachten te bepalen een
soort ,,break-even point” kunnen berekenen. Stel een 20-
jarig contract met nominaal inschrjvingsbedrag van f. 2.880.
De administratiekosten kan men ruwweg vaststellen op 2
jaarstortingen. Na hoeveel jaar zal deze spaarder zijn
administratiekosten hebben goedgemaakt en beginnen met
het maken van rendement? Bij een samengestelde intrest
van 3 pCt. blijkt dit uit te komen op 2 + II = 13 jaar.
Dit wil dus zeggen, dat men na 13 jaar even rijk is, als
wanneer men zijn geld had bewaard in de welbekende
,,oude kous”, met dit verschil dat men er nog niet over
kan beschikken. Om de genoemde 3 pCt. te maken moet
men namelijk doorgaan tot het einde. Voor de duidelijkheid
nog even een praktijkvoorbeeld van een afkoop. Stel, een
spaarder met bovengenoemd contract koopt af na
5
jaar
(veronderstelde leeftijd bij inschrijving 25 jaar). Wat is er
betaald en wat krijgt men terug?
gestorte spaarpremies . . :5 x F. 144
= f. 720
gestorte verzekeringspremies
5
x f. 24,96 = F. 124,86
Totaal betaald
………………
f. 844,86
Afkoopwaarde is f. 720 – 9 pCt. van f. 2.880 = f. 460,80.
Afgezien van rentederving heeft men een verlies geleden
van f. 384,06 (zie ook noot 2).
Uit de verslagen van de Verzekeringskamer blijkt, dat
jaarlijks een aanzienlijk deel der inschrijvingen vervalt door
voortijdige beëindiging. De ontwikkeling van het inge-
schreven spaarkapitaal van de gezamenlijke spaarkas-
bedrijven was in 1966 als volgt:
Tngeschreven bedrag begin van het jaar t’. 903,2 mln.
vermeerdering:
nieuwe spaarcontracten
…………..
f. 146,0 mln.
andere oorzaken
………………..
t’.
3,3 mln.
r.
149,3 mln.
vermindering:
overlijden
…………….
t’.
1.6 mln.
afloop
………………
t’. 27,0 mln.
royement en afkoop ‘)
…..
t’. 53,4 mln.
Totale vermindering
t’.
82,0 mln.
Saldo vermeerdering
t’.
67,3 mln.
Ingeschreven bedrag einde van he( jaar t’. 90,5 mln.
Er zijn immers legio spaarmogelijkheden, waarbij in geval
van overlijden de spaargelden worden uitgekeerd, zonder dat
hiervoor een verzekeringspreniie moet worden betaald.
Een gering deel hiervan betreft de zgn. ,,beperkle contrac-ten”, waarbij men de afkoopwaarde pas aan het eind uitgekeerd
krijgt.
(1. M.)
Risicospreiding en deskundig beheer: aandelen
70
in 1965 bedroegen de nieuwe inschrijvingen f. 127 mln.,
afkoop en royement f. 46 mln. In 1964 resp. f. 114 mln.
en f. 43 mln. enz. Uit de jaarverslagen van de spaarkas-
ondernemingen (staat 14b) blijkt dat ,,staking zonder
af-
koop” (= royement) telkens ongeveer 60 pCt. uitmaakt
van de inschrijvingen, die vervallen door voortijdige be-
eindiging. In 1966 werd in totaal dus geroyeerd 60 pCt. x
f. 53 mln. = ca. f. 32 mln. Dit betekent dat de in 1966
royerende spaarders gezamenlijk een verlies leden van
minimaal 9 pCt. x f. 32 mln, aan verschuldigde admini-‘
stratiekosten. Een gezamenlijk verlies dus van ca. f. 3 mln.
4),
door het kennelijk onbezonnen afsluiten van een spaarkas-
overeenkomst. Een andere verklaring is naar mijn mening
nauwelijks denkbaar voor het binnen 3 jaar staken van
de betalingen.
Om een juiste indruk te krijgen van het aantal royemen-
ten en afkopen tezamen, kunnen we vergelijken het totale
bedrag aan royement en afkoop in 1966, ad f. 53,4 mln.,
met het gemiddeld bedrag aan nieuwe inschrijvingen over
de
5
jaren voorafgaande aan 1966, ad f. 108,0 mln. Dit
blijkt 50 pCt. te zijn. Men kan dus wel stellen dat, afgezien
van overlijden, ongeveer de
helft
van de nieuwe inschrijvers
na een gering aantal jaren de stortingen staakt en derhalve
5f niets terug krijgt, ôf met een lage afkoopwaarde genoegen
moet nemen. Het lijkt mij dan ook moeilijk vol te houden,
dat het spaarkasbedrijf in een behoefte voorziet, als blijkt
dat de helft van het aantal deelnemers na enige tijd afvalt.
De vraag rijst hier, of bij het ,,verkopen” van de contracten,
de zorgvuldigheid t.o.v. de spaarders wel voldoende in acht
wordt ger.omen. Bij de bespreking van de acquisitiepolïtiek
zal dit straks nader worden bezien. Een oplossing voor de
lage afkoopwaarde is mi. niet te vinden, omdat zij, zoals
wij reeds zagen, hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de
hoge acquisitiekosten. Een verlaging van de afsluitprovisie
zal onmiddellijk een achteruitgang in de produktie teweeg-
brengen, aangezien de acquisiteurs uitsluitend op provisie-
basis werken. Door de steeds langer wordende looptijden
en steeds hogere inschrijvingsbedragen per polis wordt het
probleem zelfs nog verergerd. De te betalen administratie-
kosten worden daardoor namelijk steeds hoger en dus het
verlies bij afkoop groter.
Volgens de voorlopige gegevens bedraagt het in de jaar-
kassen 1967 ingeschreven bedrag in totaal ca. f. 167 mln.
Uitgaande van een gemiddeld nieuw ingeschreven spaar-
bedrag per polis van f.
2.500,
blijkt dat in 1967 werd
ingeschreven door f. 167 mln.: f. 2.500 = ca. 67.000
personen. Het is, gezien de ontwikkeling in dc afgelopen
jaren, geen gewaagde extrapolatie als men voorspelt dat
de helft hiervan binnen een aantal jaren zal royeren of
afkopen. Zij zullen dan gemiddeld per persoon een verlies
lijden van minimaal 9 pCt. x f. 2.500 = f. 225, vermeer
–
derd met verzekeringspremies afhankelijk van het aantal
jaren dat men ingeSchrevenwas. Deze verzekeringspremies
bedragen minimaal ca. f. 50, aangezien men 2 â 3 jaar
vcrplicht is te betalen. Men kan dus voorspellen dat ca.
33.000 Nederlanders die in 1967 inschreven bij een spaar-
kas, gemiddeld per persoon, een verlies zullen lijden van
minimaal f. 275. Een gezamenlijk verlies dus van minimaal
f. 9 mln., door het voortijdig beëindigen van een lang-
lopend spaarcontract. Dit zal beslist niet stimulerend wer-
ken op de spaarzin van de betrokkenen.
SPAREN OF VERZEKEREN?
De in het artikel van de heer H. Verschoor niet met name
genoemde spaarkasdirecteur heeft mi. gelijk als hij zegt,
dat het spaarkassparcn in feite verzekeren is en géén sparen
genoemd mag worden. Een belangrijk verschil met de
levensverzekering is m.i. wel, dat bij de spaarkas geen
vast uitkeringsbedrag gegarandeerd wordt; men beperkt
zich tot een geschatte uitkering. Juridisch blijkt het spaar
–
kassparen ook als verzekeren gezien te worden, daar ook
de spaarkassen onder toezicht van de Verzekeringskamer
staan.. Uit een arrest van de Hoge Raad van 21 maart
1956 blijkt dat ook fiscaal het spaarkascontract, zowel
mét als zondr contraverzekering, voor de I.B. gezien kan
worden als een overeenkomst van levensverzekering, zodat
een eventuele lijfrenteclausule tot premie-aftrek leidt. De
naam ,,spaarkas” werkt hier dus wel verwarrend en het
opmerkelijke is, dat het deelnemen aan een spaarkas door
de acquisiteurs als sparen wordt aangeprezen: ,,doelsparen”.
Als doel wordt vrijwel altijd genoemd het kind dat over
15 A 20 jaar gaat studeren of trouwen (een studie-, resp.
uitzetverzekering dus). Welk doel is echter te bedenken
voor de ongehuwden, die meestal nog niet bij benadering
kunnen voorzien hoe de omstandigheden na de genoemde
termijn zuilen zijn? Desondanks wordt laatstgenoemde
greep zeer intensief door de acquisiteurs benaderd en het
is alleszins denkbaar, dat vooral hier na een aantal jaren
veel royement en afkoop zal plaatsvinden:
Spaarkasdirecteuren blijken het onderling nogal oneens
te zijn over het wezen van de spaarkas. Terwijl, zoals wij
zagen, de ene directeur zegt dat men het als verzekeren
moet zien, staat daar tegenover de uitspraak van de heer
Putman Cramer, directeur der N.V.De Nederlandsche
, Spaarkas, die uitdrukkelijk stelt dat uitsluitend sparen het
doel is: ,,doodgewoon sparen”, waarbij de spaarder de ,,ver-
zekeringsfranje” op de koop toeneemt
5).
Dat men kennelijk
zelf niet goed weet welk etiket erop geplakt moet worden,
geeft wel te denken. Belangrijker is m.i. hoe de spaarder het
ziet. Uit eigen ervaring, aangevuld door enkele gesprekken
met mij toevallig bekende inschrijvers, bleek dat géén der
betrokkenen voldoende was voorgelicht orntent de conse-
quenties van het inschrijven bij een spaarkas. Geen wonder
dan ook, dat de inschrijvers het zuiver zien als sparen, zij
het op langere termijn, waarbij men bij voortijdige be-
eindiging zijn geld, tegen betaling van geringe kosten, kan
opvragen.
Het grote aantal royementen en afkopen wijst er reeds
op, dat men zich bij het tekenen van het contract onvol-
Hier moet men nog bij optellen ca. f. 0,5 mln. aan ver-
zekeringspremies. Brochure:
De plaats van de Spaarkasinschrjving.
(1. M.)
VEREENIGD BEFAZIT MAN 1894
E.-S.B. 24-1-1968
71
doende bewust was van de consequenties. Wat mij be-
vreemdt is, dat hoewel reeds in 1931 de heer Jac. Wijnands
6)
vermeldt, dat meer dan de helft der deelnemers de eind-
streep niet haalde en dit slechts voor een gering deel ver
–
oorzaaktwerd door overlijden, de spaarkasondernemingen
zich tot hun huidige positie konden ontwikkelen, zonder
dat er enige kritiek van belang aan de oppervlakte kwam.
1-let totaal ingeschreven bedrag van de gezamenlijke spaar-
kassen bedroeg ultimo 1967 ca. f. 1.035 mln. Wellicht zou
toch, ten gevolge van genoemde nadelen, aan het spaar-
kasbedrijf, ondanks de actieve verkooppolitiek van de
acquisiteurs, niet meer zo’n lang leven beschoren zijn ge-
weest, ware het niet dat de overheid haar enige, zeer sterke,
verkoopargumenten in handen had gegeven. Was er reeds
sinds 1960 de Rijksambtenarenspaarregeling, per 1 januari
1966 kwam daar nog bij de Algemene Premiespaarwet. Deze
houdt in dat ingezetenen tussen 21 en 60 jaar, die een in-
komen genieten onder f. 15.000, over een maximaal spaar-
bedrag van f.
250
per jaar, 20 pCt. belastingvrije premie van
het Rijk ontvangen als zij het gespaarde
5
jaar onaangetast
als vermogen aanhouden. Men kan dit sparen dan o.a. doen
bij een spaarkas. De meeste spaarders weten niet, dat dit
ook op velerlei andere wijzen te realiseren is, terwijl men
zich dan slechts 5 jaar i.p.v. 15 â 20 jaar behoeft te binden.
Deze mogelijkheden zijn: sparen bij algemene banken, de
Rijkspostspaarbank, gemeentelijke spaârbanken en verder
nog door het aflossen van hypotheken, kopen van effecten
en afsluiten van bepaalde levensverzekeringscontracten.
Het zou naar mijn mening aan te bevelen zijn, dat boven-
genoemde instellingen het publiek hieromtrent wat beter
zouden voorlichten.
Nu dus blijkt dat de extra premie geenszins een speciFieke
attractie is van de spaarkas, maar ook via andere instellin-
gen is te verkrijgen, blijft er niet veel voordeel meer voor
de spaarkas over en gaat het
–
‘n’aar uitzien, dat men te
allen tijde elders gunstiger kan sparen dan bij de spaarkas.
Afgezien van bovengenoemde extra premie kan men op
het ogenblik bij de banken 6 pCt. rente maken, door zich
slechts één jaar te binden. Het fiscaal belastbaar zijn van
de bankrente blijkt voor de betrokken bevolkingsgroep
géén steekhoudend bezwaar te zijn. Voor personen die
onder de loonbelasting vallen (grens in 1968 f. 15.000) is
namelijk ontvangen bankrente tot f. 400 per jaar belasting-
vrij.
ACQUISITIEPOLLTIEK
Op 26 januari 1966 leverde de heer K. de Waal in deze
kolommen kritiek op het levensverzekeringsbedrijf en met
name op de ,,produktiejacht”, waaruit het zijns inziens
relatief grote aantal royementen en afkopen te verklaren is.
Een soortgelijk verschijnsel doet zich, zij het in veel ernstiger
mate, voor bij de spaarkassen. Er is echter een essentieel
verschil t.a.v. de oorzaken van afkoop en royement.
Als reactie op het artikel van de heer K. de Waal stelt het
Bureau Voorlichting Levensverzekering terecht, dat een
groot deel van de royementen en afkopen betrekking heeft
op collectieve verzekeringen en dat het voor de hand ligt,
dat ten gevolge van gewijzigde omstandigheden ook jaar
–
lijks een deel van de individuele verzekeringen zal worden
beëindigd
7).
Men kan dit moeilijk de levensverzekering-
maatschappijen verwijten. Een actieve verkooppolitiek is
nu eenmaal heden ten dage op vele terreinen van het eco-
nomisch leven een dringende eis.
Wie een levensverzekering afsluit weet wat hij doet en
wordt omtrent de voorwaarden deskundig voorgelicht.
Enigszins anders ligt de situatie bij het spaarkasbedrijf.
Een spaarder die in gemoede denkt te sparen, komt pas tot
de ontdekking dat hij iets heel anders begonnen is, als hij
zijn spaarbedrag na een aantal jaren liquide wil maken.
Uit gesprekken met inschrijvers bleek, dat geen van hen
de bëlangrijkste bepalingen van het reglement kende. Dat
ook bij voortijdige beëindiging administratiekosten ver-
schuldigd zijn over het
totaal inschrijvingsbedrag, was geen
der deelnemers bekend. Men kan hiertegen natuurlijk in-
brengen, zoals dan ook altijd bij gerechtelijke processen
geschiedt, dat men zijn handtekening heeft gezet en dus dc
voorwaarden had moeten kennen. Hoe gaat dit in de prak-
tijk? Meestal is de gang van zaken als volgt: een acquisi-
teur, die dit werk meestal in de avonduren als bijverdienste
uitvoert, meldt zich onaangekondigd
8)
bij mensen die vol-
komen onvoorbereid zijn en voordien nauwelijks van het
bestaan van spaarkassen afwisten. De zaak wordt dan
voorgedragen als sparen en wel sparen met vele attracties,
zoals: extra premie van 20 pCt., uitkering bij overlijden,
hoge uitkering aan het eind enz. Wanneer daar in sommige
gevallen nog aan toegevoegd wordt, dat ,,het Rijk garant”
is, voelt de kandidaat-deelnemer zich geheel op zijn gemak
en tekent het contract, zonder het aan de achterkant, in
kleine letters opgenomen, reglement gelezen te hebben.
Voor dit laatste zou nauwelijks voldoende tijd zijn, gezien
de omvang van het reglement en de tijd (30 â 60 minuten),
waarin meestal de zaak wordt afgerond. Overigens kan
men veilig stellen dat voor de bevolkingsgroep die essen-
tieel is voor de spaarkas, nI. de kleine spaarder, het snel
lezen en doorgronden van een polisreglement geen dage-
lijks werk is: men verlaat zich op wat de acquisiteur vertelt.
Het bestuur van de N.V. De Nederlandsche Spaarkas )
sloeg dan ook de spijker op zijn kop toen het reeds in 1928,
bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van deze spaarkas,
zei: ,,Het acquisitiebedrijf moet den schoorsteen doen
rooken”. Dat een relatief bijzonder hoog aantal royemen-
ten en afkopen hiervan het gevolg is, zagen wij reeds in
het voorafgaande.
Men kan zich met recht afvragen hoe lang de groei van
de spaarkassen nog zaJ kunnen doorgaan, nu het publiek
door de hevige concurrentie om de spaargelden en de
intensieve reclame van de banken steeds meer ,,rente-
bewust” gemaakt wordt. Wanneer de heer Maassen zegt,
dat de bankrente nog niet zolang 6 pCt. is, heeft hij gelijk,
maar het blijft een feit dat het spaarkasbedrijf, gezien zijn
structuur, werkwijze en de aard van zijn beleggingen, te
allen tijde een belangrijk lager rendement zal kunnen geven
dan de banken en spaarbanken.
CONCLUSIE
In het voorafgaande is naar mijn mening genocgzaam aan-
getoond dat de belangrijkste functie van het spaarkas-
bedrijf, nI. het zo gunstig mogelijk beleggen van de spaar-
gélden, voor de spaarder niet zo gunstig blijkt uit te vallen,
ook niet wanneer hij volhoudt tot het einde. De hoogge-
prezen dwang wordt duur betaald!
J. Rodenburg
Zie:
1-fel paarkasbedrjjf in Nederland,
blz. 55.
Zie
E.-S.B.
van 26 februari 1966.
Zgn. ,,wilde acquisitie”.
Eenige bladzijden uit liet bestaan der N. V. De Nederlandsche
Spaaikas.
72
Planning in developi ‘ ng countries:
the lndonesian expeience
II. Infiation and taxation; government and private
en
t
erpr
i
se
*
1-let tweede van een reeks van drie artikelen welke, tegen de achtergrond
Van (le ervaringen van de afgelopen tien,
vijftie,,
jaar, actuele inforniaf ie
verschaffen rond het iiieuwe Indonesische vijf!are,iplan.
General Suharto’s
instructioii
to the planners requests
that the plan be flnanced by non-infiationary sources.
in this respect, he is echoing the views of the First
Five-Year Plan. It was stated explicitly in the earlier
plan that the Government intended to avoid the evils
of infiation in implementing the plan. Rupiahs for the
projects were to come directly from the State budget
and not from thee printing press. And the foreign aid
component as a source of rupiahs was to be kept to a
mini mum.
EXPERIENCE WITH FORMER PLANS
Up to the time the plan was accepted in Cabinet in
September 1956, the rate of infiation had been moderate.
lnflationary pressures had been severe in 1951, during the
Korean boom, and again in 1955, but apart from those
years price increases were small. But from the end of 1957
oii, infiation took hold on the economy and the 19 food-
stuffs index rose by 50 per cent in 1958, and by around
20 per cent in the succeeding two years. By the time the
plan was approved in Parliament in November 1958,
Indonesia was on the lower rungs of the ladder which lcd
step by step to the infiationary spiral of the period June,
1961 to 1966.
The first major attenipt at economie planning had
foundered on the rocks of infiation, although we should
hasten to addthat there were other and more basic causes
for the failure of the plan. The infiation itseif was largely
the result of the political upheavals which began in the
closing months of 1956 and continued into 1957 with the
bloodless army coups in several provinces outside Java
in January-March. The situation remained politically
explosive during the second half of 1957 and boiled over
again with the expulsion of the Dutch and with the out-
break of the rebellion in February 1958.
Little in the way of constructive economie policies could
be expected during the years 1957-1960. Then in 1960, the
Planning Council canie up with the Eight-Year Plan.
When the plan was announced, the Government stated
that in its implementation the plan would not constitute
an inereased burden to an already long-suffering nation.
By this time, infiation was running at a rate of 20 per cent
a year. Prices had been kept low during 1960, but active
proseeution of the plan threatened a resumption of the
infiation with renewed vigour. The Government set aside
Rp. 30 billion in the Budget to finance the plan for 1961.
By that time, the size of the overall .Budget was frightening
with total
expenditures
of Rp. 87 billion and total revenues
of Rp. 66 billion. The Rp. 30 billion expenditure for the
plan was csimatcd at around 25 per cent of the Gross
National Product, a high figure indeed.
Jnflation did get out of hand during the course of 1961,
but as in the case of the Five-Year Plan, political rather
than economie factors emanating from the implementation
of the plan were the main ca-es. It remains true that
infiation should be kept under control as far as possible
and the present Government is wise in stressing the neces-
sity for some degree of price stability as a prerequisite for
successful planning.
FUNDAMENTAL CHANGE IN TAX STRUCTURE
1f a government wishes to promote a significant invest-
ment programme with a minimum of infiation it must
either curtail other types of expenditure and/or make
fundamental changes in the tax structure. In Indonesia’s
case, the most obvious types of expenditure cuts appear
to be wages and salaries for civil service and the Armed
Forces
(b); reduci,ig the numbers in employrnent).
The
Cabinet which tried to implement reductions in these
spheres soon fell (1953), and no other government has
seriously attempted to repeat the performance.
Most 1ndo/esian gvrninents have recognised the
importance .of increasing taxes, but in the period since
independence not one of them has been able to do much
more than rely on taxes levied on exports and imports.
In the thirties, some ten per cent of colonial revenues came
from a land tax. In 1951 this tax was repealed because.of
its link with the colonial past. Since then, the rural areas
have remained largely outside the net of the Central
Government revenue colleciors. Collections took place,
but did not in full reach the Central Government. Such a
state of affairs is a luxury Indonesia cannot afford.
SOURCES OF FINANCE
MUST
BE
NON-INFLATIONARY
Suharto’s
instruction
to the Planning Council states that
finance for development should come from non-infiatio-
nary sources. The high rate of infiation from 1961 to 1966
no doubt aceounts for such an attitude. The cost of living
index in Djakarta rose annually as seen below:
1961
…………..
674 per cent
1964
…………..
118 per cent
962
…………..
183 per cent
1965
…………..
380 per cent
1963
…………..
114 per cent
1966
…………..
860 percent
The Suharto Cabinet has succeeded in recent months in
reducing the rate of infiation. By June the rate had fallen
to 3 per cent, compared with 9 per cent in January of this
year and
55
per cent in January, 1966. To maintain the
current low rate and if possible to decrease it will most
certainly require radical changes in the tax structure.
* 1 in
E.-SB.
van 17 januari dl., blz. 56-60.
E.-S.B. 24-1-1968
73
BUDGET 1967/1968
The first Budget of the present Cabinet was accepted in
Parliament on Christmas Lve of last year. Like all its
predecessors, it relies heavily on taxes on the foreign trade
sector, and taxes on foreign companies.
Various members of the Government had, in the months
prior to the tabling of the budget in Parliament, stressed
the need to increase revenues from direct taxes but there
was no apparent move in this direction in the 1967 Budget.
Most probably this will be seen in the 1968 Budget. Signi-
ficantly,. however, General Suharto himself has already
made reference to the land tax as an important source of
revenue
in the future.
The new Five-Year Plan will only
succeed if it is based on adequate sources of finance.
The political implications of revising the tax structure
are obvious – some will suffer as a result of the imposition
of new taxes or if the rates of old taxes are revised upwards.
Only a strong government can re-organise the tax base,
hence the cautious approach adopted by the General and
his Ministers. But sooner or later the attempt to institute
tax reforms must come. The new plan will depend on the
outcome of the result.
GOVERNMENT AND PRIVATE ENTERPRISE
The acting President’s new
instruction
includes a clause
on thepresent government’s position with regard to the
respective roles of government and private enterprise in
economic development. This issue has been the subject
of considerable debate since independence. In the early
days, when foreigri capital dominated the modernised
agriculture-industrial-commercialised sector• of the eco-
nomy, the debate was somewhat academic. The Urgency
Programme provided for the expansion of the government
sector but at the same time private enterprise was encou-
raged especially in small and medium scale industry.
Simultaneously, an attempt was made to foster the creatiori
of an indigenous private importing group. The Five-Year
Plan was almost exclusively devoted to outlining a govern-
mënt investment programme of some Rp. 112 billion.
Even so, the planners stated specifically that they hoped
that the private sector would come forward with invest-
ment plans for something like Rp. 9 billion.
In the period to 1957, ‘the government was clearly
expected to play an important role in economic develop-
ment but private enterprise was not to be neglected.
Yet the private sector suffered from one basic weakness:
shortage of capital. 1f the private business community
were to play a significant role in the economy, especially
in manufacturing industry and trade, financial support
from the state would be essential. And here is where the
various groups in society took issue.
The confiscation and – subsequent nationalisation of
Dutch companies brought the ïssue of the relative roles of
the two sectors, government and private, into the realm
of reality. Should the government run the companies or
should private enterprise be the heir to the Dutch colonial
dominance? 1f we pause to consider the size, expertise and
financial capacity of the private sector, it may seem rather
Judicroiis to even pose such a question. But hopes and
ambitions die hard, and there was a movement from the
private business groups to persuade the government to
,,share the spoils”, particularly in the trading sector which
had been dominated by the Dutch Big Five.
For a while the government seemed to hesitate. Then in
November 1958 the Dutch companies were nationalised.
In April the following year, nine companies were formed
on the basis of the original Big Five to control the import
sector. Government control of industry and the agricul-
tural estates was also confirmed. However, it should be
kept in mmd that a large sector of the economy remained
in private hands – small-scale agriculture, especially in
food production and rubber, trade in small-holder products,
smali-scale industry and so on. But with the Dutch corn-
panies in government hands, the government was in
control of the ,,commanding heights” of the economy,
able to influence most of the important sectors of the
economy.
During the period 1959-1965, the state continued to
expand its influence and control over the economy, directly
through the establishment of new industries and indirectly
through regulations, many of which however remained
on paper. The Eight-Year Plan confirmed the govern-
ment’s dominating position in the economy, though the
private sector was stili allowed to operate. But slowly
and surely the government appeared to be squeezing the
private business community out of major activities. In the
months immediately preceding the formation of the
present cabinet, the Sukarno government was preparing
to monopolise the export sector as well as the import
sector and the future of private enterprise, at least in
theory, was black indeed.
General Suharto’s government is reversing the trend.
The Provisional Consultative Assembly committed the
cabinet to a positive role in overcoming economie stagna-
tion and in economie development. But the Assembly also
obligated the government to guide the non-government
sector. Private enterprise was to be encouraged within the
limits provided for in the Constitution. Unfortunately, the
Constitution is open to a wide variety of interpretations.
It is therefore important to note Ger.eral Suharto’s state-
ment on the respective roles of the government and private
enterprise in the
instruction.
The government is to give
guidance to society as a whole and will facilitate and
regulate all its efforts and activities. The potential of the
private business community is to be used in the best
possible manner, within the framework of planned develop-
ment. Furthermore, the General argues that the govern-
ment should restrict itself to those projects which are
beyond the capacity of private enterprise.
On the face of it, the planners are being asked to for-
mulate a plan which will provide adequate opportunities
for the expansion of the private sector. But the qualification
relating to ,,capacity” may well be crucial. Can private
enterprise be expected to play a significant role in the
iniplementation of the econorny? Surely much will dcpend
on the assistance and positive guidance given by the
government to the entrepreneur, particularly in the form
of credit facilities. The present government may well
safeguard the legal rights of the private sector,
50
recently
under sentence of death by strangulation. But this does
not automatically ensure that the private sector will wax
strong. We must wait and see what the planners come up
with and see how the government gears ïts economie
policies to inciude both state and private enterprise.
K. D. Thomas
J. Panglaykin
74
Een halve eeuw Volks-Universiteit
Enige lessen, buiten het rooster
Ruim een halve eeuw geleden ontstonden in ons land
instellingen voor wat men gaarne noemde ,,hoger onder-
wijs aan volwassenen”, spoedig bekend als volksuniversi-
teit. Zoals vaker, was het buitenland ons daarbij voor-
gegaan. In Engeland had in allerlei vorm ‘het onderwijs
aan volwassenen reeds op aanzienlijk geachte successen
kunnen bogen, België had op dat gebied zijn sporen ver-
diend, Duitsland volgde en vooral een bezoek van Amster-
dammers aan een Volkshochschule te Berlijn heeft in 1913
de stoot gegeven aan de oprichting van de Volksuniversi-
teit te Amsterdam. Andere Nederlandse steOen volgden;
einde 1917 ging Rotterdam tot de oprichting van zo’n
instelling over. Medio januali 1918 ving deze haar werk-
zaamheden aan. Deze Volks-Universiteit te Rotterdam
kan thans op een 50-jarige werkzaamheid terugzien.
Geheel nieuw waren zulke cursussen voor volwassenen
echter niet. Tal van pogingen waren, vooral niet Engelse
voorbeelden voor ogen, ook te Rotterdam indeze richting
ondernomen, met nanie door de Maatschappij tot Nut
van ‘t Algemeen. Werkelijk succes van deze (en tal van
andere) nieuwigheden laat echter op zich wachten tot de
tijd er rijp voor is. In het tweede decennium van deze eeuw
scheen dat in Nederland het geval te zijn. Te Rotterdam
is de Volks-Universiteit uitgegroeid tot een der grootste
van Nederland. Er is zelfs een tijd geweest, dat zij on-
betwistbaar de belangrijkste was. Omdat de structuur van
dergelijke instellingen niet overal gelijk is, nioet men ook
hier met vergelijkingen wat voorzichtig zijn. Niettemin is
de thans jubilerende Volks-Universiteit interessant genoeg
om aan enkele ontwikkelingen, die als lessen buiten het
rooster kunnen gelden, aandacht te besteden.
ECONOMiSCHE ACHTERGROND
Rotterdam heeft zijn Volks-Universiteit niet uit de lucht
zien vallen. Zij was liet resultaat van volhardende pogin-
gen, die destijds Mr. W. C. Mees in het kader van ,,het
Nut” had ondernonien. In zijn strategie, die tot de oprich-
ting van een volksuniversiteit moest voeren, heeft een
rapport van de door de Maatschappij ingestelde ,,Com-
missie van onderzoek inzake de oprichting ener Volks-
Universiteit te Rotterdam” een grote rol gespeeld. Dit
rapport was geschreven door Prof. Mr. N. W. Posthumus,
hoogleraar in de economische geschiedenis, inzonderheid
van de nieuwere tijd, één van de vier ,,gewone” hoog-
leraren, waarmee de toenmalige Handeishogeschool te
Rotterdani, thans de Nederlandse Economische Hoge-
school, economisten kon kweken. Zijn werkstuk als eerste
secretaris-rapporteur der Commissie is in druk verschenen.
Als weerspiegeling van een mentaliteit is het ook lieden
nog interessant. Het begon aldus:
,,De krachtige en s’nelle ontwikkeling der wetenschap op
bijna, alle gebied, waardoor vooral de laatste decennia worden
gekenmerkt, heeft zich slechts kunnen voltrekken dank zij een
ver doorgevoerde specialisatie, die echter onvermijdelijk een
vervreemding tussen de grote volksmassa en de betrekkelijk
kleine groep der wetenschappelijke onderzoekers heeft moeten
teweeg brengen. Steeds verder van de brede monden der weten-
schap trekt de groep harer onderzoekers naar de oorsprong,
zich altijd meer verdelende om ook de kleinste bronnen te leren
kennen. Het gebied, waarop ook de academisch gevormde leek
blijft, wordt steeds uitgestrekter, altijd kleiner dat, waarop
nien zich deskundig mag noemen. Op de nadelen dezer isolatie
der wetenschap is reeds herhaaldelijk gewezen”.
Neemt nien in aanmerking, dat dit rapport is gedag-
tekend ,,2 mei 1917″, dan blijkt uit deze korte inleiding,
hoe reeds geruime tijd geleden bepaalde beweringen die
vandaag in allerlei vorm, soms zowaar met een glimp van
nieuwheid, worden opgediend, ruimschoots gemeengoed
waren geworden. Uit het volgende citaat is af te leiden,
dat het verband tussen kennis en welvaart, dat na de jongste
oorlog een bijna alles overtreffende nadruk heeft gekregen,
ook toentertijd werd erkend:
,,Maar ook, hoe meer kennis na de oorlog in ons volk zal
aanwezig zijn, hoe beter het zal zijn toegerust zich in economisch
opzicht met de overige volkeren te meten. De oplossing van de
nieuwe vraagstukken, die dan zullen ontstaan, en de ernstige
strijd om de wereldmarkten, die, naar verwacht mag worden,
dan zal ontbranden, zal aan alle geestelijke krachten de hoogste
eisen stellen. Het zal daarom uit nationaal oogpunt van belang
zijn, dat het volks-hogeronderwijs onze geestelijke volkskracht
zal kunnen versterken”.
Deze gedaçhtengang, die kan lijken op een oratio pro
domo van de nog prille Handelshogeschool, was echter
één van de hoofdpijlers, waarop het positief advies van de
Commissie steunde. Men zag het ,,hoger” onderwijs voor
volwassenen als een middel tot bevordering van de wel-
vaart. Het schema, door de Commissie zorgvuldig uitge-
stippeld, was uiterlijk sterk op het universitair onderwijs
geïnspireerd. Aanvankelijk sprak men van faculteiten en
colleges. In een minder op status beluste niaatschappij
onthield men zich echter van de professorale titel, men
sprak bescheidenlijk van ,,docenten”, al bevond menig
bekend Nederlands hoogleraar reeds toen zich onder de
vele prominenten, die in enkele steden aan de volksuniver-
sitaire hemel schitterden.
In de ogen van de oprichters namen de arbeiders, veelal
nog werklieden genoemd, een belangrijke plaats in. Het
was een lievelingsdenkbeeld der ijveraars voor dit onder-
wijs, dat juist de arbeidende klasse van deze gelegenheid
tot vermeerdering van kebnis en verdieping van inzicht
zou profiteren. Dit mocht niet verwonderen, ook omdat
reeds toen het verband tussen een hogere industriële pres-
tatie en een stijgend intelligentiepeil van de gemiddelde
arbeider werd ingezien.
Zoals dat vaker voorkomt, is de Volks-Universiteit te
E.-S.B. 24-1-1968
75
Rotterdam, eenmaal op eigen benen staande, een richting
uitgegaan die in menig opzicht afweek van wat de mannen
aan haar wieg voor ogen had gezweefd. Zo is van ecn
massale deelneming uit werknemerskringen geen sprake
geweest. Overal in Nederland zijn overigens de volksun-
versiteiten instellingen voor een middenklasse geworden
en gebleven, ook de Rotterdamse. ‘mdat zich onder haar
bijzonder grote cursistentallen s eds een percentage
arbeiders bevond, hebben in absolute zin echter veel
arbeiders van dee kans op onderwijs geprofiteerd, even-
goed als vele honderden academisch gevormden dat deden.
Dat de indeling in faculteiten, die voor, de ernstige adepten
een volledige opleiding in onderling samenhangend ver-
band beloofde, na enige jaren door de Rotterdamse Volks-
Universiteit werd verlaten, was een andere vorm van eigen-
gereidheid, die niet met de oorspronkelijke bedoelingen
overeenstemde. Dit hield echter tevens in een loslaten
van de gedachte, dat de Volks-Universiteit, evenals de
Universiteit of hogeschool, zou dienen als werktuig tot
bevordering van welvaart, als hoedanig toch menige instel-
ling voor wetenschappelijk onderwijs werd erkend.
In de harde praktijk is gebleken, dat weliswaar de zuiver
ontwikkelende en de gezichtskring verbredende functie van
het onderwijs aan volwassenen een belangrijk onderdeel
van het beschavingswerk der volksuniversiteiten heeft
uitgemaakt, doch dat op de duur de activiteiten van de
leidende instellingen zich in andere richting, vooral op
cultuur, mede op direct nut, op zelfwerkzaamheid en op
een combinatie van het aangename met het nuttige,
hebben toegespitst. V66r de tweede wereldoorlog is er
zelfs een periode geweest, dat niet name de Volks-Universi-
teit te Rotterdam een respectabele werkzaaniheid op liet
gebied van toneel, niuziek en film aan de dag legde. Na de
oorlog is liet accent steeds duidelijker verlegd naar de
werk- en taalcursussen.
•
Bij deze !aatste kan men zelfs
een voor het Turks aantreffen, hetgeen in verband met de
vele Turkse arbeiders weer aan het utiliteitselement doet
denken. En belangrijke niate hangt de animo tot het leren
van een nieuwe taal of het opfrissen van een verschaalde
talenkennis samen met de moderne verplaatsingszucht,
zich uitend in een algemene reislust onder de invloed van
langere vakanties. Veel werkcursussen zijn gericht op’ het
bevorderen of leiden van een zelfwerkzaaniheid, hetzij voor
autotechniek, hetzij voor kunstnijverheid (bijv. potten-
bakken), foto, film e.d., doch men kan ook spreken van
liefheblerijen, die de mens van heden zich ruimer kan ver-
oorloven dan zijn voorgangers, omdat de huidige welvaart
hem daartoe in staat stelt.
• In grote trekken ziet men, dat de thans jubilerende
Volks-Universiteit bij haar voorbereiding werd gezien als
een middel tot versterking van de geestelijke volkskracht,
oni meer mans te zijn in de strijd om de wereldmarkten,
waarbij dan werd bedoeld de strijd voor de welvaart. Dit
woord werd in de polemieken dier dagen onnoemelijk veel
niinder gebruikt dan vandaag, ofschoon het met een andere
term, nl. arbeid, wel was te vinden op elk bankbiljet van
f. 10, ter verduidelijking van de daarop voorkomende
zinnebeeldige voorstelling, die arbeid en welvaart nog
duidelijk aan elkaar koppelde. En de loop van haar bestaan
is de instelling beland in een meer consumptieve sfeer, de
bevordering van de door haar verspreide kennis en kunde
is meer gericht op de dagelijkse levenspraktijk, zonder dat
dit evenwel over de hele linie de op verdieping van inzicht
gerichte cursussen uitsluit. Flet doel, aanvankelijk gezien
als bevordering van welvaart, is nu geworden: bevordering
van welzijn.
CONSUMENTENONDERZOEK
In de verrichtingen der Volk’s-Universiteit te Rotterdani
heeft het ,,consumentenonderzoek” een rol gespeeld, ver
voordat dit woord zijn gemeenzanie klank zou verkrijgen.
Dit geschiedde hand in hand met een
bijzondere
vorm van
bedrijfsstatistiek. Juist in deze tijd is het aantrekkelijk er
enige aandacht aan te besteden.
Zoals te verwachten, is de geschiedenis dcr instelling in
grote cii ook in kleine trekken vastgelegd in de jaarver
–
slagen. Deze waren ruim veertig jaar lang afkonistig van
de secretaresse, mej. E. M. van Dugteren, die niet alleen
op deze verslagen maar ook op de gehele doening van de
Volks-Universiteit te Rotterdam haar stempel zette, met
krachtige hand. Zij had staathuishoudkunde gestudeerd en
daarbij blijkbaar een bijzondere liefde voor de statistiek
opgedaan. Dit kan slechts de overstelpende hoeveelheid
tabellen
,
en statistieken verklaren, die reeds in de begin-
periode de jaarverslagen zouden kenmerken. Er was geen
verschijnsel, geen nuance, geen verandering, wat betreft
leeftijd, geslacht, beroep, vooropleiding, lidmaatschap
ener vakvereniging, absenteïsme, dit zelfs gesplitst over de
periodes vôôr en na de kerstvakantie, bij het cursisten-
bestand op te merken, of het werd in de vele bladzijden
vullende tabellen en statistieken, zo nodig tot in decimalen
uitgewerkt en met beeldgrafieken opgeluisterd, weer-
gegeven.
Bij de beschouwing ervan kan men vandaag de gedachte
aan een zekere overbodigheid niet onderdrukken. Daarbij
dringt zich echter een wat wonderlijke parallel op niet dc
jaarverslagen van den totaal andere maatschappij, namelijk
de Nederlandse Spoorwegen, die in dezelfde periode het
uiterlijk van een vrij saai boek hadden, voorzien als zij
waren van ongeveer 35 staten van soms eerbiedwaardige
omvang. Men kon daar bijv. precies in vinden, dat in 1924
door het station te Castricum 243 plaatsbewijzen eerste
klasse, 1.836 dito tweede klasse eii 23.667 stuks derde
klasse waren verkocht, plus een dergelijke reeks retour-
biljetten, aankomende reizigers, mitsgaders de levende
dieren, en al die gegevens werden nauwgezet vermeld over
de 586 andere stations en de 274 stoppiaatsen, die onze
spoorwegen toen nog kenden. Er stond nog onnoemelijk
veel meer in deze boeken, over de staat van het personeel
en al Zijne afwezigheden wegens ziekte, over afmetingen,
gewicht, vermogen, bouwjaar, fabrikaat en technische
bijzonderheden van alle lokomotieven, men kon er ook
in vermeld zien wat het maken van een stookgelegenheid
in de woning van de stationschef te Barendrecht had ge-
kost en als men dan vandaag leest, dat het wijigen van de
privaten in de brugwachterswoning te Zwijndrecht in 1924
de somma van f. 1.558,54 heeft gevergd, kan men daar
enige troost uit putten wanneer een nioderne loodgieter
zijn wat meer afgeronde declaraties indient, doch overigens
vraagt men zich ook daarbij af, waarom dat alles zo uit-
voerig werd gepubliceerd. Misschien heeft een ambitieus
burgemeester in de onitrek van Castricum met argusogen
de cijfers van het reizigersverkeer in zijn gemeente gevolgd
om dadelijk alarm te slaan als die van ,,zijn” station een
relatieve verniindering aantoonden, of op zijn borst te
slaan in het tegengestelde geval, maar dat is een ,,mïs-
schien”.
S
Overigens blijkt uit de hartstocht, waarmee de secre-
taresse van de Volks-Universiteit te Rotterdam ,,haar”
statistieken verdedigde, dat ook toen niet iedereen liet nut
ervan voetstoots erkende. Zo was één van haar redenerin-
gen, dat een klacht over een bepaalde cursus niet ernstig
76
hoefde te worden genomen, indien de statistiek uitwees
dat deze van begin tot eind door een hoog percentage
cursisten werd bezocht. Een enkeling had dan bij een be-
stuurslid geklaagd, meende zij. Indien echter bij een cursus
een sterk verloop werd geconstateerd, en dan juist onder
de toehoorders met een beperkte vooropleiding, dan gold
dit voor haar als een waarschuwing, dat de docent in
kwestie tekort dreigde te schieten. Naast deze plausibele
verklaring had zij meer pijlen op haar boog. Dergelijke
cijfers, ook al werden zij niet meer gepubliceerd, achtte
zij nodig, zowel om de bezwaren van tegenstanders te weer
S
–
leggen als om de zeer gevarieerde wensen van het Rotter-
damse publiek precies te kunnen volgen. Voor dit laatste
werden bo.vendien verscheidene enquêtes gehouden. Aldus
pleegde de Volks-Universiteit te Rotterdam een vorm van
,,consumentenonderzoek”, voordat enig ,,onderwijs” zich
aan de wil of voorkeur der verbruikers veel gelegen liet
liggen. Nu is ontegenzeggelijk waar, dat de Volks-Univer-
siteit te Rotterdam in dezelfde periode met een verrassend
clan groeide, zodat zij in weinig jaren aan de spits van het
onderwijs aan volwassenen kwam te staan. Hoewel zeker
niet is uitgesloten, dat de leiding dezer instelling bij de
opstelling van haar programma’s steun vond in de toen
volijverig samengestelde tabellen en de enquêtes, hebben
naar onze overtuiging ock andere omstandigheden, zoals
de beschikking over een goed clubhuis, de activiteit van het
bestuur en bovenal de stuwkracht van de secretaresse meer
tot het succes bijgedragen dan de overmaat van statistische
gegevens. –
In dc loop van de jaren is de publikatie van deze gegevens
duidelijk merkbaar verminderd, zelfs aanzienlijk, hetgeen
nog niet betekende, dat zij intern niet bedrijvig werden
verzameld. Na de oorlog is in dit laatste ook een vrij grote
beperking ingetreden. Men constateert dus het verschijnsel,
dat, terwijl over het algemeen een sterke drang tot inten-
sivering van elk statistisch onderzoek naar marktver-
houdingen en het navorsen van koopbeweegredenen van
reële en potentiële afnemers is op te merken, met een toe-
nemende verfijning in de daarbij gevolgde methoden en
in de publikatie ervan, hier in de praktijk van een bepaald
type onderwijs, dat bovendien geheel op de grondslag der
vrijwilligheid berust, juisi het tegengestelde heeft plaats
gevonden. In hoeverre dit samenhangt met het zeer arbeids-
intensieve karakter van dergelijke statistieken, de hoge
publikatiekosten, waarbij komt de moeilijke interpretatie
van sommige gegevens, naast de oude waarheid, die bij
enquêtes naar voren springt, en wel ,,zoveel hoofden,
zoveel zinnen”, is niet met zekerheid te bepalen. Kijkt men
bovendien andermaal naar de Nederlandse Spoorwegen,
welker jaarverslagen vandaag weliswaar niet zijn gespeend
van statistische gegevens, doch die in hun moderne typo-
grafische verzorging in niets meer herinneren aan de orgie
van staten en cijfers die eertijds een boekdeel plachten
te vullen, dan ziet nien een treffende overeenkomst.
Er kan sprake zijn van een in wezen meer-algemene
stroomlijning, met als gevolg het wegkappen van veel
cijfermatig struikgewas, dat voor ingewijden zijn nut kan
hebben en voor dezen immer toegankelijk zal blijven, doch
dat voor de blik op het geheel eer belemmerend dan ver-
duidelijkend zal werken. Hoe dan ook, men staat hier
voor het feit, dat het nauwkeurig bijeerigaren en verwerken
van statistische gegevens en hun publikatie, met als eind-
doel het bevorderen van onderwijs aan volwassenen, aan-
merkelijk is teruggebracht. Dat bij het totaal anders ge-
aarde railvervoer iets dergelijks is te constateren mag,
niet de nodige voorzichtigheid, worden gezien als een
aanwijzing, dat zelfs in onze tijd, zo boordevol onder-
zoekingen op elk gebied, van wasmiddelen tot politieke
stromingen en meningen, men ertoe komt op dit pad één
of meer stappen terug te zetten, indien door de gewijzigde
omstandigheden het aanwijsbare nut en de meestal veel
meer tastbar& offers niet langer in een juiste verhouding
tot elkaar worden geacht.
BEVORDERING VAN ,,LEEFBAARHEI D”
Stelt men de vraag, of in concreto de bevordering van de
welvaart, die één der leidende gedachten was bij de oprich-
ting van de Volks-Universiteit te Rotterdam, is bereikt,
dan is een antwoord moeilijk met enige zekerheid te geven.
Waarop zou ja of neen moeten berusten? Statistische ge-
gevens, die
dit
zouden kunnen aantonen, kennen wij niet.
Beziet men de programma’s in de loop der jaren, dan con-
stateert men de ommezwaai, die wij reeds hebben gesigna-
leerd. Kon men in de beginperiode bij cursussen als
elektrotechniek, scheikunde, geologie, staathuishoudkunde,
koloniale vraagstukken, sociologie e.d. zonder bezwaar
denken aan kennis, die ons hielp ,,zich in economisch op-
zicht met de overige volkeren te meten”, bij de huidige
programma’s, waarin soortgelijke vakken niet geheel
ontbreken, doch waarin ook de filmcursus, de lessen in
het bloemschikken, de operacursus en de in deze tijd hoogst
nuttige cursus in het verrichten van huishoudelijke repara-
ties onder veel andere voorkomen, denkt men niet aan
zo’n achtergrond. Tevens beseft men, dat toen de oprich-
ters en hun adviseurs in hooggestemde redevoeringen en
zakelijke rapporten zo volgaarne de tern hoger onderwijs
aan volwassenen” hanteerden, zij zich tepaald niet aan
enig ,,understatement” te buiten gingen. Men mag het hun
niet euvel duiden. De Volks-Universiteit te Rotterdam is
waarlijk niet de enige instelling, die haar eigen gang is
gegaan zonder zich veel van de eerste leidslieden aan te
trekken. Dit is een teken van geestelijke gezondheid.
Voor deze ontwikkeling is een verklaring te vinden.
Eén der grondbeginselen, die bij de Volks-Universiteit te
Rotterdam tot de huidige dag hun geldigheid ten volle
hebben behouden, hield in dat dit onderwijs geen enkele
dwang en geen enkel diploma zou kennen. Dit moest ertoe
leiden, dat men wel via deze Volks-Universiteit zich ook
menige voor de praktijk nuttig te achten kennis kon ver-
werven, evenwel zonder deze door het nog steeds ge-
eerbiedigde ,,papiertje” zé gewaarborgd te zien, dat men
daaraan in de gewone levenspraktijk aanspraken kon
ontlenen. Bi.i een sterk praktisch ingestelde bevolking als de
Rotterdam ion dat van invloed zijn, hoezeer ook juist
deze ziet. meer dan elders tot haar Volks-Universiteit
wendde.
Anderzijds heeft de aldus afgedwongen koersverandering
ertoe geleid, dat deze Volks-Universiteit indirect evenzeer
een gunstig klimaat voor de verhoging van de welvaart
heeft bevorderd als zoveel andere culturee instellingen,
zonder welke een moderne gemeenschap van enige om-
vang het niet kan stellen, al ware het slechts omdat men
anders niet de mensen van een zeker formaat aantrekt of
behoudt, die voor hun doorgaans belangrijke taakvervul-
ling een bepaald geestelijk en artistiek klimaat nodig heb-
ben. In dat opzicht is een volksuniversiteit op eenzelfde
vlak te plaatsen als instellingen voor wetenschappelijk
onderwijs, orkesten, toneelgezelschappen, opera’s, kunst-
academies ed., plus de apparatuur van gebouwen en heden
zelfs de begeleidende instanties, die een grote stad, ook al
ontwikkelt zij zich nog zozeer als centrum van industrie
E.-S.B. 24-1-1968
77
Opmerkingen over vergaderingen
van een Nederlandse
en Amerikaanse economische vereniging
De bjwoning van twee vergaderingen
– die van de Vereniging voor de Staat-
huishoudkunde (V.v.d.S.) in Utrecht op
9december 1967 en die van de American
Economic Association (A.E.A.) in
Washington D.C. op 28, 29 en 30
december 1967 – in drie weken tijd is
een goede aanleiding tot enige opmer-
kingen. Bij vergelijking van deze ver-
gaderingen moet men bedenken, dat de
V.v.d.S. een vereniging is in een klein
land, de A.E.A. een vereniging op een
continent en feitelijk internationaal. De
eerstgenoemde jaarvergadering is klein-
bedrijf, de andere grootbedrijf. De
V.v.d.S. bespreekt één onderwerp, de
A.E.A. tientallen onderwerpen. 1-let
aantal inleiders, panelleden en debaters
op een A.E.A.-vergadering zal het aan-
tal bezoekers van een vergadering van
de Nederlandse vereniging bijna be-
naderen.
Opmerkelijk
is
echter, dat op dit ge-
bied het ,,kleinbedrijf” in één opzicht
beslist efficiënter werkt dan het ,,groot-
bedrijf”. De toezending van de pre-
adviezen van de V.v.d.S. aan de leden
enkele weken vôôr de vergadering –
reeds zeer lang een gebruik – vermijdt
de voordracht van de inleiders op de
vergadering. Het luisteren naar de vele
voordrachten is één van de vermoeiende
bezigheden van de drie dagen lang
durende jaarvergadering van de
A:E.A.
1).
Na jaren afwezigheid van
de vergaderingen van de V.v.d.S. trof
mij de grote efficiency, de levendigheid
van de discussie van de panelleden en
de goede betogen van de leden, die in
de morgenvergadering gelegenheid had-
den tot debat. Er was de gehele morgen
en tot ver in de middagvergadering
grote aandacht voor de bespreking van
het interessante onderwerp inzake de
verhoging van de nationale spaar-
quote
2).
Het karakter van de drie dagen
durende’jaarvergadering van de A.E.A.
is anders. Niet alle lezingen zijn even
interessant voor alle leden en trekken
Een weergave van de redevoeringen,
die op de jongste driedaagse jaarverga-
dering van de A.E.A. zijn gehouder,
zou gelijk staan met de bespreking van
een boek van bijna 1.000 bladzijden,
verdeeld over verschillende onder-
werpen. Een uitzondering kan worden
gemaakt voor twee lezingen. De eerste
was het presidentiële adres van Prof.
Milton Friedman op vrijdagavond, 29
december, die een gehoor van ongeveer
2.000 economisten had. Friedman ont-
wikkelde in een knap gesteld betoog
nogmaals zijn bekende theorie over de
wenselijkheid van een jaarlijkse groei
van de geidvoorraad met een vrijwel
constant percentage (ruim 3 pCt.).
Zijn onderzcekingen over een periode
van bijna honderd jaren – neergelegd
in zijn boek A Monetary 1-Iistorv
of
the
United States, 1867-1960
– hebben
aangetoond dat vertragingen in de groei
van de geldvoorraad voorafgingen door
milde recessies en dat depressies, zoals
onder mcer de grote depressie van
1930-1933, zijn voorafgegaan door
daarom soms weinig luisteraars. Er
heerste de gehele dag een gezellige
drukte in de wandelgangen van het
grote hotel, een ontmoetingsplaats van
vrienden, bekenei en gespecialiseerde
vakgenoten, die elkaar vaak eenmaal
per jaar zien. BDvendien hebben vele
deelnemers andere bezigheden, waar-.
over aanstonds nader. Ten slotte zullen
weinigen het hog2 tempo van vergade-
ren de gehele dag kunnen volhouden
3).
absolute en vaak langdurige dalingen
van de geldhoeveelheid. Prof. Friedman
verwerpt de opvatting, die algemeen in
de Amerikaanse Administratie wordt
aangehangen, althans tot voor kort,
dat de economie bestuurd kan worden
door het fijn op elkaar afstemmen van
het fiscale en monetaire beleid. Ook
oefende hij kritiek uit op het monetair
beleid van de Federal Reserve Board,
Deze voordrachten worden van te-
voren alleen toegezonden aan de panel-
leden.
Zie hierover ,,Spaarwenseljkheden en
spaarmogelijkheden” door Drs. P. Korte-
weg en ,,Spaarquote” door Drs. P. A. de Ruiter in
E.-S.B.
van 13 december 1967
en ,,Spaarquote (El)” door Drs. W. Siddré
in
E.-S.B.
van 20 december 1967.
) Deze vergaderingen beginnen reeds
om half negen, worden gevolgd door een
lunch met een redevoering, Voortgezet in de middag, waarna aan het diner opnieuw
een rede wordt gehouden, en alsof dat nog
niet genoeg is, als slot van de dag een
avondvergadering. En veel nachtrust wordt
men niet gegund als men de volgende dag voor een ontbijtvergadering om zeven uur
is uitgenodigd!
DE LEZINGEN VAN FRIEDMAN EN WARD
en dienstverlening, aantrekt, voor haar groei en vooral
voor wat men ,,leefbaarheid”, d.i. gelegenheid tot welzijn
noemt. Er bestaat nu eenmaal een onderlinge afhankelijk-
heid tussen welvaart en welzijn. Het een is voor het ander
nodig, maar ook het ander voor het een.
Het mag dan waar zijn, dat de werkzaaniheid der volks-
universiteiten zich voor een deel in de periferie van het
cultuurleven beweegt, het is voor een gemeenschap van
belang, dat er voor de volwassenen een gelegenheid be-
staat zich op allerlei gebied kennis of kunde te verwerven,
tegen een voor ieder betaalbare prijs, met redelijke waar
–
borgen voor de kwaliteit van de overdracht, op een zo
groot en gevarieerd nioelijk terrein, toegankelijk voor
ernstig strevende leken, naast andere mogelijkheden,
bijvoorbeeJd om vreemde talen te leren in een gewoonlijk
sterk aninierend groepsverband. Ook al is het voorlopige
doel niets anders dan dat men in Italië of Spanje iets kan
bestellen. De rest, als het lezen van een boek, volgt vaak
van zelf. De waarde van dit alles is niet na te meten als de
inhoud van een vat wijn. Hoezeer het waar is dat in onze
maatschappij vandaag allerlei geestelijke waarden en
stromingen zich in een sneltreinvaart hergroeperen, men
zal althans voorlopig het betrekkelijk nog zo heel jonge
onderwijs aan volwassenen niet kunnen ontberen.
L. Ott
78
niet alleen voor dc laatste jaren, maar
ook voor vroegere perioden.
Dc andere redevoering was die van
Prof. Ward over Joegoslavië als één
van drie lezingen over de economische
hervorming in Oost-Europa en de
Sowjet-Unie. Genoemde lezing was
interessant, omdat zij juist plaatsvond
op de dag dat President Tito zijn be-
langrijke rede hield, die gericht was
tegen de krachten die de uiterst belang-
rijke economische hervorming, die
sedert enkele jaren in dit land plaits-
vindt, tegenwerken. Joegoslavië is een
voorbeeld voor andere landen in Oost-
De jaarvergadering van de A.E.A. is
omgeven door enkele elementen, die de
aandacht verdienen. Allereerst is deze
jaarvergadering één van de jaarverga-
deringen van de Allied Social Science
Associations (A.S.S.A.)
5).
De vergade-
ringen van deze verenigingen vinden
jaarlijks op dezelfde dagen – altijd
tussen Kerstmis en Nieuwjaar – en in
dezelfde stad plaats, zodat de beoefe-
naars van de sociale wetenschappen
gelegenheid hebben – en dat is voor
een groot land zeer belangrijk – elkaar
te ontmoeten.
Een begeleidend verschijnsel van de
jaarvergadering van de A.E.A. is, wat
de Amerikanen noemen, de ,,slave
Europa, waar thans belangrijke ont-
wikkelingen in de richting van een
vrijere markteconomie plaatsvinden.
Ten gevolge van de lange duur van deze
drie lezingen, gevolgd door opmerkin-
gen van het panel, was er geen tijd vx r
discussie door anderen, die juist over
dit onderwerp zo buitengewoon inte-
ressant zou kunnen zijn geweest. Hier
openbaarde zich het eerder genoemde
bezwaar van het voorlezen van de voor-
drachten, die beter van tevoren kunnen
worden rondgezonden. Nogmaals, in
dit opzicht kan de A.E.A. van haar
Nederlandse zustervereniging leren
4).
market”. Deze vergaderingen vormen
een unieke gelegenheid voor hoog-
leraren en directeuren van weten-
schappelijke inrichtingen om op tame-
lijk gemakkelijke wijze nieuwe krachten
aan t trekken. Voor dit doel was een
grote zaal van het hotel, waar de ver-
gaderingen plaatsvonden, ingericht,
waar iedere sollicitant formulieren kan
invullen voor vacante betrekkingen.
Op efflciënte wijze waren de aanvragen
van wetenschappelijke instellingen ge-
classificeerd over naar schatting meer
dan honderd losbladige mappen. Deze
mappen werden door duizenden solli-
citanten geraadpleegd om te zien of
hun opleiding en ervaring voldeden aan
de eisen van de vragende instellingen.
Op het moment dat ik deze zaal be-
d)
Er was op een bepaald punt een
merkwaardige overeenkomst in beide ver
–
gaderingen. In de vergadering van de
V.v.d.S. ontving de ere-voorzitter, Prof.
Dr. G. M. Verrijn Stuart, een staande
ovatie voor al het werk dat hij voor deze
vereniging heeft gedaan, niet het minst
door de beschrijving van haar geschiedenis
waarmede deze nestor der Nederlandse
economisten binnenkort gereed zal komen
en waarvan hij in een uitstekend voor-
gedragen betoog een voorproefje gaf.
In de vergadering van de A.E.A. Ont-ving Prof. Hansen, toen hem de hoogste
onderscheiding van deze vereniging werd
uitgereikt, eveneens een staande ovatie.
Na afloop vertelde de 80-jarige mij, dat hij
nog steeds college gaf. Het is niet onge-
woon in de Verenigde Staten dat hoog-
leraren na hun pensionering colleges blijven
geven, hetgeen door het grote aantal parti-
culiere wetenschappelijke instellingen mo-
gelijk is. Zo is er in Californië een College,
waaraan verschillende ,,zeventigers” met
een uitstekende wetenschappelijke repu-
tatie enkele jaren geleden, toen ik dit
hoorde, werkzaam waren als ,,part time”-
hoogleraar. Dit is een bewijs dat Ameri-
kanen talent weten te gebruiken en te
eren. Waarom zou dit in Nederland ook
niet kunnen?
5)
De A.S.S.A. omvat de volgende ver-enigingen: Arnerican Economic Associa-tion; Arnerican Farm Economie Associa-
tion; American Finance Association;
American Marketing Association; Amen
–
can Statistical Association, Biometric
Society, Eastern and Western North
Anierican Regions; Catholic Economie
Association; Econometric Society; lndus-
trial Relations Research Association, en
Tnstitute of Mathernatical Statistics.
DE ,,FRANJE” VAN DE A.E.A.-VERGADER1NG
—+—+—+—+—+—+–+—+—+—+—+–F—+—+—+—
advies en
computer-
programma’s
STATI STIEK
verwerki
ng
0
Ono
0
!
, T
,
o
Uitgaande van uw basisgege-
vens berekenen wij voor u, met
behulp van onze computers,
o.a. correlaties, regressies, va-
riantie analyses, statistische
toetsen.
Op onze electronische teken-
tafel tekenen wij voor u o.a. re-gressielijnen en histogrammen.
Ook bij de advisering en voor-bereiding staan onze specialis-
ten u ten dienste.
uw aandeel: basisgegevens
ons aandeel
snel een juist inzicht
Vraag vrijblijvend inlichtingen en documentatie bij:
REKENCENTRUM VOOR ADMINISTRATIE, EFFICIENCY EN TECHNIEK
LovrnkanL Arnhem jel 830030711 (toes 275) van deko ifin khjke Nededandsche Heemaat:happij
%o
E.-S.B. 24-1-1968
79
zocht, waren er op zijn minst honderd
sollicitanten bezig met het invullen
van de verstrekte sollicitatieforniu-
heren. Deze sollicitaties worden vaak
aangevuld door een gesprek niet een
hoogleraar van een univcrsiteit of
directeur van een wetenschappelijke in-
stelling. Op deze wijze vindt voor een
groot land een goed overzicht van vraag
naar en aanbod van economisten plaats,
die tot vele nieuwe contacten en con-
tracten leidt. Mede door andere bureaus
op dit gebied is de markt voor weten-
schapsbeoefenaars – ongeveer het-
zelfde systeem vindt bij dc andere
wetenschappen plaats – overzichte-
lijker geworden dan anders voor zo’n
groot land het geval zou zijn.
Het derde element, dat de jaarverga-
dering van de A.E.A. omringde, waren
de stands van uitgeversniaatschappijen,
overheidsbureaus en particuliere instel-
lingen (universitaire uitgevers, instel-
lingen als Brookings lnstitute, Corn-
mittee for Economie Development,
Twenty Century Fund enz.). Gezien de
aanzienlijke en wassende stroom van
economische literatuur in de Verenigde
Staten zijn deze stands uiterst nuttig.
Hiermede kom ik tot mijn laatste en
belangrijkste opmerking.
Lezingen en
literatuur
bevorderen dc
snelheid van de verspreiding van de
nieuwste kennis onder wetenschap-
beoefenaars. Wat de snelle verspreiding
van nieuwe kennis betreft, verkeren
wetenschappelijke verenigingen in Ame-
rika ook in een gunstige positie. Zij
kunnen door hun, aanzienlijke finan-
In verband met de a.s. pensionering van onze tegenwoor-
dige functionaris, roepen.wij sollicitanten op voor de
betrekking van
HOOFD EFFECTEN
AFDELIN*G
Gevraagd wordt: volledige beheersing van het effectenvak,
het in woord en geschrift kunnen uitbrengen van een
verantwoord beleggingsadvies, beheersing van de mo-
derne talen teneinde het contact met de buitenlandse
correspondenten te kunnen onderhouden, goede stylisti-
sche eigenschappen in verband met het verzorgen van de
effectenrubriek in het maandbericht der bank.
Geboden wordt: aantrekkelijk salaris, passend bij het
niveau der functie; .premievrij pensioen; premiespaar
–
regeling. Woning op gunstige voorwaarden beschikbaar.
Voor energieke en represent4tieve krachten een levens-
positie in een, ook recreatief, gunstig woonklimaat.
Schriftelijke sollicitaties onder vermelding van leeftijd,
genoten opleiding, huidige en vo’rige functie(s), referenties
en verdere personalia v66r 15 februari 1968 te richten
aan de Directie der bank.
El
Hoofdkantoor: Zaailand 110, Leeuwarden.
Bijkantoren te: Dokkum, Drachten, Heerenveen,
Holwerd, Leeuwarden, Sneek en Wirdum.
COOP. ZUIVEL-BANK
80
2r.
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE HEIDEMAATSCHAPPIJ
‘e6RÉNIGIHG 7(6 ÂIG(M(UE 66176
In de ruimtelijke ordening gaan sociaal-wetenschappelijk ondér
–
zoek, techniek en vormgeving nauw samen.
Ruimtelijke ordening
is
dan ook bij uitstek een werkterrein waarvoor
teamwork een onmisbare voorwaarde
is.
Voor een jong
SOCIAAL
WETENSCHAPPELIJK
GEVORMD
ACADEMICUS
die zijn kennis en inventiviteit wil inbrengen in het werk van een
team van architecten, landschapsarchitecten, technici en planologen
van onze afdeling Architectuur, is een aantrekkelijke funktie vakant.
Gedacht wordt aan een socioloog, sociograaf of sociaal geograaf,
bij voorkeur met sociaal-economische kennis.
Een econoom met kennis van planologische problematiek kan ook
in aanmerking komen. Het werk zal voor een deel bestaan uit het
meewerken aan adviezen voor opdrachtgevers. Daarnaast zal hij zijn
specifieke inbreng moeten leveren in het ontwikkelingswerk
op
langere termijn.
Eigenhândig geschreven sollicitatiebrieven met persoonlijke gege-
vens, opleiding e.d. binnen 2 weken na het verschijnen van dit blad
te richten aan de Personeelsdienst W.&.S., Lovinklaan 1 te Arnhem
(tel.
08300-30711
toestel 316).
,
ciële middelen die buitenlanders uit-
nodigen, die iets nieuws te brengen
hebben
6).
Een frappant recent voor-
beeld hiervan is dat Prof. Barnard, op
uitnodiging van een Amerikaanse me-
dische vereniging, tussen zijn hartover-
plantingsoperaties, een lezing, hierover
in de Verenigde Staten heeft gegeven.
Ook tussen Amerikaanse geleerden
oncerling vindt een snelle uitwisseling
van nieuwe ideeën en theorieën plaats.
Genoemde factoren en het grote aantal
specialisten in de Verenigde Staten lei-
den mede tot sterke verhoging van de
produktiviteit van wetenschappelijk
werk in dit land
7).
Dit is een voor-
sprong, die de Verenigde Staten boven
andere landen hebben. Bijwoning van
genoemde vergaderingen in Utrecht en
Washington maakten mij hiervan op-
nieuw diep bewust.
v.d.V.
Zo was onze landgenoot Prof. Drs.
C. A. van den Beld een van de buiten-
landers, die op de jaarvergadering van de
Econonietric Society sprak.
Dit is een aspect van het brede begrip
,,technological gap”, namelijk dat van de
informatie-explosie. Op de noodzaak voor
Europa om de achterstand op dit gebied
‘ten opzichte van de Verenigde Staten zo
spoedig mogelijk te verminderen en uit-
eindelijk op te heffen, heb ik gewezen in
een artikel in
E.-S.B.
van 20 september
1967. Op 15 november 1967 heeft de
Nederlandsche Maatschappij voor Nijver-
heid en Handel over dit onderwerp een
congres gehouden ‘te Delft.
Recente publikaties
Statistisch Zakboek voor het Noorden
des lands. Zesde jaargang 1967. In op-
dracht van de Provinciale Besturen van
Groningen, Friesland en Drenthe
samengesteld door de drie noordelijke
Economisch-Technologische instituten.
A. J. Osinga, Bolsward 1967, 147 blz.,
f. 4.
A. G. Nelson
en W. G.
Murray: Agri-
cultural Finance. lowa State University
Press, Ames, lowa, vijfde druk 1967,
561 blz.,
S
8,50.
Dit boek vormt al vele jaren een
handboek en naslagwerk voor de agra-
rische economie. Het is – uiteraard –
met name op de Amerikaanse ver-
houdingen afgestemd, vooral het tweede
deel van het boek dat een analyse bevat
van de agrarische finaricieringsinstel-
lingen en hun financieringspolitiek en
-technieken. Inhoud:
Dec[ 1, Principles of Agricultural
Finance: Nature and significance of
agricultural finance – :Basic economie
principles involved in flnance – Farm
financial management – Acquiring
capital to farni – Returns as a guide
in use of credit: basic concepts and
application, income statement analysis,
interest rates and ban costs – Repay
–
ment capacity as a guide in use of
credit – Strengthening repayrnent
capacity – Risk-bearing ability as a
gLlide in use of credit – Strengthening
risk-bearing abi lity – Risk-bearing
ability, insurance and investments –
Risk-bearing ability indicated by ba-
lance sheet analysis – Credit instru-
ments and legal aspects of borrowing –
Lender’s analysis and servicing of a
ban.
Deel II, Analysis of Lending Agen-
cies: Function and relative importance
of agricultural lenders – Commercial
banks and bank credit – Commercial
banks and the Federal Reserve system
– Commercial bank farm ban policy
and procedure – insurance companies
and their ban funds – Insurancc
company loon and service procedure –
Merchants and dealers – Farm credit
system – Federal land bank system
– Production credit system – Banks
for cooperatives and financing farm
cooperatives – Farmers home admini-
stration – A summary comparison and
analysis of agricultural lenders.
E.-S.B. 24-1-1968
81
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
Zowel van het financiële verkeer van de Staat als van de
verder ‘inkrimpende bank biljettenci rcul at ie zijn de laatste
weken marktverruimende krachten uitgegaan. In de week
van 8 tot 15 januari daalde het tegoed van de Schatkist
met f.
420
mln., ten dele als gevolg van de maandelijkse
uitkering aan de gemeenten. De kassen der banken raak-
ten door de dntwikkeling overvol. Op 15 januari bedroeg
het tegoed van deze instellingen bij De Nederlandsche
Bank zelfs f.
439
mln., niettegenstaande een belangrijke
aflossing van eertijds bij de Centrale Bank opgenomen
voorschotten en rekening-courant heeft plaatsgehad.
De ruime markt zorgde voor een verdere daling van de
daggeldrente. Op
15
januari werd deze interesi op
24
pCt.
gesteld. De ruime kaspositie der banken stelt deze in staat
een groot bedrag aan schatkistpapier bij de Agent van het
Ministerie van Financiën af te nemen. Het disconto resp.
de rente voor dit papier werd op
19
januari voor alle
termijnen met
/16
pCt. verlaagd. Het tarief van
9-
en
12-
maandspromessen is thans
/16
pCt., voor biljetten
57
voor driejaars en
53/8
pCt. voor vijfjaars.
KAPITAALMARKT
De Nederlandse Gasunie zag de poging tot aantrekking
van f. 100 mln, door middel van een
64
pCt. obligatie-
lening geslaagd. Bij de toewijzing moest enige reductie
worden toegepast. Op de openbare markt staat 22 januari
de inschrijving op een aandelenemissie van Wessanen Ier
grootte van nominaal f.
3,4
mln. â
350
pCt. open.
Op het spaarfront valt binnen afzienbare tijd de instelling
bij de spaarbanken verbonden aan de vakcentra!es (Centrale
Volksbank, gelieerd met het N.K.V., de Algemene Spaar-
bank voor Nederland, gelieerd met het N.V.V. en de
Spaarbank voor Protestants Nederland, verbonden met
het C.N.V.) te verwachten van, uiteraard rentegevende,
spaarrekeningen gekoppeld aan postgirorekeningen. De
lonen van de leden zouden dan via de postgiro moeten
worden uitbetaald en een door de houder te bepalen
bedrag wordt periodiek op de spaarrekening overgeschre-
ven. De Rijkspostspaarbank heeft een soortgelijke mogelijk-
heid reeds eerder geopend, waarbij tot begin januari 50.000
rekeninghouders bij de Postcheque- en girodienst gebruik
hebben gemaakt. –
KOERSSTAAT
Indexeijfers aandelen
29 dec.
H.
&
L.
12 jan.
19 jan.
(1953 =
100)
1967
1968 1968
1968
Algemeen
………………
374
378—
371
372
373
Internationale concerns
…….
514
523-512
516
522
Industrie
………………..
357
359—
349
353
349
Scheepvaart
……………..
109
113-107
107 108
Banken en verzekering
……..
185
185—
182 184 182
Handel enz .
……………..
168
170—
165 167
166
Bron:
ANP-CBS.,
Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
.
128
f.
125,80
Philips
…………
………
f. 127,40
f. 113,40
f. 112,40
Unilever, cert .
……………
f.
108,40
f. 153,30
f. 155,50
Kon. Petroleum
………….
f.
155,60
f.
68,40
f.
74,10
A.K.0 .
………………..
f.
66
f. 237
f.
238,80
K.L.M
………………….
f.276
f.
118
f. 119,40
Hoogovens, n.r.c .
…………
f. 125,40
f.
28,90
f.
2880
E.M.S., nieuwe
…………..
f.
28,50
f.
160
f. 158,50
Zout-Organon
…………..
f.160
f. 229,80
f. 230,40
Robeco
…………………
f.
228,40
New York.
Dow Jones Industrials
905
899
880
Rentestand.
Langlopende staatsobligalies b)
6,27
6,34
6,33
Aandelen: internationalen b)
lokalen b)
……….
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………
4.
4+
4
7
/
1
,
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. Jongman
-FUSIE
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V. – HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
Onder verwijzing naar het Berichtd.d. 28 december1967 maken ondergetekenden bekend,dat naar hun oordeel een voldoend
aantal aandelen en certificaten van aandelen Hollandsche Bank-Unie N.V. ter omwisseling is aangemeld, zodat het aanbod gestand
wordt gedaan.
Met ingang van
maandag22 januari 1968
zal door de kantoren van ondergetekenden te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Graven-
hage tot uitreiking van de uit omwisseling voortkomende gewone aandelen Algemene Bank Nederland N.V., alsmede tot
betaling van de bedragen in contanten worden overgegaan.
Ondergetekenden zijn bereid nog niet aangemelde (certificaten van) aandelen H.B.U. tot en met 31 mei 1968 op de voor-
waarden vermeld in bovengehoemd Bericht te accepteren.
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
Amsterdam, 17 lanuari 1968.
82
De heer C. Boqerd Von (le V. V. Optische Industrie
“De Oude Delft” te Leeuwarden.
Naar Fr*iesland
was voor
M11
concessle,
maarnu.00
gaan
I
n
“Van afkomst ben ik een voibloed
Randstad-mens. Tegen het leven in Friesland
heb ik eerst flink opgezien. Mijn vrouw
nog meer. Maar nu zouden wij geen van tweeën
meer weg willen.”
“Waarom? Omdat wij ons hier thuisvoelen.
Omdat hier in Friesland een weldadige rust
heerst. Men heeft tijd voor je.
Stadsbussen stoipen hier soms nog tussen de
haltes om je op te pikken. In de winkel is
tijd voor een praatje. En dan: wij hebben
hier een fijn huis en prettige kennissën –
Friese kennissen.”
“Er zijn veel fabels over Friesland.
Friesland als land van alleen maar water en
weiland. Of: het enige produkt van
Friesland is melk, boter en kaas. Maar dat
is allemaal vreselijk eenzijdig.
Friesland is een normale provincie, waar je
heel normaal kan leven.”
“Waarom De Oude Delft hier een
vestiging heeft neergezet? Omdat wij ons
niet door vooroordelen hebben laten leiden
en ons ook in Friesland zijn komen
oriënteren toen er in Delft geen
expansieruimte meer was. Omdat er hier in
zeer korte tijd een industriehal gereed
stönd. En niet te vergeten: om de
ruime subsidie die de sprong financieel erg
aantrekkelijk maakte.”
“Wij werken hier met 200 man, waarvan
190 Friezen. Men werkt hier prettig en
ijverig. Wat mij opvalt is het grote
rechtvaardigheidsgevoel van de mensen.
Wij hebben zeer positieve ervaringen met
vrouwelijke arbeidskrachten die hier optiek
monteren. Heel fijn, secuur werk.”
“Leeuwarden is een grote gemeente.
Maar ook als kleine industrie heb je zo
toegang tot het gemeentebestuur. Daar kan
men in het Westen een voorbeeld aan nemen.
Ik zou iedereen die aan overplaatsing of
vestiging denkt, aanraden: kom zeker ook in
Friesland kijken. En praat eens met mensen
die er al zitten.”
Volledig interview en documentatie over Friesland te verkrijgen bij de Inclustrialisatieraad der Friese kernen,
Sophialaan 1, Leeuwarden. Telefoon: (05100) 28144/28145
Bouwrijpe grond – tot 25 subsidie op grond, gebouwen, installaties en machines – snelle water- en
wegverbindingen – dat bieden de volgende Friese plaatsen: Bergum – Dokkum – Drachten – Harlingen –
Heerenveen – Kootstertille – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Wolvega.
Friesland is zo totaal anders
dan men denkt
E.-S.B. 24-1-1968
83
De aanstelling zal, afhankelijk van opleiding en ervaring ge-
schieden op een salaris tussen f1.129,— en f1.750,— per
maand. Verdere mogelijkheden zijn in principe aanwezig. De
premie A.O.W. is voor rekening van de gemeente.
Op de afdeling financiën, belastingen en
bedrijven van de Secretarie kan worden ge-
plaatst een
JONGE. MEDEWERKER
die zal worden belast met werkzaamheden verbonden aan de
opstelling van investeringsplannen en de financiële capaciteits-
planning.
Voor het vervullen van deze functie is vereist: doctoraal examen
economie en belangstelling voor de leer van de openbare fi.
nanciën.
Er zijn gunstie voorzieningen, zoals ziektekotenregeling IZA.
Aan toewijzing van een woning aan gehuwden zal worden me-
degewerkt. In dat geval gelden tevens bepaalde vergoedingen
voor pension-, verhuis- en inrichtingskosten.
Belangstellenden worden uitgenodigd om binnen een week na
verschijnen van dit blad bij de chef van de afdeling Personeels-
zaken van de Gemeentesecretarie (Postbus 20) een sollicitatie-
formulier aan te vragen met vermelding welke functie en welke
– afdeling het betreft.
Het is
helemaal
geen
wonder.
dat het advertentievolume
van E.-S.B. zo sterk groeit.
Er zijn namelijk weinig
bladen, die zo goed zijn
ingevoerd bil de leiding
van het Nederlandse be-
drijfsleven (en daar nog
terdege gelezen worden
ook!) als E.-S.B.
Dit is geen loze bewering,
maar de keiharde conclusie
van het lezerskringrapport,
dat door een ter zake kun-
dige op grond van een
uitvoerige enquête werd
uitgebracht.
/raagt u het ons eens ter
lezing (71 pagina’s) en u
weet waar u het zoeken
moet als u Mijnheer zelf
iets ti zeggen hebt.
Adm. E.-S.B. – Postbus 42 –
Schiedam.
Bij een van de grotere Nederlandse filiaal-bedrijven in
de kleding-verkoop is op het hoofdkantoor in het wes-
ten des lands vacant de functie van
hoofd computer-afdeling
Een Univac-computer is onlangs aangeschaft; de afde-
ling is nog in opbouw; naar verwacht zal het hoofd
van deze afdeling, geassisteerd door een pl.verv. chef,
t.z.t. leiding moeten geven aan 15-20 personen.
Zijn plaats in de organisatie: direct onder de adjunct-
directeur financiën en naast het hoofd van de admini-
stratieve organisatie, systeemanalyse en programmering.
Gezien groei en omvang van deze onderneming kan
men hier een levenspositie vinden.
Ervaring in mechanische administratie zowel als in ad-
ministratie in het algemeen als in leidinggeven zijn ge-
wenst, maar een grondige aanvullende opleiding in de
/
hier aanwezige apparatuur wordt geboden.
Leeftijd boven 30 jaar.
Geïnteresseerden kunnen zich voor nadere informatie
–
respect. sollicitatie richten tot drs. R. R. M. Lyppens van
het
OEMEENSCHAPPELIJK INSTITURT VOOR TOEHEPASTE PSYCHOLOOIE
Wjlhelmjnapark
25 –
TilbIlrU.
84