Ga direct naar de content

Jrg. 51, editie 2542

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 18 1966

UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLÂNDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Neringrijk Nederland

D

E meest voor de hand liggende manier om de markantste trekken van

de Nederlandse bedrijvigheid sinds het begin dezer eeuw aan het licht

te brengen is het maken van een vergelijking met enkele andere

landen. Dat is dan ook in de tabel (op blz. 528) gedaan. Deze tabel laat

zien dat de verkeerssector in de Nederlandse bedrijvigheid vanouds een

belangrijker rol heeft gespeeld dan in elk van de omringende landen en
dat dit kenmerk van onze economie zich in de loop van deze eeuw nog

eerder versterkt dan verzwakt heeft. Iets dergelijks geldt voor de handels-

sector. Terwijl in ons land véér de eerste wereldoorlog de relatieve betekenis

van handel, bank- en verzekeringswezen nog duidelijk bij die in Groot-

Brittannië ten achter lag, doch die in België, Duitsland en Frankrijk reeds

overtrof, werd de Britse positie in 1930 reeds bijna geëvenaard en in 1950
overschreden. In 1963 had ons land in beide sectoren een duidelijke voor-

sprong boven alle nabuurlanden. Wanneer we de beide sectoren tezamen

nemen, werd deze voorsprong reeds in 1930 bereikt.

Het aandeel van industrie en ambacht in de beroepsbevolking daaren-

tegen, was véér de eerste wereldoorlog in Nederland, na een typisch land-

bouwland als Frankrijk in die tijd nog was, het laagst. De tabel toont

echter dat deze achterstand in de loop van de door ons beschouwde periode

steeds verder is ingelopen. Ten opzichte van de oude industrielanden

Groot-Brittannië en België liep de achterstand terug van 13 punten om-

streeks 1910, via 94 punt in 1930 en 8 punten in 1950, tot
54
punt in 1963.

Wat ten slotte de arbeidsbezetting van de landbouw en de diensten-

sector betreft, heeft ons land zijn middenpositie, die het reeds vôôr de eerste

wereldoorlog innam, gehandhaafd. Blijkens de samenstelling van zijn be-

roepsbevolking, vertoont Nederland derhalve nog steeds een uitgesproken

oriëntatie op handel en verkeer, terwijl het zich daarnaast in snel tempo
tot een industrieland, hetgeen in dit geval wil zeggen tot een exportland

van industrieprodukten, ontwikkelt. De Nederlandse industrialisatie is

namelijk – evenals vroeger de Nederlandse landbouw – sterk op export

georiënteerd.’ Terwijl het volume van de industriële produktie van 1948

op 1964 ruim twee en een half maal zo groot werd, vertoonde dat van de

industriële export ongeveer een verachtvoudiging.

Deze economische karakteristiek van ons land is vrijwel geheel terug te

voeren tot zijn geografie
1):
een klein land met vanouds een gebrek aan

natuurlijke grondstoffen, waarin pas de laatste decennia verbetering kwam,

gelegen aan de drukst bevaren rivier en één van de drukst bevaren zeeën

ter wereld. Het produktiepakket van een klein land als Nederland is minder

gevarieerd danhet in grotere landen pleegt te zijn. Daar het consumptie-

patroon in landen met vergelijkbaar welvaartsniveau niet erg veel verschilt,

betekent dit dat een groter deel van de verbruikte consumptie- en investe-

ringsgoederen moet worden geïmpofteerd’ dan in de grotere landen. In

Nederland is dit circa de helft. Dit houdt uiteraard tevens in dat circa de

helft van de Nederlandse produktie moet worden geëxporteerd. De ligging

van ons land, tezamen met zijn grondstofarmoede, heeft het voorbestemd

tot intermediair in de internationale handel en gaf het een belangrijke rol
op verkeersgebied, vooral in de zee- en binnenvaart. Ten slotte moet aan

ons gebrek aan natuurlijke grondstoffen tevens goeddeels onze aanvankelijke

achterstand in industriële’ ontwikkeling worden toegeschreven. Door de

geleidelijke overschakeling van de Europese industrie van Europese kolen

18 mei 1966

5lejaargang, no. 2542

verschijnt wekelijks

COMMISSIE VAN REDACTIE:

L. H. Klaassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.

REDACTEUR-SECRETARIS:

A. de Wit.

ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:

P. A. de Ruiter.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
‘VOOR BELGIË:

J. Geluck.
Drs. R. Iwema:

Neringrjk Nederland ……527

Prof Dr. H. M. H. A. van der

Valk:
Hoogconjunctuur en

economiSch beleid in Canada
528

L. Ott:

Enige economische aspecten

van de muziek…………
532

Prof Dr. H. W. J. Wijnholds:

Enige recente ontwikkelingen

op de geidmarkt en van het

bankwezen in de Verenigde

Staten ………………
536

B o e k b e s p r e k i n g e n :

Drs. 1. van der Zijpp: Finan-

ciële aspecten van verkoop

en produktie (bespr.’ door

Prof Dr. R. Slot)………
537

Dr. S. W. M. Kuypers:

Marktstrategie
(bespr. door

Drs. G. J. Aeyelts Averink).. 538

Mededelingen voor economis-

ten ………………….
539

Prof Dr. C. D. Jongman:

Geld- en kapitaalmarkt…. 540

527

en
ambacht
Industrie
Handel,
Land-
bouw
bank- en
verzekerings-
wezen

Verkeer,
vervoer en
communi-
catie

Overige
diensten

Nederland
1909
34
29
12
8
17
1930
38
21 15
9
17
1950
41 16 15
9
19
1963
42
9
17
9
23

Groot-Brittannië
1911
47
8
18
7
20
1931
47
6 16 7
24
1951
49
5
14 8
24
1963
48
4
15
7
26
België
1910
47
23
8
6
16
1930
48.
17
II
7
17
1950
49
II
15
7
18
1963
47
7
15
7
24

Duitsland
26
1907
40
34 1933
41
29
II
5
14
1950
45
23
10
5
17
1963
48
12
14
6
20

Frankrijk
1907
30
44
10
4
12
1931
33
37
13
6
II
1954
37
28
15
5
15
1962
39
21
14
6
20

Bronnen:
,,Europe’s Needs and Resources”, Twentieth Century Fund, 1961;
,,YearbookofLaborstatistics”,InternationalLabourOffice, 1964; Statistische
Mededelingen’, LEG., 1965; C.B.S.

en Europees ijzererts op olie en ijzererts van overzee,

werden de grote zeehavens echter als het ware ,,vind-

plaatsen” van grond- en huipstoffen en werd onze grond-

stofschaarste doorbroken. Het is duidelijk dat de recente

aardgasvondsten eenzelfde strekking hebben.

Het voorgaande moge ons er nog eens aan herinneren,

hoezeer een van de hoofdkenmerken van onze economie,

haar afhankelijkheid van de wereldmarkt is, hoezeer libera-

lisatie van handel en verkeer voor ons een levensbelang

zijn en hoezeer we dan ook ,,displaced” zijn in een E.E.G.,

waarin – ondanks Place Pigalle en Folies Bergères – de

ergste provincialen van Europa de dienst uitmaken.

Mijnsheerenland.

R. 1WEMA.

1)
Zie L. H. Klaaen en E. H.. van de Poll: ,,Hoofdlijnen van
de economische politiek in Nederland”, .1965, waaraan het nu
volgende grotendeels is ontleend.

Procentuele verdeling van dé beroepsbevolking
over de bedrijfstakken

(1. M.)
Beleggen in goud

GOLDMINES

Een bloemlezing
uit de Zuidafrikaanse
goud-
mijnen. Vraagt inlichtingen of toezending van
documentatiemateriaal bij
de beheerder
Algemene Bank Nederland.

Hoogeonjunctu’ar

en economisch he

in Canada

D

E economieën van Npord-Amerika hebben sinds

enige tijd de rol van gangmakers in de wereld-

conjunctuur, die zich in de laatste 10
â
15 jaren

onafgebroken in opwaartse richting heeft bewogen, van

Europa overgenomen. Het tempo van economische expansie

in de Verenigde Staten en Canada is in de laatste 12 tot

18 maanden hoger geweest dan dat van andere industriële

landen. De hierdoor teweeggebrachte zeer aanzienlijke

stijging van de invoer in dit wereiddeel heeft dientengevolge

in de laatste anderhalf jaar in belangrijke mate bijgedragen

tot een verdere uitbreiding van de wereldhandel. Daarvan

hebben alle industriële landen, maar vooral die met een

zwakke betalingsbalans, de gunstige invloed ondervonden.

Het tempo van economische expansie is in Canada in

het algemeen in de laatste jaren iets hoger geweest dan in

de Verenigde Staten. In overeenstemming daarmede is ook

de werkloosheid sterker gedaald. Deze was in Canada

sedert 1957 altijd iets hoger dan in de Verenigde Staten.

Van ongeveer
7
pCt. omstreeks de jaarwisseling 1960-1961,

daalde zij eind 1965 tot 3,4 pCt., d.w.z. tot iets beneden

die in de Verenigde Staten. Het is daarom niet te ver-

wonderen, dat prijzen, lonen en kosten in Canada in de

laatste jaren meer gestegen zijn dan in de Verenigde Staten.
De consumentenprijs steeg in de afgelopen twaalf maanden

(februari 1965 tot februari 1966) met ruim
3,5
pCt. ver-

geleken met ongeveer 2 pCt. in dezelfde periode in de

Verenigde Staten. Ook de lonen zijn in 1965 sterker ge-

stegen dan in de Verenigde Staten. Terwijl de arbeidskosten

per eenheid produkt in de industrie in dit land tot in 1964

zijn blijven dalen en daarna vrij stabiel zijn gebleven, stegen

zij in Canada enkele procenten na de devaluatie in 1962.

Deze stijging is sedert de tweede helft van 1964 groter

geweest dan voordien.

De iets sterkere stijging van de belangrijke economische

grootheden – economische groei, werkgelegenheid ge-

meten aan de daling van de werkloosheid, lonen, prijzen

en kosten – in Canada vergeleken met de Verenigde

Staten, is een van de redenen dat het infiatieprobleem ook

in Canada acuut is. Beide landen zijn namelijk in de

tweede helft van 1965 in een toestand van oververhitting

gekomen, Canada eerder dan zijn economisch veel mach-

tiger buurland. De economische expansie in elk van deze

landen vertoonde tot voor kort dezelfde kenmerken, zoals

onder meer de lange &iur, de evenwichtige groei en de

ruim beschikbare industriële capaciteit. In
1965
is de over-

capaciteit aanzienlijk verminderd en in de laatste maanden
is in beide landen in verschillende bedrijfstakken ‘de voor-

keurscapaciteit bereikt of overschreden.

De lange duur van de huidige economische expansie in

528

Eid

De langdurige economische expansie in Canada, die
voornamelijk het gevolg is van de aanhoudende hoog-
conjunctuur in de Verenigde Staten en van de devaluatie
van de Canadese dollar in 1962, heeft geleid tot een
infiatoire druk en overbesteding in de economie.
De autoriteiten trachten door een aantrekkelijke combi
natie van monetair, budgettair en belastingbeleid .deze
overbesteding te bestrijden. Op het gebied van de be-
lastingmaatregelen zijn nieuwe ideeën toegepast. De schrijver ziet gunstige perspectieven voor een voort-
zetting van de economische groei, vooral indien de
prijs- en kostenstijgingen in Canada beperkt kunnen
worden en de oververhitte Amerikaanse economie,
die zo’n grote invloed heeft op Canada, door juiste
maatregelen kan worden afgekoeld.

1

1

•1

Canada is vooral toe te schrijven aan twee factoren. Verre-

weg de belangrijkste is de aanzienlijke economische expan-

sie in de Verenigde Staten sedert 1961. De grote econo-
mische afhankelijkheid van Canada van de economische

ontwikkeling in de Verenigde Staten is uniek. Nergens in

de wereld is een economisch zo belangrijk land als Canada

economisch zo sterk verbonden met het sterkste econo-

mische en financiële land in de wereld.

De andere, maar minder belangrijke, factor is de deva-

luatie van de Canadese dollar met ongeveer
74
pCt. in

1962, voorafgegaan door een geleidelijke depreciatie van

de fluctuerende wisselkoers. Deze devaluatie heeft een extra

stimulans aan de economie van dit land gegeven. De con-
currentiekracht van Canada op wereldmarkten werd hier-

door versterkt. Dit kan mede de reden zijn, dat de econo-

mische expansie in Canada in de laatste jaren iets groter

is geweest dan in de Verenigde Staten. In het algemeen

lopen de cyclische bewegingen in beide landen niet geheel

parallel. Over een lange periode van verschillende decennia

gerekend is de daling van de produktie in de Verenigde

Staten altijd iets groter geweest dan in Canada, terwijl de

groei van de produktie in dit land groter was dan die in

het zuidelijke buurland, voornamelijk als gevolg van de

relatief sterkere groei van de bevolking en werkgelegenheid

op lange termijn in Canada
1).

De economische expansie van Canada heeft mede geleid
tot een sterke uitbreiding van de particuliere investeringen.

De graag naar goederen is echter zo sterk gestegen, dat

een steeds groter deel van de industriële produktiecapaciteit

werd benut. Evenals in de Verenigde Staten ligt ook in

Canada in de laatste tijd de capaciteitsbenutting iets onder

de voorkeurscapaciteit en zijn ook hier op verschillende
plaatsen knelpunten ontstaan. Dit heeft mede aanleiding

gegeven tot het welbekende verschijnsel van oververhitting

en prijsstijging.

In beide landen is de werkloosheid in de laatste jaren

sterk gedaald, maar beweegt zich voor Europese ver-

houdingen nog op een hoog niveau en wel van meer dan

3 pCt.
2).
Niettemin is in beide landen een groot gebrek

Volgens het tweede rapport van de Economic Councilof
Canada: ,,Towards Sustained and Balanced Economic Growth”,
Ottawa, december 1965, blz. 145.
Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit, dat
de werkloosheidsstatistieken in Canada en de Verenigde Staten
anders worden opgesteld dan in Europa. Zie hiervoor het artikel
,,International Comparability of Unemployment Statistics”,
opgenomen in het maandbericht van maart 1961 van de Federal
Reserve Bank of New York. Voor een vergelijking met de Europe-
se werkloosheid, moeten, volgens globale berekeningen, de
werkloosheidspercentages in de genoemde landen met 1 â 2
percentagepunten worden verlaagd.

E.-S.B. 18-5-1966

aan• geschoolde krachten en hier en daar zelfs aan on-

geschoolden ontstaan. Dit wijst erop, dat de Verenigde

Staten en Canada op de arbeidsmarkt de fase van volledige

werkgelegenheid zijn genaderd. In’ beide landen zijn in de

laatste tijd maatregelen genomen tot training en her

scholing en tot een verbetering van de organisatie van de

arbeidsmarkt. Wat Canada betreft, verdient nog de aan-

dacht het door de regering in december 1965 ingevoerde

Manpower Mobility Program, bestemd om families van

plaatsen met een structurele werkloosheid over te brengen
naar gebieden met een snelle economische groei
3).

Beleid t.a.v. cyclische en structurele problemen

D

E Canadese autoriteiten trachten de doelstellingen

van, het economisch beleid in Canada – volledige

werkgelegenheid, sterke economische groei, redelijke

stabiliteit van prijzen en een verantwoorde betalings-

balans – te bereiken door een combinatie van maat-

regelen. Deze liggen niet alleen in het monetaire en fiscale

vlak, maar strekken zich ook uit tot, andere gebieden, zoals

verbetering van de kwaliteit en grotere mobiliteit van de

beroepsbevolking, een industriepolitiek gericht onder meer

op grotere specialisatie van de industrie, de toeneming van

de technische kennis en de toepassing hiervan voor indus-

triële doeleinden. In het bovenstaande is reeds op enkele
aspecten hiervan gewezen. Hieraan kan nog worden toe-

gevoegd, dat de Canadese regering in de laatste jaren

sterk de nadruk legt op uitbreiding en verbetering van het

onderwijs
4).
Hoe belangrijk deze aspecten ook zijn –

de werking hiervan is vooral op lange termijn – de ont-

wikkeling van het monetaire en fiscale beleid verdienen

speciaal de aandacht, omdat dit beleid voor de economie
van dit land urgent is, d.w.z. de oplossing van dringende

problemen op korte termijn vereist.

Ondanks de overeenkomstige hierboven genoemde ken-

merken van de economische expansie, heeft het econo-

misch beleid in Canada een ander accent gekregen dan in

de Verenigde Staten. Dit geldt vooral het fiscale beleid.

Hierbij kan worden opgemerkt, dat het monetaire beleid

in Canada sterk afhankelijk is van dat in de Verenigde

Staten, terwijl het fiscale beleid een veel grotere mate van

zelfstandigheid bezit.

3
)Hoe sterk dit probleem thans in Canada leeft, blijkt uit het
regeringsvoorstel voor de oprichting van een Department of
Manpower, dat thans bij het Parlemënt in behandeling is.
4)
In het reeds genoemde tweede rapport van de Economic
Council of Canada wordt een apart hoofdstuk gewijd aan ,,Educa-
tion and Economie Growth”.

529

• •.

Evenals de Verenigde Staten heeft Canada in de lange

economische expansie, die in 1961-1962 begon, een be-

trekkelijk gemakkelijke geldpolitiek gevoerd. Wegens de

grote geld- en kapitaalvervlechting tussen beide landen, de
debiteurpositie van Canada en de positie van de Verenigde

Staten als wereldbankier, moet de geidrente in Canada af-

gestemd worden op die in de Verenigde Staten. Daardoor

kan de geldrente in Canada niet lager liggen dan in de

Verenigde Staten. Elke Amerikaanse discontoverhoging

wordt daarom gevolgd door een discontoverhoging in

Canada. Dit betekent echter niet, dat de Canadese autori-

teiten een passieve houding op dit gebied behoeven aan te

nemen. Om deze reden verdient de Canadesè disconto-

verhoging, die 14 maart ii. is ingegaan, bijzondere aan-

dacht. Dit was een van de weinige Canadese disconto-
verhogingen, waartoe onafhankelijk van de Verenigde

Staten werd besloten.

•Deze vrij unieke discontoverhoging bewees, dat de mone-

taire autoriteiten de toestand van oververhitting als een

ernstig gevaar voor de voortzetting van de evenwichtige
economische expansie beschouwden. Zij was niet alleen

gericht tegen de particuliere investeringen, die in 1965 zéer
aanzienlijk zijn toegenomen en volgens schattingen dit jaar

met 17 â 18 pCt. zullen stijgen. De monetaire autoriteiten

in Canada zijn zich bewust van de beperktheid van de

invloed van de monetaire politiek
5)
.
Een te straf beleid op

dit gebied heeft volgens genoemd rapport vaak ongewilde

en schadelijke bij-effecten. Monetair beleid wordt niet be-

schouwd als een middel om de ondernemingsinvesteringen

voldoende en tijdig af te remmen. Daaraan is het toe te

schrijven, dat de discontoverhoging twee weken later ge-

volgd werd door de aankondiging van nieuwe fiscale maat-

regelen ter gelegenheid van de indiening van de nieuwe

begroting. De belangrijkste door de regering voorgestelde

maatregelen zijn:

Een vermindering met 10 pCt. van de uitgaven voor

federale werken. De regering hoopt, dat ook de provincies

zich op het gebied van de uitvoering van bouwprojecten

zullen matigen.

De ,,refundable” belasting van
5
pCt. op ,,kas”-

‘winsten, d.w.z. jaarwinsten van een onderneming ver-

minderd met de belasting, hierop, maar vermeerderd met

,,depreciation and depletion allowances”. De ontvangen

bedragen zullen 18 tot 36 maanden na inning, vermeerderd

met
5
pCt. rente, worden terugbetaald.

De omzetbelasting van 11 pCt. op machines en instal-

laties gebruikt voor de produktie van goederen zal in twee

etappes, te beginnen april 1967, worden ingetrokken.

Tijdelijke verzwaring van de voorschriften voor af-

schrjving op gebouwen, machines en installaties. Deze
maatregel is 1 april jI. reeds ingegaan en zal gelden tot

1 oktober 1967.
Een deel van de verlaging van de inkomstenbelasting,

die 1 juli 1965 is ingevoerd, zal voor hogere en midden-

inkomens worden ingetrokken, voor lagere inkomens

worden uitgebreid.

Het meest interessant is de onder 2 genoemde nieuwe

belastingmaatregel voor ondernemingen. Deze maatregel

komt in feite neer op een gedwongen tijdelijke kortlopende

lening van
5
pCt. van ondernemingen aan de Schatkist.

De ondernemingen worden op het eerste gezicht gelijk

behandeld. Dit is niet helemaal het geval. De onderneming,

diebijv.wegensnieuwe technologische ontwikkelingen,

5)
Dit was ook de mening van de Royal Commission on
Banking and Finance (Ottawa, 1964).

530

ook in de komende
tijd
moet investeren, zal de middelen

tegen een hogere rente dan
5
pCt. moeten opnemen.

Er zullen immers weinig ondernemingen zijn, die hun

noodzakelijke investeringen geheel of voor het grootste

deel uit eigen middelen kunnen financieren. Dit is echter

een klein nadeel vergeleken met betaling van een extra-

belasting op investeringen in ,,boom”-perioden.

De schaarste aan financieringsmiddelen, die door deze

,,belasting” ontstaat, zal waarschijnlijk tot een vermindering

van de geplande investeringen leiden. Hetzelfde idee zit

achter de aankondiging – een jaar véér de invoering –

van de afschaffing, van de omzetbelasting op machinerieën

in twee etappes. Het doel is duidelijk, nI. het lokaas van

een ,,premie” voor uitstel van investeringen. Het effect

van beide maatregelen tezamen met dat van de hierboven

onder 4 genoemde maatregel, is dat volgens de begrotings-

nota verwacht wordt dat de voor dit jaar geschatte stijging

van de particuliere investeringen met 17 â 18 pCt. zal

afnemen tot 12 pCt.
Een andere belangrijke belastingmaatregel was de ge-

deeltelijke intrekking van de per 1 juli 1965 ingevoerde

belastingverlaging. Deze maatregel had een geheel ander

effect dan de in 1964 in de Verenigde Staten ingevoerde

belastingverlaging. Deze was bestemd tot verdere activering

van de Amerikaanse economie; in Canada vond de be-

lastingverlaging plaats op een moment, dat de economische

expansie zich versnelde. In zoverre werd zij op een ver-

keerd tijdstip ingevoerd. Daar staat echter tegenover, dat

de totale publieke sector in het fiscale jaar, dat 31 maart

jI. eindigde, een vrij aanzienlijk overschot had. Het budget-

taire beleid was dus in het vorige fiscale jaar anti-cyclisch.

Voor het lopende fiscale jaar wordt een nog groter over

schot in de totale publieke sector verwacht, mede door de

invoering van het algemene pensioenplan en dat van de
provincie Quebec, die 1 januari ji. zijn ingegaan. Zowel

het budgettaire als het fiscale beleid zijn dit jaar dus sterk
op het afkoelen van de oververhitte economie gericht.

Canada heeft in de laatste jaren, evenals de Verenigde

Staten, een grote variëteit in het economisch beleid ge-

bracht. Dit geldt niet alleen het fiscale beleid, ook het

structurele beleid heeft grotere aandacht gekregen. Daaren-

tegen blijft Canada afkerig van een inkomenspolitiek. Dit

land verkeert echter in een gunstige positie, omdat de lonen

in grote lijnen – maar op een lager niveau – die van de

Verenigde Staten volgen. De drang in Canada naar hogere

lonen, vaak leidende tot eisen van gelijke lonen als in het

buurland, verhoogt de noodzaak tot verhoging van de

produktiviteit. Ook op dit gebied is een grotere belang-
stelling op te merken, onder meer tot uiting komende in

de sterke stijging van de educatieve investeringen
6)

Gunstige perspectieven

C

ANADA bevindt zich sinds enige jaren in een periode

van economische expansie, die zich in de loop van

het vorige en van dit jaar heeft versneld. De econo-

mische groei is zo aanzienlijk, dat de stijging van het

bruto nationaal produkt in 1965 en naar schatting ook in

1966 tweemaal zo groot zal zijn als het jaargemiddelde in

de periode 1957-1960. De redenen voor de verwachting,

dat Canada deze expansie, zij het misschien in een wat

lager tempo, zal kunnen blijven voortzetten, zijn van ver-

schillende aard, waarbij echter wordt aangenomen, dat

6)
Zie het hoofdstuk ,,Education and Growth” in het tweede
rapport van de Economic Council of Canada.

ook de Amerikaanse economie zal blijven expanderen.

De eerste reden is, dat in deze en de komende jaren

een zeer groot aantal jeugdigen de leeftijdsklassen van 18

jaar en iets ouder zal bereiken. Dit betekent een relatieve

versterking van de groep werkzamen en van de gezins-

vorming en daarmede van de vraag naar goederen en

diensten. Deze factor is van groot belang in een land, waar

de natuurlijke hulpbronnen, die bovendien nog voort-

durend toenemen door nieuwe ontdekkingen, per hoofd

van de bevolking zeer aanzienlijk zijn. Nationaal gezien
bevindt Canada zich op dit gebied nog altijd in een fase

van toenemende meeropbrengsten.
De tweede
belangrijke
reden is, dat in de laatste jaren

grote aandacht wordt gewijd aan de formulering en uit-

werking van de doelstellingen van het economisch beleid:

Dit is van het allergrootste belang voor de voortzetting

van een evenwichtige economische groei. Het huidige be-

leid kan worden gekenmerkt zowel als een anti-cyclisch

als een structureel beleid. Hoewel het structurele beleid in

het kader van dit artikel weinig aandacht kon krijgen,

gaat het om een belangrijke ontwikkeling, die op de duur

zal bijdragen tot een versterking van de economische groei.

Op beide gebieden van het economisch beleid is in de

laatste jaren een grote verandering ten goede gekomen,

waartoe vooral hebben bijgedragen de gunstige resultaten

van het nieuwe economische beleid in de Verenigde Staten,

het genoemde rapport van de Royal Commission on

Banking and Finance, dat ik elders de les van de jaren

vijftig heb genoemd
7),
en de oprichting van de Econo-

mische Raad, die reeds twee voortreffelijke economische

rapporten heeft gepubliceerd.

De derde reden is, dat het anti-cyclische beleid voor

Canadese verhoudingen harmonisch is afgestemd. Het fis-

cale beleid domineert zoals uit het voorafgaande is gebleken.

Bovendien is het fiscalè beleid, althans vergeleken met dat

in de Verenigde Staten, tamelijk soepel; op korte termijn

kunnen hierin veranderingen worden gebracht.
Om al deze redenen is daarom de verwachting gerecht-

vaardigd, dat Canada, afgezien van de uiterst bélangrjke

externe invloed die op zijn economie werkt, in dit decen-

nium een grotere economische groei zal doormaken dan

in de jaren vijftig, toen in de laatste jaren van dat decennium

de economische ontwikkeling stagneerde als gevolg van

het ontbreken van een doeltreffend anti-cyclisch en struc-

tureel beleid.

7
)In een artikel: ,,Doeleinden van het Economisch beleid in
Canada” in ,,De Economist” no. 718, jaargang 1965.

Aan het bovenstaande moet onmiddellijk worden toe-

gevoegd, dat als belangrijke ongunstige factoren kunnen
worden beschouwd, de stijging van prijzen en kosten, en

de onzekerheid over de economische expansie itde Ver-

enigde Staten. Wat de eerstgenoemde factor betreft, deze

wordt gecamoufieerd door de zeer gunstige marktver-

houdingen voor verschillende belangrijke Canadese export-

produkten. De Canadese economie blijft door haar open

karakter in hoge mate aangewezen op .handhaving en ver-

sterking van de concurrentiepositie van haar industrie op

de wereldmarkten.

Nogmaals, de voortzetting van een evenwichtige groei

in Canada hangt in hoge mate af van de economische ont-

wikkeling in de Verenigde Staten. Vergelijking van het

economisch beleid in beide landen wekt de indruk, dat

Canada een straffer monetair en fiscaal beleid volgt dan
de Verenigde Staten. Een van de redenen is, dat Canada
door zijn open economie, meer dan de Verenigde Staten

de invloed van een overbesteding op zijn betalingsbalans

ondervindt. Daarom is Canada eerder dan zijn buurland

gedwongen om de oververhitting van zijn economie te

bestrijden.

Zal Noord-Amerika de gangmaker van de economische

expansie in de wereld blijven? Deze vraag is van uitzonder-

lijk belang, maar niet te beantwoorden. Voor het eerst

sedert bijna 10 jaren bevindt Noord-Amerika zich in een
periode van oververhitting. Daarom is het zo belangrijk,

dat de Canadese autoriteiten, zowel op monetair als op

fiscaal gebied, maatregelen hebben genomen of voorstellen

hebben ingediend om de overexpansie te dempen. Voor
zover men dit kan beoordelen, vormen de verschillende

beleidsmaatregelen een harmonisch geheel, in elk geval

evenwichtiger en krachtiger dan die in de Verenigde Staten,

waarbij men echter moet bedenken, dat de overbesteding

in Canada verder is voortgeschreden dan in de Verenigde

Staten. Het is te hopen, dat de autoriteiten in dit land in
staat zullen zijn de ,,boom”, die zich evenals in Canada

uit op het gebied van stijgende prijzen en hoge onderne-

mingsinvesteringen, te beteugelen. Want ingeval van een

sterke overbesteding in de Verenigde Staten zullen de ge-

noemde maatregelen in Canada waarschijnlijk niet vol-

doende zijn. Hoe dit ook zij, de cyclische bewegingen be-

horen in de Verenigde Staten nog niet tot het verleden en

daardoor ook nog niet in Canada, hoe goed ook het eco-

nomisch beleid van dit land moge zijn.

Washington DC., 23 april 1966.

v. d. V

(1. M.)

E.-S.B. 18-5-1966 –

531

Bij de bepaling van het economisch belang van de
muziek blijkt uit verschillende gegevens, met die van
BUMA op de voorgrond, een sterk overheersende positie
van de vermaaksmuziek ten opzichte van de ernstige muziek, zoals die vooral in de concertzalen tot uiting
wordt gebracht. Naar aanleiding van de opening van De
Doelen te Rotterdam wordt het muziekleven als een de
cultuur en de economie stimulerende factor belicht,
waarbij echter wordt gewezen op de toenemende
discrepantie tussen overheidssubsidies en concert-
recettes. Tevens wordt, aan de hand van ervaringen in
de grammofoonplatenindustrie, de te Rotterdam ge-
houden enquête over het muziekleven nader besproken.
Ten slotte komen enkele algemene aspecten van de muziek als een industrie, handel en dienstverlening
bevorderende kracht aan de orde.

Enige

economische aspecten

van de muziek

U

IT een beschouwing, gewijd aan de ontwikkeling

van de Nederlandse grammofoonplatenmdustrie (zie

,,E.-S.B.” van 4 mei 1966), blijkt dat ook de muziek

bijdraagt tot de economische kringloop. Dit is altijd het

geval geweest. Zo konden
bij
de oude Grieken zangers en

musici een wat men vandaag zou noemen ,,enorme popu-

lariteit” bereiken, hetgeen des te verwonderlijker mag

aandoen omdat er noch van microfoons, noch van massa-

communicatiemiddelen iets bekend was. In dit opzicht

is het ook veelzeggend, dat volgens hun mythologie slechts

aan één sterveling het voorrecht zou zijn verleend tot de

onderwereld te mogen doordringen om daar zijn overleden

vrouw terug te halen, en wel aan de toonkunstenaar

Orpheus.
Zijn
expeditie is echter niet geslaagd, omdat hij

zich niet aan de voorwaarden hield, doch men zou kunnen

vermoeden dat ook reeds toen de musici een kleine maar

sterke pressiegroep vormden.

Het is het verlangen naar muziek, dat in Nederland de

platenomzet indrukwekkend liet toenemen, ook de waar-

devermindering van de gulden in aanmerking genomen.

Voor de radio-industrie, die zeker in ons land een groot

stimulerend effect heeft gehad, is en blijft de muziek de

kracht, die het vliegwiel in beweging houdt. Wel bereikt de

omroep het grootste publiek bij de nieuwsuitzendingen,

maar
bij
de meeste kopers van een toestel leeft vooral het

verlangen de muziek in huis te halen. Alle verbeteringen aan

de toestellen hebben véôr alles een hoger te waarderen

weergave van de muziek ten doel. Voor het luisteren naar de

nieuwsberichten heeft men geen kostbare toestellen nodig.

Ook de kleine transistorontvangers worden bij massa’s

gekocht door een publiek, dat altijd en overal desgewenst

muziek
bij
de hand, zo niet in de hand, wil hebben. Volgens

het jongste jaarverslag van Philips zijn juist deze kleine

apparaten in de scherpe concurrentiestrijd op de wereld-

markt ,,van vitaal belang”. Bij de aanschaffing van de

televisietoestellen, waaraan Nederland nu reeds miljarden
en de wereld honderden miljarden heeft besteed, treedt de

muziek niet als eerste drijfveer op, doch bij allerlei popu-

laire show-programma’s, als begeleidend element in films,

en zeker bij de uitzendingen van orkesten op verschillend

niveau functioneert de beeldbuis als doorgeefluik van mu-

ziek en zo speelt deze een rol in het psychologisch proces

dat leidt tot de aankoop van wat in de meeste woningen nog

altijd het kostbaarste artikel is.

Evenals
bij
de grammofoonindustrie, wel verwant aan

maar niet hetzelfde als de platenindustrie, moet men hier

vaststellen, dat het zwaartepunt
bij
de impuls tot aankoop

ligt bij het verstrooiend karakter, dus
bij
de amusements-

muziek. Uit het oogpunt van de omzetten gezien wint deze

muzieksoort het in belang verre van haar serieuze zuster.
Men kan dit ook aflezen aan de verschillen in percentage

tussen ernstige en lichte muziek, zoals die tot uiting komen

in de programma’s van onze nauwkeurig registrerende

,,zuilen” in Nederland. Zo besteedt de VARA van haar

zendtijd 33,9 pCt. aan lichte muziek tegen
14,5
pCt. aan

ernstige, bij de AVRO is 40,5 pCt. ,,licht”, tegen
25,5
pCt.

,,zwaar”, in het totaal van de aan muziek bestede zendtijd

wijdt de KRO
58
pCt. aan amusementsmuziek en 42 pCt. aan
de andere, en bij de NCRV, waar de gewijde muziek ook een

categorie is, krijgt ,,licht”
42,75
pCt. van de muziektijd en
,,klassiek” 32,18 pCt. Dit zegt echter lang niet alles, sinds

het derde programma erbij is gekomen, dat uitsluitend

verpozingsmuziek geeft. Bovendien wordt er in Nederland

ook nog naar Radio Veronica geluisterd.

Veelzeggende BUMA-cijfers

D

E overheersende economische functie van de lichte

muziek bespeurt men nergens duidelijker en objectie-

ver dan in de jaarverslagen van BUMA, het Bureau
voor Muziek-auteursrecht in Nederland. BUMA verzorgt

de inning van de muziekuitvoeringsrechten en de verdeling

daarvan ten behoeve van de Nederlandse en buiten-

landse rechthebbenden. De opbrengsten wellen uit verschil-

lende bronnen: ernstige muziek, vermaaksmuziek, radio,

film en televisie. Hiernaast volgt een aan de hand van de

BUMA-jaarverslagen samengestelde grafiek, die het beloop

van deze ontvangsten van 1946 tot en met 1964 aangeeft,

met 1936 als een vergeljkingsjaar van vôér de tweede

wereldoorlog.

Opgemerkt moet worden, dat ten aanzien van de in-

komsten uit het serieuze repertoire rekening is te houden
met het onbeschermd zijn van een groot deel van de veel

gespeelde klassieke werken. Daarvoor behoeven geen

auteursrechten te worden betaald. Dit was in 1936 echter

ook zo. Des te meer valt het verschil in de mate van toe-

neming in het oog. De inkomsten op de rekening van de

serieuze muziek, waarin die uit de rubrieken koren, harmo-

nie- en fanfarekorpsen, accordeon, carillon e.d. zijn be-

grepen, zijn van 1936 tot 1964 ongeveer viermaal groter

gewôrden, doch op de basis van de veranderde muntwaarde

feitelijk gelijk gebleven, terwijl de vermaaksmuziek om-

streeks zesentwintig maal in opbrengst is gegroeid en aldus

de inflatiecoëfficiënt verre overtreft. Deze tendens wordt

door radio, film en televisie slechts verscherpt. Als een

532

3,50

3.00

25C

20C

5C

‘PC

os

Opbrcngstcn in miljocncn guldcns

rmooks
Urick

radio

/-

-j—

7

rfl,ti9n
uz
_

1936 1946

1949

1952

1955

1958

1961

1964

Ernstige muziek
…………….
1936

F. 83.000

1964 f.

334.000

Vermaaksmuziek
……………
1936 f. 134.000

1964 f. 3.498.000
Radio
……………………
1936

f. 62.000

1964 f. 1.387.000
Film
…………………….
1949

f. 450.000

1964 f.

651.000
Televisie
………………….
1952

f.

680

1964 f.

448.000

sprekend detail in deze materie willen wij de twaalf- â

dertienduizend juke-boxen noemen, die momenteel in

Nederland aan het draaien zijn en waaruit ongeveer f. 1,5

mlii. aan muziekuitvoeringsrechten per jaar komt rollen,

afgezien van wat deze toestellen zoals wij in onze vorige

beschouwing reeds aanduidden als verbruikers van platen

aan mechanische rechten opbrengen. Achter deze vaak ver-

rassend lopende lijnen schuilt het resultaat van een zeer

taaie en vaak uitermate moeilijke strijd van BUMA voor
de erkenning van het recht van de geestelijke eigendom.

Dit houdt in, dat de uit te keren bedragen niet gelijk kunnen

zijn aan de geïnde. De huidige kosten voor de perceptie en

de repartitie bij BUMA bedragen ca. 20 pCt. van de

recettes, tegen 30 pCt. in de eerste jaren na de oorlog.

Dit percentage achten wij, gezien het totaal van deze arbeid,
niet hoog.

Het lijdt geen twijfel dat in economisch opzicht de ver-
maaksmuziek het met vele lengten wint van haar ernstige

zuster. Indien het echter de klassieke componisten gegeven

mocht zijn van een hiernamaals uit de huidige ontwikkeling

op dit terrein te volgen, dan zouden zij toch wel eens een

zucht slaken als zij zien, hoe veel beter de rechten van hun

huidige kunstbroeders gewaarborgd zijn dan eens de hunne.

In één van zijn mooiste liederen, ,,Der Leiermann”, heeft

de altijd arme componist Schubert ook zijn eigen lot

biografisch geïllustreerd, bij de woorden ,,und sein kleiner

Teller bleibt ihm immer leer”. Maar toen waren er geen

auteursrechten en nog minder wist men van grammofoon-

platen…

Bij de verdeling van de BUMA-ontvangsten wordt ook

wel enigszins de eigenaardige toestand gecompenseerd,
dat in een bepaalde periode bijv. de vier Beatles uit hun

verrichtingen een totaal ander geldelijk resultaat zouden
trekken dan vier andere B’s, laat ons zeggen Bach, Beet-

hoven, Brahms en Bruckner, uit een levenslang scheppend

werk mochten genieten. Bij de bestemming van het voor

repartitie in aanmerking komende deel der ontvangsten

wôrdt een deel der inkomsten op rekening van de ver-

maaksmuziek overgeheveld naar het uit te keren totaal der

serieuze componisten. Dit geschiedt met instemming van

de andere, meer welvarende partij, hetgeen van een zekere

visie getuigt. Er is echter ook een redelijke grond. Zonder

de inventieve, stuwende en ambachtelijk sterke steun van

de serieuze muziek in de rug, hetgeen o.m. tot uiting komt

in de verfijning van menig arrangement in de vermaaks-

muziek, zou de commercieel gerichte muziek verschralen en

verarmen. In zeker opzicht kan men hier een parallel zien

met het toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek.

Ook de uitsluitend op de praktijk gerichte research heeft

ten slotte de impulsen en de vernieuwende elementen van

het zuiver fundamentele onderzoek en de universitaire

wetenschapsbeoefening nodig.

Betekenis der orkesten

I

N de praktijk van het serieuze muziekleven spelen in

Nederland de symfonie-orkesten de eerste viool.

Zij behoren tot de meest loonintensieve bedrijven, die

men zich kan denken. In de verhoudingen, zoals die hier

zijn gegroeid, brengt dat een sterke aanwas van de subsidies

mee, zowel van het rijk als van de gemeenten. Hieronder
wordt het beloop van de rijkssubsidies voor de gezamen-

lijke Nederlandse orkesten weergegeven, met die voor de

thans grootste drie orkesten afzonderlijk. De bedragen

zijn afgerond in duizendtallen. Telkens is een sprong van

tien jaar gemaakt. Over 1966 worden slechts ramingen ver-

meld.

GezamenlijkeConcert-

Residentie

Rott. Philh.
rijkssubsidies

gebouwork.

Ork.

Ork.

(x F. 1.000)
1936

170

46
25

nihil
1946

1.300

227

120

144
1956

2.250

438

333

318 1966

8.945

1.087

865

742

De gemeentelijke subsidies voor bovengenoemde drie

orkesten over dezelfde jaren zijn hieronder weergegeven,

weer afgerond op duizendtallen, met de bemerking dat een

kleine onderlinge verschuiving mogelijk is, omdat kalender-

en subsidiejaren, in verband met het seizoen, niet steeds

identiek zijn. Verder zijn de thans geldende pensioen-

bijdragen buiten beschouwing gelaten. Voor de bepaling

van de trend laten deze cijfers aan duidelijkheid echter niets

te wensen over.

Concert-
Residentie
Rott.
gebouworkest
Orkest
Philh. Orkest

(x
f. 1.000)
75
nihil
101
88
60
1936

………………..101

605

..

433 392
1946

………………….
1956

………………….
1966

……………….
.1.800
1.485 1.578

Uit het bovenstaande blijkt een verschuiving van het

zwaartepunt der subsidielasten van rijk naar gemeenten

en een toeneming van deze subsidies, die niet uit de alge-

mene loon.indexcijfers kan worden verklaard. Zou deze

ontwikkeling zich rechtlijnig aldus voortzetten, dan kunnen

omstreeks de eeuwwisseling op de klanken der Nederlandse

orkesten het rijkssubsidie en het totaal der gemeentelijke

orkestsubsidies een pas-de-deux in miljarden voordansen.

Dit is echter in de meest letterlijke zin toekomstmuziek,

te meer omdat waarschijnlijk onder de invloed van techni-

sche ontwikkelingen het laatste derde deel deze eeuw meer

veranderingen in de concertpraktijken
zal
brengen dan de

voltooide twee derden. Gezien tegen de achtergrond van het

heden illustreren deze cijfers wel, hoezeer de symfonie-

orkesten tot stedelijke statussymbolen zijn geworden en als

zodanig krijgen zij weer een betekenis in economische zin.

E.-S.B. 18-5-1966

533

Nieuw concertgebouw
te Rotterdam

T

ER gelegenheid van de opening van het nieuwe concert-

gebouw De Doelen te Rotterdam, waarin deze gemeen-

te een bedrag van f. 28 mln. zou hebben geïnvesteerd,

treedt dit element sterk naar voren. Ook buiten dat kan men

echter opmerken, hoe alle betreffende gemeenten sinds

jaren de sterke neiging tonen hun orkesten kwantitatief

en kwalitatief belangrijk op te voeren. Vooral dit laatste

is moeilijk, omdat de wet van de grote getallen ook hierbij

wegens het plotseling meer op te brengen muzikaal talent
bij een bevolking beperkingen oplegt.

Weliswaar heeft men De Doelen te Rotterdam een neven-

functie als congresgebouw toegedacht, waarachter men ook

de bedoeling kan vermoeden de te verwachten tekorten bij

de exploitatie te beperken, maar de hoofdfunctie ligt naar
de mens gesproken zeker voorlopig in de muzikale sfeer.

Bij de opening van de Rotterdamse Schouwburg heeft

Prof. Dr. N. J. Polak in ,,E.-S.B.” van 8 januari 1947 een

opmerkelijke beschouwing aan deze gebeurtenis gewijd

onder de titel ,,Rotterdam heeft weer een schouwburg”
1).

Daarin heeft hij de betekenis van zo’n gebouw vooral voor

de binnenstadfunctie uiteengezet, met het accent op zijn

aantrekkingskracht voor cultuurdragers en cultuurtrekkers,

waaronder hij ambtenaren, leraren en rechters als voor-

beelden noemde. Met name ambtenaren scheen hij een

aantrekkelijke vangst voor het nieuwe culturele lokaas te

achten. Dat was dan in 1947. Toch is deze lijn, met de door

de tijd afgedwongen correcties, verder doorgetrokken. Over-

al weet men nu, dat men niet een geestelijke elite kan aan-

trekken, als deze geen adequaat cultureel klimaat aantreft,

en dat welvaart zonder welzijn, zoals mede een cultuurleven

dat verschaft, geen zin heeft. Met het oog daarop hebben

Brabant en Twente zich orkesten verworven, Enschede

bovendien een opera, en dit alles ook om hoogleraren,

ingenieurs en wetenschappelijke ambtenaren aan technische

hogescholen een gepast cultureel tegenspel of zo men wil

inspirerende voedingsbodem te bieden. Leraren staan

nog hoog genoteerd, doch ambtenaren en rechters moeten

het nu tegen fysici, chemici, economisten en een stoet nieuwe

functionarissen afleggen. Rotterdam zal een concertgebouw

als complement van zijn universiteit, waaraan het zo hard

werkt, te meer op prijs stellen.

Wat de concertzaal-functie betreft staat men voor het wel

onloochenbare feit, dat het concertleven in wezen op een

zeer smalle basis rust. Betrekkelijk is dit publiek zeer be-

perkt. Daarbij treedt de zeer sterk toenemende discrepantie

tussen de recettes der concerten, ofwel de offers die het

muzieklievende publiek zich getroost, en die van de gemeen-

schap naar voren. Het zal menigeen bevreemden, dat blij-

kens de door het Centraal Bureau voor. de Statistiek ge-

publiceerde jaarcijfers het totale in Nederland aan con-

certen, recitals, kooruitvoeringen met orkestbegeleiding,

inclusief de produktie van onze nationale industrie der

Matthus-Passionen, bestede bedrag over 1964 slechts

f. 4,2 mln, bedroeg. Aan juke-boxen geeft men veel meer

uit! Volgens de Rotterdamse gemeentelijke gegevens werd

1)
Als afzondelijke uitgave verschenen bij Ad. Donker te
Rotterdam.

aan dergelijke concerten over 1965 te Rotterdam nauwelijks

f. 131.000 besteed. Nu
zijn
deze
cijfers
te Rotterdam bij-

zonder laag, zoals ook
blijkt
uit de beschouwing van Drs.

Chr. Fransen: ,,Cijferkunst met
kunstcijfers”,
in het tweede

kwartaal der Statistische Mededelingen der gemeente Rot-

terdam over 1963. Daarin komt bovendien een dalende

tendens
bij
het concertbezoek tot uiting. Op de basis van

1951 = 100 was het bezoek in 1962 gedaald tot 54,1 of

anders gezegd: tegen 234.500 bezoekers aan concerten,

recitals enz. in 1951 stonden er te Rotterdam 126.800 in

1962. In Den Haag en te Amsterdam liggen deze cijfers

aanzienlijk hoger, hetgeen Drs. Fransen mede aan het ver-

schil in centrumfunctie toeschrijft. Volgens hem kan de

invloed van de televisie hierbij niet relevant zijn, omdat de

dalende trend zich openbaarde voordat deze, gezien het

beperkte aantal toestellen, een
belangrijke
uitwerking kon

hebben.

Extra mogelijkheden te Rotterdam?

E

R bestaat een zo belangrijk verschil in concertbezoek

tussen Rotterdam, Den Haag en Amsterdam, dat men
slechts een extra potentiële markt in de Maasstad zou

kunnen vermoeden. Immers, uit de cijfers van Drs. Fransen
blijkt, dat over de jaren 1960, 1961 en 1962 het gemiddelde

totaal bezoek aan concerten en recitals per 1.000 inwoners

van 15 jaar en ouder te Rotterdam, ‘s-Gravenhage en

Amsterdam is te berekenen op resp. 201,1, 507,1, en 667,3.

Tot de preludia ter opening van het nieuwe concertgebouw

behoorde dan ook een royaal opgezet onderzoek naar de

verlangens van het Rotterdamse concertpubliek. Het doel

is duidelijk: een zodanige toeneming van dit publiek, dat

er een redelijke verhouding ontstaat tussen de plotseling
vergrote zaalcapaciteit en de bezetting. Dit geldt ook ter

voorkoming van zeer grote tekorten. De kans is zeer gering,

dat een cultureel gebouw, waarvan alleen de rentelast bij

de huidige tarieven meer dan f. 30.000 per week bedraagt,

een goudmijn wordt, doch wel zal men trachten de rode

cijfers zo laag mogelijk te houden. Met dit onderzoek

,,Muze aan de Maas”, waarvan het de bedoeling zal zijn de

verkregen gegevens in de programmabouw te verwerken

(waarvoor anders zou men het instellen?) betreedt men een

even ongewoon als moeilijk en doolhofachtig terrein.

Het gaat hier niet om een ,,u vraagt, wij draaien”-politiek.

Een dergelijke enquête leidt in zeer verschillende richtingen

en onherroepelijk zal men stuiten op één van die oude

strijdvragen, waarover tot in het oneindige is en zal worden
gedebatteerd en geschreven, die van de ,,moderne” muziek.

Hoe eigenaardig deze materie ligt, kan blijken uit enkele

ervaringen der grammofoonplatenindustrie. Ten slotte

gaat het hier ook om ,,opvoeding”. Uit de jaarverslagen van
Philips hebben wij gelicht, hoe dit concern een tactiek heeft

beproefd, die beoogde via populair-klassieke uitgaven

bredere kringen te brengen tot het genieten van klassieke en

meer geestelijke inspanning eisende muziek. Dit klinkt zeer

plausibel. Gaat men echter te rade
bij
detaillisten, die
in
de

platen.handel zijn vergrijsd, dan ontmoet men te dien op-

zichte sterke twijfel. Met de grootste klem beweren zij dat

ook het ,,klassiek” georiënteerde grammofoonpubliek

sinds een halve eeuw en langer in hoofdzaak vasthoudt aan
een betrekkelijk beperkt repertoire, bestaande uit een reeks

(1. M.)

Met één aandeel
VEREEKIGD BEZIT VAN

534

symfonieën, piano- en vioolconcerten, met enkele buiten-

beentjes als Mozarts Kleine Nachtmusik, en dat aan deze

boei, die weliswaar door telkens nieuwe uitvoeringen en

opnamen wordt opgeschilderd, eigenlijk de hele ,,klassieke

catalogus” ligt vastgemeerd. Ook de platenindustrie zelf

steekt niet onder stoelen of banken, dat het risico van

opnamen buiten het ijzeren repertoire zeer groot is en de

winstkans gering, gezien ook de hoge gages voor solisten

en orkesten, plus een menigte bijkomende kosten, waaronder

die van de hoes. Wat bovendien het moderne repertoire

betreft, waarbij het niet eens altijd gaat om experimentele of

extravagant aandoende scheppingen, ziet men dat de

industrie zich wel aan deze opnamen waagt, zelfs in uit-

gebreide en bijzonder fraai uitgegeven series, doch de

platenhandelaar verzekert daarover zeer beslist, dat de

verkoop daarvan miniem of nihil is, hoeveel de ganse

grammofoonkritiek daarover dan mag schrijven. Van een

der grootste internationalelbuitenlandse maatschappijen
weten wij, dat van een moderne serie, die voor artistiek

vlagvertoon was uitgebracht, zo goed als niets is verkocht,
zodat deze platen aan allerlei instellingen van muzikale en

musicologische aard moesten worden weggegeven, om ze

kwijt te raken.

Het is
moeilijk
uit te maken of deze ervaringen van de

markt der ingeblikte muziek regelrecht zijn te transponeren

op die van de levende, doch wel laten zij vermoeden, dat de

doelmatige hantering van de door deze brede enquête ver-

kregen gegevens niet eenvoudig zal zijn Ongetwijfeld gaat

het hier om een interessant experiment, een muzikaal markt-

onderzoek, tevens sterk verwant aan een motievenonder-

zoek, en het zal de moeite waard zijn te volgen, of en in
hoeverre de resultaten daarvan zich zullen aftekenen, te

meer omdat een positief resultaat zal moeten neerkomen

op het geheel ombuigen van een stedelijke tendens, en dat

tegen de landelijke achtergrond van een dalend concert-
bezoek. Wel moeten wij opmerken, dat de lezing van de

samenvatting van ,,Muze aan de Maas” ons meer stof tot

nieuwe vragendan conclusies heeft opgeleverd.

Andere aspecten

D

E opening van de nieuwe concertzaal te Rotterdam

vestigt onwillekeurig de aandacht op het concertleven

alseconomisch verschijnsel; het is voor de cultuur

zeker representatief, doch er zijn nog tal van andere

aspecten, waaronder men de muziek als een industrie,

handel en dienstverlening bevorderende kracht kan zien.

Enkele daarvan willen wij aanstippen.

In de eerste plaats bestaat er een zeer uitgebreide muziek-

beoefening door dilettanten, van koren tot accordeon-

verenigingën, die over een breed front fabrieken van muziek-

instrumenten, kleine concertzalen, alsmede een leidende laag

van beroepsmusici een bestaan verschaft. Zeker wat de
muziekinstrumenten betreft brengt de huidige welvaart

ongedachte impulsen in de verkopen. In het jaar 1936 was
de totale invoer van piano’s in ons land te stellen op onge-

veer 1.400 stuks, met een omzet van nog geen miljoen gul-

den. Er bestond geen eigen industrie. Vandaag wordt de

verkoop van piano’s op 6.000 â 7.000 stuks per jaar ge-

schat, met dit verschil, dat een groot deel daarvan in Neder-

IJr

éfI.
Z INTERNATIONAAL
BOL 1 J N
1
ADVERTENTIE BUREAU

;:?•.

land wordt gemaakt. Bovendien voert de Nederlandse

pianofabriek Rippen per jaar duizenden instrumenten uit,

afgezien nog van de activiteit van de dochteronderneming

in Ierland. Verder blijkt dat de elektronica niet ophoudt

bij het terrein van de passieve muziekbeoefening, doch heeft

geleid tot de vervaardiging van een assortiment in elek-

tronische orgels. De omzet van deze instrumenten, die van

vrij eenvoudige tot kostbare uitvoeringen in ons land, ook

van eigen oorsprong, in de handel worden gebracht, wordt

thans op enige tienduizenden per jaar geschat. Ook in een

typisch jeugdinstrument als de elektrische gitaar gaan thans

ongedachte hoevèelheden om. Dit alles brengt nu omzetten

van vele tientallen miljoenen guldens teweeg.

Een arbeidsintensieve sector onder het teken der muze

vormt het muziekonderwijs, dat nu echter ook voor een

belangrijk deel op de wiekslag van de subsidies drijft. In

de daarmee verweven grafische industrie, die leeft van blad-

muziek, serieuze muziek, leerboeken en boeken over mu-

ziek, heeft Nederland geen bijzondere betekenis. Het zijn

eerder de zuiver industriële sectoren, en dan bij voorkeur

de elektronische, waarin ons land zich op bijzondere wijze

heeft ontwikkeld, meteen omzet die te onzent in honderden

miljoenen loopt, maar dan een, die meer is toegespitst op

gebruiksvoorwerpen dan op het genieten va
~
p levende

muziek.

Van oudsher is de musicus een trekkend mens geweest.

Altijd heeft de muziek de reisindustrie bevorderd en ge-

bruikt, door tournees van orkesten, het reizen en trekken van

solisten, en door muziekfeesten als te Bayreuth en Salzburg,

met een voortdurende verplaatsing van het al dan niet door

snobisme gedi’even publiek. Dat het concert in veel gemeen-

schappen
bij
uitstek de gelegenheid is, waar men niet alleen

komt om te luisteren maar ook om te zien en gezien te

worden, heeft gevolgen voor de kledingindustrie van laag

tot hoog en voor haar kosmetische zusteren. in dat opzicht

heeft de muziek heel oude papieren en hoezeer dat het geval

is, hebben wij in het begin yan onze loopbaan ervaren. Een

van onze allereerste opdrachten bracht ons in aanraking

met een gerenonimeerd dameskapper, toentertijd nog een

vrij zeldzame verschijning, die ter gelegenheid van een

hoge verjaardag moest worden geïnterviewd. Zeker, de man

liet er geen twijfel aan bestaan, dat hij in zijn actieve jaren

een zeer druk leven had geleid, en die tijd ligt nu tamelijk
ver terug. In dat bestaan kende hij echter telkenjare enige

hoogst enerverende topdagen. Dan reed hij per koetsje van

‘s morgens zeer vroeg tot zo laat mogelijk in de vooravond

van de ene Rotterdamse notabelenwoning naar de andere.

En dat was voor de destijds befaamde avonden van de

Concertvereniging ,,Eruditio Musica”!

Rotterdam.

L.
OTT.

(t. M.)

: aaridee1houder in ca. 2ÖO ondernemingen

1894
..

E.-S.B. 18-5-1966
535

Enige recente ontwikkelingen

op de geidmarkt en van het bankwezen

in de Verenigde Staten

G

EDURENDE de afgelopen vijf jaar hebben zich op

de Amerikaanse geldmarkt en in het Amerikaanse

bankwezen veranderingen voorgedaan, die men

revolutionair kan noemen. ,,Textbooks are going to have

to be rewritten, and the banking fraternity, the regulatory

authorities, and the policy-makers are going to have to

feed all these new factors into their brains and their com-

puters”
1).
Sinds deze woorden door een lid van de Federal

Reserve Board werden gesproken, heeft de ontwikkeling

zich in versterkte mate voortgezet.

De ontwikkeling op de geidmarkt en die van het bank-

wezen hangen ten nauwste samen, aangezien
zij
in hoofd-

zaak hierop neerkomen, dat de banken twee – verwante –

nieuwe geldmarktinstrumenten hebben geschapen, welke

dienen om meer geld aan te trekken. Het eerste, en tot

dusver belangrijkste, nieuwe geidmarktinstrument is het

depositocertificaat
(certificate of deposit,
afgekort: C.D.).

De handelsbanken aanvaarden termijndeposito’s van

90 dagen en langer tegen afgifte van verhandelbare certifi-

caten, C.D.’s.

Deze werkzaamheid is na 1960 tot ontwikkeling gekomen.

Aanvankelijk werden C.D.’s afgegeven (verkocht) voor

grote bedragen (bijv. $100.000) en werd daarop eén be-

scheiden rente (1 pCt.) vergoed, zulks overeenstemmende
met de marktomstandigheden. Thans worden reeds C.D.’s

afgegeven van $ 1.000 en $
2.500,
terwijl de rente voor

90 dagen løpend papier reeds is opgelopen tot 44 pCt.

Het totale bedrag der uitstaande C.D.’s heeft de $ 13 mrd.

reeds overschreden en daarmede zijn zij het, op de schat-

kistwissel na,
belangrijkste
geldmarktinstrument geworden.

De C.D.’s worden vooral geplaatst bij grote ondernemin-

gen, staten (States), lagere overheden en andere instellin-

gen, die in de C.D.’s een beter renderende belegging op

korte termijn vinden dan in schatkistpapier. Wegens hun

verhandelbaarheid is de liquiditeit even groot.

Als gevolg van de C.D.’s hebben de termijndeposito’s

bij de Amerikaanse banken thans dezelfde hoogte bereikt

als de direct opvraagbare deposito’s. Dit is een opmerkelijke

ontwikkeling in het Amerikaanse handelsbankwezen.

Wellicht zou de ontwikkeling anders zijn geweest indien

het betalen van rente op direct opvraagbare deposito’s

in de Verenigde Staten zou zijn toegelaten. Zoals bekend

is dit laatste in de Banking Act van 1933 verboden. De

reden daarvoor was dat men wilde voorkomen dat de

banken wegens het betalen van creditrente gedwongen

zouden worden om hogere rentevergoedingen voor hun

uitzettingen te bedingen en daardoor teveel risico’s zouden

aanvaarden. Helaas moet geconstateerd worden dat door
de hoge rentevergoedingen op C.D.’s thans hetzelfde ge-

vaar actueel is geworden.

Deze agressieve jacht op depositogelden heeft verschil-

lende oorzaken. De
belangrijkste
is wel het gevoel van de

banken dat zij in het verleden te passief hebben toegezien

hoe spaarbanken en andere financiële instellingen hoe

langer hoe meer kortlopende middelen, tot zich trokken.

Wij wijzen er in dit verband nog op dat speciaal de Govern-

ment Securities Dealers (handelaars in schatkistpapier die

536

steeds bereid zijn dit papier tegen door hen gepubliceerde

tarieven te kopen en te verkopen) reeds meer dan 10 jaar

geleden zeer actief en zelfs agressief, om de Amerikaanse
terminologie te gebruiken, optraden om gelden van buiten

de banken en vooral van buiten New York aan te trekken

om hun ,,posities” in schatkistpapier te financieren. De

dealers
stroopten als het ware het hele land af op zoek

naar tijdelijke middelen en wel tegen ietwat lagere rente-

vergoedingen dan die welke zij betaalden aan hun oor-

spronkelijke geldgevers, de
money market banks.
Deze

rente was reeds toen boven het disconto voor schatkist-

promessen gestegen. –

Aangezien de dealers grote ondernemingen en de

thesaurieën van staten en plaatselijke overheden gewoonlijk

voorzagen van het door deze instanties gewenste schat-

kistpapier, gingen
zij
ertoe over om van hun cliënten te

lenen (bijv. door
repurchase agreements)
tegen dezelfde

rente als die welke voor schatkistpapier gold. Voor deze

cliënten is dit aantrekkelijk, omdat zij hun geld, zonder

koersrisico, kunnen uitzetten voor precies zoveel dagen

als zij het kunnen missen. In 1956 schreef Roosa
2)
nog:

,,However whether the banks can, or should, effectively

compete with the dealers in attracting Federal Funds from

non-bank sources is indeed a question”. Wel, de banken

hebben het antwoord gegeven, zij het op een andere wijze

dan waaraan toen werd gedacht.

Een andere oorzaak is de verhoging van de maximum
rente die de banken thans voor termijndeposito’s mogen

betalen. Dit maximum is geleidelijk verhoogd en bedraagt

thans
54
pCt. voor deposito’s met een termijn van 30

dagen. Deze verhoging hangt samen met de algemene

rentestijging die de Verenigde Staten in de afgelopen jaren

hebben beleefd. Gedeeltelijk is dit weer een gevolg van een

wijziging in de rentepolitiek van de overheid, die tot doel

heeft de afvloeiing van kortlopende middelen naar het

buitenland te voorkomen, en gedeeltelijk van de sterk toe-

genomen vraag naar krediet door het bedrijfsleven. In-
tussen is het bankkrediet ook duurder geworden, zij het

dat de verhoging later op gang kwam en voor onze be-

grippen bescheiden is. De commercial bank prime ban rate

is tot
5 â
54 pCt. gestegen, de hoogste stand sedert 1930.

Dat deze hevige strijd om fondsen aan te trekken niet

zonder gevaar is, blijkt reeds uit het feit dat enige financiële

instellingen hun deuren moesten sluiten. Vooral kleine

banken zien hun deposito’s weggezogen door de grotere.

Van officiële zijde wordt de ontwikkeling ook niet zonder

zorg gadegeslagen. Op het gevaar van een te sterke krediet-
expansie wordt minder gewezen, zulks in overeenstemming

met de politiek van groeibevordering. Wanneer de banken

deposito’s van elkaar wegtrekken, is de mogelijkheid van

kredietexpansie niet zo groot. Belangrijk wordt deze echter

1
)Aldus J. L. Robertson, Member of the Board of Governors
of the Federal Reserve System, in een rede te Columbus (Ohio)
op 12 februari
1965.
2)
Robert V. Roosa: ,,Federal Reserve Operations in the
Money and Government Securities Markets”,
The Federa
Reserve Bank of New York, 1956, blz. 51.

wanneer gelden door de banken worden aangetrokken, die

tot dusver toevloeiden aan niet-geldscheppende instellingen.

De kredietverlening kan dan toenemen met een veelvoud

van de nieuwe deposito’s. Weliswaar gelden ook voor de

nieuwe deposito’s dekkingspercentages, maar daar het hier
gaat om termijndeposito’s, zijn deze percentages zeer laag.

N

OG meer mogelijkheden biedt het andere nieuwe

geidmarktinstrument,
de
unsecured short-term no te.
Deze
notes
zijn eenvoudig schuidbekentenissen met

een korte looptijd, die de banken verkopen en die ook

verhandelbaar zijn. Het verschil met de C.D.’s is dat de

verkregen gelden ,,geleende gelden” zijn en geen deposito’s.

Voor deze middelen gelden dus ook geen reservevoor-

schriften, terwijl de rentevergoeding ook niet begrensd is

door een maximum (ingevolge de befaamde Regulation Q).

De algemene krapte op de geldmarkt blijkt ook wel uit

het feit dat thans de rente voor Federal Funds (tegoeden

bij de Federal Reserve Banks) reeds is gestegen boven

het officiële discontQ. Leningen in Federal Funds zijn te
vergelijken met (de in de Verenigde Staten niet meer be-

staande) caligeld-leningen. Er zijn gevallen bekend bij de

Boekbesprekingen

Federal Reserve Board waar Federal Funds gebruikt

worden voor de financiering van langlopende en niet al te

liquide investeringen.

Bovenstaande ontwikkelingen hebben stemmen, ook

officiële, doen opgaan voor een algehele herziening van de

bankwetgeving. Men denkt daarbij wel aan de conclusie

van
de
Royal Commission on Banking and Finance
in

Canada. In deze commissie wenste men alle financiële

instellingen, die geld op korte termijn van het

publiek

aantrekken, aan dezelfde voorschriften van minimum kas-

reserves, rentepercentages, controle enz., te onderwerpen.

Eenvoudig zal zo’n regeling niet zijn; het is zelfs de vraag

of men de opgeroepen problemen door wetgeving kan op-

lossen. De kleine banken wensen bescherming tegen de

grote en de handelsban ken wensen beschermd te worden

tegen het wegtrekken van hun deposito’s door spaar-

banken en soortgelijke instellingen. Het belangrijkste is

echter dat het publiek, dat geen stem kan laten horen,

beschermd wordt tegen deconfitures. Ten slotte wensen

ook de monetaire overheden hun greep op de banken niet

te verliezen.

Maarn.
Prof. Dr. H. W. J. wIJNHOLD5.

Drs. 1. van der Zijpp: Financiële

aspecten van verkoop en produktie.

H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden

1965, 118 blz., f. 8,50.

D

IT boekje is geschreven voor de

praktijkman. Het behandelt de

planning van verkoop en produk-

tie zowel op korte als op lange termijn.

Dat de schrijver een zo omvangrijk

onderwerp in een zo kort bestek heeft

willen behandelen – stellig ten gerieve

van de categorie lezers waarop hij zich

richt – heeft tot gevolg dat de meeste

aspecten van zijn onderwerp slechts

globaal worden besproken. Niettemin

is hij er veelal in geslaagd de problemen

van de planning duidelijk in het licht

te stellen; van reeds min of meer oude

waarheden geeft hij soms een ver-

helderend nieuwe voorstelling.

Enkele minder gelukkige formule-

ringen ontbreken intussen evenmin: is
er bijv. een kostenfactor ,,afschrijving

op de grond” (als vestigingsplaats)

(blz. 31); had blz. 32 niet beter van

,,voorzieningen” dan van ,,reserverin-
gen” kunnen spreken; waarom heet op

blz. 37 ,,normale capaciteit” wat op

blz. 33 ,,normale prestatie” wordt ge-

noemd? Sluit voorts het voorbeeld van

blz. 47 (progressief variabele kosten)

wel goed aan bij blz. 34 waar de ,,con-

stantheid” van de variabele kosten per

eenheid wordt gesteld; is dit laatste in

het algemeen wel houdbaar gezien de

resultaten van het statistisch kosten-

onderzoek?

Verscheidene zaken worden voorts

zo beknopt behandeld – zie bijv.

hoofdstuk T § 3 – dat het mogelijk is,

dat de reeds ingewijde deze gedeelten

als overbodig en de nog niet ingewijde

ze als al te bondig zal ervaren.

H

ET nieuwe boekje van Van der

Zijpp houdt intussen meer in dan

alleen maar een populair exposé

van bekende planningvraagstukken en
-methodieken. Het bevat namelijk ook

een pleidooi voor het gebruik van de
integrale kostprijs als hulpmiddel bij

de planning van verkoop en produktie.

Vooral hierdoor vormt het ook voor

de niet-practicus interessante lectuur.

Bepaald gemakkelijk heeft de lezer het

met dit belangrijke onderdeel van het

werk overigens niet. Op drie plaatsen –

en wel op blz. 37 e.v.,
55
e.v. en 109

e.v. – en daardoor als het ware in drie

etappes wordt namelijk door de schrij-

ver het probleem opgediend. De be-

handelingswijze is soms zo geserreerd

dat men de wens voelt opkomen – zo

is het althans ons vergaan – ook nog

eens in vierde instantie iets van de

schrijver te vernemen. Het is een ge-

lukkige omstandigheid dat aan die wens

intussen reeds is voldaan: in het num-

mer van 2 maart van dit blad heeft

Van der Zijpp een artikel gepubliceerd

over de schakel tussen kostprijs- en

rentabiliteitsberekening, waarin op

enkele vragen die de lezing van zijn

boekje doet rijzen, nader wordt inge-

gaan.

De desbetreffende gedeelten van het

boekje houden in het kort het volgende

in: bij de verkoopplannïng prevaleren

vrijwel altijd marktopbouw en winst op

lange termijn als beslissingscriteria

boven de winst op korte termijn. Want
doorgaans zal de onderneming zich op

de duur alleen kunnen handhaven wan-

neer zij een vaste marktpositie op-

bouwt. Voor de beoordeling van de

winstgevendheid op lange termijn van

een bepaalde afzetmarkt en van de

daarmede verband houdende investe-

ringen geldt bij wijze van vuistregel als

maatstaf het produkt van de geraamde
afzet over circa vijf jaar en de huidige

(eventueel gecorrigeerde) winstmarge.

Deze marge is het verschil tussen op-

brengst en totale kosten per eenheid

produkt. De huidige winstmarge wordt

gecorrigeerd indien naar verwachting

de latere opbrengstprjs zal afwijken

van de thans geldende. Deze vuistregel

(1. M.)

E.-S.B.
18-5-1966
537

wordt aanbevolen omdat het in de

praktijk onmogelijk is, voor elke ver

koopbeslissing een volledige rende

mentsberekening te maken.

Hieruit blijkt dat
bij
Van der Zijpp

de huidige
kostprijs
wordt gehanteerd
voor het nemen van beslissingen over
de richting van de verkoop. Hij moti-

veert dit door er op te wijzen dat in

deze kostprijs een zekere (minimaal

vereiste) interest over het geïnvesteerde

vermogen is opgenomen en dat daar

door de vergelijking per verkoop-

richting van de’ kostprijs met de bereik-

bare verkoopprijs de aantrekkelijkheid

der verschillende mogelijke verkoop-

richtingen aangeeft.

H

ET is ons niet geheel duidelijk ge-

worden, welke voordelen deze

,,kostprjsmethode” (naamgeving

van ons) zou hebben boven bijv. de

eenvoudige en in de praktijk veelvuldig

toegepaste methode van het gemiddelde

netto rendement (rendementsmethode).

Van der Zijpps vuistregel lijkt hierop

neer te komen dat men bij een keuze

uit twee verkooprichtingen de totale

netto winst (over circa vijf jaar) in elk

dezer richtingen de doorslag laat geven.

Maar dit doet de rendementsmethode

in feite ook, echter terecht niet zonder

meer maar pas ‘nadat deze winsten zijn

gerelateerd aan het voor elke richting

vereiste investeringsbedrag.

Voor de raming van deze winsten

gaat Van der Zijpp uit van de huidige

winstmarge, welke echter correctie kan

behoeven doordat de opbrengstprijs

kan stijgen of dalen. De door ons be-

doelde rendementsmethode moet op

dezelfde wijze de (gemiddeld) te ver-

wachten opbrengsten schatten. Het ver-

schil ten aanzien van de wiristschatting

is dus gelegen aan de kostenzijde: de

rendementsmethode vereist een schat-

ting van de (gemiddelde) toekomstige

complementaire kosten (waaraan dan

een bedrag voor afschrjving wordt toe-

investering
gevoegd ter grootte van
),
– levensduur

terwijl de ,,kostprjsmethode” zonder

meer de huidige kostprijs extrapoleert.

Dit laatste mag erg eenvbudig lijken,

het voordeel daarvan lijkt ons voor vele

gevallen twijfelachtig, daar de produk-
tiekosten door nieuwe investeringen in

belangrijke mate kunnen veranderen.

Op dit punt wordt in het boekje nauwe-

lijks ingegaan. Dat de schrijver er toch

bepaald wel oog voor heeft blijkt uit

zijn. reeds genoemde ,,E.-S.B.”-artikel.

Daaruit wordt namelijk duidelijk dat

hij de huidige kostprijs pas bruikbaar

acht als hulpmiddel voor de lange-

termijnplanning, als de berekening

daarvan wordt gebaseerd op de vol-

gende twee ,,principes”:

,,De
afschrijvingen
moeten
zijn
berekend op basis van de vervangings-
waarden der installaties, waarbij wordt

uitgegaan van de huidige aankoopprjs

van nieuwe produktiemiddelen, die een-

zelfde functie vervullen als de be-

staande. (Hierbij moet men in beginsel

een correctie aanbrengen voor mo-

gelijke verschillen tussen de capaciteit

van de bestaande apparatuur en de

optimale capaciteit van de thans in de

handel zijnde installaties
…..
).
Bij de kostprijsberekening dient

men de interest op het totale vermogen

als kostenfactor in rekening te

brengen”.

Als interestvoet wordt door hem ge-

nomen het minimaal vereiste rende-
ment, vermeerderd met de vennoot-

schapsbelasting erover
1).

Wanneer men de kostprijs van het

bestaande bedrijf echter eerst aldus

moet gaan fatsoeneren en modelleren –

waarbij men o.a. voor het netelige

vraagstuk van de niet-identieke ver-

vanging een oplossing moet vinden en

ook de daarbij mogelijke veranderingen

in de complementaire kosten in aan-

merking moet nemen – rijst de vraag

wat nu nog van het voordeel van de

eenvoud der ,,kostprjsmethode” over-

blijft. Men haalt zich o.i. bij toepassing

van de rendementsmethode in vele ge-

vallen heel wat minder moeilijkheden

op de hals. Wij willen allerminst in

twijfel trekken dat de ,,kostprijs-

1)
In zijn boekje wordt de vennoot-
schapsbelasting
bij
de kostprijsberekening
nog buiten beschouwing gelaten.

H

ET vereist moed om een modieus

maar gecompliceerd onderwerp

als het commerciële beleid van de
onderneming tot studieterrein te kiezen.

Wanneer het resultaat van die studie

bovendien een duidelijke poging ver

raadt tot vernieuwing van het we-

tenschappelijk denken, kan men de

schrijver niet anders dan met de

grootste welwillendheid tegemoet tre-

den.

Zoals vaker het geval bij dissertaties

– het onderhavige boek diende als

proefschrift aan de Katholieke Econo-

mische Hogeschool te Tilburg – heeft

de lezer moeite te ontdekken vanuit wel-

ke casuspositie, langs welke weg en naar

welk doel de auteur hem wil leiden. Het

verdient dan ook aanbeveling dit

wig
‘an
U
(1 lae
l

aa

)
sJl
e
met ee Sp

Algemene

Bank Nederland
(Nederlandsche Handel-Maatschappij
– De Twèntsche Bank)

methode” in een aantal situaties haar

bruikbaarheid heeft bewezen – Van

der Zijpp
schrijft
op grond van prak-

tische ervaringen – maar de algemene

aanbeveling die hij ervan geeft lijkt ons

niet zonder risico. Deze bedenking

wordt slechts ten dele weggenomen

door het voorbehoud dat hij maakt,

namelijk dat de kostprijs slechts een

kengetal en zijn methode slechts een

vuistregel is.

Daar moet nog aan worden toege-
voegd dat de ,,kostprjsmethode” (en

ook de bovengenoemde rendements-

methode) slechts betrouwbare uit-

komsten geven wanneer de opbrengst

en de kosten van de investering tijdens

de
looptijd
van het project geen be-

langrijke fluctuaties vertonen. Terecht

noemt Van der Zijpp deze categorie

van beperkingen in zijn’ boekje ook.

Dat aan deze ,,theoretische onvol-

maaktheden” in de
praktijk
z.i. ,,niet

al te zwaar behoeft te worden getild”

zal veelal wel juist zijn. Maar dat dit

voor de praktijk in het algemeen geldt,

lijkt ons een generalisatie welke wij niet

voor onze rekening zouden willen

nemen.

Zeist.

R. SLOT.

boek te lezen als een detectiveroman,

d.w.z. eerst te zien hoe het afloopt.

De uitstekende samenvatting achterin

zet een ieder op het goede spoor

(waarbij moet worden opgemerkt dat

één samenvatting in het Nederlands

vermoedelijk de voorkeur had verdiend

boven drie samenvattingen in vreemde

talen).

De teneur van het werk is deze: de

beoefenaars van de theoretische eco-

nomie hebben zich te lange tijd bezig

gehouden met het maximum-winst-

beginsel als enig motief en de ver-

koopprijs als enig instrument van het

individuele ondernemersbeleid ter ver-

koopzijde. Nu zij gaandeweg hebben

begrepen, dat het maximum-winst-

beginsel moet worden aangevuld met

Dr. S. W.
M. Kuypers: Marktstrategie.
Verkoopinstrumenten en marktpositie

van de producent van consumptiegoederen. Met een voorwoord , van

L. L. G. D. Meertens. Universitaire Pers Rotterdam,
1965, 154
blz., f. 19,50.

538

nevendoeleinden en ingeperkt door

randvoorwaarden, en dat behalve de

prijs de ondernemer méér middelen ten

dienste staan, dreigt een nieuwe mis-

vatting veld te winnen. Dat is de idee,

dat elk instrument van de ,,marketing

mix” op een eenduidige en directe wijze

kan worden gekoppeld aan het ondei-

nemingsdoel – hoe dit ook wordt ge-

definieerd. Dergelijke relaties laten

zich echter niet zonder meer afleiden,

aldus Kuypers.

Allereerst wordt de effectiviteit van

een instrument in de zin van een

bijdrage aan winst of afzetkwantum

bepaald door de specifieke
markt-
positie
welke de onderneming op dat
moment inneemt, maar ook door een

aantal externe factoren zoals verande-

rende levensgewoonten en inkomens,

concurrerende activiteiten e.d. De in-

gewikkelde vraag- en aanbodstructuur

maakt een rechtstreekse rendements-

beoordeling meestal onmogelijk.

In de tweede plaats dient men zich te

realiseren dat afzet slechts kan wor-

den bereikt dank zij koopbeslissingen

aan de kant van de consument. Elke

koopbeslissing kan men zien als uit-

vloeisel van een koopproces, dat begint
met verkrjgbaarheid en bekendheid van

het produkt, en dat als volgende stap-

pen heeft ,,consumentenwaardering” en

,,consunientensurplus”. Onder dit laat-

ste moet worden verstaan het verschil

tussen de verkoopprijs en de in geld

uitgedrukte waardering van de consu-

ment, bijv. gemeten als de hoogste prijs

die de consument voor dit produkt

(merk) zou willen betalen. Aangezien
nu de verschillende instrumenten van

de ,,marketing mix” hun invloed plegen

uit te oefenen in specifieke stadia van
dit koopproces, dient elk marktstrate-

gisch plan te worden gebaseerd op

een analyse van de marktpositie van

de onderneming volgens deze zelfde

kenmerkende stadia. Een
kooponder-
zoek
kan de ondernemer wijzen op de

mogelijke leemten in de. begeleiding

van de consument in diens koopproces,

en tevens richtlijnen bieden t.a.v.

de keuze van het instrument dat het

meest geschikt is om dergelijke lacunes

in de marktpositie te verhelpen.

De hierboven
Vrij
weergegeven ge-

dachtengang van de auteur is realistisch

en voor ons land ook betrekkelijk nieuw

te noemen. Helaas maakt de schrijver

het de lezer bij de uitwerking van zijn

ideeën niet bepaald gemakkelijk.

In de eerste plaats introduceert hij

een onnodig aantal cryptische be-

grippen als ,,greep op de consument”,

de eerder – genoemde ,,consumenten-

waardering” en ,,consumentensurplus”,

,,belnvloedingswaarde” e.d. De fase

,,bekendheid met het produkt” wordt

voorts omgetoverd tot ,,opname in de

bestedingsvergeljking”. Het doel van de

onderneming is het versterken van de

,,machtspositie” van de onderneming,

zonder dat enige definitie van die

machtspositie wordt gegeven. Een en

ander is een mengeling van in de prak-

tijk gangbare clichés en een moderne

versie van de nutstheorie, waarmee

praktijk noch theorie gelukkig kan zijn.

In de tweede plaats wemelt het in

dit boek van schema’s en tabellen, die

hetzij onnodig ingewikkeld, hetzij rond-

uit triviaal zijn. De zucht tot illustratie

leidt eveneens tot gebruik van wiskundi-

ge formules die onvoldoende worden

toegelicht (blz. 8, 9, 49, 93). Eén formule

(blz. 9) bevat een niet gemotiveerde ver

eenvoudiging, die pas in een appendix

wordt rechtgezet. Voeg hierbij een

nogal springerige betoogtrant en een

aantal te beknopte citaten (c.q. weg-

gelaten verwijzingen) en het wordt de

serieuze lezer wel eens te moede.

Vanzelfsprekend kan men in het be-

stek van een 150 bladzijden geen com-

plete behandeling van alle marketing-

instrumenten verwachten. Met name het

hoofdstuk over de prijs is echter nogal

dunnetjes uitgevallen, terwijl in de para-

graaf over de reclame wèl uitgebreid

wordt ingegaan op een aantal wiskun-

dige modellen ter bepaling van het op-

timale budget. De produktstrategie

mondt uit in een preferentie-onderzoek,

dat onvoldoende wordt uitgewerkt. Het

meest wreekt zich de beknoptheid even-

wel in het laatste hoofdstuk, dat het

marktstrategisch plan tot onderwerp

heeft. Teveel wordt de indruk gewekt als

zou incidenteel marktonderzoek in

kwade tijden (getuige de voorbeelden)

voldoende zijn om de onderneming een

groeiende marktpositie te verzekeren.

Ondanks deze tegenwerpingen is dit

boek om de frisheid van zijn hoofd-

idee de aandacht van velen waard. De

technische uitvoering is zeer verzorgd,

zij het dat de tekst begint met een


niet te verwijderen – bladzijde

errata;

Rotterdam.

G. J. AEYELTS AVERJNK.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

INTERNATIONAL MARKETING PROGRAMME 1966

Van 31juli tot 27 augustus a.s. wordt aan de Universiteit

van Sussex (Engeland) het International Marketing Pro-

gramme 1966 gehouden. Deze marketing-cursus is een ini-

tiatief van een groep Engelse reclame- en marketing-

mensen die de cursus van het International Marketing

Institute aan de Harvard-University in de Verenigde

Staten hadden bezocht en vonden dat in Europa iets derge-

lijks moest komen. De Engelse cursus is wat gecomprimeer-

der dan de Amerikaanse en duurt vier weken.

Het begrip ,,vraag” is het uitgangspunt van de cursus.

Achtereenvolgens worden aan de orde gesteld:

• Het begrip ,,vraag”. Het begrijpen van de consument.

Speciale aandacht wordt besteed aan de verschillende fac-

toren, die het koopgedrag bepalen: koopkracht, produkt-

kwaliteit, prijs, verköopbevordering(acties) enz.

• Het schatten van de omvang van de potentiële vraag,

niet als een statische hoeveelheid maar als een doel dat kan

worden bereikt door het bewust uitbreiden van de behoeften.

E.-S.B. 18-5-1966

• De middelen waarmee deze uitbreiding wordt na-

gestreefd, zoals produktverbetering, consumentenvoor-

lichting, doelmatiger gebruik van afzetkanalen, doelmatiger

verkoop en reclame.

• De concurrentie. De acties die marketers kunnen

ondernemen om hun positie te behouden of te verbeteren.

• Marketing-strategie, waarbij marketing-problemen

worden beschouwd vanuit het overkoepelende gezichts-

punt van de onderneming als geheel: hoe kan de onder-

neming, met het oog, op dé winstgevendheid op lange ter-

mijn, haar middelen aanpassen aan de mogelijkheden die

de markt biedt?

De cursus is voor een belangrijk deel empirisch van karak-

ter en is gebasseerd op de ,,case-history”-methode. Deze

methode heeft het voordeel van het realistische. In de

behandelde praktijkgevallen vindt iedereen parallellen met

eigen ervaringen. Vergelijking met de oplossingen die

anderen voor overeenkomstige marketingproblemen hebben

gevonden is boeiend en leerzaam. De discussies die over de

539

tienta.11encases-gehouden worden stimuleren het eigen den-

ken op dit gebied.

Een onderdeel van de cursus vormen de oefeningën in

besliskunde. De moderne marketing is op een punt gekomen

waarbij het mogelijk is de bepalende factoren kwantitatief

uit te drukken en door het gebruik van simulatietechnieken

de resultaten te meten van alternatieve besluiten. De

bedoeling van deze oefeningen is dat de deelnemers aan

de cursus op deze manier hun inzicht vergroten in het samen-

spel van de verschillende marketing-factoren.

De cursus wordt gegeven door de Amerikaanse hoog-

leraren Bursk, Hagler en Leighton, die ook de leiding hebben

van de I.M.I.-cursus in Harvard. Voor nadere inlichtingen

wende men zich tot: International Marketing Programme

Ltd., 17 Hill Street, London-W.l. Inschrijving mogelijk

tot 1 juni a.s.

Geld- en kapitaalmarkt

Geldmarkt

I

N de positie van de geidmarkt komt, niettegenstaande

omvangrijke verschuivingen optreden, nauwelijks wijzi-

ging. De verschuivingen hebben betrekking op de weder

om inkrimpende bankbiljettencirculatie – in de periode

van 3 t/m 9 mei f. 254 mln. -, de toeneming van de stand

van ‘s Rijks–Kas met f. 331 mln., waarvan een versterking

van f. 18 mln, heeft plaats gehad uit hoofde van het recht-

streeks onderbrengen van schatkistpapier bij De Neder-

landsche Bank in verband met de herfinanciering van een

eertijds tot stand gekomen guldenstrekking op het I.M.F.

en ten slotte een afdracht van f. 97 mln. deviezen aan de

Centrale Bank, waarvan de guldenstegenwaarde de markt

ten goede is gekomen.

De wijziging in de deviezenpositie van De Nederlandsche

Bank wordt enerzijds beïnvloed door dollaraankopen door

de banken, de afwikkeling van vroeger afgesloten swap-

transacties en anderzijds door nieuwe swapaffaires, waarbij

dus dollars door de banken aan de Centrale Bank zijn

verkocht. De regulering van de markt vindt thans alleen

plaats door middel van interventie op de valutamarkt.

Ofschoon het tegoed van het Rijk bij De Nederlandsche

Bank in de 9 mei eindigende week is vergroot, is te voor-

zien dat in verband met de sterke seizoenbeweging in de

Rijksfinanciën de druk zal toenemen. De Agent van het

Ministerie van Financiën heeft de condities van 3- en
5-

jaarspapier met
1
1
4
pCt. verhoogd, waardoor 3-jaarspapier

op
54
pCt. en 5-jaarsbiljetten op
53/4
pCt. rendement zijn

komen te liggen.

Kapitaalmarkt

I

N de vraag-aanbodverhouding op de kapitaalmarkt

komt in beginsel geen wijziging. De vraag blijft over-

heersen, waarbij de rente van week tot week oploopt.

Van praktisch 6 pCt-. eind 1965 is het gemiddelde effectieve

rendement van staatsleningen gestegen tot 6,67 pCt. op

13 mei. De rente op de diverse andere onderdelen van de

markt ontwikkelt zich overeenkomstig. Gemeenteleningen,

mcl.
die van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,

bewegen zich op ca. 7 pCt.; industriële obligaties liggen

nog
1/4
pCt. â
4
pCt. hierboven. Bij hypothecaire leningen

is de bovengrens thans
73/4
pCt.; de nieuwste pandbrieven-

uitgifte, waarbij de stukken een relatief korte looptijd

hebben, geschiedt tegen 6/
4
pCt. Reikhalzend kijkt men

uit naar het moment waarop deze hoge rente, de schaarste

aan middelen in het algemeen en maatregelen van over-

heidswege de vraag tot het beschikbare aanbod zullen

hebben teruggebracht.
De activiteit van de Bank voor Nederlandsche Gemeen-

ten blijkt uit enkele cijfers, gepubliceerd in de Mede-

delingen van deze instelling. Door middel van obligatie-

leningen wist men in het eerste kwartaal van 1966 f. 152,5

mln. uit de publieke markt te halen en door plaatsing van

onderhandse leningen f. 103,8 mln, tezamen dus f. 256,3

mln. De Bank bood f. 303,1 mln, aan de lagere overheid

aan.

De gemeenten zijn half april nog iets meer onder druk

gezet door de bepaling dat zij geen garantie meer mogen

geven op leningen, waarvan het rendement hoger ligt dan

de condities die de Bank voor Nederlandsche Gemeenten
en de Waterschapsbank bieden.

De afbrokkeling van de aandelenkoersen had verdere

voortgang. Het algemeen indexcijfer dat eind 1965 op 343

stond, zakte onder invloed van binnen- en buitenlandse

factoren op vrijdagjl. tot 313, een daling in punten met 30,

in procenten met 9. Vergeleken met het in 1966 tot nu toe

bereikte hoogste punt van 361 is de daling zelfs 14 pCt.

Dat- onder deze omstandigheden aandelenemissies in het

algemeen moeilijk zijn, is begrijpelijk.

lndexcijfers aandelen
30 dec.
M. & L.
6 mei 13 mei
(1953 – 100)
1965
1966
1966
1966
Algemeen

………………
343
361 – 313
316
313
Internationale concerns
477
513 – 429
430
429
Industrie

………………..
313
322-294
298
294
Scheepvaart

…………….
136
140-120
124
120
Banken en verzekering
……..
180
187— 149
153 149
Handel enz .

…………….
163
167-152
155 152

Bron:
A
.
N
.
P. – CBS., Prijscourant.

Aandelenkoersen a).

Philips

………………..
f. 112,50
f.

112,10
f. 107,70
Unilever, cert .

…………..
f. 114
f.

89,90
f.

94,20
Kon. Petroleum

………….
f. 147.60
f. 143,50 f. 137,80
A.K.0.

……………. ….
389
3514
3494
K.L.M
………………….
f. 268
f. 415
f. 385
Hoogovens, n.r.c .

………..
440
3604
362
E.M.S.

…………………
190
185 197
Kon. Zout-Ketjen
…………
76Sj
6124
602
Zwanenberg-Organon

……..
f. 171
f. 174
f. 172
Robeco

………………..
f.222
f. 208 f. 206

New York.

Dow Jones Industrials

964

903

876

Rentestand.

Langlopende staatsobligaties b)

5,98

6,67

6,67
Aandelen: internationalen b)

4,0
lokalen b)
……..
4,2
Disconto driemaands schatkist-


papier

……………….
4’/,

4
1
1

5

a) Aangepast voor kapitaalwijsigingen.

bi B,on:
Amstcrdarn-RcIicrdam Bank.

C. 0. JONOMAN.

540

Vsttsdige vonvontretiv. Niets ontgset de dirIgent. Ntoto ontgeot
hal publiek. Een harmonisch somonspol met von verrassend
resultaat Bijoordsre sondocht krijgt ook Uw eduertentle In hetvoktijd.
schrift. Een tijdschrift wordt geteeer ineen rustige otter. Bij
Uitstek de gotegonhotd cm Uw rerkoopbovdsct,ap tolonvoroc. Doerom adverteren steeds witt bedrijven – met Broei end Bus.
vos – In vektijdevhrittent

Wie kit te
weggere
boef!. wdvestaeet
t
1
0
vwlt!j7ulocbsejtea

Mars an international corn pany

in the con fectionery branch has

for its European operation, cen-

tered in Veghel, N.B., a vacancy

for a

controliër

His task will consist of managing all headquarters- and
Branch offices
5
activities through section and Branch

office managers. Besides that lie will personally con-

centrate on the intricate tax and legal problems of a

company working in several countries.

The section managers are responsible for accounting

(4-weekly consolidated accounts, the bi-annual fore-

casts, the budgeting, costing, financial evaluations of

projects and specific activities), systems and procedures

(data processing section) and the service function

(clerical services such as typing, secretarial, filing,

etc …. ) to the other divisions in the Company.

As the products are exported, he will have to be

acquainted with regulations governing the international

flow of raw materials and finished goods in our field

in the Common Market and its associated countries.

[-Ie will be responsible directly to the Director of the

Service and Finance Divisiôn.

rhe qualifications required are:

– dynamic personality

– managerial experience

– fluent English and good German and French

– age not over
45

– university degree in economics and/or an accoun-

tancy degree (NIVA or VAGA)

– current knowledge of modern systems in accounting,

office procedures and data processing.

We offer a starting salary of not Iess than
f
30.000

per annum. The really succesful candidate will double

this salary in less thar five years’ time.

Good social benefits are provdedfree of charge._.

Applicants fulfilling the requirernents are requested -to

write in con fidence to the Personnel Director, Mars

Chocoladefabriek NV., Taylorweg 5e. Veghel, N.B.,

preferably with a Curriculurn Vitae.

S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk
groot bedrijf wordt dit blad,
veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te richten aan:

ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B.,
POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260

E.-S.B. 18-5-1966

541

SOCIETEIT
KERINGEN N.V.

A° 1807

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN
VOLKSGEZONDHEID

Bij het Directoraat-Generool voor de Arbeidsvoorziening
voceert de functie van

PLAATSVERVANGEND HOOFD

van de afdeling beroepenstudie en

beroepenvoorlichting

tevens

HOOFD VAN HET

BUREAU BEROEPENSTUDIE

De ofdeling beroepenstudie en beroepenvoorlichting houdt zich bezig met beleid en uitvoering von allerlei
taken op het gebied van beroepenstudie en methodiek
en techniek van de beroepenvoorlichting.

Tot de taak von de functionaris zal o.m. behoren:

– het terzijde staan van het hoofd van de afdeling,
bij beleidsvoorbereiding op de aangegeven terreinen;

– naast de dagelijkse leiding van het bureau beroepen-
studie, waar o.m. beroepenkundig materiaal wordt
vervaardigd en gepubliceerd, geeft hij mede leiding
aan een korps beroepenkundigen in den lande;

– het in commissie- en werkgroepverband inter-
deportementaal en internationaal medewerken aan
vraagstukken ter zake van beroepenstudie en be-
roepenvoorlichting;

– het entameren en begeleiden van wetenschappelijk
onderzoek en het in dit verband onderhouden van
contacten met Universiteiten e.d.

Gevraagd: – academische opleiding, b.v. sociologie,
rechten, geschiedenis, psychologie of eco-
nomie;

– goede uitdrukkingsvaardigheid in woord
– en geschrift, ook in de moderne talen;

– sociologisch en sociaal-pedagogisch ge-
richte wetenschappelijke belangstelling.

Salarisgrenzen van f. 1.379,— tot max. f. 2.148,— per (naand, exclusief 6% vakantie-uitkering. AOW-premie
voor Rijksrekening.

Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij het hoofd
van de afdeling, tel. (070)183220, toestel 569 of’s avonds
(030) 3 32 26.

Schriftelijke sollicitaties onder vac. nr
. 6-415417188 (in
linkerbovenhoek brief en enveloppe) zenden aan Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritsloan 1, ‘s-Graven-
hage.

BANDEN E.-S.B. 1965

Zond u ons uw bestdkaart reeds toe?
Het aantal banden, dat wij laten ver-
vaardigen hangt nl. af van de ‘hoe-
veelheid bestellingen, die. wij ont-
vangen. Opdat wij u niet zullen moe-
ten teleurstellen adviseren wij u, voor
zover u dit nog niet deed, uw be-bestelkaart omgaand in te zenden
aan:

N.V. Koninklijke Nederlandsche
Boekdrukkerij H. A. M. Roelants

Postbus 42, Schiedam

S

….meer dan

andérhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengrecht 475, Tel. (020) 221322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Hollend Life Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5-4511,TORONTO.

34.2
S

S

Behoeft Uvi staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote

trefzekerheid, éék bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerciële, admini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Advcrtentie-aÉd. E.-S.B. – Postbus 42 – Schiedam

542

Kodak Recordak MiCrOtum
systemen besparen ruimte (tot 98%), werken efficiënt, zijn
nauwkeurig, zijn veilig
(onbrandbaar) en de kosten van
microfilm op zichzelf zijn laag.
Ook voor uw bedrijf is er zeker
een Recordak Microfilm systeem.
Vraag vrijblijvend inlichtingen:
bel onderstaand nummer, of zend
de bon in voor uitvoerige
document atie.
BON

NN3
:

NAAM
…………………………………………………………………………………………………………

FUNCTIE
……………………………………………………………………………………………………

FIRMA:
……………………………………………………………………………………………………..

ADRES. ……………………………………………………………………………………….
……………..
wenst nadere inlichtingen over Kodak Recordak Microfilm systemen.
KODAK N.V., Den Haag – Postbus 338 – Tel. 070-614121.
Met één druk op de knop uit het archief gelicht…

8 Seconden geleden nog in het archief… op Microfilm!

Met één der Kodak Recordak Microfilm systemen

kunt u elk opgeborgen document binnen enkele

seconden weer bij de hand hebben. Kodak Recordak

Microfilm systemen zijn speciaal ontworpen om uit-

gebreide archieven gemakkelijker en sneller hanteer-

baar te maken. Zij.laten zich gemakkelijk inpassen

in bestaande systemen en bieden daarbij onbeperkte

mogelijkheden tot vereenvoudiging en besparing.

CI7I?t,?I’ i
n3

VOOR FEILLOZE REGISTRATIE

E.-S.B. 18-5-1966

543

I]Id!iIIiIIt

Hebt u enige jaren
ervaring als computer programmeur?
Houdt u van een

afwisselende werkkring met grote eigen verantwoordelijkheid? Dan bent
u onze man! En met bovendien een administratieve opleiding helemaal,

maar dat laatste hoeft niet persé.

I.C.T. kan u dan een baan naar uw hart aanbieden.

Met uitstekendevoorwaarden en ditotoekomstmogelijkheden in een jonge,

snel groeiende onderneming, de Nederlandse vestiging van het wereld-

concern International Computers and Tabulators.

Schriftelijke sollicitaties aan ons kantoor.

PEHSUNEE[AUVERTENTIE

I.C.T. (International Computers and Tabulators Limited) is de grootste

Europese industrie op het gebied van informatieverwerking.I.C.T. Neder-

land NV. – onder directie van Ruys’ Handelsvereeniging N.V. – is de

Nedérlandse vestiging van dit wereldconcern.

I.C.T. NEDERLAND N.V. LANGE VOORHOUT 17 ‘s-GRAVENHAGE TEL. 070-184160

544

iwjIIIiIi

l.C.T. Nederland gaat over tot
uitbreiding van haar commerciële staf. Die

staf bestaat uit een team van enthousiaste rnensen,die bezig zijn l.C.T-

computers tot een begrip te maken op de Nederlandse markt. En met

succes! In de eerste plaats omdat zij in de 1. C.T. 1900 sere computers een

waar arsenaal van mogelijkheden tot hun beschikking hebben. Wij doen

slechts een greep:

Echte multiprogramming machines (nog dit jaarwordt er één – de 1904 –
in Amsterdam geplaatst).
De pas aangekondigde full scale computers tegen compact-prijzen

(“…en de eerste gaat naar Lisse!’)

Maérvoornamelijk hebben zij dit succes te danken aan het feit,dat zijqua
toepassingsmogelijkheden steeds op ideeën komen, die voor de klanten

het uiterste rendement van hun computer investeringen betekenen.

Wanneer u zich in staat acht op grônd van uw inventiviteit, opleiding en er-

varing aan dit succes bij te dragen door l.C.Tcomputers te verkopen,

dan zult u ook tot dit hooggewaardeerde team kunnen behoren.

Schriftelijke sollicitaties aan de directie.

P[HSONIE[AUVERTENTIE

I.C.T. (International Computers and Tabulators Limited) is de grootste

Europese industrie op het gebied van informatieverwerking.l.C.T. Neder-

land N,V. – onder directie van Ruys’ Handelsvereeniging N.V. – is de

Nederlandse vestiging van dit wereldconcern.

I.C.T. NEDERLAND N.V. LANGE VOORHOUTI7 ‘s-GRAVENHAGE TEL.070-184160

E.-S.B.
18-5-1966

545

DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.

te Amsterdam

heeft gelegenheid tot plaatsing van een pas afgestu-

deerde

0
ACCOUNTANT

(lid N.I.v.A. of V.A.G.A.)

Gebôden wordt een interessante werkkring welke

4′.
raakt aan de aspecten van het bankwezen in de ruimste

q
zin. Aan het verrichten van

ZELFSTANDIGE ONDERZOEKEN

in het kader van het toezicht op het kredietwezen zal
een inwerkperiode voorafgaan.

Brieven te richten aan de Directeur-Secretaris van
De Nederlandsche Bank N.V., Oude Turfmarkt 127 te Amsterdam.
De mogelijkheid bestaat dat de inhoud van de functie vooraf door
de Chef van de Accountantsdienst mondeling wordt toegelicht.
Afspraken daartoe kunnen worden gemaakt via telefoonnummer
020-63133

toestel 312.
*
Ook zij, die binnenkort hun accountantsstudie vol-
tooien, kunnen reflecteren.

NV KON. NED. ZOUTINDUSTRIE (i

HENGELO

vraagt

een doctor of doctorandus in de economie

voor haar ônlangs opgerichte afdeling Middel- en Lange Termijnplanning

de taak omvat

• medewerken bij het opstellen van meerjaren-prognoses ten behoeve

van de beleidsvorming op langere termijn.

wij vragen van deze functionaris

• dat hij in staat is de ontwikkeling van onze eigen ondernemingen te

projecteren tegen de algemene economische situatie.

wij zoeken

• een ervaren econometrist of een econoom met wiskundige speciali-

satie, die tevens ervaring heeft in het verwerken en bewerken van

macro-ecônomische data.

sollicitaties

met volledige gegevens omtrent opleiding en ervaring, vergezeld van

een recente pasfoto, zenden aan de Afd. Personeelszaken K.N.Z.,

postbus 25, Hengelo.

546•

Auteur