IJ1TGÂVE
VAN
D’E STICHTING HÉT NEDERLÂNDSCH ECONOMISCH INSTiTUUT
23 maart 1966
Slejaargang, no. 2534
verschijnt wekelijks
13
3
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. K]aassen; H. W. Lambers; P. J.
Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
REDACTEUR.SECRETARIS:
A. de Wit.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
P. A. de Ruiter.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J.
Vlerick.
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES
VOOR BELGIË:
J. Geluck.
Economist en Boeken-
week …………………
311
Drs. Ch. J. Filet:
Om de toekomst van het
boek
………………..
312
Drs. A. G. Jacobs:
Levensverzekering,
waarde-
vastheid en welvaartvastheid
314
Drs. R. Nagtzaam:
Fusieproblemen ………..
317
Boekbesprekingen
Th.
Limperg
Jr.:
Bedrijfs-
economie,
deel
VI
(bespr.
door Prof. Drs. A. A. de Jong
en Prof Dr. R. Slot)
…….
320
Colin
Mclver:
Marketing
(bespr. door Drs. G. J. Aeyelts
Averink)
……………..
323
Alec Nove: De Sovjet-econo-
mie
(bespr. door Drs. P. A. de
Ruiter)
………………
324
Dr. Rensis Likert: Nieuwe
wegen voor leiding en Orga-
nisatie
(bespr. door Drs. P.
van Zuuren)
…………..
325
Violet Barbour: Het Amster-
damse kapitalisme in de 17e
eeuw
(bespr. door Drs P. A.
de Ruiter
……………..
326
Dr. S. Bergrma: De vermaat-
schappelijking van de onder-
neming
(bespr. door Drs. C.
van
der
Vlies)
…………
326
Recente publikaties
………
329
Prof Dr. C. D. Jongman:
Geld- en kapitaalmarkt….
330
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN1
Economist en Boekenweek
U
ITGEVERS, boekverkopers en naar deze hopen ook boekenkopers
gorden zich weer aan om de Boekenweek te gaan vieren. De Veree-
niging ter bevordering van de belangen des Boekhandels – nu men
toch bezig is de boekenmarkt te reorganiseren willen wij gaarne in over-
weging geven ook de nâhm van de vereniging eens opnieuw te bezien –
heeft zich, na de grootse manifestatie van het Nederlandse boek in de R.A.I.
in 1965 weer beperkt tot de bekende trits: boekenbal, boekenweekuitgave
,,voor jonge mensen” en boekenweekgeschenk. Dat de prijsverhogingen
ook aan de organisatoren niet ongemerkt voorbijgaan blijkt uit het voort-
durend verhogen van het bedrag dat men dient te besteden ten einde in
het bezit te komen van het geschenk. In 1964 nog f.
5,—,
nu f. 7,50. Maar
laten wij niet onplezierig doen; het is weer een fijn geschenk.
Stille dagen liggen dus in het verschiet; acht dagen lang blijven bios-
copen, schouwburgen en musea leeg en het beeldscherm donkergrijs;
‘s avonds in het spitsuur reppen de duizenden zich naar huis, naar hun
boek. Een utopie, inderdaad. De boekhandelaar verlangt echt niet dat men
boeken
leest
in de Boekenweek, wel dat men ze
koopt.
En geloven wij
Van het Reve (Gerard Kornelis, niet Karel) dan laat het ook de schrijver
koud of zijn boeken worden
gelezen.
Laat ons evenwel uitgaan van de minder materialistische propositie dat
de Boekenweek dient om het publiek tot lezen aan te zetten en stellen wij
vervolgens de vraag: heeft de economist daartoe een boekenweek van node?
Hij die ook economist wil
bIj/ven
en daartoe zijn vakliteratuur enigszins
tracht bij te houden kandeze vraag met ronduit ,,Neen” beantwoorden.
Geldt dit ferme antwoord ook voor zijn preoccupatie met de belletrie?
Hij laat er doorgaans weinig van merken. Zo hij bij hoge uitzondering zijn
eigen pennevruchten met een specimen der schone letteren lardeert, is de
kans groot dat deze niet rechtstreeks tot hem is gekomen, maar via een
citatenboek.
Lambers was destijds minder pessimistisch. Hij zegt dat de veronder-
stelling dat de economisten de literatuur niet kennen onjuist is; zij laten
deze kennis slechts onvoldoende blijken. Waarom?
,,Ligt het wellicht daaraan, dat de economie als wetenschap zeer jong
is en daardoor behept met de vrees een figuur te slaan? De economist
voelt zich nog steeds niet geheel zeker als wetenschapsmensch; hem knaagt
dikwijls de twijfel, of hij wel voor vol wordt aangezien in zijn uitspraken.
Zou het ……niet teveel moed vergen den practischen mensch nog verder
te doen twijfelen door de theoretische ficties te illustreeren met verzinsels
uit de schoone letteren?”
1).
Misschien strekt het de onbelezen economist tot troost dat, hoe para-
doxaal het klinkt, ook hij zich kan wapenen door ……uit de schone
letteren te citeren. Multatuli bijvoorbeeld laat Batavus Droogstoppel over
het lezen en schrijven van romans zeggen: ,,Ik heb dan ook altijd opge-
merkt dat mensen die zich met zoiets inlaten, gewoonlijk slecht weg-
komen”. Een afotisme van een man, die wij reeds eerder in deze kolommen
lieten opduiken, S. J. Lec, kan hij tevens tot wapen smeden: ,,Een geniale
gedachte kan ook zonder woorden”.
– dR
.1) Prof. Drs. H. W. Lambers: ,,Economische grondbegrippen en schoone
letteren”, in
Weerspiegelde gedachten,
blz. 117 e.v., Haarlem 1948.
311
Om de toekomst van het boek
Inleiding.
D
E economie als wetenschap houdt zich onledig met
het bestuderen van spanningsverschijnselen tussen
enerzijds de vele, of zo men wil, on’gelimiteerde
menselijke behoeften en de schaarse middelen ter be-
vrediging van die behoeften anderzijds. In laatste instantie
zou dan de consumptie van een goed het non plus ultra
zijn voor de economie; immers de consumptieve daad
bevredigt een zekere behoefte en heft in meerdere of
mindere mate de genoemde spanning op. De gehele, vaak
lange weg die het consumptiegoed heeft afgelegd in de
verschillende fasen van zijn (omweg)produktie, de in-
schakeling van de soms onoverzienbare reeks produktie-
middelen en de daarbij optredende typisch economische
verschijnselen, dit alles dient slechts de voortbrenging van
het voor consumptie rijpe economische goed. De aard van
het goed wordt hierbij eenvoudigerwijs in het midden ge-
laten. Zo hier al problemen liggen, dan levert de economie
deze volgaarne uit aan andere wetenschappen, die er dan
maar hun ethisch, sociologisch enz. licht over moeten laten
schijnen. Misschien is het wel goed zo. Zoveel is zeker,
dat het voor de economie minstens conveniënt genoemd
mag worden dat opgelapte autowrakken, levertraan,
,,witte” of ,,zwarte” narcotica, huizen enz. op één noemer
gebracht worden, zonder aanzien des artikels. Deze kunst-
greep vindt doorgaans reeds plaats op blz. 1 van de diverse
economische hand- en leerboeken.
Het is wellicht aan een zuiver subjectieve voorkeur
dezerzijds toe te schrijven, dat er in het spectrum van
behoeftebevredigingsmiddelen een aantal goederen zijn,
die bij ons een aparte plaats innemen. Eén daarvan is het
boek en het is daarom dat in dit artikel met genoegen
gesproken wordt over het onlangs verschenen rapport,
uitgebracht aan de Vereeniging ter Bevordering van de
Belangen des Boekhandels
1).
Deze studie omvat op het
eerste gezicht 112 blz., maar ziet men nader toe dan
worden deze 112 blz. gevolgd door een substantiële reeks
appendices die tezamen ongeveer 50 blz. beslaan, voor het
leeuwedeel gewijd aan tabellen en grafieken.
Het is een goede zaak dat met dit rapport ,,het boek”
in het centrum van de belangstelling komt te staan. Wil
men het per se in economisch jargon formuleren, dan kan
gesteld worden dat juist
bij
het boek de scheidslijn tussen
consumptiegoed en produktiemiddel zeer vaag is, of,
anders gezegd, dat die lijn in veel gevallen geen lijn is,
maar een strook, een heiig gebied, een dicht bevolkt
niemandsiand. Het rapport zelf is voor de opdrachtgevers
en belanghebbenden categorisch vrij gemakkelijk te plaat-
sen. Een strip-boekje over ,,geheim agent a.a.x.” levert
ook niet zoveel moeilijkheden op. Daar tussenin bevindt
zich een brede scala van genres en kwaliteiten waarbij het
minder eenduidig is, maar dat maakt het verschijnsel
;
,boek” juist tot een bijzonder fenomeen in de reeks van
voor de markt geproduceerde eindprodukten.
Het rapport bevat 33 hoofdstukken, verdeeld over
4 delen, t.w. Deel 1: De vraag; Deel II: Het aanbod;
Deel III: De distributie en Deel IV: Samenvatting en
conclusies, gevolgd door de reeds genoemde appendices.
1)
Structuuranalyse en toekomstvisie betreffende de Nederlandse
boekenmarkt.. Onderzoek ten behoeve van Stichting Speurwerk
betreffende het boek, door het Nederlands Centrum voor Mar-
keting Analyses N.V., Amsterdam 1965.
Wie de dagbladpers van de laatste maanden heeft gevolgd,
zal ermee instemmen dat het rapport reeds in mime mate
de aandacht heeft getrokkèn, al dan niet in verband met
het overleg tussen de belanghebbenden aan de aanbod-
zijde, t.w. de uitgevers en de boekhandelaren. Gelijk men
weet is onder andere in het geding een reorganisatie van
de Nederlandse boekenmarkt en de daarmee eventueel
gepaard gaande openbrekingvan het hier bestaande kartel.
Wij willen de vier delen achtereenvolgens aan een korte,
nadere beschouwing onderwerpen.
Deel 1: de vraag.
U
ET centrale thema van dit deel is het opstellen van
een kwantitatieve prognose van de Nederlandse
boekenmarkt in
1975.
De rapporteurs hebben de
totale markt onderverdeeld in drie sectoren, t.w. a. vraag
naar boeken (exclusief schoolboeken) door gezinnen;
b. vraag naar boeken (exclusief schoolboeken) door be-
drijven en instellingen; c. vraag naar schoolboeken.
Ada.
Een groot aantal sociologische factoren blijkt
steeds weer verband te houden met de belangstelling voor
het boek, zo stellen de rapporteurs op blz. 2 van hun studie.
En dan volgt: ,,Deze factoren zijn: sexe, woonplaats, gods-
dienst, leeftijd, opleiding, maatschappelijke positie en in-
komen”. Een groot aantal variabelen, maar gelukkig blijkt
later dat het beeld niet onbelangrijk vereenvoudigd kan
worden. Of al deze factoren nu met recht sociologisch ge-
noemd kunnen worden, lijkt voor twijfel vatbaar. Op elk
van deze factoren wordt beknopt gepreludeerd. Zo blijkt
bijv. uit statistisch materiaal (uit
Mensen en Boeken,
Neder-
landse Stichting voor Statistiek, 1961) dat in 1960 het aan-
tal kopers van boeken relatief het hoogst was onder Gere-
formeerden en het laagst onder Rooms-Katholieken. Te-
recht laat daarop het rapport een waarschuwing horen in
de trant van de ,,post hoc propter ergo”-dwaling: ,,Een
sociologische samenhang tussen verschijnselen wil nog niet
zeggen dat het één het gevolg is van het andere. Diverse
factoren werken door elkaar heen”. Het gehele deel dat
aan de orde is, getuigt van een open oog voor wat men wel
noemt: interdisciplinaire benaderingswijze en het inge-
wikkeld interactiepatroon dat door en tussen de diverse
factoren wordt geweven. Het komt in feite hierop neer,
dat men streng en consequent onderscheid maakt tussen
oorzaak en gevolg. Men kan op grond van het statistisch
materiaal niet eens met 100 procent zekerheid concluderen
dat Gereformeerden de facto ook het meest lezen, laat
staan dat gesteld kan worden dat men veel leest omdat
men Gereformeerd is, om van de hilarische omkering van
een dergelijke causaliteit maar te zwijgen.
Op aanvaardbare wijze wordt vervolgens het aantal fac-
toren dat de belangstelling voor boeken beïnvloedt, ge-
reduceerd tot een drietal, t.w.:
de mate van verstedelijking (gewezen wordt op een
tendens tot hornogenisatie van platteland en stad);
opleiding (in’ combinatie met maatschappelijke
positie);
inkomen.
Men gaat in hoofdstuk 4 over tot de formulering van
een econometrisch model, waarin rekening moet worden
gehouden met het feit dat op de boekenmarkt de inkomens-
elasticiteit groter is dan 1 en tevens met de omstandigheid
3
1
2
E.-S.B. 23-3-1966
dat deze coëfficiënt daalt – maar niet beneden de waarde
1 kömt – naarmate het inkomen stijgt. De keuze valt op
het zgn. ,,Törnqvist-model”, waarbij de schrijvers ver-
wijzen naar
Consumption forecasts for the Netherlands,
door J. G. van Beek en H. den Hartog, overdruk no. 89
van het Centraal Planbureau. Dit model blijkt goed te
voldoen aan de eisen: het moet verklaren en het moet
voorspellen. Is dit eenmaal vastgesteld en gecontroleerd,
dan volgt al spoedig de eerste prognose:
,,In prijzen van 1963 zal het uitgaventotaal voor boeken (excl.
schoolboeken) van Nederlandse gezinnen 270 miljoen gulden
bedragen in 1970 en 380 miljoen gulden in 1975, vergeleken met een bedrag van 169 miljoen in 1963. Of: in 1975 een 2,2 maal zo
grote vraag van gezinnen…. Hoeveel deze geldomzetten
zullen bedragen in guldens (waarde) van dié jaren, is uiteraard
een kwestie van het prijspeil dat dn zal heersen”.
Adb.
T.a.v. de vraag naar boeken door bedrijven en
instellingen, stond ternauwernood enig cijfermateriaal ter
beschikking. Men heeft nu de stijging van de vraag door
die sector gekoppeld aan de verwachte stijging van de
arbeidsproduktiviteit (4 pCt. per jaar). Prognose
1975:
f. 24 mln.
Ad
c.
Bij
de schoolboeken moest men zich gedeeltelijk
beperken tot kwalitatieve uitspraken. Men stelt dan ook
op blz. 35 dat de prognose (f. 41 mln.) ,,kwantitatief gezien
het karakter van een minimumschatting draagt”. Het blijkt
dus dat de prognose t.a.v. de gezinnen het beste gefundeerd
kon worden aan de hand van het model.
Expliciet worden nog de veronderstellingen vermeld
t.a.v.:
– de ontwikkeling van de produktiviteit per man-uur;
– de gemiddelde gezinsgrootte;
– de totale bevolking;
– de ontwikkeling van het aantal leerlingen.
,,Wat resulteert is een verwachting van de
potentiële
vraag” (cursivering van mij, Ch. J. F.). Het deel besluit
met de opmerking: ,,Of het boekenvak de vraag op effec-
tieve wijze tegemoet zal treden en er dus in zal slagen de
potentiële vraag te realiseren in omzet, is een punt dat in
een later stadium aan de orde zal komen”. Al met al
heeft de lezer van deze kolommen misschien een vleugje
meer helderheid t.a.v. het in de dagbladpers in verschillende
toonaarden gezongen adagium, nl. dat over 10 jaar de
vraag naar boeken in ons land ongeveer verdubbeld zal
zijn.
Deel II: het aanbod.
N
A de enigszins uitvoerige bespreking van de vraag,
zal t.a.v. de volgende drie delen slechts met een
enkele opmerking moeten worden volstaan, temeer
daar men hierover – zoals reeds gezegd – reeds enige
maanden in de dagbladpers is voorgelicht. Wat het aanbod
betreft, zullen wij volstaan met het weergeven van enkele
slotconclusies uit het onderhavige rapport. Het aanbod
op de boekenmarkt staat voor enkele ernstige problemen,
met name- het vraagstuk van de stijging van de kosten.
,,Waar in de kostprijs van het boek en in de distributie
van boeken de arbeidskosten een relatief groot aandeel
hebben, zal deze stijging van de kostprijs door het boeken-
vak sterker gevoeld worden dan door andere sectoren van
het bedrijfsleven” (blz. 93). Het laat zich horen dat dit
probleem
bij
de kleinere oplagen een extra nijpend karak-
ter gaat vertonen. Voorts concludeert het rapport dat,
indien de titelproduktie evenredig blijft stijgen met de be-
stedingen aan boeken overeenkomstig het patroon van de
periode 1957 – 1963, het realiseren van de potentiële vraag
in 1975 een titelproduktie zal vergen in de sector van
roman-, novellen- en jeugdtitels, die ongeveer
2,5
maal
zo groot moet zijn als die van 1963. Als conclusie
beveelt het rapport aan de oplossing voor deze problemen
te zoeken in een verhoging van de omzetsnelheid per
titel.
Deel III: de distributie.
I
N dit deel wordt de huidige externe Organisatie van de
distributie nader bezien. Er klinkt een waarschuwende
toon, welke erop neer komt dat het bestaande appa-
raat – mede gezien de recente ontwikkelingen – de toe-
komstige ontwikkeling niet bij zal kunnen houden. De
veelvuldig voorkomende speciale relatiedie thans in, het
algemeen bestaat tussen boekhandel en klant is hier niet
vreemd aan.
,,Het geheel overziend kan men stellen dat de distributie van
boeken via het erkende verkoopkanaal tot nog toe in sterke mate
is gericht op een select koperspubliek, dat zowel wat opleiding,
welstand en maatschappelijke positie betreft, tot de bovenlaag van de huidige maatschappij gerekend kan worden. Vooral op het platteland is de positie van de erkende boekhandel relatief
zwak” (blz. 97).
Een mogelijke oplossing wordt gezien in vrijwillige filiaal-
bedrijven. Deze zouden beter in staat zijn aan de rteeds
hogere. eisen het hoofd te bieden. Op de voordelen die het
vrijwillige filiaalbedrijf biedt behoeft hier niet nader te –
worden ingegaan.
Deel IV: samenvatting en conclusies.
O
VER het vierde deel kunnen wij a fortiori kort zijn.
Het is een zeer lezenswaard stuk proza, dat geheel
aan de verwachtingen voldoet. De samenvattingen
van de eerste drie delen zijn helder en pregnant. Wat de
conclusies betreft, zullen wij de laatste hier weergeven:
,,Dat het boekenvak zijn taak alleen dan kan nastreven als
het zoveel mogelijk mensen tot het boek brengt, is ons inziens
een algemene grondvoorwaarde. Dat men daarbij rekening moet
houden met de smaak van het publiek is eveneens een conditio
sine qua non. Als voor het bereiken van ,,de massa” ook massale produktiemethoden en massacommunicatie nodig is, zien wij dat
slechts als een uitvloeisel van de culturele taak van het boeken-
vak…. Wij hebben de evolutie van het boekenvak geschetst
door uit te gaan van het boek als ,,consumptie-artikel”. Zo dit de indruk wekte van een ontluistering van het boekenvak dan
was dit onzes inziens slechts een schijnbare ontluistering”
(blz. 112).
H
ET wil ons vôorkomen dat de rapporteurs zich met
hun studie kunnen feliciteren. Over de stijl kan men
hier en daar twisten, maar voor men zich daaraan
waagt bedenke men, dat een studie over de boekenmarkt
niet’ noodzakelijkerwijs zelf een literair kunstprodukt be-
hoeft te zijn. Deze muis in het voorhuis van onze cultuur –
het gaat immers om het boek en zijn toekomst – zal
stellig nog een-staart hebben, getuige het overleg en de
bezinning die in deze sector nog altijd gaande zijn. Het is
te hopen dat de partijen niet al te veel exegeten en commen-
tatoren laten opdraven, die duidelijke gedeelten verdoezelen
en onduidelijke gedeelten in hun voordeel zuilen verklaren.
Het gaat om een groot belang, het gaat zelfs om een collec-
tief belang, zodat er veel aan gelegen is mogelijke belangen-
tegenstellingen te integreren. . Men zal moeten roeien met
de riemen die men heeft, en het zojuist besproken rapport
neemt onder die riemen een belangwekkende plaats in.
Amsterdam.
Ch. J. FILET.
E.-S.B. 23-3-1966
313
LEVENSVERZEKERING, WAARDE
I
EGENhet eindé van het vorige jaar werden de Neder-
– larfdse ‘1êÇ’nsverzekeringmaatschappijen en hun aan-
deelhouders opgeschrikt door de dissertatie van Dr.
Van Leeuwep, welk proefschrift het levensverzekeringsbe-
drijf i anrihang mét de begrippen waardevastheid en wel-
vaartvastheid behandelt
1).
Zo groot was de reactie in
brede kring,.dat op de beurs de index voor levensverzeke-
ringsaandelen in een week daalde van 789 tot 725 (1953 =
100).
-.
–
Nu lijkt de conclusie van dit proefschrift, dat ,,als de
ievensverzekeraârs 2ich tot die tevredenheid (over de
bereikt& resultaten) bepalen
;
dan moeten zij niet verbaasd
staan kijken, als in de toekomst hun op de gulden ge-
baseerde heilige verzekeringshuisje plotseling zodanig
on4ernijnd blijkt te zijn, dat het nog slechts voor afbraak
in.de .rnarkt.is”.(blz. 268), inderdaad weinig bevorderlijk
voor gematigd optimisme voor de toekomst. Als juist zou
zijn wat bovendien nog wordt geponeerd, nI. dat er als ge-
lg•van de grote overheidsactiviteit op het gebied van de
waarde- en welvaartvastheid bij het Nederlandse publiek
een. -afnemende belangstelling voor de aangeboden regelin-
gèn
–
-zal’-ontstaan en dat bij een eventuele invoering van het
omsiagstelsel de levensverzekeri ngmaatschappijen geen
werkelijk :nuttige. rol meer spelen, dan zou de toekomst
voor allen die zich met het levensverzekeringsbedrijf ver-
bonden voelen, somber zijn.
–
,
Dit
–
laatste, zou met name voor aandeelhouders gelden
aI men bedenkt, dat de verzekeringsaandelen in het alge-
meen meer om hun groeimogelijkheden worden gevraagd
dan om l
–
jui
–
i directe rendement. Dit is immers bijzonder
1ag en bedroeg 2,4 pCt. per ultimo 1965, waarmee deze
bedrijfstak op, één na het laagste rendement had. Intussen
is tegen het einde van het afgelopen jaar bekend gemaakt,
dat dbor de grote leven sverzekeringmaatschappijen nu
o1Cde môgeljkheid wordt geopend om levensverzekeringen
op basis -van aandelen te sluiten. Wellicht mede onder
in-viod daarvan is de index per ultimo 1965 weer tot 767
estegen. Deze maatregel zal zeker de instemming van
Dr’Van Leeuwen hebben.
De problematiek.
D
E problematiek, welke in het proefschrift van Dr. Van
Leeuwen wordt behandeld, stond vooral de laatste
jaren door de versnelling van het tempo van de in-
flatie in liet middelpunt der belangstelling. De rechten, die
in
j,olissen
van, levensverzekering zijn opgenomen, zijn
vastgesteld, in een -hoeveelheid geld. Door de gevolgen van
de
wereldoorlog,
en de stijgende kosten van levensonder-
houd enerzijds en de toenemende welvaart in brede lagen
der Nederlandse bevolking anderzijds bleken de polissen,
4ie aak na verloop van een zeer lange termijn tot uitkering
lwaj:nen'(als verzuimd was aan te passen aan de gewijzigde
orstndigheden), niet aan het beoogde doel te beantwoor
–
desi. D; traditionele gebondenheid aan de geldsfeer brengt
mee, dat tegenoyerde premiereserve (= actuariële contante
waarde – der toekomstige verplichtingen) in hoofdzaak
belçggingen in dezelfde valuta moeten staan. Slechts
tegenover het in de onderneming werkzame eigen ver-
)’lDr. L. M. van Leeuwen: ,,Levensverzekering, waardevast-
hid en welvaartvastheid”. Universitaire Pers Rotterdam, 1965,
294blz., f. 35.
mogen (74 pCt. van het balanstotaal) en een matig perceri
tage van de verplichtingen kunnen andere dan vaste-
rentendragende waarden, zoals aandelen en onroerende
goederen, staan. Door dit evenwicht zijn dë -levens-
verzekeringmaatschappijen ,,slechts” in staat aan hun
nominale verplichtingen te voldoen, de enige overigens,
die zij op zich hebben genomen. (Opgemerkt moet worden,
dat de doeleinden, die de verzekerde zich bij het afsluiten
van een verzekering voor ogen zou stellen — waarde-
vastheid en welvaartvastheid -, door Dr. Van Leeuwen
zwak zijn gedefinieerd. Zo komt hij bij zijn poging het be
grip welvaartvastheid te omschrijven met een definitie
waarin ook de term waardevastheid een belangrijke funtie
vervult). –
Door de ,,gebrekkige” wijze, waarop volgens de Schrijr
het levensverzekeringsbedrjf zijn functie vervult, zouden
volgens hem, vooral in landen waar de kosten van levens-
onderhoud snel stijgen, de levensverzekeringmaatschappijen
wel in staat zijn haar positie als instituut ter dekking van
risico’s, maar niet als spaarinstituut te handhavén. Om dii
te bewijzen gaat de schrijver o.a. uit van de verhouding
tussen premie-inkomen en verzekerd bestand. Ut éen
lage verhouding zou dan volgen, dat in landen ‘waar dé
stijging van de kosten van levensonderhoud relatief groot
is, het levensverzekeringsbedrijf relatief weinig als spaar-
instituut wordt ingeschakeld. Deze theorie blijkt bij
nadere beschouwing niet met de werkelijkheid in overeen-
stemming te zijn. Dr. Van Leeuwen heeft op blz. 46
–
van
zijn boek bovengenoemde verhouding voor een groot
aantal landen gegeven. In onderstaand overzicht zijn vöor
enkele landen de betreffende cijfers overgenomen, waar-
naast tevens de stijging van de kosten van levensonderhoud
is vermeld, zoals gegeven op blz. 89 van het proefschrift.
Premie-inkomen in
Kosten van
Jaar 1960
promille van het
levensonderhoud
verzekerd bestand
(1953
=
100)
Verenigde Staten
22,7
III
Groot-Brittanni8
45,0
121
Nederland
…………….
30,6
122
West-Duitsland
46,2
114
40,2
.
.
116
–
–
Italië
………………….
Zwitserland
…………….
46,6
108
De Verenigde Staten met de op één na geringste stijging
van de kosten van levensonderhoud hebben het laagste
promillage, terwijl Groot-Brittannië met een relatief grote
stijging met op één na het hoogste promillage prijki.
Reeds deze eenvoudige naast-elkaar-stelling had de schrijver
tot voorzichtigheid moeten manen. Het verzekerde bestand
is een zeer heterogene grootheid, die door een groot
aantal factoren wordt bepaald.
Voor de komende jaren verwacht Dr. Van Leeuwen een
aanhoudende inflatie, al ontkent hij niet, dat de perioden
van deflatie tijdelijk de gevolgen van de iniflatoire trend-
lEF
v
u
11
INTERNATIONAAL-
BOL 1 J N
ADVERTENTIE BUREAU
314
E.-S.B. 23-3-196
STHEID EN W
‘ontwikkeling kunnen doorbreken. Ook ten aanzien van
de ontwikkeling van de welvaart is hij optimistisch. Hij
lomt, van deze verwachtingen uitgaande, tot het opperen
van mogelijke oplossingen.
Oplossingen.
V
AN winstdeling verwacht Dr. Van Leeuwen niet veel,
vooral niet als het aantal belanghebbenden stijgt, maar
de winsten niet stijgen. (Ten onrechte concludeert de
schrijver op. blz. 160, dat bij de winstverdeling de winst-
gerechtigde polishouders zijn achtergebleven bij aandeel-
houders en tantièmisten). Terecht stelt ,,Het Financieele
Dagblad” van 6 januari 1966 dat de einduitkomsten van
een,vergelijking van verzekeringen op basis van aandelen en
winstdelingspolissen verrassend zijn. Uit deze vergelijking
blijkt namelijk, dat pas een zeer belangrijke koersstijging
een verzekering op basis van aandelen het wint van de
gul’densverzekeringen, maar dat
bij
een geringe koers-
daling de voordelen van een winstdelende polis aanzienlijk
zijn. Terecht wijst men op een eenzijdige redenering ten
gunste van de verzekering op basis van aandelen.
• :, Aan de mogelijkheid dat, indien de winsten van de
levensverzekeringmaatschappijen dalen, ook de winst-
capaciteit van andere ondernemingen onder druk kan
komen te staan, gaat de schrijver helaas voorbij. Helaas,
omdat hij als één van de belangrijkste oplossingen om de
polishouder tegen de nadelen van koopkrachtdaling en
het achterblijven bij de welvaartsstijging te beschermen,
verzekéringen op basis van aandelen ziet.
‘In de naoorlogse periode hebben zowel de kosten van
levensonderhoud als de koersen van aandelen een stijgende
trend vertoond, zodat vele analisten naar een causale
samenhang hebben gezocht. In het algemeen was het
voornaamste argument voor het bestaan van een hoge
correlatie, dat als gevolg van de prijsstijgingen de nominale
intrinsieke waarde een stijging te zien zal geven, waar-
door de koersen zullen stijgen. Vooral onder invloed van
• Amerikâanse theorieën heeft de gedachte terrein gewon-
nen, dat de koers van de aandelen veel meer dan op
intrisieke waarde op toekomstige rentabiliteit moet zijn
gebaseerd. Indien echter de stijgende prijzen in de eerste
plaats een gevolg zijn van stijgende lonen (inclusief sociale
lasten en pensioenen), die slechts gedeeltelijk gecompen-
seerd
:
ku.nnen worden. door stijgende prijzen en toenemende
produktiviteit (een situatie, die zich momenteel duidelijk
in Nederland voordoet) dan zullen de winsten en in ieder
geval de winstverwachtingen dalen. Bovendien zullen, als
gevolg, van de stijgende prijzen, de afschrijvingen, die ge-
baseerd zijn op vervangingswaarde, moeten toenemen.
Daârnaast treedt bij inflatie meestal een verkrapping van
de liquiditeitshoeveelheid op, hetgeen ook, een nadelige
invloed kan hebben op het koersniveau.
Onderstaand overzicht is in dit verband schokkend.
Het land met de grootste stijging van de’ kosten van
levensonderhoud (Italië) toont de grootste koersdaling,
terwijl het land met de kleinste
stijging
van de kosten van
levensonderhoud (Verenigde Staten) de grdotste koers-
stijging te zien geeft. Natuurlijk zijn hier slechts vijf jaren
behandeld, terwijl Dr. Van Leeuwefl op de lange termijn
wijst. Evenwel is bij een lijfrente die ingaat op 65-jarige
leeftijd, de lange termijn niet zo erg lang meer. De polis-
houder, die dacht bescherming te vinden door een ver-
zekering op basis van aandelen te sluiten, riskeert ‘naar
uit bovenstaande cijfers blijkt niet alleen een uit,kering
uitgedrukt in minder koopkrachtige valuta te ontvangen,
doch bovendien een met lagere nominale waarde: In
termen van reële koopkracht zou hij ,dan dus dubbël
verloren hebben.
Hier komt nog iets anders bij. Als gevolg,van het terrein-
winnen van de infiatiegedachte zal o.a. ook de teloning,
die men eist voor het afstaan van liquide n
–
ddelen stijgen.
Hierdoor zal de rente stijgen, hetgeen op het niveau van
de aandelenkoersen een tweeledige druk kan uitoefenen:
enerzijds via de winstcapaciteit van de ondernemingen,
anderzijds zal de aandeelhouder geneigd zijn ook op
aandelen een hoger rendement te vragen. Dit, zal bij gelijk-
blijvende dividenden leiden tot lagere koersen. De rente
vertoont sinds het begin van de jaren vijftig een voort-
durend stijgende trend, waarbij wij ons momenteel in erl
conjuncturele haussepositie bevinden. Het verdient indit
verband zeker aanbeveling naar de voortreffelijke dissr
tatie van Prof. Dr: Th. A. Stevers (Rente en renteniveau)
te verwijzen.
In het proefschrift van Dr. Van Leeuwen komt het
rentegezichtspunt, dat in de levensverzekering van uiter-
mate groot belang is, beslist onvoldoende aan de rdë:
Maar zelfs bij toenemende winstcapaciteit is het niet a
priori noodzakelijk, dat ook in de toekomst de
–
aandelen.r
–
koersen zoveel zullen stijgen, dat zij itistaat zijn alle nadelen
van een koopkrachtdaling van het ;geld en ;h,e,t,
,. niet me-
groeien met de welvaart volledig te compenseren. ,p
–
Irriers,
vooral na de tweede wereldoorlog is men bij dé béooraaling
/,
van aandelen op een steeds hogere koersinstverhoudIn
g
gekomen, m.a.w. aandeelhouders zijn bereid geweest rnet
een steeds lagere beloning (zowel die velke’uitgekeer’dals
welke ingehouden wordt) genoegen . te ‘nernn. ‘Aldus
wordt een steeds zwaardere wissel op een verder ver-
wijderde toekomst getrokken. Dat deze dntwikkèling ,iii:et
kan aanhouden is duidelijk Illustratief is in dit verband
bijgaand overzichtje, dat op de Verenigde Staten. geb’aseejd
Procentuele verandering in de aandelenkoersen (A) en de kosten van levensonderhoud (B)
1961
1962
1963
1964
1965 a)
Totaal
A
B
A
B
A
B
A
‘
8
A
BA
B
+17,5
1
–
0,8
14
+
10,3
2
+
0,7
4
–
7.3′
44
+20
14
–
8,9
24
-24,0
3
+
10,8
3
+
3,2 24
-J5,7
4
‘.33
–
16
+23,
1
3
+
3,1
5
-18,2
55
–
8,8
34
-. 9,2
•
4
-14
23
…………………
+
1,5
2
-13,5
44
-12,9
74
-25,9
6
+
0,7
•
6
-37
22
België
………………………………..
wet-Ö,uits!and
…………………………
+11,7
14
-13,1
2
+
6,7
4
+
4,2
54
‘-12,7’
s
–
6
‘
19
Frankrijk
……………………………..
italie
….
.
…..
………
Ne’deriand
………………………………
Groot-Brittannië.
…………………………
+
6,0
34
–
4,7 4
+24,9
2
–
4.4
34
–
M.
4
+L9-.-‘
‘J8
+18,8
.
1
-10,8
1
+
17,0
1
+
14,6
14
+
8,3
,
2
+4;
1
\7
verenigde Staten
……………………….
a) Januari-november.
È:s.B;23:3l’1966
‘
315
moet zijn, omdat
cijfers
voor Nederland ontbreken. Er is
echter geen reden om aan te nemen, dat de situatie hier
principieel anders ligt. Integendeel, de laatste jaren is
duidelijk geworden, dat al een zekere stabilisatie optreedt.
Gemiddelde koers! winst verhouding
1950
…………………………….
7,0
195
1
……………………………..
97
1952
…………………………….
10,9
1953
…………………………….
10.1
1954
……..
……………………..
11,9
1955
…………………………….
12.2
1956
…………………………….
14,9
1957
……………………….
..
…
..
13,1
1958
..
…
………………………..
17,2
1959
…………………………….
18,3
1960
…………………
. …… . ….
.19,4
1961
…
………………………….
21,4
1962
…………………………….
18,2
1963
…………………………….
19,1
1964
…………………………….
18,0
Bron:
Security Analysis, Graham, Dodd and Cottle
Daarnaast is nog van belang, dat veel ondernemingen,
mede onder invloed van aandrang van de financiële pers,
ertoe
zijn
overgegaan een relatief groter deel van de
werkelijke winst te laten zien. Eenmaal zal hierbij echter
de grens worden bereikt. Hetzelfde geldt voor het steeds
toenemende deel van de winst dat tot uitkering wordt
gebracht. Het is wellicht interessant in dit, verband onze
internationale fondsen eens wat nader te bezien.
Percentage van de winst dat wordt uitgekeerd
Philips
A.K.U.
‘
Totaal
18
41
21
25
21 19
53
40 46
23 23
44
44 29 22 29
36
45 26 28
1955
…………..22
1956
…………..24
32 32 34
24
31
43
30 43 25 32
1957
…………..20
45
39
42
29 37
1958
…………..32
1959
…………..34
41
50
47
45
33
41
1960
…………..35
1961
…………..38
44
54
46 42
34 43
1962
…………..
1963
…………..
1964
……………
48
57
44
33 35
45
Ook bij de lokale aandelen treft men in grote lijnen
hetzelfde beeld aan, al komen natuurlijk veel uitzonderin-
gen voor. Met name geldt dit voor aandelen, waarbij een
politiek van dividendstabilisatie voorop staat.
De vraag, of voldoende aandelenmateriaal aanwezig
is, indien de Nederlandse levensverzekeringmaatschappijen
zich op verzekeringen op basis van aandelen richten (deze
vraag is. van essentieel belang en nu
bijzonder
actueel
geworden), wordt door Dr. Van Leeuwen onvoldoende
beantwoord. .Gedeeltelijke belegging in buitenlandse
aandelen zal hier wel de praktische oplossing bieden,
maar past theoretisch slecht’ in de beschouwingen van
‘Dr. Van Leeuwen. Immers, het verband tussen het ver-
loop van bijv. de Amerikaanse koersen en de kosten van
levensonderhoud in Nederland is niet zo heel duidelijk.
Wie echter in aandelen belegt, heeft de band met een
bepaalde valuta verbroken en zal zijn blik ook niet tot
één land behoeven te beperken. Vermoedelijk zullen de
Nederlandse levensverzekeraars bij de aandelenbelegging
ten behoeve van hun cliënten naar een internationale
spreiding en optimale resultaten streven.
De conclusie van een en ander moet wel zijn, dat ook
Dr. Van Leeuwen de steen der wijzen niet heeft gevonden.
Wie belegt loopt nu eenmaal risico’s. Dat de verzekering-
maatschappijen zo spoedig na hét verschijnen van zijn
boek besloten hebben de keuzemogelijkheden voor hun
cliënten tot levensverzekeringen in aandelen uit te breiden,
zal de auteur intussen zeker voldoening geschonken hebben
en zal, mits oordeelkundig benut, voor een groot aantal
Nederlanders evenwichtiger toekomstvoorzieningen moge-
lijk maken. Mogen de levensverzekeringmaatschappijen
zich niet laten ontmoedigen door de recente onderzoekin-
gen van de Amerikaan Prof. Eugene F. Fama, die tot de
conclusie kwam: ,,If an analyst has neither better insights
nor new information, he may as well forget about funda-
mental analysis and choose securities by some random
selection procedure”.
Rotterdam.
Drs. A. G. JACOBS.
(1. M.)
de nieuwe
GROTE WINKLER
,uitgebreider, moderner en mooier uitgevoerd dan ooit
PRINS
encyclopedie nu.1 in 20 delen
de encyclopedie voor hen die de hoogste eisen stellen
1000 vooraanstaande wetenschapsmensen en deskundigen uit Nederland en
–
België werken mee aan
,
dcce grootste en volledigste a1eniene
encyclopedie ooit in het Nederlandse taalgebied verschenen.
RIJKE INFORMATIE 100.000 onderwerpen en arti-
kelen, waarvan 35.000 met een
literatuuropgave; 75.000 regis-
terwoorden; 12.000 functio-
nele platen, foto’s en tekenin-
gen, deels in fraaie kleuren;
2.000 tabellen en schema’s;
350 aardrijkskundige, cultuur-
historische en historische kaar-
ten.
PRIJSVOORDEEL
vöôrintekenprijs f 49,50 per
deel. Na verschijnen van deel
1 zal de intekenprijs minstens
t’ 5,— per deel hoger worden.
Wanneer u nO intekent, geniet
u dus een prijsvoordeel van
tenminste f100,—.
EEN 20-VOUDIG VORSTELIJK BEZIT
15.000 blz.
in 20 smaakvolle banden
.formaat 26 x 17 cm.
Uw
intekening wordt door ons met de grootste zorg behandeld
-p –
DE WESTER BOEKHANDEL
cle
Nieuwe Binnenweg 331 – Rotterdam-3
WB
Telefoon(010)25 39 41-23 20 76 Giro 18961
Gespecialiseerd op economisch gebied!
.
ABONNEMENT
het prettigst financiert u deze
waardevolle aanschaf door
maandelijks, per bank of
giro, automatische betalingen
van f 10,— aan ons te ver-
richten. U blijft dan geheel
met het schema van ver-
schijnen in de pas en ieder
deel is bij aflevering praktisch
geheel door u voldaan.
316
.
E.-S.B.23-3-1966
Fusieproblemen
T
EVEEL nog wordt, zowel in de praktijk als in de lite-
ratuur, de fusie gezien als vooral een efficiency-pro-
–
bleem, dat pas een rol gaat spelen na ondertekeiiing van
de fusie-overeenkomst. Men doelt dan op de samenvoeging
van de technische en administratieve sectoren van het be-
drijf. Beperking tot deze sectoren betekent een ontoeliat-
bare vereenvoudiging en daarmede een gevaarlijke onder-
schatting van het probleem. De enorme gecompliceerdheid
van de fusieproblematiek – zo gecompliceerd dat het
welhaast deprimerend werkt – wordt in een onlangs ver-
schenen boek over fusieproblemen duidelijk raar voren
gebracht
1).
Het door de schrijvers gekozen uitgangspunt stelde hen
voor de niet gemakkelijke opgave het gehele terrein in een
betrekkelijk kort bestek te overzien en te beschrijven.
Hierin zijn
zij
naar mijn mening uitstekend geslaagd.
Het is niet mogelijk op alle hoofdstukken uitvoerig in te
gaan; ik zal mij daarom beperken tot de hoofdlijnen.
Daarnaast zal ik bijzondere aandacht besteden aan enkele
onderdelen die daarvoor m.i. in aanmerking komen.
De taak van de organisatie-adviseur.
A
LS
verantwoording van indeling en inhoud van het
boek wordt door de schrijvers in de inleiding een
interessante visie op de ontwikkeling van de taak van
de organisatie-adviseur gegeven. Zij stëllen vast dat de een-
maligheid van gebeurtenissen als fusie,. opvolging e.d. een
gelijktijdig beroep op sterk uiteenlopende deskundigheden
nodig maakt, zoals die van de notaris, de jurist, de fiscaal
adviseur, de accountant, de organisatie-adviseur enz. De
schrijvers zijn van mening dat er, gezien deze ontwikke-
ling, behoefte. bestaat aan een specialisatie opde totaliteit
van het fusieprobleem, welke derhalve alle tiaditionele
beroepsspecialisaties omvat. Voorts achten zij het op de
weg van de organisatie-adviseur liggen zich deze specialisatie
eigen te maken. Dit betekent – aldus de schrijvers.— dat
de organisatie-adviseur niet alleen meedenkt over de be-
drijfsdoelstellingen en specifieke deskundigheden zodanig
beheerst dat hij als intermediair tussen ondernemer en
derden kan optreden, maar ook dat hij in sommige gevallen
uit de rol van adviseur treedt en in onderhandeling met de
bij de fusie betrokkenen rechtstreeks de belangen van zijn
cliënt behartigt, en zelfs mede beheer voert over de onder-
neming in de kritieke fase van de ontwikkeling.
Met alle waardering voor de grondgedachte – zijnde de
behoefte aan een integraal fusie-advies en fusie-plan – meen
ik toch dat de schrijvers
bij
de conclusies t.a.v. de taak-
opvatting van de organisatie-adviseur te ver zijn gegaan.
Zij kennen aan de organisatie-adviseur taken toe die bij
uitstek op het terrein van de ondernemer zelf liggen. Men
kan wel stellen dat bezinning op de bedrijfsdoelstellingen,
het voeren van delicate onderhandelingen en het beheer
van de onderneming specifieke ondernemerstaken zijn.
Natuurlijk komen deze taken zowel binnen als buiten
de onderneming voor delegatie in aanmerking, met één
uitzondering:
de besluitvorming. Nu stellen de schrijvers wel
dat een en ander moet geschieden met uitdrukkelijke in-
1)
Ir. N. R. A. Krekel, Drs. T. G. van der Woerd, Drs. J. J.
Wouterse,
Ontwikkeling, samenwerking, fisie. Theorie en praktijk-
voorbeelden.
N. Samsom N.V., Alphen aan den Rijn 1965, 201
blz., f. 14,50.
stemming van alle betrokkenen, maar zelfs als men met
uitdrukkelijk goedvinden een organisatie-adviseur – hoe
deskundig ook – laat meebesturen, nI. door hem t.a.v. be-
paalde problemen de
hoogste
beslissingsbevoegdheid te
geven, dan geeft men als ondernemer een stuk beleid
uit handen. Geeft men die hoogste bevoegdheid niet, dan
is er ook geen sprake van meebesturen in eigenlijke zin,
maar slechts van zelfstandig optreden binnen door
,
de
ondernemingsleiding gedelegeerde bevoegdhedeii, dan wel
van een adviesfunctie.
Het laten meebesturen van de organisatie-adviseur zou
bovendien onaanvaardbare gezagsverhoudingen kunnen
doen ontstaan, met name in het geval dat de âdvisur een
verkeerde beslissing neemt met voor de ondernemÏng
fatale gevolgen. De commissârissen kunnen geen verant-
‘woordeljkheid van derden voor het beleidaccepteren, de
directie zal zich daarentegen distantiëren van besluiten,
waaraan zij niet heeft meegewerkt. Ik ontken nièt dat
de leiding, zeker bij een fusie, behoefteheeft aan een externe
vertrouwensman aan wie in bepaalde omstandigheden
zeer belangrijke taken kunnen worden toevertrouwd,
maar diens bevoegdheid zal uitdrukkelijk een .advisernde
moeten zijn. . .
Het belang van de organisatie-adviseur met een ruime
taakopvatting t.a.v. fusie is natuurlijk evident, vooral voor
het kleinére bedrijf, alhoewel ook het grote bedrijf ermee
gediend kan zijn. In het grootbedrjf kan de door de
schrijvers beoogde specialisatie op de totaliteitvan het fusie-
probleem evenwel door gunstiger kwantitatieve verhoudin-
gen gemakkelijker intern worden bereikt.
De noodzaak van een ontwikkelingsplan.
O
NDER verwijzing naar de verwarring rond de be-
grippen ,,fusie” en ,,overname” geven de schrijvers
een duidelijker omlijning van beide begrippen. Als
kenmerk van overname wordt genoemd de eenzijdige op-
gave van zelfstandigheid door één der
partijen,
terwijl bij
fusie de pariteit van beide partners wordt beklemtoond.
Dit betekent dat de overname als probleem veel minder
gecompliceerd is dan de fusie. Het bedrijfsontwikkelings-
S
plan van de overnemende partij ondergaat immers geen
enkele wijziging, anders dan bij de fusie, waar:juist door
de gelijkwaardigheid der partners een geheel nieuw ont-
wikkelingsplan onveriiijdelijk zal zijn. Dit verklaart waar-
om fusie en niet overname als object van onderzoek is
gekozen.
Het is goed dat de schrijvers de noodzaak van een ont-
wikkelingsplan aan de orde stellen. Hieronder verstaan zij
de kwantitatieve voorstelling van de meest waarschijnlijke
economisch-financiële ontwikkeling van het bedrijf in de
komende vijf tot tien jaren. Het opstellen van het plan
geschiedt in twee fasen, t.w de positieverkenning welke
bestaat uit een met cijfers geïllustreerde verklaring van
de huidige positie van de onderneming, en de prognose
welke als basis moet dienen voor het projecteren van toe-
komstige balansen en resultatenrekeningen.. Op deze wijze
kan men, bij afnemende ontwikkelingsmogelijkheden,
vaststellen of fusie dan wel een andere vorm van samen-
werking in aanmerking komt om in deze situatie verbetering
te brengen. De fusie wordt aldus in het raam van het totale
ontwikkelingsplan geplaatst. Zij is dan een, logisch uit-
E.-S.B. 23-3-1966
.
317
vloeisel van de voorzienbare ontwikkeling geworden en
niet meer het emotioneel geladen toverwoord of de redding-
boei waarvoor men haar vaak houdt.
Het gebruik van vragenlijsten kan l5ij het opstellen van
het plan een nuttig hulpmiddel zijn. Interessant is de ,,case
study” van een gefingeerde onderneming, Drukkerij N.V.
,,De Havenstad”, aan de hand waarvan een voorbeeld
van een ontwikkelingsonderzoek wordt uitgewerkt dat
uitmondt in een concreet fusie-advies.
Andere vormen van samenwerking.
F
USIE is niet de enige vorm van samenwerking en lang
niet altijd de beste
2).
In het hoofdstuk ,,Samenwerking”
wordt -o.a. nagegaan wanneer andere vormen in aan-
merking komen. Tevens wordt hier bijzondere aandacht
gewijd aan een vorm van samenwerking met behoud van
zelfstandigheid, de zgn. assortimentuitwisseling. Het doel
vandeze partiële samenwerkingsvorm is verbreding van het
assortiment van elk der partners zonder dat bij één van hen
de ontwikkélingskosten stijgen. Schrijvers achten assorti-
mentuitwisseling met buitenlandse bedrijven vooral van
belang, omdat samenvoeging van de assortimenten van
twee binnenlandse bedrijven, die op dezelfde markt ope-
reren met gelijke of nagenoeg gelijke afnemersgroepen,
2)
Zie ook het jongste jaarverslag van de N.V. Nederlandsche
Middenstandsbank waarin gewaarschuwd wordt tegen de fusie
als modeverschijnsel. Ook de Middenstandsbank zegt dat men
zich, alvorens het pad der fusie te bewandelen, de consequenties
daarvan terdege moet realiseren en moet onderzoeken of fusie
als beste alternatief moet worden gekozen; in feite een pleidooi voor een ontwikkelingsplan!
niet veel kans op extra omzet geeft. Alleen die bedrijven
waarvan, resp. waarvoor:
1.het verkoopapparaat bij gelijke inspanning nog
andere artikelen toelaat;
de produkten vooral kwa]iteitsprodukten zijn;
ontwikkeling van een eigen aanvullend assortiment
niet lonend is; en
de optimale produktie-omvang de afzetmogelijk-
heden van de thuismarkt sterk overtreft, komen in aan-
merking voor assortimentuitwissel ing.
Fusie: partnerkeuze en planning der fusie-activiteiten.
I
-IET
belangrijkste hoofdstik van het boek is mijns in-
ziens dat waarin op de fusie zelf nader wordt ingegaan.
Schrijvers wijzen erop dat het vraagstuk van de
partnerkeuze vooral voor het middelgrote bëdrijf essentieel
is. Een fusie van gelijkwaardige middelgrote bedrijven kan
niet voortbouwen op een reeds bestaand beleid, maar zal
een geheel nieuwe ontwikkelingspolitiek moeten opbouwen
uit tegen elkaar afgewogen belangen. Het gaat hierbij uit-
sluitend om de zgn. horizontale fusies, welke zowel schaal-
vergrotend als assortimentverbredend kunnén zijn. De
schrijvers verdelen de weg naar fusie in twee trajecten, t.w.
de analyse van de positie van het eigen bedrijf alsmede
een formulering van de eisen, waaraan een eventuele
fusiepartner zal moeten voldoen, en
–
het daadwerkelijk zoeken naar een geschikte partner.
Uitvoerig wordt daarna een dergelijk onderzoek in
onderdelen uitgewerkt.
HET WAAROM EN
H,ET,
HOE
Ontwikkeling, samenwerking, fusie
door ir. N. R. A. Krekel ci., drs. T. G. vn der Woérd en drs. J. J. Wouterse.
–
Over de dikwijls duistere
achtergronden
van het begrip fusie laat dit boek
-.
zijn licht schijnen. De auteursgeven een diepgaande analyse van alle vor
–
men en trappen van samenwerking en behandelen uitvoerig de ontwikke-
lingskansen in deze tijd.
.
Over het
waarom
van de fusie licht het boek u in. Er zijn uitgebreide
l
lijsten met vragen opgenomen aan de hand waarvan dé ondernemer zelf
kan bepalen waarom en wanneer samenwerking en fusie noodzakelijk zijn.
Op dè vraag naar het
hoe
geven de drie deskundige auteurs (die zijn
verenigd in de Maatschap van Organisatie-adviseurs) ondubbelzinnig
antwoord in de yorm van een tot in de details uitgewerkt ,,fusie-
wér kschema”.
•
Een belangrijk boek, over een onderwerp dat steeds meer betekenis krijgt
in depraktijk van het Nederlandse bedrijfsleven
Bestel: E 440.1306.2 (gebroch., f. 14,50)
N. SAMSOM nv- – ALPHEN AAN DEN RIJN .- TELEFOON (01720) 2601
Ook verkrijgbaar via de boekhandel.
318
–
E.-.B.23-3-l966
De fusie
als project.
Z
EER belangwekkend is de behandeling van de fusie zelf
als project, waarbij de achtereenvolgende activiteiten
met behulp van een netwerkschema stap voor stap wor-
den geanalyseerd en geprogrammeerd. Schrijvers beklem-
tonen de noodzaak van een systematische benadering van
het fusieprobleem in een zo vroeg mogelijk stadium van het
overleg. Ik wil volstaan met te vermelden dat het hoofdstuk
naast omschrijvingen van de verschillende activiteiten een
schema geeft, welke die activiteiten in onderling verband
plaatst; tevens wordt met een voorbeeld van een tijdplan-
ningtabel aangegeven hoe men met behulp van het
schema tot een tijdplanning van de fusie kan komen. Het
geheel is een mijns inziens zeer geslaagde poging om een
praktische bijdrage tot de verbetering van de fusie-
planning te leveren.
De Organisatie van de topleiding bij fusie.
I
N een beschouwing over de structuur van de topleiding
bij fûsie wijzen de auteurs erop dat voor het realiseren
van een fusie een beroep op geheel andere leiderseigen-
schappen wordt gedaan dan die, waarmede men onder-
normale omstandigheden kan volstaan. Het gaat niet om
de problemen van de dagelijkse bedrijfsvoering, maar om
het met kracht realiseren van een afgerond project. Volgens
de auteurs zal er enerzijds bijna altijd een overschot aan
directeuren zijn, anderzijds een tekort aan directeuren met
die bijzondere eigenschappen, die de situatie van het ogen-
blik – gekenmerkt door plotselinge schaalvergroting en
het doorvoeren van ingrijpende wijzigingen in hoog
tempo – vereist.
Het probleem dat de auteurs hier aanroeren is mijns
inziens van de allergrootste betekenis. Het succes van de
fusie zal sterk afhangen van de bekwaamheden der mensen,
die haar moeten verwezenlijken, maar daarentegen is,
met uitzondering van de grote en zeer grote ondernemingen,
de kans in het algemeen klein dat er onder de directeuren
iemand schuilt die deze taak op zich kan nemen. De
schrijvers stellen dat in dat geval het aantrekken van een
outsider de enige oplossing is. Zij laten in het midden of
met deze outsider een externe adviseur dan wel een van
buiten aangetrokken topfunctionaris voor fusie-aangelegen-
heden wordt bedoeld. Ik ben het met hen eens dat een be-
roep op een outsider in het bovenbeschreven geval vrijwel
onvermijdelijk is, vooral als de fusie in zeer hoog tempo
moet worden gerealiseerd; de vraag is echter welk soort
outsider. Ik zou in beginsel de voorkeur geven aan een
permanente versterking van de topleiding in de vorm van
een fusiedirecteur – te meer waar groeiende bedrijven in
betrekkelijk korte tijd met meer fusies achter elkaar te
maken kunnen krijgen. Daar staat als bezwaar tegenover
dat juist de kleinere en middelgrote bedrijven zich moeilij-
ker een full-time fusiedirecteur kunnen veroorloven als
er voor een dergelijke functionaris niet tevens andere taken
zijn. Vooral in die gevallen kan de externe organisatie-
adviseur een nuttige functie hebben.
Op het niveau van de directeuren ,der werkmaatschappij-
en bevelen de auteurs een methode aan waarbij de traditio-
nele taakverdeling, welke kenmerkend is voor een onder-
neming in rusttoestand, wordt doorbroken en vervangen
door een ,,projectenstructiiur”; daaronder verstaan zij
een taakverdeling welke gericht is op het zo snel mogelijk
verwezenlijken van de fusie en waarbij elk der topfunctio-
narissen een gecoördineerde bijdrage tot het geheel levert.
Daartoe moeten actieplannen op het gebied van de com-
mercie, produktie, administratie enz. worden uitgevoerd.
E.-S.B. 23-3-1966
De schrijvers hebben in dit betoog in feite de consequen-
ties getrokken met betrekking tot de structuur van de
topleiding uit de stelling dat de fusie als project moet worden
gezien en verwezenlijkt. Dit is een belangrijke conclusie.
In vele bedrijven zijn de directeuren niet bereid van de
verwezenlijking van de fusie een dagtaak te maken. Zij
doen de fusie er zo’n beetje bij en gaan gewoon door met
hun traditionele werkzaamheden (ik maak hierbij uitdruk-
kelijk een uitzondering voor die bedrijven, waarvan de
eenwording als gevolg van de gekozen procedure in een
betrekkelijk langzaam tempo geschiedt; in dcze situatie
is het voldoende als een of twee der topdirecteuren van
de betrokken bedrijven zich in het bijzonder met fusie-
problemen bezig houden, zonder daarvan evenwel een
volledige dagtaak te maken).
Als aanvulling op het betoog van de auteurs dat hier de
klassieke organisatietheorie faalt, zou ik willen stellen
dat – aangezien ook een bedrijf dat niet fusioneert zich
in beweging bevindt, zij het dan dat die beweging continu
i.p.v. discontinu is – er een algemene tendentie is in de
richting van andere verhoudingen in de organisatie. Zo
zien we bijv. onder invloed van de automatisering een
ontwikkeling in de administratieve Organisatie – met name
bij banken – naar een meer fabriekmatige structuur,
welke gelijkenis vertoont met een technisch produktie-
proces. Dit verschijnsel gaat gepaard met een doorbreking
van de traditionele afdelingsgewijze indeling en een
verbinding van die elementen der verschillende afde-
lingen, welke een onmisbaar onderdeel van het geïntegreer-
de produktieproces vormen.
In de organisatie van de bedrijfsleiding zien we nieuwe
samenwerkingsverbanden waarbij het accent niet meer op
de hiërarchieke verhouding valt, maar het element van de
samenwerking in groepsverband naar voren treedt. De
mate waarin deze verbanden een formele status hebben
verkregen verschilt natuurlijk van bedrijf tot bedrijf.
De invloed van de ,,projectenstructuur” is hier onmis-
kenbaar; ook zonder dat sprake is van fusie worden de
werkzaamheden als ,,project” behandeld.
Mijn conclusie-is dan ook dat de klassieke organisatie-
theorie niet slechts faalt in die gevallen waarin sprake is
van fusie, maar tevens in alle gevallen waarin van groei
zonder fusie kan worden gesproken; daarbij is ,,falen”
niet zo zeer bedoeld als falen van die theorie zelf, als
wel van een eenzijdige toepassing van bepaalde aan die
theorie ontleende principes op het gebied van de gezags-
verhoudingen.
Enkele commerciële aspecten
van bankfusies.
T
EN slotte nog een enkel woord over ,,De kleine banken
en de grote bankfusies”, een artikel dat in het laatste
hoofdstuk, getiteld ,,Commerciële aspecten” is op-
genomen en waarin nader wordt ingegaan op de voor- en
nadelen van bankfusies naar aanleiding van de fusies
tussen de Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche
Bank, en de Nederlandsche Handel-Maatschappij en De
Twentsche Bank. Hierin wordt gesteld dat in de periode
volgend op het bekendmaken van een fusie de omzet
terugloopt door de ten opzichte van de afnemers ver-
dwenen concurrentiepositie. Dit zou voor banken zelfs
in nog sterkere mate gelden dan voor industriële bedrijven.
De auteurs hebben hier vooral het oog op schaalver-
grotende fusies.
Om hun betoog te adstrueren voorspellen de auteurs dat
de resultaten van de Amsterdam-Rotterdam Bank
–
schaalvergrotende fusie – in de eerste jaren na de fusie
319
vermoedelijk zullen afnemen. Daarbij worden.zij achteraf
door de feiten in het gelijk gesteld, want – zeggen ze in een
noot – de resultaten van de Amsterdam-Rotterdam Bank
in het eerste halfjaar
1965
vertonen een teruggang t.o.v.
de overeenkomstige periode van 1964. Deze bewijsvoering
nu lijkt mij niet geheel waterdicht. Men mag de ontwikke-
ling van een grootheid als bedrijfsresultaten nimmer aan
één oorzaak toeschrijven, tenzij men verschillende bewijzen
kan leveren dat dit inderdaad juist is. Een zeker omzet-
verlies als gevolg van cliëntenverloop na de fusie zal waar-
schijnlijk niet te vermijden zijn, maar het staat niet vast
dat dit zal resulteren in een netto winstdaling. De voor-
delen van de vergroting der financiële capaciteit zijn mijns
inziens – in tegenstelling tot de zienswijze van de schrijvers
in dit opzicht – wel degelijk direct merkbaar, doordat de
toevertrouwde middelen alsmede het eigen vermogen der
fusionerende banken onmiddellijk als één geheel mogen
worden. beschouwd. Van het eerste ogenblik af kunnen
kredieten worden verstrekt van grotere omvang dan het to-
taal van de kredieten, waartoe de bedrijven ieder afzonder-
lijk v6ôr de fusie in staat waren. Zeker in een monetaire
situatie als de huidigé zullen adspirant-kredietnemers
niet lang aarzelen om van het toegenomen potentieel
gebruik te maken. Wel is het juist dat de efficiency-voor-
delen van de fusie pas na enige jaren kitnnen worden ge-
realiseerd. Om echter in de winstdaling van de Amsterdam-
Rotterdam Bank een bevestiging te kunnen zien van een
significante omzetdaling als gevolg van de fusie lijkt mij meer
bewijsmateriaal nodig
3).
Ik kan het dan ook niet eens zijn met het in het slot van
het laatste hoofdstuk opgenomen advies
–
aan de kleinere
banken voorlopig niet te fuseren op grond van te verwachter
verschuivingen in kredietportefeuilles van de grote banken.
Evenmin zou ik het wagen een tegengesteld advies te
geven, omdat naar mijn, mening een dergelijke algemene
conclusie niet voldoende kan worden gemotiveerd. De
gedragslijn van de verschillende banken dient geheel en al
te worden bepaald door de omtandigheden waarin zij
zich bevinden; als die omstandigheden een fusie wettigen
en er is een geschikte fusiepartner, dan zou ik deze ver-
bintenis zeker niet afraden.
Deze kritiek op mijns inziens bijkomende punten neemt
niet weg dat ik het met de opzet van het boek en met de
gedachte die eraan ten grondslag ligt, geheel eens ben.
Het belang van het boek ligt naar mijn mening vooral in de
geheel nieuwe benadering van de fusieproblematiek – de
fusie als project – en in de voor de praktijk bruikbare
uitwerking van ideeën der schrijvers in voorbeelden,
schema’s, vragenlijsten ed. De schrijvers zijn aldus in hun
opzet om een bijdrage te leveren tot een integrale op-
lossing van het fusieprobleem zeker geslaagd.
Amsteieen.
Drs. R. NAGTZAAM.
3)
Uit het jaarverslag over het boekjaar 1965 blijkt dat de
resultaten van het gehele jaar wel zijn verminderd, maar dat de
oorzaak uitsluitend aan de kostenzijde is gelegen. Het stijgings-
percentage van de drie. hoofdpijlers der bruto inkomsten – t.w.
rente, provisie, effecten en syndicaten – is inderdaad geringer
dan in voorgaande jaren; het totaal van de toevertrouwde mid-
delen alsmede de debiteurenportefeuille waren echter niet alleen
hoger dan in 1964, de toeneming gedurende het laatste verslag-
jaar was zelfs aanmerkelijk groter dan in de periode 1963-1964
en daarvoor. De oorzaak van de verminderde rente-inkomsten
ligt vooral in de inkrimping van de rentemarge,
niet
in een ver-
mindering van de debiteurenportefeuille. Derhalve geen be-
vestiging van het vermoeden dat een groot clientenverloop heeft
plaats gehad, maar wel van de veronderstelling dat de kosten-voordelen der fusie pas in een later stadium te realiseren zijn.
BOEK
Th. Limperg Jr.:
Bedrijfseconomie, verzameld werk, deel VI,
Leer van de accountantscontrole en van de winst-
bepaling. N.V. Uitgeversmaatschappij E. E. Kluwer,
Deventer 1965, 384 blz., f. 45.
Eerste afdeling: Leer van de accountantscontrole
K
ENNISNEM ING van de collegestof van Prof. Lim-
perg uit de jaren dertig doet ons duidelijk de grote
ontwikkeling zien die de controleleer in de afgelopen
30 jaar heeft meegemaakt. Over verschillende saillante
vraagstukken bestaat namelijk thans een van Liniperg af-
wijkende opvatting. Ik noem hier o.a. het gebruik maken
van de interne controle,de taakverdeling tussen de externe
en interne accountant eh de toepassing van steekproeven.
Volgens Limperg is het steunen op of het vervangen door
interne controle slechts in zoverre mogelijk of geoorloofd
voor zover het de eigen functie van de accountant niet on-
volkomen maakt: Limperg oiiderscheidt slechts een paar
mogelijkheden waarin dit het geval is. Zo kan de accountant
de controle van onderdelen aan de interne contrble over-
laten in die gevallen waarin een fout in die onderdelen het
beeld van de jaarrekening niet essentieel kan beïnvloeden.
Ook wanneer de techniek van de controle toelaat groepen
van verschijnselen collectief waar te nemen en de juistheid
collectief te controleren kan het detailonderzoek – be-
houdens toezicht op de interne controlé – aan de inteine
controle worden overgelaten. Ina1le andere gevallen is het
niet mogelijk want, zo zegt Limperg, het staat vast dat de
accountant door de afgifte van zijn goedkeurénde verklaring
het vertrouwen wekt, dat- hij en niemand anders de verif 1-
catie heeft verricht; dat zijn goedkeurende verklaring is
gegrond op eigen waarneming. Zijn meest principiële be-
zwaar tegen het steunen op internecontrô[e is dat men een
stuk accountantscontrole prijsgeeft en vervangt door interne
controle, zonder dat men zich bekommért om de vraag, of
er aldus geen onvolkomenheid van de accountantscontrole
ontstaat. Ook de toepassing van steekproeven leidt tot een
onvolkomen controle.
De eigen actie van de accountant, gebaseerd op de ver-
trouwenstheorie, staat in het middelpunt van zijn beschou-
wingen. En, rekening houdend met de toenmalige om-
standigheden (nog niet tot ontwikkeling gekomen budget-
tering, interne/administratieve Organisatie en interne
controle) heeft Limperg terecht stelling genomen tegen het
gebruik maken van de interne controle en van steekproeven.
Maar de omstandigheden zijn inmiddels gewijzigd. Een
aanmerkelijke vooruitgang is geboekt in de interne en ad-
ministratieve Organisatie van de bedrijven waardoor de
organische samenhang van de bedrijfshandelingen beter tot
zijn recht komt. Aan de interne controle wordt thans veel
meer aandacht besteed en de budgettering is tot ontwikke-
ling gekomen. Maar ook de techniek van de mathematische
steekproef heeft een aanmerkelijke vooruitgang te zien
gegeven. Dit alles heeft ertoe geleid dat zowel het gebruik
maken van de interne controle als van de steekproef een
gelijkwaardige schakel is gaan vormen in de door de accoun-
tant te leggen controleketen. De onvolkomenheid van de
accountantscontrole, waarop Limperg wees, behoeft hier-
van bepaald niet het gevolg te zijn.
320
–
–
E.-S.B.2-3-3-l966
BESPREKINGEN
De beklemtoningvan de eigen actie van de accountant
werkt ook door in zijn beschouwingen over de samen-
werking tussen de externe en de interne accountant. De
externe accountant brengt de verklaring in het verkeer,
de interne accountant is jegens het verkeer onbekend en
draagt geen verantwoordelijkheid jegens het verkeer. Dit
brengt met zich mede, dat wat essentieel is in de controle
door de externe accountant zelf moet worden gedaan.
Limperg noemt enige essentiële punten, waarmede ik. het
eens ben, maar hij eist ook dat één zijde van de goederen-
beweging (de inkopen) door de externe accountant wordt
geverifieerd, opdat deze eenvaste grondslag heeft voor de
controle op de verantwoording van de opbrengsten. Limperg
komt hiermede in wezen tot een volledige duplicering van
een belangrijk gedeelte van de controletaak, want ook de
interne accountant heeft – voor een rationele vervulling
van zijn functie- – de vaste grondslag. nodig voor de
controle op de vérantwoording van de opbrengsten.
Dat wij
–
thans hier anders tegenover staan komt vooral
door de ontwikkeling die zich in functie en taak van de
interne accountant heeft voltrokken. Het is met name colle-
ga Goudeket geweest die onze inzichten te dien aanzien
heeft verdiept. Blijft het uiteraard noodzakelijk dat de
externe accountant bepaalde door de interne accountant
uitgevoerde controlewerkzaamheden herhaalt, toch kan niet
meer gesproken worden van duplicering, want de doel-
stelling van de externe accountant is een andere geworden,
ni. vaststellen of de interne accountantscontrole goed
functioneert.
Het zijn niet alleen bovengenoemde punten in de controle-
leer waarover we thans anders denken. Ook op de functie-
omschrijving van de accountant door Limperg, nI. ,,ver
–
trouwensman van het maatschappelijk verkeer” en hier
–
mede op de vertrouwenstheorie, komt in de laatste jaren
meer kritiek. Het is om. collega Van Kampen, die de be-
tekenis van deze theorie voor het geven van inzicht in de
taak van de accountant ontkent. Het vertrouwen van het
maatschappelijk verkeer, zo zegt Van Kampen, kan geen
geschikte basis vormen voor een deskundige om zijn taak
uit op te bouwen. Het zijn de accountants zelve die in
onderling overleg hun taak vaststellen als aanbod aan het
verkeer. Ik kan een heel eind met Van Kampen meegaan,
doch het is hier niet de plaats hierop verder in te gaan. Toch
geloof ik dat in wezen de standpunten niet zover uiteen-
lopen, gezien de opvatting van voorstanders van de ver-
trouwenstheorie dat de twee factoren die het vertrouwen
bepalen, nI. de behoefte van het verkeer en het vermogen van
de controletechniek, overwegend door de accountants zelve
worden beïnvloed. In hoeverre dit ook de opvatting van
Limperg is danwel van de voorstanders van de vertrouwens-
theorie die hun verkregen nieuwe inzichten in de theorie
hebben geïncorporeerd, heb ik echter niet kunnen door-
groiden.
Veel aandacht besteedt Limperg aan het vraagstuk
van de verbijzondering in de functie van de-accountant.
De conclusies waartoe Limperg komt, stoelen wederom op
de leer van het gewekte vertrouwen. Geen adviezen waar
geen opdracht tot controle van de jaarrekening aanwezig is.
De verbinding met het accountantskantoor wekt
–
het ver- –
trouwen op dat de adviezen zijn gegrond op gecontroleerde
gegevens. Primair blijft de controlerende- functie, blijft de
accountant de yertrouwenman van het maatschappelijk
verkeer. Dit is uitéraard veel te expliciet gesteld, al blijft de
uitspraak t.a.v. adviezen op fiscaal terrein zijn betekenis
behouden. –
Uit het bovenstaande kan de conclusie worden getrokken
dat de collegestof van Limperg veel van haar betekenis
heeft verloren. Toch acht ik het van belang dat- met deze
uitgave vele beroepsgenoten in de gelegenheid zijn gesteld
kennis te nemen van wat rond de jaren dertig door
Limperg – aan zijn studenten werd uitgedragen en wat
zovelen heeft gesteund, maar toch ook wel verstard in hun
denken omtrent ,functie, taak en verantwoordelijkheid
van de accountant. Het is namelijk goed thans te kunnen,
overzien welke betekenis de vertrouwenstheorie voor
Limperg heeft gehad in de opbouw van zijn controleleer,
hetgeen het inzicht erin verdiept en tot verder onderzoek
van de functie van de accountant inspireert.
Dat onze opvattingen thans van die van Limperg af
wijken is zonder meer begrijpelijk. We hebben sindsdien een
evolutie in de bedrjfseconomie en administratieve or-
ganisatie meegemaakt, die eveneens haar stempel heeft
gedrukt op de controleleer en onze inzichten heeft doen
wijzigen. Nog steeds – en gelukkig – zijn onze inzichten
aan wijziging onderhevig, waarbij ik maar behoef te denken
aan de dynamisering van de controle. Deze zou in de tijd
van Limperg niet mogelijk zijn geweest.
Rotterdam.
Prof. Drs. A. A. DE JONG.
Tweede afdeling: Leer van de winstbepaling
L
IMPERGS opvattingen over het vraagstuk van de
winstbepaling zijn in ons land reeds vele jaren voôr-
werp van discussie geweest. Met name in dè jaren
vijftig zijn enige belangrijke publikaties over het winst-
vraagstuk verschenen, waarin ook aan Limpergs winst-
theorie ruime aandacht is geschonken. Gewezen kan onder
andere worden op Pruyts rectorale rede uit
1954
en de
daarop gevolgde reacties, op de dissertatie van Van Straa-
ten en Van Muiswinkels artikel in het M.A.B. van 1958
1).
1)
B. Pruyt: ,,Subjectieve schattingen en beleidselementen bij
winstbepaling en winstbestemming” (o.a. in: Jaarboek N.E.H. 1953/1954); H. C.
van Straaten: ,,Tnhoud en grenzen van het
winstbegrip”,
1957; F. L.
van Muiswinkel: ,,Schoonheids-
gebreken in de vervangingswaardeleer (in: Maandblad voor
Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde,
1958). –
BERICHT
Hierdoor delen wij onze donateurs, leden en abonnees
mede, dat dezer dagen gebruik zal worden gemaakt van-
de verleende toestemming tot automatische giro-afschrijving
van aan ons verschuldigde bedragen. Voor zover ons geen
formulier voor automatische afschrjving werd toegezonden
en de donatie, de contributie of het abonnementsgeld voor
het jaar 1966 nog niet werd overgemaakt, verzoeken wij
U beleefd dit thans zo spoedig mogelijk te doen door
storting op onze pôstrekening no. 8408 of op onze rekening
bij Mees & Hope te Rotterdam. – –
–
Stichting
Het Nederlandsch Eçonomisçh Instituut
F..-S.B. 23-3-1966
321
Een moeilijkheid voor deze auteurs was dat van Limpergs
opvattingen geen volledige en geautoriseerde weergave
voorhanden was. Wel kon gebruik worden gemaakt van
twee artikelen van Limperg uit 1937
2)
en – met veel voor-
behoud van de geschriften van diens leerlingen; Van
Straaten kon bovendien beschikken over de inhoud van een
college van Limperg uit het jaar 1941/1942.
Geruime tijd achteraf is nu Limpergs ,,Leer van de winst-
bepaling” in druk verschenen, op basis van manuscripten
uit de jaren veertig
3).
De voornaamste vraag die thans
nog kan worden gesteld is onzes inziens, of uit deze nage-
laten geschriften een ander beeld van Limpergs winst-
theorie naar voren komt dan hetgeen uit de al bestaande en
hierboven vermelde bronnen reeds was opgebouwd. Het
komt ons voor dat deze vraag althans wat de algemene
winsttheorie betreft ontkennend moet worden beantwoord
en dat in het bijzonder de weergave die Van Straaten ons
destijds van Limpergs opvattingen hieromtrent heeft ge-
schonken, op de essentiële punten door de thans verschenen
,,Leer van de winstbepaling” volkomen wordt bevestigd.
Dit impliceert dat de – hierna te releveren – fundamentele
kritiek op Limpergs winsttheorie welke door Van Straaten
werd ontwikkeld – en welke sindsdien onweerlegd bleef –
ook na de uitgave van de volledige tekst van Limpergs
colleges over het winstvraagstuk volledig haar betekenis
heeft behouden.
Dit neemt niet weg dat de verschijning van de hier be-
sproken publikatie uit het oogpunt van de dogmageschiede-
nis bezien ten zeerste kan worden gewaardeerd. Limpergs
visie op het vraagstuk van de winstbepaling moge wat de
essentialia betreft ons reeds bekend zijn geweest, thans ligt
zij in gecanoniseerde en uitgewerkte vorm voor ons.
Na een uiteenzetting van de begrippen winst en verlies
– bij Limperg niet eenvoudig elkaars tegengestelde— volgt
de ,,normatieve theorie van de winst”, als welker taak wordt
gezien, de ,,rationele normen vast te stellen voor de bepaling
van de grootte van de winst”. De hoofdnorm blijkt dan deze
te zijn, dat de capaciteit van het bedrijf als inkomensbron
door de op de winstberekening gebaseerde vertering niet
mag worden aangetast. Aan deze eis is volgens Limperg
voldaan als het ,,stamkapitaal” (de produktiecapaciteit)
niet wordt aangetast, evenmin als het ,,stamvermogen”,
waaronder hij het oorspronkelijk geïnvesteerde vermogen
blijkt fe verstaan. Aantasting van dit oorspronkelijke ver-
mogen is verlies, onafhankelijk van de vraag of deze aan-
tasting een gevolg is van een specifieke dan wel van een
algemene prijsdaling.
Limperg legt er hierbij meer dan eens de nadruk op, dat
zijn conclusies niet steunen op een aprioristisch strevennaar
een doelniatige bedrijfspolitiek, maar dat zij uitrluitend zijn
gebaseerd op een logische redenering. Wij herinneren er in
,,De gevolgen van de depreciatie van de gulden voor de
berekening van waarde en winst in het bedrijf” en ,,De ver-
vangingswaarde en de fiscus”. Beide artikelen in het M.A.B.
van 1937.
Men houde deze datéring in het oog, o.a. als men Limpergs
,,Wet van de prijsdaling” leest: met stelligheid weten we, zo
merkt hij op, dat de prijs van alle goederen op de duur naar be-
neden moet (hlz. 338 en 343).
(I.M.)
dit verband aan dat Van Straaten, die Limpergs winsttheorie
vanwege haar tweevoudige criterium (kapitaal- èn ver
–
mogenshandhaving) een theorie met een ,,dubbele bodem”
noemde, in zijn kritische analyse hiervan tot de slotsom
kwam dat Limpergs conclusies niet meer dan apriorismen
zijn, daar
zij
niet ,,logisch dwingend” uit zijn uitgangspunt
(handhaving van dè inkomensbron) zijn afgeleid
4)
Intussen bevat de thans verschenen ,,Leer van de winst-
bepaling”, behalve de hierboven zeer schetsmatig weer
–
gegeven algemene winsttheorie,
ok
nog een gedeelte over
de waarde- en winstbepaling van ,,specifieke vruchtdragers”.
Dit vraagstuk heeft ëen aantal bijzondere aspecten welke
door Limperg in een Vrij omvangrijk hoofdstuk zijn
uitgewerkt. Daar over de problemen van de ,,specifieke
vruchtdragers” voorheen veel minder is gepubliceerd dan
over het algemene vraagstuk van de winstbepaling, vormt
dit hoofdstuk onzeF inziens een waardevolle bijdrage tot
onze kennis van de opvattingen die Limperg hieromtrent
had.
Als ,,specifieke” of ,,zelfstandige vruchtdragers” bij uit-
stek noemt Limperg effecten en woonhuizen, omdat deze
hun functies ook los van enig verband met een bedrijf kun-
nen vervullen. De regel die hij hiervoor ontwikkelt is deze,
dat – behoudens
bijzondere
gevallen – een waardestijging
dezer ,,vruchtdragers” als gevolg èf van een algemene
prijsstijging, èf van een algemene rentedaling, niet als winst
kan worden beschouwd; dit laatste is echter wel het geval
indien de waarde van een ,,vruchtdrager” is gestegen als
gevolg van een specifieke prijsstijging. Prijsdaling van de
,,zelfstandige vruchtdragers” leidt daarentegen in alle
gevallen tot een verlies. Als criterium gebruikt Limperg hier-
bij de handhaving van het oorspronkelijke (nominale) in-
komen uit de ,,vruchtdragers” en als voorwaarde stelt hij,
dat deze produktiemiddelen in het desbetreffende bedrijf
inderdaad als ,,vruchtdragers” fungeren en aldaar ook
economisch zelfstandig zijn.
Het behoeft weinig betoog dat de cônclusies waartoe
Limperg met betrekking tot de bepaling van de winst op de
,,zelfstandige vruchtdragers” komt, geheel afhankelijk zijn
van zijn premissen en met name van het door hem gekozen
uitgangspunt: de instandhouding van het oorspronkelijke
nominale inkomen. Een ander uitgangspunt – bijv. de
reële inkomenshandhaving – lijkt ons echter even goed
mogelijk en misschien zelfs nog meer in de rede liggen.
De conclusies met betrekking tot de winstbepaling zouden
dan dienovereenkomstig anders luiden. Het in absolute
termen gestelde betoog van Limperg heeft dan ook slechts
een relatieve betekenis.
Zeist.
R. SLOT.
T.a.p. blz. 63 e.v.
(1. M.)
Met een aandeel
VEREEAVIGD EEZIT VAN
322
E.-S.B. 23-3-1966
Colin Mclver: Marketing.
Second edition, revised and
edited by Gordon C. Wilson, F.I.P.A. Business Pu-
blications Ltd., Londen 1964, 187 blz., 15 sh.
Colin Melver:
Marketing. Vertaald door 1. P. L. Blom,
onder supervisie van de afdeling Marketing en Re-
search van Nijgh & Van Ditmar Reclame en Mar-
keting N.V., Universitaire Pers Rotterdam, Rotter-
dam 1965, 240 blz., t. 9,50.
Z
OALS Mclver in zijn voorwoord tot de eerste (Engelse)
druk aangaf, is het onderhavige boek geschreven als
een ,,marketing grammar”, niet als een ,,case-book”.
Nu doet het woord ,,grammar” nauwelijks minder
schools aan dan de term ,,case-book”, en het is goed
voorop te stellen dat deze publikatie gelukkig geen van
beide is. 1-Jet boek onderscheidt zich dan ook door gro-
tere beknoptheid en leesbaarheid van de gangbare mar
–
keting-handboeken.
Voor een goed begrip van Mclvers opvatting van het
verkooppolitieke beleid van een onderneming is het
noodzakelijk te weten, dat hij zich voornamelijk bezig-
houdt met ,,marketing op grote schaal en met gecom-
bineerde operaties van grote adverteerders en grote bu-
reaus”. Voeg hieraan toe dat dit boek werd geschreven
in opdracht van het institufe of Practitioners in Adver-
tising,
en de lezer beseft ongeveer uit welke hoek de
marketing-wind waait. En voor wie nog mocht twijfe-
len, is er de aanbeveling van de president van dit En-
gelse instituut, die in zijn voorwoord opmerkt, dat de
plaats van de marketing-man vermoedelijk nooit zo hel-
der werd uiteengezet als in deze uitgave. Dr. A. D. Bon-
net legt er ter inleiding van de Nederlandse vertaling
nog een schepje bovenop, doord’at hij stelt dat ,,het voor
de verdere vooruitgang van het denken op het gebied
van de commercie uitermate gewenst is, dat boeken
kunnen worden gelezen en herlezen als dit van Mclver,
geschreven en doordacht door werkelijke marketing-
geesten, praktijkmensen met een rijke ervaring uit Ame-
rika en een Europees land, een kdtische zin én een zelf-
standig denkvermogen”. Waarvan gaarne akte.
De schrijver heeft de marketing-functie bij het recla-
mebureau tot uitgangspunt genomen, omdat het recla-
mebureau – naar zijn zeggen de toon aangeeft bij
de ontwikkeling van de marketing-plannen bij de mees-
te adverteerders. Door de marketing-functie te perso-
nifiëren in de figuurvan een ,,marketer” – een ,,un-
lovely word” dat evenwel ook in het Nederlands is
gehandhaafd – kon de auteur dit boek een gemakke-
lijk overtuigende verteltrant meegeven. De indeling in
21 kleine hoofdstukken verschaft hem de nodige adem-
pauzen in zijn ipwindend relaas. Zonder te streven, naar
een strikt systematische behandeling van de stof, biedt
Mclver met al deze kleine essays een caleidoscopisch
maar toch tamelijk volledig beeld van de dagelijkse
activiteiten van de ideale ,,marketer”. Wat moet hij we-
ten van zijn onderneming, van de markt, de distributie
en de prijspolitiek? Hoe verhoudt zich zijn functie tot
die van het marktonderzoek, de produktontwikkeling,
de verkooporganisatie, de verkoopplanning en de ver-
koopbevorderingsactiviteiten? Dit zijn de vragen wel-
ke successievelijk aan de orde komen.
Zoals gezegd, staat het reclame-marketing-adviesbu-
reau steeds centraal in Mclvers betoog. Hij wijkt hier-
van slechts af in hoofdstuk drie, waarin de product-
manager bij het zeer grote merkartikelenbedrijf aan
bod komt. Het portret dat van deze figuur wordt ge-
schilderd, is zeker boeiend, maar enigermate overtrok-
ken; hij bbjkt een ijdele alweter, die slechts één vinger
behoeft uit te steken ten einde zijn marktaandeel aan-
merkelijk te verhogen. Niet alleen is hij deskundig
op het gebied van het marktonderzoek, de produkt-
ontwikkeling en de verkooporganisatie, hij weet ook
steeds het reclamebureau van de juistheid van zijn idee-
en te overtuigen. Letterlijk:
,,Ik ben geen copy-writer, of kunstenaar, of een media-ex-
pert. Ik heb het grondtherna voor de lopende campagne niet
voorgesteld. En toch voel ik een aanzienlijke trots voor de
creatie ervan. Waarom? Ik denk dat ik een bijdrage heb
geleverd die uit vier punten bestaat. Ten eerste heb ik het
bureau zeer grondig op de hoogte gesteld van alle feiten
over het produkt, de markt waarop het concurreerde en de
plannen die wij hadden. Tegen de tijd dat ik klaar was kon
niemand van hen aanvoeren dat er nog een aspect van het probleem dat zij onderhanden hadden voor hen onbekend
gebleven was. Ten tweede, zonder te beweren dat ik meer
expert ben dan hun experts- verschafte ik voldoende berede-
neerde tegenstand voor hun aanvankelijk nogal halfbakken
voorstellen, zodat zij nog een keer nadachten, waardoor er
nu dingen uit de bus kwamen, die hechter gefundeerd wa-
ren en ook van meer creatieve zin getuigden. In de derde
plaats, toen zij met een campagne kwamen, waarin ik ver-
trouwen kon hebben, kon ik hen op de hoogte stellen van
de vooroordelen en heilige huisjes waarmee zij rekening
moesten houden om de campagne een redelijke kans te ge-
ven om door de directie te worden aanvaard. En ten vierde heb ik geholpen de campagne te doen slagen toen die een-
maal draaide, door erop toe te zien, dat er een behoorlijke
merchandising voor was, dat deze werd opgenomen in een
volledig marketing-plan met een goede samenhang tussen
produktie, verkoop, distributie en display. Door deze laatste bijdrage alleen al is het niet onwaarschijnlijk, dat ik de cam-
pagne behoedde voor het lot van zoveel andere campagnes
die er heel leuk uitzagen, maar helemaal geen resultaat had-
den, waarschijnlijk genoeg in elk geval om mijn eis op een
deel van de eer te rechtvaardigen”.
Hoe ironisch ook bedoeld, een dergelijke monoloog
kan niet anders dan enige irritatie wekken bij de lezer
voor wie ,,marketing” nog een cryptisch begrip is.
ker wanneer deze in het voorgaande hoofdstuk ook niet
geheel overtuigd is geraakt van de noodzaak de ver-
kooppolitiek in handen van het reclamebureau te leg-
gen. Het argument daarvoor is, dat de adverteerder,
die een bureau uitzoekt, dat doortrokken is van de
,,marketing-instelling” – de overtuiging dat het voor-
naamste doel van de reclame is met winst te verkopen
– iets waardevols zal verwerven, ook al maakt hij geen
specifiek gebruik van het marketing-advies van het bu-
reau. En verder, dat ,,zeifs de beste organisaties die zich
bezighouden met fabricage 6n marketing, min of meer
bedrijfsblind kunnen worden, en rnin of meer vastgeroest
raken in hun gewoonten”. Hierbij mag zeker niet wor-
(1. M.)
1894
de voorde1en van een afgeronde aandelenportefeuille
E.-S.B. 23-3-1966
.
323
den vergeten dat de Engelse uitgave in eerste instan-
tie bestemd is :voor de reclamewereld. Overdrijving van
het eigen belang is wellicht een gezonde prikkel. Voor
een introductie tot de marketing is het ook niet ramp-
zalig dat
:
de schrijver zich herhaaldelijk beroept op on-
genoemde :praktijkdeskundigen, dat hij oppervlakkig is
in zijn definities, en lichtelijk onheus jegens het ex-
perimentele marktonderzoek en de bedrijfseconomie,
zijn opleiding aan de London School of Economicsten
spijt. Principieel aânvechtbaar is echter mi. Mclvers
standpunt – en hij staat daarin niet alleen – dat het
doel
van de marketer is, de huisvrouw Qe voorzien met
een stroom van nieuwe en betere produkten, terwijl
zijn
taak
het
vergroten van de winst
is.
Evenzeer is
het dubieus dat ,,er altijd een indicatie van verspilliing is,
als de reclame-uitgaven per f. 10.000 omzet in: sommige
delen van het land veel hoger zijn dan in andere” (blz.
15).
Voor de
Nederlandse ‘uitgave
geldt zeker dat deze
een b
red
ere
markt beoogt, en bovenstaande bezwaren
doen zich; hiervoor sterker gelden. Het is daarbij bij-
zoder jammer, dat .de vertaling het stempel van haast
en: Ürote slordigheid draagt. Niet alleen is gçen enkele
poging ondernomen: om namen ën afkortin’gen van spe-
cifiek Engelse instellingen van een toelichtende voet-
noot te voorzien, en in het hoofdstuk over de distribu-
tiekanalen tenminste ook Nedèrlandse cijfers te geven,
veel storender nog is het grote aantal vertaal- en stijl-
fouten. Om mij tot het vakjargon te beperken: ,,error”
wordt vertaald met vergissing i.p.v. fout, ,,testmarket-
ing” met marketing-proeven, ,,trial and error” met proef-
ondervindelijk, ,,attitudes” met gedragspatroon, ,,trade
markup” met marktnotering, ,,assets and liabilities” met
voor- en nadelen, en ,,consumer research” met opinie-
onderzoek. En als economist kan men niet voorbijgaan
aan (blz. 187): ,,de wat eenvoudiger studieboeken over
economie zullen gewoonlijk met diagrammen ui:teen
zetten hoe de
omzet
van elk artikel zal dalen als de
prijs omhooggaat, waarbij de
snelheid van daling
afhan-
kelijk is van de
soepellieid
van de vraag naar het arti-
kel in kwestie” (curs. mijnerzijds). –
Al met al munt Mclvers boek uit door leesbaarheid
en eenzijdigheid. Hoe belangrijk deze eigenschappen
zijn, moge een ieder voor zich bepalen. Men moet ech-
ter een grote aversie jegens het Engels bezitten om de
huidige vertaling te prefereren, zeker waar de uitgaven
in prijs en uitvoering nauwelijks verschillen.
Rotterdam.
G. J. AEYELTS AVERINK.
!ec Nove: De Sovjet-economie
(The Soviet Economy.
Vert. door J. A. M. Romme). Aula-boeken no.
215.
Het Spectrum, Utrecht
1965,
424 blz.,
f.
4,90.
N
OVES in 1961 verschenen
The Sovjet Economy
draagt als ondertitel
An Inttoduction.
Daarmee
– is
.
de
schrijver
te bescheiden: Het zonder meer
uitstekend te noemen boek is inleiding èn handboek tege-
lijkertijd. Het strenge kader – een driedeling in Structure,
Problems en Concepts and Ideas vult Nove met veel feitelijke
gegevens, details en – dikwijls anecdotisch – illustratie-
materiaal. Zijn analyse is klaar en helder. Velezaken komen
aan de orde: planningproblemen voor en na
1957
(het
jaar van de invoering van de sovnarchoz, planning op terri-
toriale basis), de financiering van de invësteringen, de
prijsvorming, het falen van
de:::
,,success indicators”, de
economische discriminatie tussen kolchoz en staats-
boeiderj enz.
Anno 1965,
het
jaar waarin de vertaling verscheen, was
het boek min of meer verouderd. De stroomversnelling
waarin
het
economisch denken in de Sowjet-Unie is geraakt
na de in september 1962 op gang gekomen discussie rond
de voorstellen van Prof. Liberman (al worden in de Weste-
lijke pers al te exclusief aan diens persoon de nieuwe denk-
beelden opgehangen) heeft reeds bescheiden resultaten
gehad, al is het prematuur om te stellen dat het economisch
denken in de Sowjet-Unie in de richting van de markt-
economie evolueert
1).
Van alle in de jaren 1961-1965
ontvouwde denkbeelden, van alle in die periode ingevoerde
wijzigingen in de planprocedure en .het administratief-
economisch apparaat is uiteraard
in:
de oorspronkelijke,
Engelse uitgave niets te vinden. Maar waarom ook niets
in de vorig jaar verschenen Nederlandse vertaling? In dit
Aula-boek staan voorin vermeld de leden van de redactie-
1)
Drs. 0. Kuschpeta: ,,Ombuiging- van -het economisch
denken in de Sowjet-Unie?”,
Maandschrift Economie,
februari
1965, blz, 206-220.
raad van de reeks: 25 hoogleraren. Zou de uitgever niet
één van hen hebben kunnen vragen hem iemand te
,,leveren”, die het boek enigszins aan de actualiteit kon
aanpassen? Het was een gelukkige gedachte dit boek te
vertalen; hetis het eerste
Nederlandse:
boek (al is het dan
niet oorspronkelijk Nederlands) van formaat over de
Russische economie. Maar welk een gemiste kans tevens
voor de uitgever: voor iemand die zich op de hoogte wil
stellen van de ontwikkeling van de laatste jaren is het boek
van geringe waarde.
En dan de vertaling. Reeds de opsomming van de inhoud
(blz.
5
t/m 7) roept sombere vermoedens op: hoofdstuk
XI E heeft als Engelse titel ,,Utility, scarcity, marginalism
and linear programming”. De Nederlandse vertaling wordt
,,Nut, schaarste, speelruimte en
rechtlijnige
program-
mering”. Wij willen volstaan met een kleine selectie van de
talrijke vertaalfouten:
• in de definitie van chosrastsjot wordt ,,the carrying
out of state-deterinined tasks” vertaald met ,,de uitvoering
van staatszaken” (blz. 39);
• ,,wages bill” wordt afwisselend ,,loonzakje” (blz. 40)
en ,,loonlijst” (blz.41);
• ,,with a high turnover of directors, someone else
might be in charge” wordt ,,de directeur van een andere
onderneming zou in de aanval kunnen gaan met een hoge
omzet”.
Enfin, aan lachertjes geen gebrek. Ten einde te begrijpen
wat er zou hebben moeten staan, ware het goed vertaald,
is voor bepaalde alinea’s nodig…. kennis van de Engelse
taal. Maar wie deze beheerst geeft de voorkeur aan de
oorspronkelijke uitgave.
Conclusie: een ,,misser” in een doorgaans goede pocket-
reeks.
dR
324
E.-S.B.23-3-1966
Dr. Rensis Likert: Nieuwe wegen voor leiding enorganisatie.
J. H. de Bussy, Amsterdam 1965, 326 blz., f. 24,50.
O
P 6juni1962 heb ik de oorspronkelijke editie van dit
Amerikaanse boek, toen bij MacGraw Hill te NeW
York verschenen onder .de titel ,,New Patterns of
Management”, in dit weekblad gerecenseerd. Het boek
heeft intussen school gemaakt en is door drie verschillende
organisaties bekroond. ok in Nederland heeft de ,,nieuwe
theorie” van Likert aandacht getrokken, reden waarom
een Nederlandse uitgever het heeft aangedurfd om het vrij
lijvige boek in onze taal te doen verschijnen.
Ook de Nederlandse versie heb ik met genoegen gelezen,
mede omdat de vertaalster, mevrouw L. Vercruijsse-
Dopheide, zulk een voor,treffeljke vertaling heeft geleverd,
maar ook omdat de door Likert verkondigde ,,theorie”
een stuk gezond verstand vertegenwoordigt, dat iedere
Nederlandse ondernemer of professionele. manager zich
ter harte kan nemen. Ten aanzien van het leiden van
ondernemingen of van andere arbeidsgemeenschappen,
zoals verenigingen, scholen enz., geldt helaas niet de uit-
spraak van Goethe dat een goed mens intuitief de juiste
weg bewandelt, of zich althans die weg bewust moet zijn.
Opfrissingen kunnen hun nut hebben, vooral na vele
jaren. Vandaar dat ik nog even in het kort de ,,theorie”
van Likert weergeef, zoals die als een rode draad door het
gehele boek loopt. Likert staat een wat hij noemt democra-
tisch organisatiesysteem voor dat is samengesteld uit
elkaar overlappende groepen. Deze werkgroepen onder-
steunen elkaar omdat zij een of meer leden hebben die deel
uitmaken van hogere of lagere groepen in de ondernemings-
hiërarchie. Men spreekt ook wel van ,,committee manage-
ment”.
In de eerste zeven van de in totaal vijftien hoofdstukken
van het boek draagt Likert onderzoekstof aan voor de
toetsing van zijn theorie. In een groot aantal staafdiagram-
men en ljngrafieken legt
hij
verband tussen de wijze van
leidinggeven en de prestatie, de groepsprocessen en de
prestatie, de communicatie en de prestatie en de invloed
van metingen ôp de praktijk van het leidinggeven als
zodanig. Men vraagt zich daarbij wel eens af hoe de
schrijver
zijn
metingen heeft verricht, vooral als het gaat
om volslagen ongrijpbare grootheden, zoals de verhouding
tussen de onderlinge loyaliteit van een groep en de houding
van die groep tegenover haar chef.
Belangwekkend is het tiende hoofdstuk dat de doel-
matigheid van verenigingen tot onderwerp heeft. Het
blijkt dat autocratisch geleide verenigingen (meestal de
schuld van de voorzitter) de belangstelling en de initiatieven
van de leden doden en tot ledenverloop aanleiding geven.
Structuur en grootte hebben invloed op de doelmatigheid.
Een werkgroep bijv. sorteert het meeste effect als zij 15 tot
20 leden telt; een afdeling van een vereniging werkt het
doelmatigst als zij 300 â 400 leden telt.
De grote kracht van de studie vindt men ongetwijfeld
samengevat in het veertiende en het vijftiende hoofdstuk.
In het eerstgenoemde hoofdstuk heeft Likert in een uit-
gebreide tabel de voor- en nadelen van vier organisatie-
systemen met elkaar vergeleken. Het zijn het exploiterend
autoritaire, het welwillend autoritaire, het consulterend
democratische en het groepsdemocratische systeem. Het
laatste systeem wint het op alle fronten. Het verzoent de
ego-motieven het meest met die welke de Organisatie vraagt,
het kent een maximum aan communicatie en daarom aan
initiatief, de interactie (het samenspel) is zoveel mogelijk
ontwikkeld, de besluitvorming vindt op alle niveaus vah
de onderneming plaats en de prestaties zijn het grootst.
Met ongewone belangstelling heb ik ditmaal het vijf-
tiende hoofdstuk gelezen, waarin een samenvatting wordt
gegeven en tevens een weg wordt gewezen van de theorie
naar de praktijk. Zo ergens het ,,natura non facit saltum”
geldt, dan geldt dit. hier. Zij die op stel en sprong van het
commandobeleid overgaan naar een vorm van democra-
tisch samenspel zullen, aldus Likert, schokkende en ver-
drietige ervaringen opdoen. Likert geeft de raad het.
democratiseringsproces aan de top te doen beginnen erl
geleidelijk aan naar de uitvoerende arbeid af te dalen.
Het kan soms velë jaren duren alvorens het nieuwe.systeern
van leidinggeven met succes is ingevoerd.
Likert heeft zijn studie gebaseerd op louter Amerikaanse
ervaringen. Zijn zijn nieuwe wegen evenzeer op Europese
situaties toepasbaar? Als men de-sociale revolûtie, die zich
ook in ons land na de- jongste, oorkg voltrekt, gadeslaat;
is men geneigd de vraag bevestigend te beantwoorden.
Toch geloof ik dat de gemiddelde Europese arbeider door
opleiding en door historische instelling veëlal nog niet
te is aan een werkelijk grobpssamenspel. Er wordt. veel
over medez&ggenschap en:over invloed van de wérkers op
de leiding van het bedrijfgesproken en geschreven: Het
rapport-Verdam over de herziening van het ondernemings–
recht is een vân die uitingen geweest. Alle mogelijke wette-
lijke regelingen blijven dode letters als men in het algemeen)
nog niet toe is aan een organisatiestructuur zoals door.
Likert beschreven en verdedigd.
‘s-Gravenhage.
P. VAN ZUUREN.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
opgericht do
6
r Mr. J. L. Bruyn Kops in 1852
De Economist neemt met zijn meer dan honderjanige staat
van dienst onder de economische tijdschriften van ons land
een vooraanstaande plaats in. Het biedt met zijn door
deskundige auteurs verzorgde artikelen een grondige en
veelzijdige voorlichting over economische vraagstukken, zo-
wel van theoretische als van praktische en actuele aard.
Omtrent de recente ontwikkelingen van de economische
verschijnselen en de economische politiek geven de econo-
mische en sociale, de internationale en de financiële kroniek
gëregeld samenvattende overzichten en kritisch commentaar.
De vele boekbesprekingen maken het mogelijk op de hoogte
te blijven van de belangrijkste binnen- en buitenlandse
literatuur, mede die betreffende de bedrjfseconomie, de
economische en sociale wetgeving, de economische ge-
schiedenis en de economische sociologie. De in iedere af-
levering verschijnenende inhoudsopgave van talrijke buiten-
landse tijdschriften biedt een veelomvattende documentatie.
Abonnementsprijs f 30,—; voor studenten f15,—.
Abonnementen worden aangenomen door de boekhandel
en de Uitgevers
DE ERVEN F.. BOHN N.V. HAARLEM
E.-S.B. 23-3-1966
325.
Violet Barbour: Het Amsterdamse kapitalisme in de 17e
eeuw (Capitalism in Amsterdam in the seventeenth
century. Vert. door Dr. H. Leids). De Bussy paper-
backs no. 15. J. H. de Bussy, Amsterdam 1965,
164 blz., f.
5,90.
D
E indruk die men in het buitenland heeft van de
Nederlandse zakenman luidt, volgens het onlangs
verschenen rapport
Made
in
Holland
van de Cen-
trale Kamer van Handelsbevordering, niet al te gunstig.
Veeleisend, stug en gierig, aldus de algemene indruk.
Als deze indruk juist is, schijnt er weinig te zijn veranderd.
Immers, onze geschiedenisleraar leerde ons:
,,In matters of commerce, the fault of the Dutch
is giving to little and asking to much”.
Dat rijmpje is al van eeuwen her, uit de tijd toen wij nog
jongens waren van Jan de Witt, Jan Compagnie, Jan
Courge en hoe die Jannen allemaal verder mogen heten.
Het adjectief ,,Dutch” had heel vaak geen al te beste
klank. Engelse uitdrukkingen als ,,Dutch treat” en ,,Dutch
bargain” herinneren hier nog aan.
Wie zich echter, in de verwachting dat het oordeel over
,,the Dutch” wel weer in sombere tonen zal zijn gehouden,
aan het lezen zet van Barbours boek over het Amster
–
damse kapitalisme in de 17e eeuw, komt bedrogen uit.
De schrijfster houdt zoveel mogelijk elk waarde-oordeel
buiten haar beschouwing; haar stijl is kort, geserreerd
en beeldend
–
Willem Elsschot in historicis. In 164 blad-
zijden weet zij een vollediger beeld van het Amsterdamse
kapitalisme op te roepen dan vele dikke Nederlandse
handboeken vermogen. Zij geeft feiten, cijfers en citaten
en weet toch te boeien. Omdat
zij
als buitenlandse ,,meer
afstand kan nemen tot de stof”?
Voor een Nederlandse lezerskring is het prettig op deze
wijze en groot deel van de geschiedenis van de Gouden
Eeuw bij elkaar gebracht te zien. Uit 520 zeer uitvoerige
noten blijkt wel dat de schrijfster zeer veel speurwerk heeft
moeten verrichten. Het is dan ook onvergeeflijk dat deze
noten in de Nederlandse vertaling tot vrijwel nihil zijn
gereduceerd. Het woord vooraf en de bibliografische aan-
tekening zijn geheel verdwenen.
De vertaler heeft zich nauwgezet van zijn taak ge-
kweten; hij heeft zelfs meer gedaan dan vertalen alleen.
Hier en daar gaf hij de oorspronkelijke 17e-eeuwse tekst
van bepaalde, door Barbour in de Engelse taal omgezette,
Nederlandse bronnen (op blz. 11 bijv., al klopt het ver-
wijzingsnummer van de noot daar niet). Een enkele op-
merking nog: waar Barbour spreekt over Middeleeuwse
economische instituten is het beslist onjuist om ,,manor”
te vertalen door ,,kasteel” (blz. 9). Wij wisten niet dat al
in 1598 de Verzekeringskamer werd gesticht (blz.
15),
die
overigens verderop weer Kamer van Assurantie heet (blz.
30).
Conciuderend: Barbours boekje kan in de Nederlandse
vertaling goede diensten bewijzen; mocht er ooit een
tweede druk van verschijnen
–
wat wij graag zouden
zien
–
dan dienen de noten weer te worden opgenomen.
dR
Dr.S. Bergsma: De vermaatschappelijking van de Qnder-
neming. N.V. Uitgeversmaatschappij iE. E. Kluwer,
Deventer 1965, 236 blz., f. 17,50.
D
iT is een intrigerend boek, op vele plaatsen prikke-
lend tot tegenspraak als het betoog te wensen over-
laat, elders weer boeiend door een verhelderende
uiteenzetting. De
schrijver
meende aan de ,,morene” van
publikaties over de hervorming van de onderneming nog
een studie te kunnen toevoegen, waarin hij wil inven-
tariseren wat de discussies tot nu toe hebben opgeleverd.
Dit doet hij door de voorstellen te toetsen aan het eco-
nomisch criterium: in hoeverre zijn de ter tafel gebrachte
voorstellen bevorderlijk voor het streven naar welvaart in
de zin van positief verschil tussen baten en lasten?
Na in twee inleidende hoofdstukken een behandeling
te hebben gegeven van de economische orde en het begrip
onderneming, brengt de schrijver drie alternatieven voor
de hervorming van de ondernemingsstructuur ter sprake
in hoofdstukken over de externe beïnvloeding van het
ondernemingsbeleid, de beïnvloeding daarvan door de
overheid en de interne beïnvloeding, waarbij de nage-
streefde hervorming een samenhang zal moeten zijn van
ingrepen op elk van deze, gebieden.
De schrijver weet nogal wat uiteenlopende literatuur in
zijn beschouwingen te betrekken: zowel de algemeen-
economische als de bedrjfsorganisatorische en juridische
facetten van het onderwerp komen aan bod; verder komen
o.a. nog de Joegoslavische arbeidersÈaden ter sprake,
alle elk vor zich al belangstellingsgebieden waaraan een
auteur de handen vol kan hebben. Een zo rijk gelardeerde
argumentatie maakt het betoog hier en daar wat minder
doorzichtig.
De rechtsregeling van de hervorming van de onder-
neming en de economische orde beïnvloeden elkaar, reden
voor Bergsma om te komen tot een typologie van de eco-
nomische orde. Dat wordt dan een grove structurering
met daarin als criteria het aantal beslissende instanties en
de mate van invloed op de beslissingen door anderen.
Nog ‘is niet meteen mogelijk, een oordeel over de doel-
matigheid van hervormingsvoorstellen te geven. Wel kan
worden nagegaan, of een bepaald hervormingsvoorte
past in een bepaalde geldende vorm van economische
orde. Enigerlei toepassing van deze schematiek komt aan
de orde in het derde hoofdstuk, waarin de schrijve
r
heel
eerlijk stelt dat het de bedoeling is aan te tonen dat in het
huidige bedrijfsleven in hoge mate overwegingen van alge-
meen belang gelden, een verzekering die nog enkele malen
wordt herhaald. Het klinkt als het fluiten van een bange
jongen in het donker. Schumpeters puur-economische
definitie van doelmatig systeem wordt afgewezen; Bergsma
verstaat daaronder ,,hetgeen in een volkshuishouding langs
democratische weg wordt aangewezen als de organisatie-
vorm welke de gemeenschappelijke belangen het beste
dient”. Wat de meerderheid het algemeen belang acht te
zijn, is dat volgens Bergsma dus ook. Hier had toch wel
overwogen mogen worden, hoe dan zo’n meerderheids-
mening tot stand komt, waarbij Kleerekopers geciteerde
beschouwingen over de fictie van het algemeen belang
(1. M.)
J1
1
r1
1,1
1
‘11%
.
~
1
41
t
1
326
.
E.-S.B. 23-3-1966
meer aandacht hadden verdiend. De vermaatschappelijking
nu is het scheppen van harmonie tussen maatschappelijke
doelstellingen en ondernemingsbelëid. De voor Bergsma
aanvaardbare relatie tussen maatschappij en onderneming
wordt op deze manier wel sterk ingeperkt: hervormings-
voorstellen, gebaseerd op uitgangspunten waarachter nog
geen parlementaire meerderheid staat, kunnen dan als niet
of minder ,,doelmatig” worden verworpen. Het komt mij
voor, dat het gestelde economische uitgangspunt zo nogal
gedeformeerd wordt.
Laat het echter zo zijn, dat inherent aan de juiste ver-
vulling van de ondernemersfunctie een belangenafweging
plaatsvindt, wat dient er te gebeuren als die functie niet
juist wordt vervuld of als de niet rechtstreeks
bij
de onder-
neming betrokkenen (omwonenden, afnemers, leveran-
ciers) die afweging niet redelijk achten? Dât is het probleem
en in vele gevallen waarin Bergsma blijkbaar genoegen
neemt met een zekere mate van beïnvloeding van de be-
slissers, zal toch pas effectieve beslissingsmacht, van be-
langhebbenden een zekere mate van harmonie met hun
doelstellingen teweeg kunnen brengen. Zelfs Galbraiths
constatering van het achterblijven van de collectieve be-
hoeften kan Bergsma niet van zijn voorkeur voor de binnen
zekere grenzen naar winstmaximalisatie strevende private
onderneming afbrengen.
W
E moeten even stilstaan bij de vraag van de auteur,
aan wie of aan welk orgaan in een onderneming de
ondernemersfunctie kan worden toegewezen, d.w.z.
wie de voor de onderneming vitale beslissingen neemt.
Gelukkig volstaat de schrijver niet, zôals zovele oudere-
jaars-economisten, met altijd weer diezelfde formulering
van Schumpeter. Evenmin vervalt hij in de zo vaak bedreven
zonde der vereenzelviging, volgens welke de directie de
ondernemersfunctie vervult. Het had ook zonder meer
duidelijk moeten zijn, dat allerlei collectiviteiten die Bergs-
ma de revue laat passeren de aldus omschreven functie niet
vervullen. Alle leidinggevende functionarissen, met inbegrip
van het kader, vervullen een deel .van de ondernemers-
functie, waarbij de samenbundelende kracht te vinden is
in de Organisatie, aldus Bergsma: ,,In de moderne grote
onderneming vervult de onderneming zelf de ondernemers-
functie”. Niet alleen zegt deze conclusie te weinig, ook de
argumentatie acht ik onjuist. Niet de detaillering van de
belangrijke beslissingen is relevant, doch de wijze waarop
de vitale beslissingen tot stand komen. Niet de formele
organisatiestructuur en de mate van delegatie van bevoegd-
heden is van primair belang voor de lokalisatie van de
ondernemersfunctie, maar de centra van macht en des-
kundigheid in het bedrijf. Bergsma’s conceptie maakt de
werkelijkheid onvoldoende doorzichtig. Ook bij de vitale
beslissingen zijn meerderen in het bedrijf betrokken als
initiator, stimulâtor of ontwerper van beslissingen; het is
dan ook niet bij voorbaât te zeggen wie precies en in welke
mate deel heeft aan het uitoefenen van de ondernemers-
functie. Naast ljnmanagers (zowel directieleden als wat
genoemd wordt het hogere personeel) kunnen wezenlijke
delen van die functie, ook vervuld worden door staffunc-
tionarissen of door bijv. een commissaris of de houder
van een belangrijk pakket aandelen, die zich regelmatig
met de gang van zaken bemoeit. Zo komen we dan toch
weer bij Schumpeters ex post beschouwing tèrecht (Bergs-
ma’s noot 95 op blz. 60 verwijst overigens naar het ver-
keerde van de twee boeken van Schumpeter, die hij geraad-
pleegd heeft).
– W
AARDERING – naast kritiek – kan ik hebben
voor het laatste hoofdstuk, waarin de auteur het
nieuwe ondernemingsbeeld schetst, dat de moderne
schrijvers hebben geschapen en op basis waarvan nu de
participatie en de medezeggenschap van de mensen in de
ondernèming tot stand gebracht moet worden. Bergsma
slaagt er hier in, de complexe materie zeer lucide te
ordenen. Een oordeel, dat met iets meer reserve voor het
gehele boek kan gelden: een goede tekening van de vele
op het onderwerp betrekking hebbende themata en hun
samenhangen. –
Rotterdam.
C. VAN DER vLIES.
(1. M.)
E.-S.B. 23-3-1966
1
327
000enpsvonMlne
Iii INTOPI1AATSV000AIID
— — — —
net werk-
planning
valt ens
pRT
35,—
f9,50
f 19,50
f24,50
22,50
21,50
edward
b.
fry
wat is
geprogrammeerde
instructie
f12,50
f19,50
LEVENSVERZEKERING,
WAARDEVASTHEID EN
WELVAARTVAST-HEID
Dr»L»M»van L,rcv,n
t
OISC000IOPI 0fl METHODS tF MOIIETARY ANALYSIS
AND
NORMS FOR MONETARY POUCY
no.
f.C»E0O
5,-
W.Arthur Lewis
T. B.Bottomore
Joan Robinson
Gunnar Myrdal
naar een nieuwe
de elite
–
filosofie
–
uitdaging
wereldeconomie
grondslagen voor
in u,e
•.
van de
aan de
‘°an,lwhb&eld
economische planning
maatschappij
economie
welvaart
.•.
1
!!P!
PaPocko
paperbacks
–
papa,
ac
S
!:!P!
paperbncks
!pr
pape,backs
15,—
f 9.50
f9,50
f9,50 »
f9,50 –
f9,50
f12,50
f6,50
f9,50
f10,—
‘MARKETING
Chris Argyris
Alired J. Marrow
Worden wij wel JUIST voorgelicht?
Peter» L.
Berger
de bedrijfsleider
karl jaspers
cvum.aw
een
analyse naar
theodoa eschenburg
.
»»-
.
Colin Mclver
een praktijkvoorbeeld
top-reacties
:::
sociologisch denken
1ILL
W!
paperbacks
paperbacko
paperbeck
Upr
psperbacks
UNIVERS-IT,AIRE.
ROTTERDAM
marktstrâteg
dr.s.w.m.kuypers
1
uvkoopinsf,vmsnt.n.n marefposlij.
van
d.
pwduc.nt von con.umptl.go.dsr.n
Ie.
Dr. Jos G. M. Hilhorst
MONOPOLISTIC COMPETITION,
TEcHNIcAL PROGRESS AND INCOME DISTRIBUTION
J.C.SaigaI
THE CHOICE OF SECTORS AND REGIONS
H!1.
C.
B.Tilanus
INPUT-OUTPUT EXPERIMENTS
The
Netherlands 1948-1961
328
E.-S.B. 23-3-1966
Recente publikaties
informiert? Massenmedien und Pu-
UPR paperbacks blikum. Vert. door Joh. Winkler),
UPR paperbacks no.
5,
XIE
+
68 blz., f.
6,50.
O
P de Nederlandse boekenmarkt
verschijnen regelmatig nieuwe
reeksen paperbacks
1).
Iedere
zichzelf respecterende uitgeverij van
enige omvang voelt het zich aan haar
stand verplicht de markt te ,,verruimen”
met haar eigen serie paperbacks (in
1965
bedroeg de Nederlandse boekenproduk-
tie 10.193 nieuwe titels, waarvan 6.610
oorspronkelijk Nederlandse). Helaas
gaan kwantiteit en kwaliteit in deze
niet altijd samen; er verschijnen boeken
in deze series, waarvan men zich in
alle oprechtheid kan afvragen of voor
deze ook maar enige belangstelling
zal bestaan. Een uitgeverij die over het
algemeen wel een gelukkige . hand
heeft gehad bij de keuze van haar
titels is de jonge Universitaire Péis
Rotterdam. Aan inhoud en uitvoeing
van haar ,,UPR paperbacks” is \’eel
zorg besteed: de kwalificatie ,,qualit’y
paperbacks” is hier zeer wel op haar
plaats. .
Van de UPR paperbacks, welke in
1965 verschenen, noemen wij:
Joan Robinson: Filosofie van de eco-
nomie
(Economie philosophy.
Vert. door M. Korthout), UPR
paperbacks no. 3, 157 blz., f.
9,50.
De ,,grand’ old lady of-economics”
heeft opnieuw bewezen dat het terrein
van haar studie zeer breed is. Zij onder-
zoekt de relatie tussen wetenschap en
ideologie en illustreert dit verband met
voorbeelden uit verschillende eco-
nomische scholen. Robinsons proza
is niet van het soort ,,dat als een man
op je afkomt”; een Nederlandse
vertaling was dan ook zeker niet
overbodig. Het is daarom dubbel
jammer dat deze nogal wat feilen ver-
toont.
T.B. Bottomore: De elite in de maat-
schappij (Elites and society. Vert.
door P. A. de Ruiter), UPR
paperbacks no. 4, 137 blz., f.
9,50.
Ten onzent is de elite-studie, in
tegenstelling tot bijv. de Angelsaksische
landen, een nogal verwaarloosde tak
van het grensgebied van sociologie en
cultuurfilosofie. De enige Nederlandse
1)
Voor het onderscheid pocket-paper-
back zij hier verwezen naar ,,E.-S.B.” van
8 september 1965, blz. 819.
publikatie van betekenis op dit ter-
rein is van P. Thoenes
(De elite in de ver-
zorgingsstaat. Sociologische proeve van
een terugkeer naar domineesland,
1961).
De vertaling van Bottomores boekje
mag dan ook een welkome vulling heten
van het hier bestaande hiaat.
De auteur onderzoekt o.a. de be-
langrijkste elite-theorieën – vanaf
Paret”o’s ,,circulation des élites” tot
Wright Mills’ ,,power elite”, toont aan
in hoeverre de begrippen ,,democratie”
en ,,elite” toch in één maatschappijvisie
kunnen samengaan en onderzoekt het
recruteringsveld van
,
de drie moderne
elite-groepen: intellectuelen, directeu-
ren èn bureaucraten. Voorts’ onder-
scheidt hij een aantal elites, die een rol
spelen of hebben ‘gespeeld in de ont-
wikkelingslanden: de dynastische elite,
de middenklasse, de revolutionaire
intellectuelen, de koloniale bestuurders,
de nationalistische leiders en de leger-
officieren (,,jonge Turken” heet ‘de
laatste groep tegenwoordig). De schrij-
ver geeft ten slotte zijn eigen visie op de
interpretatie vari het begrip ,,demo-
cratie” door ,,gelijke kansen”, een
uitleg immers die elite en democratie
met elkaar in overeenstemming brengt,
daar in deze opvatting voor ,,demo-
cratie” ook gelezen kan worden ,,con-
currentiestrijd tussen elites”; Bottomore
zegt dan dat voor een situatie van
gelijke kansen
,,de aan deze gelaagde samenleving
vastzïttende ongelijkheden in iedere gene-
ratie weer moeten worden, opgeheven,
opdat men werkelijk zijn persoonlijke bekwaamheden kan ontplooien…. Ge-
lijke kansen zouden alleen maar werkelijk-
heid kunnen worden in een samenleving
zonder klassen of elites; het begrip zelf
zou dan overbodig zijn, want de gelijke
bestaansmogeljkheden zouden in elke
nieuwe generatie vanzelfsprekendheden
zijn en het kansen-idee zou niet betekenen
de strijd om een hogere sociale klasse te
bereiken, maar de mogelijkheid dat ieder-een die gevoels- en geesteseigenschappen
kan ontwikkelen die hij, in een onge-
dwongen omgang met andere ‘mensen,
bezit als mens
(blz.
119)”.
Karl Jaspers,
Nathalie Sarraute,
Arnold
Toynbee en Theodor Eschenburg:
Worden wij . wel
JUIST voor-
gelicht? Massamedia en hun pu-
bliek.
Met een inleiding van Mar-
nix Gijsen (Werden wir richtig
Het kan geen toeval zijn geweest
dat deze bundel oorspronkelijk in het
Duits is verschenen. Wie enigszins op
de hoogte is van de wijze waarop bijv.
het Duitse Springer-concern zijn ,,voor
–
lichtende” taak verstaat, mag hopen
dat de Duitse editie in ‘vele oplagen
wordt verkocht. Het bekende gezegde
dat ieder volk de persorganen krijgt
die het verdient, geldt onverkort voor
Nederland
2)
De vraag die de vier
auteurs trachten te beantwoorden, is
dan ook alle aandacht en overweging
waard. In zijn inleiding
,
plaatst Gijsen
‘een vraagteken bij – de vraagstelling
zelf: ,,In hoeverre wenst het publiek
geïnformeerd te worden?”
John Kosa: Idealisme contra ideplogie.
,Twee generaties communisten
(Two
generations of Soviet man. Vert.
door R. L:;’van Hintham), UPR
paperbacks no. 6, 218 blz.,
f
10,50.
Dit boek geeft een beschrijving van
de psychologie van het ctmmunisme
met Hongarije als voorbeeld. De auteur,
een uitgeweken Hongaar, verwerkte in
zijn studiè getuigenissen van 31 land-
genôten, vluchtelingen na de opstand
van 1956. Het boek geeft aardige in-
formatie over de geweldige psycholo-
giche veranderingen, die samenvielen
met het gewijzigde politieke, maat-
schappelijke en economisché systeem
in Hongarije na
1945.
Het is jammer dat
de auteur zich zo weinig moeite heeft
getroost de ontwikkelingen binnen
het Sowjet-blok nâ 1956 gestalte te
geven. Dit blijkt ook uit de geraad-
pleegde literatuur. Van de in de litera-
tuuropgave vermelde 92 boeken en
artikelen dateert slechts een viertal
van nâ 1960. Als historische weergave
van het systeem in de nadagen van
Stalin echter is dit boek zeker aan te
bevelen.
Gunnar Myrdal: Uitdaging aan de
welvaart
(Challenge to affluence.
Vert. door P. H. W. C. Rommers),
UPR paperbacks no. 7, 168 blz.,
f.
9,50.
2)
Men leze de behartigenswaardige op-
merkingen, welke in het artikel ,,Eten
voor India: zo is het ook nog een keer”,
in de N.R.C. van 26 februari 1966, hier-
over o.a. worden gemaakt.
E.-S.B. 23-3-1966
329
Dit boek is een bewerkte en ietwat
uitgebreide versie van drie voordrach-
ten, in april 1963 gehouden aan de
universiteit van Californië in Berkeley.
Het thema van dit boek luidt: kan de
welvaart van de Westerse wereld en in
het bijzonder van Amerika blijven
voortduren wanneer er elders in de
wereld – en zelfs in Amerika – ar-
moede blijft bestaan? De dikwijls
provocerende wijze waarop de schrijver
een bepaalde problematiek aan de
orde stelt (men herinnere zich Myrdals
Beyond the welfare state), maakt ook
dit boek zeer leesbaar.
Chris Argyris: De bedrijfsleider. Een
analyse naar een praktijkvoorbeeld
(Executive leadership. Vert. door
M. Korthout), UPR paperbacks
no. 10, 148 blz., f.
9,50.
De naam van Argyris is welbekend in
kringen van het bedrijfsleven. Welis-
waar geschreven vanuit een weten-
schappelijke achtergrond, is
De be-
drjjfsleider
bestemd voor mensen uit de
praktijk van het bedrijfsleven, die
dagelijks met de problemen van het
leidinggeven te maken hebben. De
hoofdpersoon van het boek is een be-
drijfsleider,. die volgens zijn directie
als zodanig ook geslaagd is. Argyris
toont deze man in actie en onderzoekt
wat hij bij zijn ondergeschikten bereikt
en op welke wijze zijn gedrag het dage-
ljkse leven van de onder hem staande
afdelingschefs beïnvloedt. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van een aantal speciale
onderzoekmethoden ,zoals interviews,
observatie en stafbesprekingen.
Peter L. Berger: Sociologisch denken.
Een kennismaking met de socio-
logie (Invitation to sociology.
Vert. door Dr. J. M. M. de Valk),
UPR paperbacks no. 11, 198 blz.,
f.
9,50.
V66r alles, aldus de mening van de
auteur, is de sociologie een hulpmiddel
dat ons inzicht kan verschaffen in de
wereld waarin wij leven. Berger, die
internationale bekendheid heeft ver-
worven als godsdienstsocioloog, kiest
voorbeelden op zijn eigen terrein,
zonder zijn eigen specialisme daarbij
al te zeer uit te dragen. De auteur geeft
niet slechts zijn eigen (onconventionele)
visie, doch bespreekt ook de belang-
rijkste inzichten die wij danken aan
klassieke sociologen als Weber, Durk-
heim en Pareto. De vertaler heeft de
bibliografische aantekeningen aange-
vuld met Nederlandse literatuur. Bij
velen, zelfs
bij
beoefenaren van ver
–
wante disciplines, overheerst nog de
neiging sociologie te beschouwen als
,,waardevrj gezwam in de ruimte”!
Moge het geestig geschreven boekje van
Berger hen van deze aprioristische
overtuiging genezen.
Alfred J. Marrow: Top-reacties! Een
bedrijfspsychologische beschouwing
over persoonlijkheid en leiding-
geven
(Behind the executive mask.
Vert. door Drs. A. J. Lems), UPR,
paperbacks no. 12, 122 blz.,
f.
12,50.
De manager moet zich steeds meer
J. Viersen, E. N. Jonker en Mr.
S. Stoffer: De belasting-almanak
1966 van Elseviers Weekblad.
Bestemd voor aangifte inkomsten-
belasting 1965, vermogensbelas-
ting 1966. lie jaarlijkse editie.
Elseviers Weekblad, Amsterdam
1966, 256 blz. met bijlagen,f. 5,90.
• De omslag reeds van de nieuwe editie
van deze welbekende belasting-almanak
doet vermoeden dat de aangifte I.B.
en V.B. voor de betrokkenen vele
puzzels zal opleveren, niet in het minst
omdat in 1965 de nieuwe wetten op de
inkomstenbelasting, de vermogens-
belasting en de loonbelasting in werking
zijn getreden. Moeilijker dan voorheen
is de aangifte door de vele wijzigingen:
,,Er is bijna geen touw aan vast te
knopen!” (blz.
5),
voor de uitgever
hopelijk toch nog niet zo moeilijk dat
men gaat besluiten een belastingcon-
sulent van vlees en bloed in te schake-
len.
Maar wie niet opziet tegen één of
meer avonden fiscaal puzzelen – het
aantal daarvan is afhankelijk van de in-
gewikkeldheid en grootte van de struc-
tuur van het inkomen en vermogen van
de ,,aangever” – kan met behulp van
de belasting-almanak een heel eind
komen bij het ,,verdienen” van zijn
belasting; dealmanak verdient minstens
zichzelf terug.
Dr. H.
Booij: Prijsreacties en oligopolie.
Capita selecta der economie, XXV.
H. E. Stenfert Kroese NV.,
Leiden 1965, 167 blz., f. 20.
Een analyse van de verwachtingen
die de ondernemer-oligopolist koestert
met betrekking tot de reactie van de
andere oligopolisten op een eigen actie,
de zgn. reactie-hypothese. Daarbij
bewust worden van de invloed die zijn
persoonlijkheid uitoefent op zijn manier
van leidinggeven, aldus Marrow. Iedere
leidinggevende functionaris kent de
situatie waarin men ten opzichte van
zijn medewerkers bepaalde meningen
heeft, die men desnoods wèl aan an-
deren kenbaar maakt, doch die men de
de betrokkene zelf zorgvuldig onthoudt.
Het type vormingscursussen, dat in
dit boek wordt beschreven, beoogt zo-
danige omstandigheden tussen de deel-
nemers te scheppen, dat dit proces van
elkaar duidelijk kenbaar maken hoe
men elkaar ervaart, maximaal tot zijn
recht komt.
wordt het theoretisch betoog geïllu-
streerd en gesteund door onderzoekin-
gen naar het concrete gedrag in enkele
met name genoemde bedrijfstakken in
de Verenigde Staten (homogeen oligo-
polie: rayon, cement, aluminium;
heterogeen oligopolie: sigaretten, con-
servenblikjes, personenauto’s, zeep).
Dr. F. W.
Rutten: Prijsvorming in de
industrie.
Capita selecta der econo-
mie, XXVI. H. E. Stenfert Kroese
N.V., Leiden 1965, 200 blz., f. 22.
Schrijver gaat de overwegingen en
gevolgen na van de prijspolitiek van de
gehele ,,range” van ondernemers,
lopende van homogene polypolisten
via heterogene polypolisten, homogene
en heterogene oligopolisten tot quasi-
monopolisten. Zijn partiële analyses
besluit hij met enige voorzichtig ge-
trokken algemene conclusies ten aanzien
van de sociaal-economische effecten.
In het betoog vinden zowel de belang-
rijkste theoretische beschouwingen als
de feitelijke onderzoekingen – deze
laatste overigens vrijwel beperkt tot
de Verenigde Staten – een plaats.
Prof. Mr. H. J. Hellema: De functie
van de commissaris in de naamloze
vennootschap. Voordracht gehou-
den op de Belastingconsulentendag
1965, georganiseerd door de
Nederlandse Federatie van Belas-
tingconsulenten. N.V. Uitg. F.E.D.,
Amsterdam 1965, 52 blz., f.
5,25.
Prof. Dr. G. M. Verrijn Stuart e.a.:
Europese
•
kapitaalverkeer en
Europees kapitaalmarkt.
Europese
Monografleën, no.
5.
N.V. Uitg.
Diversen
330
E.-S.B. 23-3-1 966
–
Mij. JE. E. Kluwer, Deventer J.
1965, 108 blz., f. 9,50.
In het kader van de postdoclorale
leergangen over Europese integratie
werd in het voorjaar van 1965 te
Amsterdam een cursus over het vrije
verkeer van kapitaal (artt. 67 t/m 73
van het E.E.G.-Verdrag) georganiseerd,
welke uit de volgende bijdragen be-
stond:
– Prof. Dr. G. M. Verrjn Stuart –
Vrijheid van internationaal kapitaal-
verkeer in de Westelijke wereld, in-
zonderheid in de E.E.G.
– Prof. Dr. C. D. Jongman –
Het nationale beleid inzake het inter
–
nationale kapitaalverkeer in Europa.
– Prof. S. Posthuma – Theore-
tische grondslagen en praktische pro-
blemen.
– Mr. G. D. Cohen Tervaert –
Coördinatie van het overheidsbeleid
bij de verstrekking en verzekering van
exportkredieten.
– Prof. Dr. F. J. Collin –
Problematiek rond de totstandkoming
van een Europese kapitaalmarkt.
Reugébrink: Enkele beschouwingen
over de neutraliteit van de omzet-
belasting. Openbare les gegeven bij
de aanvaarding van het ambt van
buitengewoon lector in de kost-
prjsverhogende belastingen – het
registratie- en zegelrecht daar niet
onder begrepen – aan de Rijks-
universiteit te Leiden op dinsdag
19 oktober 1965. N.V. Uitgevers-
maatschappij JE. E. Kluwer,
Deventer
1965,
28 blz., f. 2,50.
Mr. J. R. Stellinga: Enkele aspecten van
de ontmoeting van het Europese
gemeenschapsrecht met
ons staats-
recht. Rede uitgesproken ter gele-
genheid van de zesentwintigste
dies natalis van de Rijksbelasting-
academie te Rotterdam op 15
oktober 1965. N.V. Uitgeversmaat-
schappij JE. E. Kluwer, Deventer
1965, 20 blz., f. 2,25.
W. van Exter: Boekhoudkundige vraag-
stukken. In het bijzonder ten be-
hoeve van studerenden voor de
akte M. 0. Handelswetenschappen
en het Staatspraktijkdiploma. Ze-
vende druk, herzien door J. van
Dongen. J. Muusses N.V., Purme-
rend, z.j., 424 blz., f. 16.
Prof. Dr. C. D. Jongman: Het sterling-
gebied. Rede uitgesproken bij de
aanvaarding van het ambt van
buitengewoon hoogleraar in de
staathuishopdkunde, in het bij
–
zonder de leer van de internationale
economische betrekkingen en van
het bankwezen, op 22 november
1965. De Erven F. Bohn N.V.,
Haarlem 1965, 16 blz., f. 1,50.
Dr. J.
G. Knol: Enkele achtergronden
van de ontwikkeling der waardeleer.
Rede uitgesproken bij de aanvaar-
ding van het ambt van hoogleraar
in de staathuishoudkunde aan de
Vrije Universiteit. van Amsterdam
op 6 oktober 1965. De Erven
F. Bohn N.V., Haarlem 1965,
18 blz., f. 1,80.
Ge1d en kapitaalmarkt
Geldmarkt.
D
E stijging van de netto goud- en deviezenreserve van
De Nederlandsche Bank met f. 184 mln. in de 14
maart geëindigde week toont aan, dat de banken
gaarne gebruik hebben gemaakt van de geboden mogelijk-
heid contante dollars aan de Centrale Bank te verkopen
onder gelijktijdige terugkoop van de dollars na een maand.
De versterking van de kasliquiditeit uit dezen hoofde en
die welke het gevolg is geweest van de voortgaande in-
krimping van de bankbiljettencirculatie met f. 105 mln.
hebben de banken in staat gesteld de bij De Nederlandsche
Bank opgenomen voorschotten met f. 221 mln. te doen
dalen, waarna nog een bedrag van f. 22 mln. op de des-
betreffende rekening in de weekstaat resteert. Liquiditeits-
verlies trad hiertegenover op als gevolg van een toevoer
van middelen naar de Schatkist. De kassen der banken
ACADEMISCH GEVORMD
ECONOOM
39 j. (mômenteel in het buitenland) met veelzijdige
ervaring zoekt een hem passende werkkring bij Instelling
voor economisch onderzoek of bij een groot of middel-groot bedrijf.
Zijn belangstelling gaat inzonderheid uit naar toepassing
van wisk. methodieken op praktische economische
vraagstukken.
Spreekt vloeiend Engels en Spaans.
Brieven onder No. E.-S.B. 20-2, postbus 42, Scliiedam.
ondergingen per saldo een lichte verbetering met bijna
f. 16 mln, tot f. 177 mln. Daarmede gingen de banken
de nieuwe strafdepositoperiode ogenschijnlijk in met een
ruim tegoed. Immers, sedert 15 maart tot en met 14 april
geldt het verlaagde compenserend deposito van f. 58 mln.
Op 15 maart echter heeft de storting op de 6/
4
pCt.
Staatslening plaats gehad, waardoor bijna f. 250 mln. uit
de markt is gevloeid. Hiertegenover staat dat in de af-
gelopen week door de maandelijkse uitkering van de
Staat aan de gemeenten een belangrijk bedrag naar de
banken is toegevloeid. Dit alles bracht niet zodanige
wijziging in de marktsituatie, dat er aanleiding was de
hoge daggeldrente te verlagen.
Kapitaalmarkt.
D
E onderhandse lening ten bedrage van f. 600 mln.,
die de Staat bij het Algemeen Burgerlijk Pensioen-
fonds heeft geplaatst, heeft geen enkele invloed op
de kapitaalmarkt, noch op de positid van de Rijkskas.
De storting geschiedt namelijk ten laste van de voor
–
inschrjfrekening. De op deze rekening staande gelden zijn
reeds eerder in anticipatie op uit te geven Staatsleningen
in de Rij kskas gestort.
Op de onderhandse markt ontbreekt sedert de invoering
van de centrale financiering de lagere overheid als vrager.
Slechts in door de gemeenten gegarandeerde leningen
vinden transacties plaats. Hiertegenover ontplooit de Bank
voor Nederlandsche Gemeenten activiteit.
Omvangrijke affaires vinden plaats op de internationale
E.-S.B.23-3-1966.
331
Volledige Coneentretia. Niets ontgont do dirigent. Niets ontgnst
hot publiek. Een harmonisch sontonspal mol een verrassend
7
ore nsndoct,t krijgt ook Uw sdeo,lontio In het roklijd-
och,itt. Een tijdschritt wordt geloven t neon rusti9e stoot. Bij
uitstek do goiegontteld om Uw vurkoepboodsch,p t, lanceren.
000rem odsertoron steeds méér bodtijeon – met groeiend suc-
ces – in eektildsChrilionl
. v
Wie iets te zeggese heeft
–
adverteert in vakiijdschr4fiea
Ondergetekenden berichtén, dat in verband met de aanvrage tot opneming in
de Officiële Prijscourant van de Vereeniging voor den Effectenhandel van door
N.V.Administratiekantoor Johan de Witt uitgegeven
royeerbare
certificaten
aan toonder van aandelen op naam in de
Eerste Nederlandsche
Verzekering-Maatschappij op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
gevestigd ‘te ‘s-Gravenhage,
exemplaren van een Béricht bij hun kantoren te Amsterdam, Rotterdam en
‘s-Gravenhage, voorzover aldaar gevestigd, verkrijgbaar zijn. –
De verhandeling van genoemde royeerbare certificaten zal op woensdag 30
maart 1966 aanvangen.
Amsterdam, 22 maart 1966.
AMSTERDAM-ROTîERDAM BANK NV.PIERSON, HELDRING & PIERSON
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
NEDERLANDSCHE MIDDENSTANDSBANK N.V.
DE COÖPERATIEVE CÈNTRALE VERENIGING ,LANDBOUWBELANG” G.A.
te Roermond
de aan- en verkoopcentrale van de Boeren en
Tuinders in Limburg,
zoekt, wegens pensionering van het hoofd van
de afdeling zaal- en pootgoed, bestrijdings-
middelen, werktuigen çn andere bedrjfsbeno-
digdheden, een
• . commercieel organisatorisch
medewerker
•
om na een inwerkperiode de taak van de huidige
functionaris over te nemen. Rechtstreeks onder de directie zal hij daarbij belast worden met de
• coördinatie van activiteiten op het gebied van
ir- en verkoop en met de leiding aan een aantal
betrokken deskundigen.
Voor deze veelzijdige en zelfstandige functie
gaan onze gedachten uit naar iemand van acade-misch niveau, met commerciële aanleg en goede
organisatorische kwaliteiten.
Bekendheid met of belangstelling voor de agra-
rische sector strekt tot aanbeveling.
• Gezien de regionale betekenis van het arbeids-
terrein, nI. de provincie Limburg, genieten kandi-
daten uit het Zuiden des lands de voorkeur.
Een goede honorering met premievrj pensioen
worden in het vooruitzicht gesteld.
Geïnteresseerden wordt verzocht eigenhandig
geschreven sollicitatiebrieven, voorzien van re-
.cente pasfoto, onder de letters C.O.M. te zenden aan het
cci1EENscHAPPELIJK INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
BERG EN DALSEWEG 127- NIJMEGEN.
dat in deze bemiddelend optreedt.
332
E.S.B. 23-3-1966
‘S
lèningenmârkt, waarbij
de obligatieleningen. in dollas,
‘
11mrt
18maart
tegenover welke valuta men enige tijd een zekere terug-‘
Aandelenkoersen a).
houdendheid toonde, weer sterk overheersen. Niet alleen
:
::::
:
::’:::::::
‘°
‘ 116,80
zijn de leningen in dollars uitgedrukt, het zijn ook in
Kon. Petroleum …………….
f. 147,60
.
f. 149,60 f. 145,40
sterke mate Amerikaanse ondernemingen, die een beroep
A.K.0.
…….. ……………
KLM ………………….
389
.
268
3604
f. 358
3544
f. 416
op ‘de Europese kapitaalmarkten doen. Deze markten
.’
:
::
:
:
:::::
beginnen de leningen steeds moeilijker op tè nemen. Door
.
Kon. Zout-Ketjen …………
–
7654
760 720
–
het bieden
hogere
de
van een
rente, pogen
aspirant-geld-
‘
Zwanersberg-Organon
……..
f. 171
.
f. 176
f. 172
Robeco
………………..
f.222
f. 224
f. 222
nemèrs de weerstand te overwinnen.
New York.
.
Dow Jones Industrials
. . .
..
964
928
923
!ndexcijfera aandelen
30 dec.
H.
&
L.
ii maart
18 maart
–
(1953
–
100)
1965
1966
.
1966
1966
Rentestand.
.
Algemeen
………………’343
–
361
–
333
340
.
.334
Langlopende staatsobligaties b)
5.98 6,28
6,27
Internâtionaie concerns
477
513
464
475
‘
465
Aandelen: internationalen b)
4.0
Industrie ………………..313
322-305
310
306
lokalën b)
……..
4,2
Scheepvaart
……………..136
140
–
128
130
–
131
Disconto drièmaands schatkist-
Banken en verzekering ……..’
.180
187— 166
168
166
papier
……… ……….
4’I
44
‘
4
1
1
I-iandelenz.
……………..
163
167-157
161
157
.
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
A.N.P.
–
C.B.S., Prijscourant.
,
.
‘
Bron:
Amsterdani-Rotterdm Bank.
,
C.
D. JONOMAN.
ei
• –
Portaolkroon voor stukgoadbedrijf, hefvermôgen 15 ton
I
E
RANEN
HAVENWIPKRANEN
LOOPKRANEN
TRANSPORTINSTALLATIS’.
–
.
. .
SCHEEPSDEKINSTALLATIES-
H E N S E N • R 0 TT E R D A M
POSTBUS 5040-TEL. (0.1 0)17 2860 -TELEX 21612 -TELEGRAMADRES,,MAHÈN.SR,O” .,
•- .
‘
E.-S.B. 23-3-1966
In het industrie- en agrarisch gebied van
NOORD-OOST BRABANT
is
TE KOOP
een moderne
FABRIEK
Voor tal van doeleinden geschikt.
Gebouwd met uitbreidingsmogelijkheden.
Aardgasaansluiting mogelijk. Voorzien van
oliestook cv. en elektrische k.rachtstroom.
Grootte van het gehele perceel, gelegen
aan rijksweg, ± 15.000 m
2
.
Bebouwde oppervlakte ± 1.100 m
2
.
Inhoud ± 5.000 m
3
.
Mogelijkheid tot het in dienst nemen van
± 100 vrouwelijke werknemers.
Brieven onder nr. ESB 20-1, postbus 42, Schiedam.
INTERCOff-
SNELTELEFOON.
4.
EMV
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
VAN AMSTERDAM
roepen hiermede sollicitanten 01) voor de vervulling van de
1)etrekking van:
ADJUNCT-DIRECTEUR
van het
BUREAU VAN STATISTIEK
Deze functie omvat het in nauwe sanienwerking met de directeur
mede leiding geven aan deze wetenschappelijke instelling, die
ongeveer 80 medewerkers telt, alsmede het deelnemen aan onder-
zoekprojecten zowel binnen als in conimissoriaal verband buiten
het bureau.
Gegadigden moeten een universitaire studie met gunstig resul-
taat hebben voltooid. De voorkeur gaat hierbij uit naar hen,
die een sociaal-wetenschappelijke studierichting hebben gevolgd,
doch dit sluit andere studierichtingen niet uit.
Gespecialiseerde kennis op liet gebied der statistiek is geen
vereiste. Gezocht wordt naar een academicus of academica,
die praktisch inzicht en zakelijkheid weet te combineren met
belangstelling voor wetenschappelijk onderzoek, waarbij ervaring
op laatstgenoemd terrein een aanbeveling kan zijn.
Verdere vereisten zijn: organisatorische en leidinggevende
capaciteiten, mensenkennis en tact in de omgang met personeel.
Salarisgrenzen: f. 1.422,— tot f. 2.148,— per maand, afhankelijk
van ervaring, bekwaamheden en leeftijd.
Leeftijd bij voorkeur 40 â 45 jaar.
Een psychologisch onderzoek kan een onderdeel van de selectie
vormen en gegadigden moeten desgewenst bereid zijn daaraan deel te nemen.
Sollicitaties onder no. K 466, te zenden aan de Directeur van de
Dienst der Gein. Personeelsvoorziening, Sarphatistraat 92,
Amsterdam-C.
334
vele namen één begrip
Centrum intercom-systemen zijn in de
gehele wereld een begrip. Interne com-.
municatie per intercom betekent, dât
UW:
teleföontoestellen Vrij blijven voor inko-,.
mend en uitgaand gesprekkenverlçeér..
Intercoms voorkomen onnodig wachtefl.
lopen-zoeken en verhogen de produkti-,
viteit.
j
Of U nu 2,20, 200 of 2000 toestellen nodig
heeft, vraag dan vrijblijvend documenta-
tie aan
bij
de:
\/
Rotterdamse
Telecommunicatie-
V
maatschappij N.V.
OELFTSE8TAAAT 11.ROTTERDAM.TEL 010.13.49.15
RIJF$COMMUNICATIEBEDRIJFSCOMMUNICATIEBEURIJFSCOM
E.-S.B Z3-34966
–
1
– —
–
_
–
—
–
-!
E
Reke’n in uw bçdrjf met de W
vanWattverliezen
.
Het voorschakelapparaat van eèn ,,TL”-larnp moet aan hoge
11
.
!
technische eisen voldoen. Dit eistde toepassing
1
van tech-
nieken, die Philips als weinigen beheerst. Geringe watt-
– :
ver1iezen, kleine afmetingen èn een lange levensduur zijn
daarom de kenmerken van Philips voorschakelapparaten.
– Minimale wattverliezen kunt u moeljk controleren. Maar.
.
GEMAAkT VOOR U:
.
. . ‘
met Philips’ bedrjfsverlichting hebt.i’zekerheid.
‘
‘
Het bijzonderinstructieve boèkje
.
‘
“Praktisdie wenken voor Be-
. ..
,.
‘ PHILIPS,,TL”-verlichting: .
. .
,
drijfsveilichting” wordt u per
..
..
‘
1
omgaande toegezondén, na aan-
.
Hoog rendement
.
‘
Blijvend goede lichtopbrengst
•
rote
vraag bi] Philips Nederland n.v.,
‘
bedrijfszekerheid •Minimale wattverliezen
•
Volkomen aan-
Afd. Bedrijfsverlichtlng
48
‘
.
passing aan elke bedrijfssituatie
Eindhoven
fs
*
II PS Iedrij verli
*chti
t
‘
.
‘
S
‘
•
‘
.
/
.
.
.
.
.
. ‘
33
‘
S
•
.5
,.
.
‘
‘
.
In verband niet een opdracht, die zich over ‘enige jaren
kan uitstrekken, wordt door een accountantskantoor (VAGA/
NIVA) contact gezocht met een
BEDRIJFSECONOOM
)
mët ervaring op gebied van efficiency en organisatie. Zowel
t
dienstverband, free-lance basis als een andere vorm van
samenwerking behoort tot de mogelijkheden.
Brieven onde’n no. S-902 aan publiciteitsondèrneming ,,Ko-
ningsha’ven” NV., Witte de Withsfraat 86, Rotterdam,
MERCHANDISING SPECIALIST
*
ZOEKT WERKKRING
FUNCTIE ONDER MARKETING/VERKOOP
Verantwoordelijkheid van een merkartikelen
fabrikant of verkooporganisatie.
Ervaring: Verkoop – Reclame – Prod. ontw. –
Comm. Organisatie.
Goede beheersing moderne talen.
M.O. Economie
Tel,: (02953) 53 58
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J; de Jong,
Prof.
P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en
door Uitgevers
In ônze ‘steeds groeiende organisatie bestaat behoefte aan een staffunctionaris.
die op het beleidsvlak zijn praktijkervaring op juridisch-economisch terrein ten
volle wil ontplooien.
Tezamen met de algemeçn voorzitter en de algemeen secretaris
vande.
N9B
WEGTRANSPORT
zal hij in de functie van
EERSTE SECRETARIS
op Ïandelijk niveau betrokken worden in een veelzijdige organi-
satorische ‘representatieve taak, welke gericht is op de belangen-
behartiging van het wegvervoer in het algemeen en van de aan-
gesloten transportondernemingen in het bijzonder.
Voor deze’ functie gaan onze gedachten uit naar een
JURIST OF ECONOOM
niet jonger dan
35
jaar, die
– de nodige ervaring heeft op juridisch/b’edrijfseconomisch
terrein,
bij
voorkeur in het vervoer;
– leidinggevende en representatieve kwaliteiten bezit;
– de moderne talen beheerst, goed stilist is en
– gewend is in team-verband te werken.
–
Honorering naar. leeftijd en ervaring.
Standplaats Den Haag.
Geheimhouding wordt verzekerd.
Abonneert
1f
op
DE ECONOMIST..
Abonnementsprijs f. 30; voor
studenten f. 15.
II
*
1
DE ERVENF. BOHN
TE HAARLEM
Belangstellenden worden uitgenodigd een eigenhandig geschreven sollicitatie met
foto en curriculum vitae – binnen 14 dagen – te richten aan het Hoofdbestuur
van’ de Nationale Organisatie voor ‘het Beroepsgoederenvervoer Wegtransport,
Rutger Jan Schimmelpennincklaan 1, Den Haag.
336
E.-S.B. 23-3-1966
Kodak Recordak Micro film is onbrandbaar…
Veilig.., door een waterdicht systeem!
Brandvrj bewaard door een Kodak Recordak
Microfilm systeem. Eén Kodak Recordak Micro-
film systeem werd speciaal ontworpen om uitge-
breide archieven te beveiligen, gemakkelijker en
sneller hanteerbaar te maken. ,,Recordak” Micro-
film systemen laten zich gemakkelijker inpassen
in bestaande systemen en bieden daarbij onbe-
perkte mogelijkheden tot vereenvoudiging en
besparing.
CI?III •r!U
KODAK – VOOR FEILLOZE REGISTRATJÉ
Kodak Recordak
Micro film systemen
besparen ruimte
(tot
98
0
10.
werken
efflcint,
zijn nauwkeurig, zijn veilig (onbrandbeer) en
de kosten van
micro
film op zichzelf zijn laag.
Ook voor
uw bedrijf is er zeker
een
Recordak
Micro film
systeem.
Vraag vrijblijvend inlichtingen: bel onderstaand
nummer of zend de bn In
voor
uitvoerige
documentatie.
E.-S.B. 23-3-1966
337
GEMEENTE GELEEN
Bij de gemeente Geleen bestaat de mogelijkheid tot plaatsing
van een:
ECONOOM
Vereisten: academische opleiding met als hoofdrichting
bedrijfshuishoudkunde, bij voorkeur georiënteerd op
efficiency en organisatieleer; –
belangstelling voor openbare financiën, vooral voor die
van gemeenten;
vermogen om met functionarissen van diensten en be-
drijven een soepel en doeltreffend contact te onderhouden;
leeftijd: 25’tot 40 jaar.
Taak: adviseren omtrent financiële en economische aspecten
van de beleïdsvoering en het beheer van bedrijven en
diensten.
Salariëring: naast de salariëring welke in overeenstemming
zal zijn met de eisen die aan de functie worden gesteld, wordt een vakantietoelage van 6% verleend en komt de
premie A.O.W.-A.W.W. voor rekening van de gemeente.
Voor de huisvesting wordt zonodig medewerking verleend,
terwijl de verplaatsingskostenregeling van toepassing is.
De gemeenten Geleen heeft een eigen gunstige ziekten-
kostenregeling.
De gemeente Geleen
is
een snel groeiende dynamische
gëmeente. De perspectieven aan de functie verbonden zijn
dienovereenkomstig.
Gegadigden wordt verzocht hun sollicitatie binnen 10 dagen
in te zenden aan de burgemeester, onder vermelding ,,kabi-
net”.
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft
waardeert
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
land.
4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mei.
den valt.
Wij zenden
u op
uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
STICHTING VAKOPLEIDING BOUWBEDRIJF
‘s-G raven hage
welke de organisatie en ontwikkeling van het leerlingstelsel en
andere opleidingen der vaklieden in deze bedrijfstak ten doel heeft,
zoekt in verband met de zich steeds uitbreidende werkzaamheden
een
cddtec.tcw
Er zijn thans circa 75 personen werkzaam in binnen- en buitendienst.
De gezochte functionaris zal de activiteiten der Stichting mede
moeten leiden en stimuleren en in verband, daarmede met tal van
instanties contacten dienen te opderhouden over organisatorische-
en opleidingsproblemen. Het is de-bedoeling, dat hij binnen afzien-
bare tijd in de directie wordt opgenomen.
Gezocht wordt iemand van academisch niveau (jurist, econoom of
ingenieur) van 30 â 40 jaar met enige ervaring in een leidinggevende
en representatieve positie en een grote belangstelling voor de
doelstellingen van de Stichting Vakopleiding Bouwbedrijf.
• •….. Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 32 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
Ook wanneer u niet geïnte-
resseerd mocht zijn in het be.
leggen in Duitse effecten, dan
kunt u uw beleggingsinzicht
in het algemeen verriiken door
kennis te nemen van de in-
houd van één of meer der on-
derstaande uitgaven van ,,VER-
LAG
MODERNE INDUSTRIE”,
die elk voor zich ziin geschre-
ven door specialisten op be-
leggingsgebied en die het le-
zeil meer dan waard zijn.
1* Geld richtig
anlegen
door claus Schrempf f 11,75
8e druk – 218 blz. – 8 afb.
28 tab.
2* Wie werde ich
Aktionar
door Franz Goossens f 11,75
4e druk – 242 blz. – 24 tab.
en afb.
3* Börsenchancen
richtig nutzen
door W. Blessing & J. PuhI
f15,25
3e opnieuw bewerkte druk –
295 blz. – linnen band
Bestellingen te richten oon
de N.V. Koninklijke Ne-
derlondsche Boekdrukkerij
H:A.M. Roelonts, Postbus 42,
Schiedom.
338
E.-S.B. 23-3-1966