ò7
1101
W
–
1111
pensioen-
regelingen
herverzekering
van
pensioenfondsen
EERSTE NEDERLANDSCHE
EN.
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE, ‘WITTLAAN 50 ‘S-GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL (070) 514351
1
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Di/beek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aand&N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
L
VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne;
J.
Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
rs; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ
Het Instituut voor Landbouwhuishoudkundig Onderzoek,
Prof. Ritzema Bosweg 32a te Wageningen vraagt twee
ACADEMICI
voor het verrichten van Economisch Sociologisch onderzoek
naar feiten en oorzakelijke verbanden ten aanzien van
levensgewoonten en daaruit voortvloeiend consumptief
gedrag van gezinnen, ten behoeve van de voorlichting aan
de consument.
Gedacht wordt aan onderzoekers met sociologisch en eco-
nomisch inzicht, met name op het terrein van de gezins-
sociologie en de zogenaamde consumers economics; erva-
ring in sociologisch en sociaal psychologisch onderzoek
strekt tot aanbeveling.
Salaris overeenkomstig het wetenschappelijk rangenstelsel.
Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij de Directeur van
bovengenoemd Instituut.
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Bij de Documentatie en Bibliotheek van de Directie van de
Economische Voorlichting en Exportbevordering kan worden
geplaatst een
DOCUMENTALIST
met bedrijfseconomische specialisatie.
Taak: het excerperen en classeren volgens de U.D.C. van
internationale bedrijfseconomische literatuur.
Vereist: middelbare opleiding en kennis van Universele
Decimale Classificatie. Goede talenkennis. Gegadigden in
het bezit van candidaatsexamen economie (met bedrijfs-
economische belangstelling) of een daarmede gelijk te stel-
len opleiding en het diploma literatuur-onderzoeker van de
Gemeenschappelijke Opleidingscommissie genieten de voor-
keur.
Salaris afhankelijk van leeftijd en ervaring tot max. f. 913,-
per maand, exclusief 5,3% huurcompensatie en 4% va-
kantietoelage. Promotiemogelijkheid aanwezig.
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder vac.no
. 5-27261
7188 (in linkerbovenhoek brief en env.) zenden aan Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psycho-
logische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
–
1090
,
E.-S.B. 24-11-1965
Nogmaals Vrije-tij dsbesteding
In deze kolommen wordt, zulks onder het motto
,,Hoewel voor onze gepresseerde lezers niet weggelegd,
is het toch interessant te weten hoe anderen het doen”,
ruime aandacht geschonken aan de besteding van de
vrije tijd, naar aanleiding van de vele publikaties van
het Centraal Bureau voor de Statistiek over dit onder-
werp
1).
In het onderstaande komt de avond- en, week-
endbesteding in de zomer van 1963 door de Nederland-
se bevolking van 12 jaar en ouder aan de orde.
Uit het betreffende C.B.S.-on.derzoek
2)
is gebleken
dat, wat de maandag- tot en met de vrijdagavond be-
treft, niet voor iedereen direct na de maaltijd de avond-
uren voor ontspanning openstaan. Van de mannelijke
bevolking was
35
pCt. en van de vrouwen 60 pCt. lan-
ger dan ‘twee uur verplicht
bezig, o.a. met beroepswerk-
zaamheden, huishoudelijk
werk, zorg voor kinderen,
studie of huiswerk. Omdat
men in de zomer veelal wat
later naar bed gaat, blijft
meer vrije tijd over dan in de
andere seizoenen. Niet alleen
wat het tijdstip van naar bed
gaan betreft, ook ten aan-
zien van de besteding van de
vrije tijd zijn verschillen te
constateren tussen een zo-
merse avond en een avond
in de herfst
S)
Des zomers
luistert men minder naar de
radio en wordt er minder
gelezen; men komt daarente-
gen meer buitenshuis en doet
meer aan sport, spel of hobbies. Weinig verschil in be-
steding tussen de twee seizoenen geven evenwel tele-
visie-kijken en praten (bien étonnés . . . enz.) te zien;
hetzelfde geldt voor het verenigingsleven en het uitgaan.
Een opmerkelijk resultaat van het onderzoek is voorts
Zie ook ,,E.-S.B.” van 22 juli 1964, blz. 643, van, 5
augustus 1964, blz. 687, van 12 augustus 1964, blz. 707,
van 8 september 1965, blz. 819 en van 29 september
1965,
blz. 895.
Zie .,Vrije-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963″, deel
6: ,,Avond- en weekendbesteding, openluchtrecreatie, zomer
1963″. Uitg. W. de Haan, N.V., Zeist
1965,
132 blz., f. 11.
) In de reeks C.B.S.-publikaties over de vrije-tijdsbesteding
hebben de eerste drie delen betrekking op de herfst van
1962.
dat in het patroon van de vrije-tijdsbesteding op het
platteland wat meer lichamelijke activiteit wordt ont-
plooid dan in de stad: 46 pCt. van de mannelijke ar
–
beiders op het platteland tegen 25 pCt. van de ste-
delijke arbeiders, houdt zich op een doordeweekse avond
na 17.30 uur bezig met sport, spel of hobby.
– ,,De verscheidenheid in kerkelijke gezindten is mede
bepalend voor het pluralisme in het vrije-tijdsgedrag van
de Nederla:ndse bevolking”, aldus het C.B.S.-rapport. Zo
blijkt het lezen bij de Rooms-katholieken een minder
belangrijke plaats in het patroon van de vrije-tijdsbe-
steding in te nemen dan bij person.en van andere ge-
zindten; bezoek aan café, restaurant e.d. komt, wat de
vrije-tijdsbesteding in het weekend betreft, daarentegen
weer meer voor in het R.K.
,,consumptiepatroon”. Bij
de gereformeerden en de
kerkse hervormden blijkt
een zekere terughoudendheid
te bestaan ten aanzien van
het kijken. naar de t.v.; deze
zoeken meer ontspanning
in verenigingsverbind. Het
kerkbezoek van Rooms-ka-
tholieken en gereformeerden
ligt het hoogst. Het eorgani-
seerd beoefenen van een
sport of het bijwonen van
een sportwedstrijd geschiedt
bij gereformeerden en kerkse
hervormden meer op zater-
dagmiddag dan’op zondag,
in tegenstelling tot de an-
deregezindten, waar meer
de zondag aan sport, actief of passief, wordt gewijd.
Bijgaande tabel verschaft enige informatie over de be-,
steding van de vrije tijd in het weekend door de onder-
scheiden kerkelijke gezindten.
Door de algehele werktijdverkorting is de vrije-tijds-
besteding tot ,,probleem” geworden, hetgeen zijn weer-
slag vindt in een vloed van publikaties hierover. Er
staan ons da.n ook nog meer C.B.S.-uitgaven over dit
onderwerp te wachten; ook deze zullen ,waarschijnlijk
t.z.t. wel weer in deze kolommen ter sprake komen.
Diegenen van de lezers, welke op dit punt langzamer-
hand de eerste wet van Gossen van toepassing ach-
ten, zijn dus hij deze gewaarschuwd.
vlaardingen.
P A. DE RUITER.
De deelneming aan enige vrje-tijdsbezigheden op zaterdag
en zondag, in procenten per kerkelijke gezindte
Rooms-
Ned.-hervormd
derefor.
ktho-
e
genoot-
schap
onkerks
kerks
meerd
Zaterdagmiddag
bijwonen sportwedstrijd
..
2
3
2
4
4
sportvereniging of-club
..
2
2
2
1
3
Zaterdagavond
44
44 40
25 20
20
23
21
28
36
bezoek café, restaurant ed
8
6
5
4
3
2
3
2
2
3
televisie kijken
…………..
lezenvanboekenenz
……..
Zondag
bioscoopbezoek
…………..
38
36 34 23
16
lezenvanboekenenz.
….
32 41
43
55
62
bezoek café, restaurant ed
14
II
7
3
1
2 2
t
1
–
televisie kijken
……………
bijwonen sportwedstrijd
8
9
5 3
1
sportvereniging of.club
.
3
…
3
2
1
t
bioscoopbezoek
………….
bijwonen
kerkdienst
of
godsdienstige bijeenkomst
82
3
2
68
81
Nogmaals vrije-tijdsbested’i.ng,
door Drs. P. A.
de Ruiter ……………………….
1091
Economische aspecten van de alleenverkoop-
overeenkomst (1), door Drs. H. Kraaijeveld
1092
De kstand van de economische integratie in
Latijns-Amerika (II),
door Drs. M. den
Admiran.t ……………………….
1095
Waarheen met onze afvalstoffen?,
door
A. N. J. Vriens ……………………
1097
Doorvoèrhandel van en naar ianden zonder Zee-
kust,
door Dr. P-H. J. M. Houben ……..1100
,,Zit daar niet als een gebiologeerd konijn!”,
door Ir. V. L. A. van der Willigen. ………
1103
Ingezonden stuk:
Financieringsmoeilijkheden voor de woning-
bouw, door C. P. A. Bakker met een na-
schrift van Prof. Dr. Ir. H. G. Beuse-
kom
…………………………
1105
Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.
Jongman
……………………….
1107
E.-S.B. 24-11-1965
.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1091
In het eerste deel van dit artikel wordt de zui-vere alleenverkoopovereenkomst bezien op haar
merites voor het distributieproces. Daartoe wordt
de functie van de distributie van het industriele
produkt in grote lijnen weergegeven. Hieronder
valt een waardering van de ratio der alleenver-
koopovereenkomst, met name op het punt van de
overdracht van
aan het
produktieproces inherente
risico’s aan de distribuant.
Economische aspecten
van de alleenverkoop-
OVereenkomst
(1)
Inleiding.
Naar aanleiding van de beschouwing over ,,’De al-
leenverkoopovereenkomst onder art.
85
(1) van het
EEG. -verdrag”
1)
in ,,De Naamloze Vennootschap”
van februari en maart
1965
door Prof. Snijders ver-
stout ik mij als econoom in dit lokaas te happen. De
opzet van dit aanvullende commentaar zal zijn een die-
pergaande bespreking van de economso’he factoren die
aan de alleenverkoopovereenkomst ten ‘grondslag lig-
gen.
Kort samengevat is ‘de gedachtengang van Prof. Snij-
ders in zijn tweede paragraaf ,,De motivering van de
ailleenverkoopovereenkomst” dat deze organisatievorm
van de distributie enerzijds de producent ontslaat van
de detailbemoeienis met individuele afnemers en ander-
zijds ‘de aileenveikoper in een positie brengt dat hij het
resultaat van zijn inspanningen ten behoeve van de pro-
ducent voor zichzelf kan reserveren. Doordat er een
gelijkgerichtheid van belangen is hij producent en ver-
koper zal de verkoper door het nastreven van zijn eigen
belang impliciet dat van de producent optimaal behar-
tigen.
De vraag waarom er in de praktijk behoefte is aan
een formele vastlegging van deze handelwijze en ver-
volgens waarom er behoefte is aan verdergaande beper-
kingen – zoals het uitsluiten van concurrerende arti-
kelen, territoriale beperking van de werking der over-
eealcomst en regeling der verkoopvoorwaarden, m.n. be-
treffende de prijzen – wordt beantwoord vanuit het
motief van de zekerheid
2)
in de onderlinge betrekkingen.
De producent zoekt deze zekeilheid in verband met
het onderbezettingsrisico, veroorzaakt door de concur
–
rentiedruk. Hij wenst daartoe een regelmatige relatie
met zijn distribuant en een greep op diens bedrijfsvoe-
ring ten einde deze op zijn eigen belangen te rihten.
Daarnaast wendt hij zich regelmatig zelf tot de consu-
ment. Tot zover Prof. Snijders.
Over de distribuant vermeldt de schrijver niets, doch
aangenomen mag worden dat de handel denkt aan de
continuiteit van het eigen bestaan. Aangezien de conti-
nuiteit door substitutiemogelijkheden in de te verkopen
artikelen
3)
bij de distribuant meer gewaarborgd schijnt
dan hij de producent, lijkt de oniissie van Snijders om-
trent de distribuant acceptabel. Deze visie is, zoals in
het navolgende zal worden aangetoond, vanuit een
economisch gezichtspunt niet volledig. In dit artikel wil-
len wij derhalve eerst een aanvulling geven om in een
later artikel aandacht te wijden aan de plaats van de al-
1)
Een artikel met de strekking de alleenverkoopovereen-
komst aan art.
85
te toetsen en binnen de kartelbepalingen
te plaatsen.
2)
Een zekerheid die door een voortgaand consolidatie-
streven vooralsnog discutabel lijkt.
3)
Eventueel uit andere bedrijfstakken.
leenverkoopovereenkomst in art.
85
lid 1 en lid 3 van
het’ E.E.G.-vezrdrag.
Aangezien in de genoemde artikelen in ,,De Naamloze
Vennootschap” speciaal de figuur van de afnemer-we-
derverkoper het subject van onderzoek vormt en voorts
omdat de landbouw grotendeels buiten de werking van
art.
85
E.E.G. valt
4)
kan worden geconcludeerd dat
het gaat om de afnemer-wederverkoper van industriële
artikelen.
Het industriële eindprodukt.
In verband met het industriële eindprodukt vermel-
den we enkele – voor het navolgende betoog relevante
– verschijnselen, welke in dit kader als gegeven mogen
worden verondersteld.
voort brenging.
Het wordt voor de markt geproduceerd als massa-
artikel, veelal in serie-massapirodu’ktie. Deze produktie-
wijze vereiSt schatting van de omvang der serie en bij
verschillende typen bovendien een planning van de volg-
tijdelijke indeling van het produktie-apparaat.
produktdifferentiatie.
Het industriële eindproduict is veelal een gediifferen-
tieerd artikel, d.w.z. dat de producent door de vorm-
geving in ruime zin – een voorkeur voor zijn arti-
kel tracht te creëren bij de (potentiële) kopers; In de
mate waarin de producent in zijn streven slaagt, neemt
hij op de afzetniarkt voor zijn artikel een relatieve
machtspositie in. Een gevolg daarvan is weer dat hij zijn
artikelen inoet
blijven
pousseren om niet door concur-
rerende artikelen te worden verdrongen.
producent en gedrag.
De producent streeft op de lange duur naar een op-
timaile
winst,
terwijl hij voor de continuIteit van zijn
onderneming een constant aandeel in de markt een
minimum voorwaarde acht.
De producent is prjszetter en bepaalt door het stel-
len van een prijs de omvang van de produktieserie(s)
aan de hand van de door ‘hem geschatte afzetcurve van
zijn artikel(en). Afhankelijk van de hoogte van ‘de prijs
verdwijnt het prijsrisico bij de afzet, waarvoor een af-
zetrisico in de plaats treedt.
De handel in industriële eindprodukten.
A.
Algemeen.
Er is behoefte aan een distributie-apparaat ter voort-
stuwing van de goederenstroom van de producent naar
de consument. Dit apparaat heeft de volgende maat-
4)
Zie Verordening n.o. 26, art. 2, d.d. 20 april 1962.
1092
E.-S.B. 24-11-1965
schappeiijke taketi, die in het kader van dit artikel re-
levant zijn ):
het vestigen van technische veskooppunten, alwaar
men direct de beschikking heeft over een voorraad
(= technische voorraad). Een essentiële taal is voorts het
aanhouden van een assortiment;
voorlicht’ing aan de consument, waarvoor noodza-
kelijk is techinische en economische kennis ‘van het ar-
tikel en van.zijn subatituten;
voorlidhtin’g aan de producent, waarvoor vereist
is technische kennis van. de ‘afzetk’a’na’len en economisch
inzicht in de afzetmogelijIcheden.
Aan de uitvoering van deze taken zijn kosten ver-
bonden, met name:
ad a. de kosten van het verkooppunt = het technisch
apparaat, mcl. (Ie kosten van de technische voor-
raadhouding.
Een algemeen probleem is pu, of de omzet via een
dergelijk veikooppunt een zodanige omvang heeft dat
het punt uit kostenoverwegingen
gerechtvaardigd
is.
Dit is het vraagstuk van de minimum omzet. Het
maximum lijkt narneliSk onbeperkt.
ad b. de kosten van het bewerken der markt, o.a. voor
reclame en voor beurzen, en de kosten verbonden
aan de .nakoming van garantie en service.
Deze zijn statistisch te berekenen. Aan garantie en
service kan een risico verbonden zijn, dat inherent is
aan tekortkomingen van een bepaalde produictieserie.
ad c. de kosten voor het verkrijgen van economisch in-
zicht in de afzetmogelijkheden (= behoeften). Te
denken is aan marktanalyse.
De taken ib en c die de verhoudingen van hoeveel-
heid ‘betreffen, kunnen door d’e werking van het diver-
siteitsverschijnsel.
6
) ook door het dienstverleningsbedrijf
worden verricht
7).
De producent heeft de volgende mogelijkih’eden voor
de distributie:
hij onderhoudt een eigen distributie-apparaat;
als 1, doch hij besteedt een aantal activiteiten uit
aan dienstverlenende instellingen (technische afstoting);
de gehele distributie wordt afgestoten naar de zelf-
standige handel (technische en economische afstoting);
combinaties van 1, 2 en 3.
De vraag is nu, door welke factoren de keuze tus-
sen 1 t/m 4 wordt bepaald. Ter beantwoording bezien
wij eerst de verschillen tussen de aangegeven mogelijk-
heden:
ad 1.
impliceert voor de producent de zorg voor de tech-
nische uitvoering en laat hem het economisch risico;
ad 2
verlost de producent wel van de ‘technische uit-
voeri’ng doch niet van het economisch risico;
ad 3.
verlost de producent van beide, doch plaatst het
artikel in een assortiment.
De oplossingen ad 1 en 2 waarborgen de producent
een maximale ‘verkoopsinspanning
8),
hetgeen niet gelijk
behoeft te zijn aan een maximaal veakoopresultaat.
Zie voor een volledig overzicht Haccou: ,,Handel en
marktwezen in goederen”, Leiden 1957, deel II, blz.
40516.
Het diversiteitsverschijnsel houdt in, dat de algemene
behoefte gelijkmatiger ligt dan de individuele. Haccou, deel II, blz. 360.
De keuze uit de mogelijkheden 1 t/m 4 is een op-
timumprcb’leem uit het leerstuk der externe Organi-
satie. De oplossing zal beheerst• worden door de facto-
ren die d’e gunstigste uitkomst geven voor het verschil
tussen kosten en opbrengsten van de distributie, waarbij
kan worden opgemerkt dat de maatschappelijke en de
individuele uitkomsten sterk kunnen divergeren.
In de produktie en distributie zien we in werkelijk-
heid voortdurend een proces van samenvoeging en af-
stoting in de vorm van integratie en parallell.isati:e resp.
differentiatie en specialisatie. Ogenschijnlijk leent de
produktie zich beter voor specialisatie; de distributie,
op grond van het diversiteitsverschijnsel, voor ‘paral-
lellisatie. Werkt echter het diversiteitsverschijnsel in vol-
doende mate dan lijkt in de distributie de specialisatie
gerechtvaardigd uit hoofde van het kostenaspect. Dan
doet zich het bovengenoemde vraagstuk voor of de
producent de afzet zelf i’n handen zal nemen of via de
zelfstandige handel zal plaatsen.
Een volgende vraag is nog, of een zodanige specia-
lisatie gerechtvaardigd is dat de .afzet van één onderne-
ming tot één artikel ‘beperkt wordt.
B.
De economische merites van het distributieproces.
Het proces van produktie voor de markt eiï vervo1
gens van de overbrugging van de afstand tussen produ-
cent en consument omvat een aantal (uiteraard ëconn-
niiische) risico’s. Deze betreffen de discrepanties:
tussen de geproduceerde hoeveelheid en de pro-
duktiecapaciteit: het onderbezettiingsrisioo. De produ-
cent zal dit risico trachten te beperken door zoveel mo-
gelijk te veilcopen of het af te wentelen door dit risi-
co in de prijs in te calculeren, ‘al stelt de concurren-
tie daarvoor wel een limiet;
tussen de geproduceerdé en ‘.’erkochte hoeveelhe-
den. ‘Dit is het risico van de economische, voorraad.
Wanneer ‘deze nihil is, is de producent verlost van zijn
zorgen daaromtrent;
tussen produktie- en verkoopkosten en ‘de ver-
koopvoorwaarden, waarvan de prijs de beiaingrijkte is.
In ‘de verkoopkosten zit het risico van een verschil tus-
sen de werkelijke en de geschatte garantie- en ser-
vicekosten;
tussen de verkoopinspanning en het te verwachten
= gewenste resultaat.
Ten aanzien van de onder 3 en 4 genoemde risi-
co’s, die door Van Muiswinkel bijzondere risico’s wor-
den genoemd, moet de handel zijn speciale onderne-
merskwaliteiten exploiteren
9).
Het is nu om. de taak
van de zelfstandige handel de producent voorlichting
te geven over de afzetmogelijkheden van zijn artikel.
De handel oefent deze taak uit door bij de industrie
bestellingen te plaatsen op de daartoe door ‘de industrie
ingestelde – technisch noodzakelijke en economisch
wenselijke – besteltermijnen. Door deze handelwijze
neemt de handelaar, in de mate waarin hij het econo-
misch wenselijk acht, het voorraadrisico over van ‘de
Zie Van Muiswinkel: ,,Handel, Markt en Beurs” (1960),
blz. 52.
Van Muiswinkel, t.a.p. blz. 23. De aanduiding van Van Muiswinkel kan hier verwarring wekken. Immers, deze risi-
co’s zijn voor de zelfstandige handelaar de normale aan de bedrijfsuitoefening verbondene, zij het dat zij qua omvang
wel ahnormaal kunnen zijn, Daardoor wordt echter hun bij-
zonderheid niet bepaaid.
E.-S.B.
24-11-1965
1093
producent. De producent kan zijn verkoop nog stimu-
leren door het geven van afzetrabatten, wat hij zal doen
om mede van zijn onderbezettingsrisico verlost te zijn.
Normaliter werd vroeger het artikel van de produ-
cent bij de handelaar in een assortiment geplaatst, waar-
bij deze in ‘principe de vrijheid had om het artikel
weer te verkopen op de voorwaarden die pasten in zijn
afzetbeleid. Derhalve was hij bereid het artikel van de
producent af te nemen tegen een prijs die aantrekkelijk
is voor wederverk•oop, d.w.z.
‘Op
‘een zodanig niveau dat,
vermeerderd met de door hem noodzakelijk geachte
winstmarge, een haalbare verkoopprijs ontstond.
C.
De positie van de handel in industriële eiindproduk-
ten.
Ons afzetten:d tegen. de door Polak 10)
geopende dis-
cussie over de organisatie van de handel, m.n. i,n in
dustriële eindprodukten, nemen wij de conclusie
van Zijlstra
11)
els uitgangspunt. Zijlstra ‘heeft gesteld
dat de Organisatie van de handel wordt bepaald door
de tegenstelling volledige mededinging en andere markt-
vormen. ]n concreto betekent dit dat hij de andere markt-
vormen de handel – buiten de fase van de levering
aan de uiteindelijke consument – in geïsoleerde (= ge-
sloten) ruil tot stand komt. Negatief geformuleerd: dat
deze niet op een concrete markt tot stand komt.
De oorzaak ligt bij de differentiëring der voortge-
brachte produkten, waardoor de organisatie van de
distributie van deze artikelen wordt gedreven in de
richting van een aantal individuele (= gesloten) ruil-
processen
12)
.
Het gevolg daarvan is een geringere door
–
zichtigheid van de markt bij de tussenhandel en de con
sument. Een uitvloeisel daarvan is weer dat de produ-
cent van de door hem teweeggebrachte geringere markt-
transparantie gebruik zal willen maken -voor verdere
penetratie van de markt en daarvan ook gebruik moet
maken ter handhaving van zijn relatieve positie. Een
nevengevoig kan nog zijn dat de kosten van het dis-
10)
N. J. Polak: ,,Den taak van den Tusschcnhandel”, 1924,
opgenomen in Verspreide Geschriften, deel 1, blz. 66/7.
J. Zijlstra: ,,Marktvorm, kostenverloop en structuur van
de handel” in ,,De Economist”, 1947, blz. 224 e.v.
F. L. van Muiswinkel: ,,Hanlel, markt en beurs”, 1960,
blz. 42
t/m
49.
J. F. Haccou: ,,Handel en marktwezen in goederen”, Lei-
den
1957,
deel II, blz. 413.
“) J. Zijlstra, tap. blz. 234.
12)
Zijlstra’s opvatting wordt nog versterlçt door de voor-
beelden van Haccou en van Van Muiswinkel als uitzonde-
ringen. op de door Polak geformuleerde regel. Van Muis-
winkel, t.a.p. blz.
50,
vermeldt melk- en boomkwekerijpro-
dukten doör hun: technische eigenschappen en bloembollen
en pootaardappelen door hun gedifferentieerd. karakter. An-
derzijds industriële artikelen als spijsolie en suiker – voor
zover zij als grondstof dienst doen voor de verwerkende in-
dustrie – als homogene massagoederen. Haccou, t.a.p. blz.
525/6,
vermeldt de koopmansbeurs te Amsterdam voor in-
dustriële goederen en industriële surrogaten tijdens de be-
zetting, die voor ruw ijzer te Glasgow en voor katoenen ga-
rens te Manchester. In de Verenigde Staten zijn er techni-
sche markten voor meel, macaroni, katoenen garens en weef-
sels en voor tal van, chemicaliën.
tributieproces ondergeschikt worden gemaakt aan machts-
overwegingen van de producent.
De algemene conclusie uit het voorgaande kan lui-
den dat door de opkomst en de consolidering van het
ged’ifferentieèrde artikel de inhoud van de in de maat-
schappij door de zelfstandige handel ‘veruide functie
ten aanzien van de distributie van industriële eindpro-
dukten lijkt te zijn afgenomen. Ondanks deze gang van
zaken eist Van Muiswinkel van de zelfstandige handel
(ook ‘in industriële eindprodukten) nog steeds speciale
on’dernemerskwaliteiten, nl. het dragen van bijzondere
risico’s. In verband daarmede merkt hij op
18):
,,dat
de dreiging van onderbezetting de producent naar waar-
borgen doet ‘zo&ken voor de handhaving van en re-
gelm:atige ‘afzet op hoog niveau. Daartoe moet de han-
del zekerheid verschaffen”.
De juistheid van deze stelling voorlopig ‘in het nijd-
den latende, zal de producent in dit ‘stadium ‘gaan zoe-
ken naar middelen om de z.i. gewenste doeleinden te
bereiken. Twee veelvuldig gebruikte middelen – al of
niet i.n combinatie – zijn de alleenverkoopovereen-
komst en de verticale prijsbinding. Hoewel ons corn-
ni entaar . voorin amel ij k de al leenverkoopovereenkomst
betreft, zal de verticale prijsbinding door haas veel-
vuld ige verwevenheid niet de alleenverkoopvereen-
komst niet geheel buiten het betoog kunnen blijven.
Daarto.e gaan we in het volgende artikel in het kort in
op het stelsel van prijsbepaling voor de consument
door de producent en de. invloed van de laatste op de
bepaling van de handelsmarge. –
De plaats van de zuivere alleenverkoopovereenkomst in
de relatie producent/zelfstandige handel.
De zuivere
24)
alleenverkoopovereenkomst is een
overeenkomst waarbij de producent zich tegenover de
wederverkoper verbindt in een bepaald gebied slechts
aan hem te leveren. De motieven voor het aangaan
van deze overeenkomst zijn vIgens Prof. Snijders voor
de producent, dat de overeenkomst een middel is om
door het vestigen van een vaste relatie zijn afzetbelan-
gen veilig te stellen op een wijze waardoor hij zich
ontslagen ziet va,n detailbemoeienis met de afzet van
zijn produkt’en aain de afnemers waarvoor deze be-
stemd zijn. Het gevaar van de (zuivere) alleenverkoop-
overeenkomst is dat alles op één kaart wordt gezet zon-
der voldoende waarborgen. Voor de handelaar garan-
deert dit systeem een beloning voor de eigen inspan-
ning (van het bewerken van de markt).
In dit verband enige aanvulling: door de zuivere al-
leenverkoopovereenkomst ontstaat binnen ee,n bepaald
gebied de economische figuur dat de producent de af-
zet volledig afstoot naar de zelfstandige handel, waar-
bij hij die onderneming zal trachten op te sporen, waar-
van hij verwacht dat dleze de afzet van zij,n artikel het
beste zal behartigen. Hij bespaart zich zodoende kosten
Van Muiswinkel, tap. blz. 52.
Terminologie van Snijders.
(1. M.)
1094
.
– ‘
E.-S.B. 24-11-1965
voor de opbouw van een eigen verkoopapparaat en de
exploitatierisico’s daarvan. Dit is een vrijwillige keuze
van de ondernemer, gebaseerd op zijn m
••zicht t.a.v.
het te voeren afzetbeleid. Hij kan immers zijn afzet
ook leiden via een eigen apparaat of over de niet-
zelfstandige handel. Dat door een alleenverkoopover-
eenkomst de producent per gebi’ed alles op één kaart
zet, is een duidelijke zaak. Voldoet de handelaar niet
aan de afzetverwachtingen van de producent dan zal
weinig de producent tege.n kunnen houden om met
een andere handelsonderneming een dergelijke over-
eenkomst af te sluiten of op één der andere. mogelijk-
heden-over te stappen.
De argumenten voor de handel zijn door Prof. Snij-
ders op voor de hand liggende gronden aangegeven:
min of meer een monopoliepositie. Echter, indien de
betrokken handelaar-all:eenverkoper doorverkoopt aan
wederverkopers, zal hij niet de enige zijn die de markt
bewerkt en lijkt het gerechtvaardigd dat ook die-
wederverkopers voor hun inspanningen een deel ont-
vangen van de beloning de de alleenverkoper toucheert.
Dit is mogelijk door hen sub-regionale alleenverkoop
te gunnen.
Opgemerkt kan nog worden dat bij de zuivere, al-
leenverkoopovereenkomst de producent in een zwakke-
re positie staat dan de handel. Immers, de producent
zal gesteld zijn op continuiteit van de eenmaal geves-
tigde afzetkanalen, terwijl de handel in principe met
nog vele andere producenten zulk een overeenkomst kan
afsluiten. De handel zal dat voor een betere bezetting
en exploitatie van zijn bedrijf ook nastreven, althans
als hij zijn maatschappelijke functie naar behoren uIt-
oefent.
Het geval van de alleenverkoopovereenkomst ter
handhaving van een ,,exclusief” karakter van een goed
kan biten beschouwing blijven. De producent ziet juist
in de beperking der verkooppunten een differentiatie-
middel. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke artikelen
niet ,,en masse” word-en voortgebracht en bovendien
relatief hoog in de prijzenschaal liggen.
Overigens lijkt mij de figuur van de zuivere alleen-
verkoopovereenkomst maatschappelijk aanvaardbaar, ten-
zij de zelfstandige handel misbruik maakt van zijn ver-
kregen monopoloïde positie. Dat zou dan mogelijk zijn
ten aanzien van:
de producent, .doordat de handel diens belangen
niet optimaal behartigt. De producent kan – dan de
overeenkomst opzeggen;
de lagere distribuerende handel, die in dat geval
de uitwijkmogelijkheid heeft, van een alleenverkoper in
een ander gebied te kunnen betrekken;
.de consument, hetgeen er veelal op neer zal ko-
men dat daardoor de belangen van de producent niet
juist worden behartigd.
Derhalve kan worden gesteld dat er bij de zuivere
alleenvenkoopovereenkomst weinig kansen op
Voortgezet
misbruik kunne,n zijn door de aanwezigheid van con-
currentiële of wettelijke grenzen. Wanneer ‘men vervol-
gëns rekening houdt met het argument dat de alleen-
verkoopovereenkomst
het
middel is voor marktpenet-ra-
tie, is er weinig kans op de onder a t/m c genoemde
mogelijkheden, omdat men bij invoering
,
van een nieuw
artikel zijn kansen op succes niet a priori zal willen
bederven door misbruik Van een relatieve rnachtsposi-
ti-e Wel kan men zich de vraag stellen in welke mate het
gebruik van de zuiverè alleenverkoopovereenkomst de
introductie van verdergaande beperkingen zal stimule-
ren.
EUROPA-INSTITUUT
H. KRAAIJEVELD. van de Universiteit van Amsterdam.
De stand van de- economische integratie
in Latijns-Amerika
(II)
De Ceutraalamerikaanse Gémeenschappelijke Markt.
Met het doel te komen tot regionale integratie op po-
litieke, economische en sociale basis, verenigden de re-
publieken Guatemala, El Salvador, Honduras, Nicara-
gua en Costa :Rica zich reeds in oktober 1951 in de
Organisatie van Centraalanierikaanse Staten (ODECA).
Het duurde echter tot 1958, voordat hun economische
integratieplannen duidelijke vormen gingen aannemen.
Sedertdien hebben de genoemde staten meer dan 20
overeenkomsten en protocollen gesloten, gericht op
nauwe economische aaneensluiting.
Het integratieprogramma voor Centraal-Amerika
omvat drie hoofdpunten, nl. uitbreiding van de onder-
linge handel, verbetering van de infrastructuur en hai-
monsche ontwikkeling van- de industrie. Op deze wijze
hopen de betrokken landen de economische en sociale
ontwikkeling te versnellen en de exportbasis te ver-
breden. De noodzaak hiervan, is duidelijk, wanneer men
bedenkt, dat het gemiddeld inkomen per capita (ca.
S 225) er lager is dan in de meeste andere landen van
Latijns-Amerika en dat de export voor ongeveer 75 pCt.
uit drie produkten bestaat, nI. koffie, katoen en bananen.
– .Veruit de belangrijkste overeenkomst tussen de vijf
Centraalamerikaanse republieken is het in december
1960 te Managua ondertekende Algemeen Verdrag van
Centraalamerikaanse Ec9nomische Integratie. Het trad
-in juni 1961- in werking tussen Guatemala, El Salvador
en Nicaragua; in april. 1962 werd .het voor Honduras en
in november 1963 ook voor Costa Rica van kracht.
E.-S.B. 24-11-1965
1095
1)eze overeenkomst beoogt de volledige realisering van
een gemeenschappelijke markt binnen vijf jaar. Daartoe
voorziet ze om. in:
afschaffing van alle belemmeringen in het onder-
linge handelsverkeer;
invoering van een gemeenschappelijk buitentarief
volgens de principes van de reeds in
1959
gesloten
overeenkomst aangaande de egalisatie van invoerrechten;
gecoördineerde industrialisatie overeenkomstig de
in 1958 te Tegucigalpa ondertekende conventie betref-
fende Centraalamerikaanse integratie-industrieën;
samenwerking tussen de centrale banken bij maat-
regelen op het gebied van dc monetaire politiek.
Een andere belangrijke overeenkomst is de conventie
inzake de Banco Centroamericano de Integraci6n Eco-
n6mica (BCIE). Deze bank, opgericht in mei 1961 en
gevestigd te Tegucigalpa (Honduras), heeft tot taak de
economische integratie en de harmonische ontwikkeling
van de aangesloten landen te bevorderen door finan-
ciering van regionale projecten.
Vergelijkt men deze doelstellingen met die van het
Verdrag van Montevideo dan is het duidelijk, dat het
Centraalamerikaanse integratieprogranima niet alleen
veel verder gaat, maar ook in aanzienlijk korter tijd
dient te worden verwezenlijkt. In hoeverre heeft de
feitelijke ontwikkeling hieraan beantwoord?
Expansie van de onderlinge handel.
Vastgesteld kan worden dat de gemeenschappelijke
markt al voor een belangrijk deel is gerealiseerd. Voor
95
pCt. van de produkten, afkomstig uit de aangesloten
landen, zijn de belemmeringen in het onderlinge goe-
derenverkeer reeds afgeschaft. Verder is voor
985
pCt.
van d& posten van de uniforme tariefnomenclatuur
(NAUCA) een gemeenschappelijk buitentarief overeen-
gèkomen, waarbij echter dient te worden opgemerkt, dat
de nog ontbrekende posten (o.a. personenauto’s, aard-
olieprodukten en tarwe) naar schatting 15 á 20 pCt. van
de Centraalamerikaanse importen uitmaken.
Als resultaat van de liberalisatie heeft de intra.regio-
nale handel de laatste jaren een opmerkelijke expansie
laten zien, zoals blijkt uit de volgende gegevens.
Intra-regionale handel in Centraal-Amerika
jaar
$
mln.
1960
=
100
100
113
1960
…………………
32,7
154
1961
…………………
36,8
1962
…………………
50,4
202
1963
…………………
66,2
1964
…………………
105,4
322
De zeer opvallende groei in 1964 houdt voor een
deel verband met de toetreding van Costa Rica tot de
gemeenschappelijke markt in november 1963.
Het aandeel van de onderlinge handel in de totale
importen van de Centraalamerikaanse landen nam even-
eens boe en wel van 7,4 pCt. in 1961 tot 13,7 pOt. in
1964. Industriële eindprodukten maken ongeveer 40 pCt.
van het intra-regionale goederenverkeer uit, voedings-
middelen ruim 30 pOt. en dhernicaliën meer dan 15 pCt.
Ter vergemakkelijking van de onderlinge handel werd
in oktober 1961 een Centraalamerikaans clearing-insti-
tuut opgericht. In 1963 werd reeds
75
pCt. van het
goederenverkeer binnen de gemeenschappelijke markt
via dit instituut afgewikkeld; bij de transacties wordt als
rekeneenheid de peso centroamericano (equivalent aan
de Amerikaanse dollar) gebruikt.
Om een verdere uitbreiding van het onderlinge han-
delsverkeer te stimuleren, werd begin 1964 een plan opge-
steld voor de geleidelijke invoering van een gemeenschap-
pelijke munt. De vijf centrale banken van de betrokken
landen kwamen overeen, te zullen streven naar unifor-
miteit van de deviezenregimes, stabiliteit en convertibili-
teit van de valuta’s en uitbreiding van het multilaterale
clearing-systeem. Voorts zullen ze besprekingen voeren
over de harmonisatie van de geld- en kredietpolitiek en
plannen voor coördinatie uitwerken.
Regionale projecten.
De vooruitgang op het gebied van de regionale inte-
gratie blijkt ook uit de toegenomen activiteiten van de
Centraalamerikaanse Integratiebank. Eind mei 1965 had
deze instantie reeds
95
kredieten tot een gezamenlijk
bedrag van S 35,8 mln. verstrekt, voornamelijk voor
oprichting en uitbreiding van particuliere industriële be-
-drijven, die werken voor de gemeenschappelijke markt.
Met de instelling van een door de genoemde bank te
beheren fonds voor de financiering van regionale pro-
jecten werd kort geleden een nieuwe stap gezet op de
weg naar economische integratie in Centraal-Amerika.
Voor dit fonds is al S 42 mln, beschikbaar gesteld, waar
–
van S 35 mln. door het Amerikaanse Agency for Inter
–
national Development; de vijf Centraalamerikaanse re-
pubiieken dragen ieder met S 1,4 mln. bij. Met deze
middelen zal de BCIE haar kredietverlening aan de
publieke sector aanzienlijk kunnen uitbreiden, waar
–
door de financiering van regionale infrastructuurprojec-
ten -. zoals wegenaanleg, uitbreiding van de elektrici-
teitsvoorziening en van de telecommunicatie, aanleg van
industrieparken – mogelijk wordt.
Dorens en distels.
Hoe bemoedigend de ontwikkelingen binnen de Cen-
traalamerikaanse economische gemeenschap ook zijn,
het is niet zo dat de weg naar integratie geheel en al
over rozen gaat. De al genoemde conventie betreffende
Centraalamerikaanse integratie-industrieën heeft tot dus-
ver weinig effect gesorteerd. Omdat bepaalde potentiële
industrieën in de beperkte gemeenschappelijke markt
slechts rendabel kunnen werken als zij geen concurren-
tie ondervinden, wil men komen tot een billijke sprei-
ding. Dergelijke industrieën, die bijzondere faciliteiten
genieten, moeten de voorziening van de .Centraalameri-
kaanse markt alsmede prijs en kwaliteit van de pro-
dukten, garanderen. Tot dusver zijn slechts twee van
deze integratie-industrieën aangewezen (één voor banden
in Guatemala en één voor caustische soda en bepaalde
insecticiden in Nicaragua). De moeilijkheden, die zich
bij de toepassing van de betreffende overeenkomst voor
–
doen, hangen om. samen met de bestaande verschillen
in de ontwikkelingsgraad van de vijf republieken; kapi-
taal en arbeidskrachten richten zich voornamelijk op
de meer geïndustrialiseerde landen. Op den duur kun-
nen de bedoelde verschillen echter verminderen, wan-
neer door de uitvoering van infrastructuurwerken in elk
van de landen gunstige mogelijkheden voor de industria-
lisatie zullen worden geschapen.
De concurrentie van de afzonderlijke landen bij de
aanbieding van fiscale concessies voor nieuwe in-
dustrieën heeft tot wrijvingen aanleiding gegeven. In
1962 werd dan ook door de vijf republieken een ver-
drag ondertekend, dat voorziet in uniforme concessies
aan bedrijven, die hetzij kapitaalgoederen of grondstoffen
1096
.
E.-S.B. 24-11-1965
De auteur van deze bijdrage meent een oplos-
sing te
hebben gevonden voor de problemen die
samenhangen met het vervoer en de verwerking
van het huis- en straatvuil in Nederland ad 3
mln, ton per jaar.
Hij
stelt dat de ruimte, die de
mijnen en de zand. en grindwinningsterreinen in
het zuiden van ons land bieden, benut kan wor-
den voor het opslaan van ,,verpakt” huisvuil. Wat
het vervoer van dit vuil betreft, rekent de heer
Vriens
&
lezers voor, op basis van C.B.S.-statis-
tieken over het binnenlands goederenvervoer te
water en per spoor, dat er in Zuid-Nederland, wat
het binnenlands goederenvervoer aangaat, veel
meer wordt geladen dan gelost; het verschil is
zelfs zo groot dat het qua volume verre het lan-
delijk ,,aanbod” van huis- en straatvuil overtreft.
Zijn aanbeveling luidt dan:
laten wij
die onbe-
nutte transportcapaciteit gebruiken voor de af-
voer van het vuil naar Zuid-Nederland.
Waarheen
met onze afvalstoffen?
Voor vele Nederlandse gemeenten neemt het probleem,
waarheen en hoe het afval te vervoeren, een steeds grotere
omvang aan
1).
De stijgende welvaart en de toenemende
indusirialisatie hebben tot gevolg dat de jaarlijkse hoeveel-
heden afvalstoffen gestadig toenemen. De belangrijkste
soorten afvalstoffen zijn: huisvuil, straatvuil,
drijf-
en
baggervuil uit havens, kanalen enz. en de industriële afval-
stoffen. Momentëel moet in ons land reeds 0,2 ton huisvuil
per inwoner per jaar worden verwerkt. Dit betekent dat
jaarlijks een hoeveelheid van ca. 3 mln, ton verwerkt moet
worden, alleen al aan straat- en huisvuil. In het onder
–
staande zal worden ingegaan op de kosten verbonden aan
en de problemen die samenhangen met het vervoer en de
verwerking hiervan. Wij hebben ook getracht een methode
van transport en verwerking te ontwikkelen, die een einde
zal maken aan vele van de huidige moeilijkheden.
De belangrijkste methoden van vuilverwerking, die nu
worden toegepast, zijn:
1)
Bronnen: ,,Vuilverwerking”, rapport van een commissie
ingesteldz door het bestuur van de Vereniging van Neder-
landse Gemeenten, 1964; ,,Technisch maandblad voor Ge-
meentereiniging, Vervoen’ezen en Ontsmetting”, jaargangen
1954 en 1963.
(vervolg van blz. 1096)
voor de industrie produceren, hetzij halffabrikaten of
verhruiksgoederen, welke voor tenminste 50 pCt. worden
vervaardigd uit grondstoffen van Centraalamerikaanse
oorsprong. Aangezien deze overeenkomst nog slechts
door drie van de vijf landen werd geratificeerd, kon ze
echter tot dusver niet in werking treden.
Hoewel ook de Centraalamerikaanse landen op hun
weg naar integratie dorens en distels ontmoeten, kunnen
de perspectieven voor de gemeenschappelijke markt
toch gunstig worden beoordeeld. Bij hun streven naar
economische aaneensluiting hebben de vijf republieken
betere resultaten weten te bereiken dan andere ontwik-
kelingslanden. Er is reden om te verwachten, dat deze
bemoedigende ontwikkeling zich zal voortzetten.
Literatuur:
,,Latin America’s Merging Market; the challenge of
economic .integration” (1964); ,,Die zenJtra’lamerikanische Wirtschaftsintegration” (in de ,,Neue Zürcher Zei)tung” van
29 november en 1, 4 en 5 december 1964); ,,Das Problem der
wirtschaftlichen Integration Lateinamenikas” (in de ,,Neue
Zürcher Zeitung” van 3, 4, 5, 9, 16 en 19 maart 1965).
‘s-Gravenhage.
M. DEN ADMIRANT.
Vuilverbranding.
De totale kosten van deze ver-
werkingsmethode bedragen ongeveer f. 8per ton verwerkt
vuil; hiervan vormen de investeringskosten voor de vuil-
verbrandingsinstallaties een belangrijk bestanddeel. Voor
enkele nieuwe installaties bedragen deze: Alkmaar f. 1,8
mln., ‘s-Gravenhage f. 28 mln., Rotterdam f.
31,5
mln.
en Leiden f.
5,7
mln. Naarmate het toeleveringsgebied en
daarmeé de te verbranden hoeveelheden groter worden,
dalen de exploitatiekosten per ton, maar de problemen
van ongediertebestrijding, stankverspreiding en lucht-
verontreiniging (vliegassen) worden er niet minder om.
Compostverwerking.
Deze methode van vuilverwerking
heeft als voordeel dat het eindprodukt bruikbaar materiaal
vormt voor land- en tuinbouw. De kosten voor de gemeen-
ten zijn echter tamelijk hoog. Zo kostte in 1963 ‘s-Graven-
hage deze methode – levering aan de V.A.M. – in totaal
f. 10 â f. 12 per ton. De composteringsbedrijven dienen
zo ver mogelijk van de woongebieden verwijderd te zijn,
hetgeen vaak tot hoge transportkosten leidt. Voor ‘s-Gra-
venhage komt dit op f.
5
lt
f. 7 per ton. De investerings-
kosten variëren van ca. f. 1,7 mln. bij een aangevoerde
hoeveelheid van i2.000 ton per jaar tot ca. f. 3 mln. bij
25.000 ton per jaar.
Storting.
Wat de financiële zijde betreft, is dit de
minst kostbare methode, nl. ca. f. 7 per ton; de investerings-
kosten ten behoeve van een stortplaats liggen aanzienlijk
beneden di& van bijv. een vuilverbrandingsinstallatie. Het
voorkomen van vuil- en stankverspreiding, bestrijding van
ongedierte enz. maken op stortplaatsen speciale voor-
zieningen noodzakelijk.
Een nadere bestudering van de literatuur op het gebied
van de vuilverwerking laat zien dat gëen van de hierboven
genoemde methoden ideaal is, en dat van een
nationale
aanpak van dit probleem tot op heden geen sprake is.
Zouden we het vuilverwerkingsprobleem willen oplossen
op de minst kostbare wijze, dan komt vuilstorten het eerst
in aanmerking. Ongeveer 50 pCt. van het Nederlandse
–
huisvuil wordt thans op deze manier verwerkt. Te weinig
stortruimte, vaak hoge transportkosten en bezwaren van
hygiënische aard hebben tot andere methoden als ver-
branding en compostering geleid. Indien men echter over
voldoende goedkope transportmogelijkheden en over, ook
voor de toekomst, ruime stortgelegenheid zou beschikken,
zou storting zeer zeker zijn aan te bevelen. Derhalve rijst
de vraag: is er in ons land nog potentiële c.q. onbenutte
transportcapaciteit aanwezig en zijn er, ook voor de verre
toekomst, nog ruime stortplaatsen te vinden? Het meest
E.-S.B.
24-111965
–
1097
ideale zou
zijn,
indien beide wensen in combinatie vervuld
zouden kunnen worden, en wel zodanig, dat een zekere
reservecapaciteit het mogelijk zou maken dat onze jaarlijkse
afvalproduktie voor vele jaren, inclüsief de toename welke
we mogen verwachten, vervoerd en gestort kan worden.
Een dergelijke opslag- of stortplaats is m.i. inderdaad
binnen onze landsgrenzen aanwezig, namelijk in de pro-
vincie JLimburg! Hier zijn tenminste twee potentiële stort-
plaatsen aanwezig en wel de kolenmijnen en de zand- en
grindwinningsterreinen. In beide exploitatiegebieden wordt
een jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen gedolven die qua
volume
•
de Nederlandse afvalproduktie verre overtreft.
Hoewel onze kolenmijnen op het eerste gezicht een ideale
opslagruimte lijken om ons afval, ver onder de opper-
vlakte, op te bergen, wil ik deze
mogelijkheid
voorshands
slechts vermelden als een
eventuele
opslagruimte voor afval-
stoffen, daar men vooralsnog zeer hoge kosten kan ver-
wachten indien men het afval, al dan niet verpakt, in de
mijnen zou willen opslaan. De zand- en grindwinnings-
gebieden vormen meer direct aanwendbare mogelijkheden.
Jaarlijks wordt uit Limburg ca.
8,5
mln, ton zand en
grind gedolven en naar overig Nederland getransporteerd.
Dit betekent een jaarlijkse stortingscapaciteit, welke enige
malen de ,,vuih1isproduktie” overtreft, èn een bestaande
transportlijn met een capaciteit, die eveneens aaizienlijk
groter is dan de eventueel naar dit gebied te transporteren
hoeveelheden afvalstoffen. De vraag is nu of deze transport-
mogelijkheid, welke gebruikt wordt voor zand-, grind- en
kolenvervoer uit dit gebied naar andere delen van ons
land, aangewend zou kunnen worden voor ,,retour-
vrachten”, bestaande uit huisvuil. Een analyse van het
binnenlands goederenvervoer vanuit Zuid-Nederland levert
het volgende overzicht op
2
):
TABEL 1.
Binnenlands goederen vervoer vanuit Zuid-Nederland in tonnen
(x
1.000) in 1963°)
District van lossing
District vast lading:
Zuid-Nederland
Z
oZ
tZ
NZ
Z
zZ
z.
Spoorwegen:
Ruwe mineralen b)
…
63
45 27
12
120
6
273
Vaste brandstoffen
….
441
785
2.197
248
971
1.147
5.790
Binnenvaart:
Ruwe mineralen b)
…
423
624 1.862 1.156
2.716
1.589 8.371
Vate brandstoffen
….
43
180
10
100
277
340
950
Totaal
Spoorwegen en binnenvaart
………
970
1.634
4.096
1.516
4.084
3.082
15.384
Gegevens ontleend aan de CBS-publikatie: ,,Statistiek van het binnen-
lands goederenvervoer 1963″. Uitg. W. de Haan NV., Zeist 1965, 76 blz.,
f. 7,50.
Exclusief ertsen en schroot, chemische produkten enz., die in de be-
treffende CBS-publikatie (in tabel 10) afzonderlijk worden genoemd.
In bovenstaande tabel zijn alleen die goederen verwerkt
welke een wijze van transport vergen, die zonodig ook”
zou kunnen worden aangewend voor het vervoer van huis-
vuil e.d. Een belangrijke vraag is nu of de gebruikte trans-
portcapaciteit uit tabel 1 weer beschikbaar kan worden
2)
Bronnen: C.B.S.-statistiek van het binnenlands goederen-vervoer.
1960;
idem van
1963;
C.B.S.-statistiek van het
binnenlands goederenvervoer te water
1955;
C.B.S.-statistiek
van het goederenvervoer door de Nederlandse Spoorwegen
1955.
gesteld voor het vervoer van huisvuil, m.a.w. komen de
spoorwegwagons en binnenschpèn ledig of met een retour-
vracht terug in Zuid-Nederland? Over het aandeel van de
binnenvaart zijn geen directe
cijfers
beschikbaar. Volgens
de C.B.S.-statistiek van de scheepvaartbe,’ging in Neder-
land (tellingen aan sluizen en bruggen) blijkt dat er op
de Zuid-Willemsvaart en ‘op de Maas in Noord-Limburg
een
omvangrijke leegvaart
in zuidelijke richting plaatsvindt.
Ook over de vraag of de spoorwegwagons ledig dan wel
met retourvracht fiaar Zuid-Nederland terugkeren; zijn
geen directe cijfers bekend. Toch is hierover wel een be-
rekening te maken op basis van gegevens welke in de
C.B.S.-statistieken betreffende het goederenvervoer worden
gepubliceerd. De Nederlandse Spoorwegen vervoerden, wat
het binnenlands vervoer betreft, in 1963 8,184 mln, ton
goederen vanuit het goederendistrict Zuid-Nederland; hier-
van maakten vaste brandstoffen en ruwe mineralen ca. 6
mln, ton of ongeveer 74 pCt. uit. Voor de binnenscheep-
vaart (excl. de zgn. campagnevaart) was het totaal voor
1963 10,905 mln, ton vanuit Zuid-Nederland. Het aandeel
van vaste brandstoffen en ruwe mineralen hierin was ca.
9,3 mln, ton of bijna 90 pCt.
In onderstaande tabel is aangegeven de hoeveelheid
goederen (alle goederen met uitzondering van stukgoed
voor de spoorwegen en wat de binnenvaart betreft exclusief
de campagnevaart) welke vanuit geheel Nederland naar
het goederendistrict Zuid-Nederland zijn vervoerd en al-
daar gelost, eveneens in 1963:
TABEL 2.
Binnenlands-goederen vervoer naar Zuid-Nederland in tonnen
(x
1.000)
in 1963
District van lossing: Zuid-Nederland
Spoorwegen
Binnenvaart
District van lading
(excl. stukgoed)
(excl. campagne-
Totaal
vaart)
Noord-Nederland
88,5
35,1
123,6
Oost-Nederland
125,9
315,6
441,5
Zuid-Nederland
2.633,8
2.090,2
4.724,0
Zuid-west-Nederland
47,7 70,6
118,3
west-Nederland
539,6 2.429,1
2.968,7
Noord-west-Nederland
207,1
.
426,4
633,5
Totaal
……………..
3.642,6 5.367,0
9.009,6
Stellen we nu de 15,3 mln, ton goederen welke in Zuid-
Nederland worden geladen (alleen vaste brandstoffen en
ruwe mineralen) tegenover de 9 mln, ton (omvattende bijna
alle goederen) welke naar Zuid-Nederland worden ge-
transportéerd en aldaar gelost, dan komen we op een ver-
schil van ruim 6 mln, ton. Derhalve kunnen we stellen dat
in 1963 ruim 6 mln, ton laadcapaciteit, bestaande uit
spoorwegwagons en binnenschepen,
ledig
het goedèren-
district Zuid-Nederland moet zijn binnengekomen. Daar
bovendien in de naar Zuid-Nederland vervoerde goederen
aanzienlijke hoeveelheden vloeibare brandstoffen zijn be-
grepen, welke in tankwagons c.q. tankschepen worden ver-
voerd, mogen we de berekende 6 mln, ton veilig als een
minimum aanhouden.
Willen we nu deze ledige en derhalve onbenutte transport-
capaciteit. dienstig maken aân het vervoer van afvalstoffen
naar Limburg, dan dienen we na te gaan of de hoeveel-
heden huisvuil, welke jaarlijks worden ,,geproduceerd”,
kleiner dan wel groter zijn dan de uit de tabellen 1 en 2
te berekenen ledige transportcapaciteit per district. Zie
hiervoor onderstaande tabel.
1098
Ë.-S.B. 24-11-1965
TABEL 3.
,,Aanbod” van huis- en straatvuil per district versus onbenutte
transportcapaciteit per district
a)
Hoeveelheid huis- en
Onbenutte
transport-
Aantal inwoners in het straatvuil
op
basis
capaciteit
(in tonnen x 1.000)
betreffende goederen-
van 0,25 ton per in-
district (x
1.000)
woner per jaar (in
Voor
oor
binn
V
envaart tonnen
>
1.000)
spoorwegen
Noord
….
1.350
315
416
431
Oost
2.300
575
704
488
Noord-West
2.200
550
946
1.503
West
3.500
805
551
564
Zuid-West
600
150
212
1.185
Zuid
2.200
550
–
409
–
218
Totaal
. . . .
12.100
2.945 2.420
3.953
a) Als verzonden vanuit Zuid-Nederland zijn slechts genomen vaste brand-
stoffen en ruwe materialen; als aangevoerd in Zuid-Nederland werden alle
goederen genomen m.u.v. stukgoed voor de spoorwegen en wat de binnenvaart
betreft exclusief de campagnevaart. In het district Zuid zijn in het saldo ca.
2,2 mln, ton vaste brandstoffen begrepen, welke in het district worden geladen
en ook weer gelost.
Van de in het goederendistrict Zuid-Nederland geloste
goederen was in 1963 van het aandeel van de binnenvaart
ad ruim 5,3 mln, ton (exclusief campagnevaart) 739.000
ton vloeibare brandstof. Voor de spoorwegen waren deze
cijfers (alle goederen exclusief stukgoed) 3,6 mln, ton, waar-
van 218.000 ton vloeibare brandstof. Elimineren we het
transport van vloeibare brandstoffen, waarvoor andere
transporteenheden worden gebruikt (tankschepen en tank-
wagons), dan zouden alleen al de Nederlapdse Spoorwegen
een onbenutte transportcapaciteit hebben, welke de ,,aan-
geboden” hoeveelheid te vervoeren huisvuil benadert. De
onbenutte capaciteit van de binnenscheepvaart kan dan
grotendeels als reservecapaciteit dienen.
Een volgende vraag is: in welke vorm moet het huisvuil
vervoerd worden en wat gaat dat kosten? Het los storten
van huisvuil in spoorwagons of binnenschepen zou speciale
voorzieningen vergen ter voorkoming van stankverspreiding
enz.; bovendien zullen de vervoerders er wel niet happig
op zijn een dergelijke ,,vuile” lading te transporteren.
Speciale wagons van 100 m
3
, welke de V.A.M. gebruikt
voor afvoer van het huisvuil uit ‘s-Gravenhage, komen
niet in aanmerking omdat de eventueel beschikbare en
onbenutte transportcapaciteit uit zgn. ,,open” laadcapaci-
teit bestaat. Daar huisvuil een laag soortelijk gewicht heeft
(0,2) ten gevolge van de grote hoeveelheid papier en plas-
tics, zou men het door het in blokken samen te persen en te
verpakken, de onbenutte transportcapaciteit zo doelmatig
mogelijk kunnen gebruiken. Transport en overladen zouden
aanmerkelijk worden vereenvoudigd, terwijl problemen
van stof-, stank- en vuilverspreiding volledig opgelost
zouden worden. Het meest geschikte verpakkingsmateriaal
zou polytheen zijn. Een dergelijke verpakking is sterk,
elastisch en laat geen vuil, stank of vocht door. Indien
men het huisvuil zou samenpersen op een zodanige wijze
dat het soortelijk gewicht ervan stijgt van 0,2 tot 0,4, dan
komt een ,,pak huisvuil” van 40
x
40 x 40cm op een gewicht
van ca. 25 kg.
Wat de kosten betreft, het komt mij voor dat een poly-
theenwikkel of -zak voor de hierboven vermelde inhoud
tegen een prijs van 10 cents per verpakte eenheid, inclusief
het samenpersen en verpakken, kan worden gemaakt. Bij
een jaarlijks ,,aanbod” van 3 mln, ton huisvuil, dat men
zou verpakken in eenheden van 25 kg, zouden 120 mln. –
verpakkingen per jaar nodig zijn. Dit is een dusdanig grote
hoeveelheid dat de prijs, van het door mij voorgestelde
verpakkingsmateriaal inderdaad slechts enkele centen per
stuk zou behoeven te bedragen. Het samenpersen en ver-
pakken van het huisvuil heeft, behalve voordelen wat het
transport betreft, op de stortingsplaats nog het voordeel
dat het inklinken van het vuil reeds voor een belangrijk
deel in de ,,voorbewerkingsfase” is geschied; bovendien
kan het storten zelf teruggebracht worden tot een volledig
gemechaniseerde wijze van stapelen.
Wat de transportkosten betreft, men vindt weinig offi-
ciële gegevens. Het transport van het huisvuil van ‘s-Gra-
venhage naar Drentekomt, zoals wij reeds zagen, op ca.
f. 6 per ton. Het komt mij voor dat zowel spoorwegen als
binnenvaart, indien
zij
een belangrijk deel van hun ledige
retourcapaciteit zouden kunnen bevrachten tegen een bè-
drag van, gemiddeld f. 2,50 per ton (afhankelijk van de
afstand), hun rentabiliteit gunstig zouden kunnen beïn-
(I.M.)
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over circa 200 vooraanstaandè
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nôdig is? Door aankoop
On
de rn e min en
van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ verkrijgt U in feite een volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over circa 200 zorg-
vuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de voor-
delen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk rende-
ment binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V. VEBJEENJGDBEZIT.VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
E.-S.B.
24-11-1965
1099
vloeden, gezien de grote hoeveelheden waar het hier om
gaat. In eerste instantie zouden de spoorwegen het meest
voor dit transport in aanmerking komen (sneller vervoer,
minder last van weersomstandigheden) maar ook de
binnenscheepvaart zou, indien zij zich in grotere eenheden
dan thans als transporteur beschikbaar stelt, voor het ge-
wenste doel kunnen worden benut.
Ten aanzien van de eventueel te gebruiken stortpiaatsen
kan worden opgemerkt, dat het de meest ideale toestand
zou zijn indien men de vuilstorting kon laten plaatsvinden
op een nog in gebruik te nemen zand-, c.q. grindwinnings-
gebied. Er bestaan plannen om in Noord-Limburg een
dergelijk winningsgebied in exploitatie te• gaan nemen,
waar men ongeveer 100 mln, ton zand en grind wil gaan
delven. Een tijdige en juiste samenwerking tussen overheid
en toekomstige exploitant zou ons vopr vele jaren de
mogelijkheid bieden onze afvalstoffen op eendoelmatige
en goedkope wijze kwijt te raken.
De kosten van het storten – bij verpakt huisvuil kan
men stapelen en na iedere laag de pakken ,,doorprikken”
o.a. ter voorkoming van ondoordringbare lagen ten gevolge
van het gebruikte verpakkingsmateriaal – zouden
bij
een
goed opgezette en doelmatige mechanisatie van deze werk-
zaamheden, zeker niet meer behoeven te bedragen dan f. 2
per ton gestort of gestapeld vuil.
Recapitulerend kunnen de tota e kosten van het hier-
boven voorgestelde plan, uitgaande van 3 mln, ton te ver-
werken huis- en straatvuil per jaar, als volgt worden be-
groot:
Samenpersen, verpakken en verpakkings-
materiaal â f. 0,10 per eenheid van 25 kg f. 12 mln.
Overladings- en transportkosten â f.
2,50
per ton
…………………………
f.
7,5
mln.
Storten en afdekken â f. 2 per ton
……
f. 6 mln.
Onvoorzien (ca. 10 pCt.)
……………
f. 2,5 mln.
Totale geschatte kosten per jaar
………..
f. 28 mln.
De thans toegepaste methoden van vuilverwijdering
komen gemiddeld op f. 2,50 per inwoner per jaar, hetgeen
betekent dat jaarlijks hieraan in Nederland f. 30 mln.
wordt uitgegeven.
thode van vuilverwijdering de volgende voordelen biedt:
Een nationale aanpak van vuilverwijdering is mogelijk,
waardoor allerlei lokale en regionale problemen, welke
steeds in omvang toenemen, tot het verleden behoren.
Transport en uiteindelijke storting geschieden op een
zeer hygiënische wijze. Geen stank-, stof- of vuil-
verspreiding, waarmee vooral de volksgezondheid gediend
is.
Alle benodigde materialen, zoals pers- en verpakkings-
machines plus het verpakkingsmateriaal, kunnen door de
Nederlandse industrie worden geleverd.
Grootscheepse toepassing van de voorgestelde me-
thode biedt vele mogelijkheden tot standaardisatie, for-
malisatie en mechanisatie van alle fasen van de vuil-
verwijdering.
Een belangrijk deel van de thans ongebruikte trans-
portcapaciteit in ons land kan worden ingezet, met als
resultaat een gunstige beïnvloeding van de rentabiliteit vân
de betreffende transportondernemingen.
De totale kosten behoeven niet hoger te zijn dan die
van de traditionele wijze van vuilverwijdering.
Als nadelen dienen te worden vermeld:
De huidige investeringen in o.a. vuilverbrandings- en
composteringsinstallaties zouden, althans gedeeltelijk,
moeten worden afgeschreven. Grofvuil, drjfvuil, bagger
en bepaalde industriële afvalstoffen kunnen echter nog op
de huidige wijze, worden verwerkt.
De gemeentelijke zelfstandigheid op dit gebied zou
overgedragen dienen te worden aan de centrale overheid.
Verpakken, transport en storten moeten door één over-
koepelend orgaan geregeld en uitgevoerd worden.
Het terugwinnen van eventueel nog waardevolle
materialen uit de afvalstoffen is niet meer mogelijk.
Voordelen en nadelen – er zijn er beslist meer dan
hierboven opgesomd – naast elkaar plaatsend, komt het
mij voor dat de in bovenstaand betoog naar voren ge-
brachte methode van vuilverwijdering de voorkeur zou
verdienen boven de huidige toegepaste methoden. Het zou
voor Nederland tot in de zeer verre toekomst een uitweg
bieden uit de thans ontstane impasse op dit gebied.
Concluderend mogen we stellen, dat deze nieuwe me-
Eindhoven.
A. N. J. VJUENS.
Doorvoerhandel van en
naar landen
zonder
zeekust
Het Verdrag van New York van 8 juli 1965
Inleiding.
Vijfentwintig onafhankelijke landen bevinden zich in
de wereld van vandaag in de ongunstige situatie niet
te beschikken over enige zeekust. Dit aantal zal in de
nabije toekomst nog toenemen (Zuid-Rhodesië, Bechua-
naland, Zwaziland, Basutoland). Vanzelfsprekend zoe-
ken deze landen waarborgen om zich een vrije toegang
tot de zee te verzekeren. Voor de betrokken landen in
West-Europa levert zulks heden ten dage – mede
dank zij de hierna te bespreken GATT-bepalingen, het
Statuut van Barcelona en andere multilaterale en bila-
terale verdragen – geen al te grote problemen op. Het-
zelfde geldt niet voor ontwikkelingslanden zonder zee-
kust, in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. De mogelijk-
heden voor transitohandel via zeehavens in nabuursta-
ten zijn daar in’ vele gevallen ontoereikend gebleken.
Landen als Afghanistan, Nepal, Mali, Opper-Volta
en Bolivia hebben zich van lotgenoten in hun wereld-
deel de tolk gemaakt. Zij hebben het essentieel voor hun
ontwikkelingsbeleid genoemd dat naburige transitostaten
doorvoerbelemmeringen, opgelegd vanwege politieke of
economische redenen, zouden opheffen en bovendien dat
1100
E.-S.B. 24-11-1965
deze staten speciale rechten zouden verlenen ter com-
pensatie van hun geografische misdeeldheid. Het is dan
ook niet verwonderlijk dat de in 1964 te Genève bijeen-
gekomen Conferentie inzake handel en ontwikkeling van
de Verenigde Naties – de zgn. UNCTAD – vaststelde
dat de ongehinderde toegang van ,,land locked coun-
tries” tot de zee binnen één jaar in een internationale
overeenkomst zou moeten worden geregeld.
Voor een dergelijke regeling, die ook reeds was be-
pleit in een resolutie van de Algemene Vergadering van
1957 (XI-1028), werden acht beginselen geformuleerd.
Gevolg gevende aan de UNCTAD-resolutie benoemde
de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties vervolgens
de leden van een voorbereidende commissie, waarin
landen zonder zeekust, transitostaten – waaronder Ne-
derland – en andere geïnteresseerde staten, tezamen 24
landen, vertegenwoordigd waren. Hoe intensief het
werk van deze commisSie ook was, zij kon tal van con-
troversiële punten, welke opkwamen naar aanleiding van
een Afro-Aziatische ontwerp-tekst, niet tot oplossing
brengen. Toen in juni van dit jaar – overeenkomstig het
besluit van de overigens weinig succesvolle negentiende
Algemene Vergadering – een Conferentie van Rege-
ringsgevolmaohtigden bijeen werd geroepen ten einde te
komen tot de opstelling van een Verdrag, waren de ver-
wadhtingen dan ook niet al te hoog gespannen. Nochtans
is de Conferentie na grote inspanning en onder sterke
aandrang van de ontwikkelingslanden zonder zeekust
erin geslaagd een Verdrag te redigeren, waarvan de
eindtekst
1)
in haar geheel unaniem door de vertegen-
woordigers van 46 landen is aanvaard, waarbij zeven
landen zich van stemming onthielden.
Intussen is het Verdrag, dat tot het einde van dit jaar
voor ondertekening openstaat, reeds getekend door: Af-
ghanistan, Brazilië, Kameroen, Laos, Nepal, Ruanda,
San Marino, Soedan en Zuidslavië. Wanneer deze Sta-
ten vervolgens ook tot ratificatie overgaan, zal het
Tractaat in elk geval in werking treden, aangezien hier-
voor nodig is dat twee landen zônder zeekust en twee
aan zee gelegen transitostaten het verdrag bekrachti-
gen. Gezien de verdragstekst en het belang voor ons
land van een zo ruim mogelijke (doorvoer)handel, lijkt
het waarschijnlijk dat binnenkort eveneens de onder-
tekening door Nederland zal volgen. Het kan derhalve
nuttig zijn enkele van de belangrijkste aspecten van dit
Verdrag te vermelden.
De inhoud van het verdrag.
Het verdrag bestaat uit een preambule en 22 artikelen,
waarvan de laatste zes slotbepalingen bevatten. Krach-
tens haar aard kan een wereldwijde regeling betreffende
de vrije toegang tot de zee voor goederenverkeer van en
naar landen zonder zeekust geen gedetailleerde voor-
zieningen bevatten, geschikt om in de meest uiteenlo-
pende juridische en feitelijke situaties te worden toege-
past. Er worden dan ook slechts voorschriften gegeven
betreffende de belangrijkste modaliteiten volgens welke
de vrijheid van het economisch transitoverkeer van
.,land-locked countries” door de Verdragsluitende PaF-
tijen wordt gegarandeerd. Voor het overige zullen bila-
terale overeenkomsten, waar nodig, in nadere uitwer-
king moeten voorzien.
‘) De tekst, welke nog niet gepubliceerd is in het Trac-
tatenblad van het Koninkrijk, is te vinden in document
TD/TRANSIT/9 van de Verenigde Naties.
a. definities.
Art. 1 geeft de omschrijving van de begrippen ,,land
zonder zeekust”, ,,transitoverkeer”, ,,transitostaat” en
,,transportmiddelen”. Blijkens de verdragsdefinitie van
,,land zonder zeekust’ valleh zgn.
quasi land-locked
coIntries -.
dit zijn landen met toegang tot de zee,
maar zonder zeehaven – niet onder het bereik van het
Verdrag. Krachtens de omschrijving van het begrip
,,transitoverkeer” dient de doorvoer van goederen
plaats te vinden binnen het verloop van één reis die
begint of eindigt in een land zonder zeekust; het zee-
traject moet duidelijk aansluiten op of direct vooraf-
gaan aan het transitotraject. ,,Transitostaat” kan blijkens
de in art. 1 gegeven definitie ook zijn een land zonder
zeekust – zoals bijv. Burundi – dat als intermediaire
transitostaat vervoer van of naar de zee van een land
zonder zeekust – zoals bijv. Ruanda – mogelijk
maakt. Wat ten slotte de verdragsomschrijvinig van het
begrip ,,transportmiddelen” betreft, zijn de belangrijkste
categorieën zoals spoorwegen en voertuigen over
de weg – daarin onvoorwaardelijk opgenomen. Ten
aanzien van pijpleidingen en gasbuizen werd bepaald
dat deze slechts bij onderlinge overeenstemming tussen
Verdragsluitende Partijen onder de werking van het
Verdrag kunnen worden gebracht.
Ter vermijding van misverstand dient hieraan terstond
te worden toegevoegd, dat de régels betreffende het
ge-
bruik
van t•ransportmiddelen in de zin van het Ver-
drag tussen de betrokken Verdragsluitende Partijen na-
der dienen te worden overeengekomen met inachtneming
van bestaande multilaterale internationale overeenkom-
sten (art. 2, lid 2). Deze laatste bepaling is met name
voor Frankrijk en ook voor Duitsland aanleiding ge-
weest grote bezwaren te maken. Het feit dat daarbij niet
expliciet wordt gesteld, dat de betrokken Staten bij het
maken van bedoelde internationale afspraken nationale
vervoerregelingen als uitgangspunt kunnen nemen, zou
in de opvatting van deze landen – ertoe dwingen in-
ternationaal transport van of naar een land zonder zee-
kust, voor zover dit geschiedt via een transitostaat, gun-
stiger te behandelen dan nationaal transport over het-
zelfde binnenlandse traject. –
‘In dit verband maakte de Franse gedelegeerde uit-
drukkelijke melding van de noodzadk tot capaciteitsbe-
heersing ten aanzien van het wegvervoer (ten behoeve
van de spoorwegen) op grond van het in Frankrijk be-
staande systeem tot ,,coördinatie” van de verschillende
takken van vervoer. Dezelfde problematiek dus als die,
welke bij de geleidelijke totstandbrenging van een ge-
meenschappelijke vervoerpolitiek in E.E.G.-verband zulk
een kardinale rol speelt. Een Frans amendement op het
tweede lid van art. 2, volgens hetwelk nationale regelin-
gen naast internationale overeenkomsten als uitgangspunt
zouden worden vermeld, werd verworpen, aangezien de
Conferentie de waarborgen, gefegen in de vereiste bila-
terale.overeenstemming, voldoende achtte.
b. materiële voorschriften met betrekking tot de
doorvoerhandel van landen zonder zeekust.
In de artikelen 2, 3 en 7 zijn een aantal bepalingen
opgenomen, die – zij het minder uitgewerkt – ook
in art. V van het GAIT voorkomen en dus reeds door
een groot aantal leden van de Verenigde Naties in het
tranritoverkeer in het algemeen worden toegepast. Zo
bijv. de verplichting om ten aanzien van goederen af-
komstig van of bestemd voor landen zonder zeekust de
E.-S.W 24-11-1965
1101
B
N V. Internationale eleggings Unie Interunie, Postbus 617. Den Haag
1
‘opheffing van discriminaties te verzekeren, welke zijn
gebaseerd op plaats van herkomst of bestemming dan wel
verband houden met de nationaliteit van de eigenaar
van de goederen of van de gebruikte transportmiddelen
(art. 2). Zo ook het voorschrift geen douanetarieven of
bijzondere rechten te heffen op transitogoederen. Slechts
mogen worden verrekend de administratieve kosten;
die de doorvoer voor de transitostaat meebrengt (art. 3).
Veivolgens is ook de verplichting alle oponthoud te
vermijden (art. 7) in het GATT terug te vinden.
Overeenkomstig het bepaalde in art. 14 van het
Geneefse Verdrag van 1958 betreffende de territoriale
zee, is in art. 2 lid 4 het transitoverkeer in de territoriale
wateren voor het bijzondere doel van dit Verdrag ver-
zekerd. De artikelen 2 en 3 van het Verdrag van Genève
betreffende de volle zee, die regels van algemeen
volkenrecht bevatten betreffende het universeel gebruik
van en de vrije toegang tot de Zee
;
worden in de pream-
bule herhaald.
In het onderhavige Verdrag verbinden de Verdragslui-
tende Partijen zich evenwel tot meer dan waartoe een
groot aantal van hen reeds uit hoofde van bestaande
internationale overeenkomsten gehouden is. Zo nemen
zij krachtens art. 2 uitdrukkelijk op zich het betrokken
transitoverkeer te vergemakkelijken. Deze algemene
verplichting wordf in enkele bepalingen wat een aantal
primaire aspecten van het vervoer betreft, nader gecon-
cretiseerd. Zo dienen Partijen te voorzien in adequate
transportmiddelen en overslagapparatuur (art. 4), al-
thans voor zover deze beschikbaar zijn. In het geval
prijzen door particuliere vervoer- of havenondernemin-
gen worden berekend, maar van staatswege worden vast-
gesteld of beheerst, dienen deze zodanig te zijn dat het
transitoverkeer hierdoor zoveel mogelijk wordt vergemak-
kelijkt. Het vereiste van ,,redelijke” tarieven heeft in
het ‘Verdrag betekenis gekregen dat deze tarieven nim-
mer hoger mogen zijn dan die welke worden toegepast
bij het internationale transport van goederen in het al-
gemeen. Dit is een belangrijke verzachting ten aanzien
van de Afro-Aziatishe ontwerp-tekst, welke bepaalde dat
transporttarieven voor transitoverkeer in geen geval
hoger zouden mogen zijn dan die welke gelden in het
biininenlands verkeer.
Art.
5
eist ,,eenvoudige” formaliteiten ter wille van een
snelle douanebehandeling. Voorts komen de Verdrag-
sluitende Partijen overeen in onderlinge overeenstem-
mmg de voorwaarden voor de opslag van goederen vast
te stellen, welke tenminste even gunstig dienen te zijn
als die waaionder de goederen vallen die komen of
(I.M.)
gaan naar eigen land (art. 6). Wat de in dit verband te
berekenen kosten betreft is een verwijzing opgenomen
naar de bepalingen van het hiervoor aangeduide art. 4.
Hiermede is de toepasbaarheid van dit voorschrift dus
ook weer beperkt tot die gevallen waarin de Staat dien-
aangaande zeggenschap heeft. Uiteraard is deze beper
–
king van het grootste belang voor landen met een eco-
nomisch systeem, dat in beginsel op particulier initiatief
en vrije mededinging is gebaseerd.
Een van de discussiepunten waarbij het sterkste naar
voren kwam dat de landen zonder zeekust méér wensen
dan louter regels voor een non-discriminatoire behande-
ling van hun goederen, vormde het vraagstuk van- de
zgn. ,,vrije zones”. Nabuurstaten zouden het goederen-
verkeer van niet aan zee gelegen landen moeten verge-
makkelijken door de verplichting te aanvaarden in hun
zeehavens voor het uitsluitend gebruik van die landen
vrije zones in te richten, welke douanemaatregelen van
die nabuurstaten overbodig zouden moeten maken. Vele
landen – waaronder Nederland – hadden tegen het
obligatoire karakter van een dergelijk voorschrift over-
wegende bezwaren. Hiermede is rekening gehouden: art.
8 voorziet slechts in de mogelijkheid vrije zones te ves-
tigen.
c. geschilienregeling.
Een uiterst belangrijk gegeven is ten slotte de wijze
waarop voorzien is in een geschillenregeling. Zoals be-
kend wordt bij de opstelling van internationale rege-
lingen .door Nederland — helaas bijiia steeds tevergeefs
– gepleit voor de algemene aanvaarding van verplichte
rechtspraak (in het geval van wereldwijde verdragen:
door het Internationaal Hof van ‘Justitie) of van ver-
plichte arbitrage. In het onderhavige geval was hier-
voor te meer aanleiding, aangezien de rechten en ver-
plichtingen waarover geschillen kunnen ontstaan immers
duidelijk gericht zijn op de belangen van één van de
mogelijk geschilvoerende partijen. De betekenis van de
uiteindelijke waarde van het Verdrag zou dus in belang-
rijke mate afhankelijk zijn van de vraag of de regeling
van geschillen zou worden opgedragen aan een onpar-
tijdige instantie, in het geval bilaterale onderhandelingen
zonder resultaat mochten blijven.
Gegeven het feit dat de belangstelling ter Conferentie
vooral uitging naar een arbitrageregeling, heeft de Ne-
derlandse geolmachtigde Prof. Riphagen bij die gelegen-
heid voor een dergelijke regeling een tekst geredigeerd,
welke het de geschilvoerende partijen onmogelijk maakt
de arbitrage te verhinderen door staande te houden dat
alle middelen van onderlin-
_______________________
ge geschillenbeslechting nog
niet zijn uitgeput dan wel
door de benoeming van een
van de drie leden van de
Arbitragecommissie achter-
wege te laten. In het geval
negen maanden van vruch-
teloos onderhandelen zijn
verstr-eken en drie maanden
nadien de leden van de Ar-
bitragecommissie nog niet
zijn benoemd, voorziet de
Pesident van het Interna-
tionaal Hof van Justitie
in de ontbrekende benoe-
ming(en).
1102
E.-S.B. 24-11-1965
Ondanks de vele pogingen van het Sowjet-blok de aan-
vaarding van dit voorstel te verhinderen – procedurele
bezwaren van die zijde leidden ertoe dat aan het einde
van de Conferentie een hernieuwde stemming over het
betrokken art. 16 werd geëist en verkregen – heeft de
Conferentie het Nederlandse ontwerp tot tweemaal toe
aanvaard met een ruime tweederde meerderheid. Behalve
de aanwezige landen van het Sowjet-blok stemden tegen:
India, Pakistan en Chili. Het viel op dat Frankrijkzich
hierbij van stemming onthield. De keerzijde van het uit-
eindelijke resultaat is uiteraard dat alleen al de inhoud
van het onderhavige art. 16 vele van deze laatste landen
zal weerhouden te ondertekenen.
Vergelijking met het Statuut van Barcelona.
Zoals hierboven is uiteengezet bestrijkt het bespro-
ken Verdrag uitsluitend de doorvoerhandel van en naar
landen zonder zeekust. Inzoverre is het dus – n’en
déplaise de in art. 15 neergelegde voorwaarde van reci-
prociteit – duidelijk van eenzijdiger strekking dan het
onder de auspiciën van de Volkenbond tot stand gekomen
Statuut van Barcelona van 1921, dat op het transito-
verkeer van alle Verdragsluitende Partijen betrekking
heeft. Gegeven deze eenzijdige strekking ligt, het voor
de hand dat de regels inzake de transitovrijheid in het
Verdrag beperkt werden tot de voor het vooropgestelde
economische doel vereiste voorzieningen, m2iar waarbij
deze dan ook zo uitgebreid mogelijk op dit doel wer-
den gericht. Zo is enerzijds – anders dan in voornoemd
Statuut – de transitovrijheid van personen slechts’ ge-
waarborgd voor zover deze onontbeerlijk is voor het
transport van de transitogoederen (art. 2, lid 3). Zo is an-
derzijds het goederenvervoer ‘over de weg – gezien de
uitzonderlijke groei die deze wijze van transport in
vergelijking met de situatie in 1921 heeft doorgemaakt
– uiteraard in de onderhavige regeling betrokken. In
dit laatste opzicht gaat het Verdrag dus verder dan het
Statuut van Barcelona, dat slechts betrekking had op
,,free transit by rail or waterway on routes in use con-
venient for international transit”.
In dit verband moge nog worden vermeld, dat van
Nederlandse zijde zonder enig bezwaar van andere dele-
gaties in de notulen van de Conferentie is vastgelegd dat
de rechten en verplichtingen voorzien in dit Verdrag
komen
boven
de voorzieningen opgenomen in bestaande
niet speciaal voor ,,land-locked countries” opgestelde ver-
dragen. Men moet hieruit afleiden dat het onderhavige
Tractaat – in het licht van de bedoeling van partijen –
niet kan worden geïnterpreteerd op een wijze die af-
breuk zou kunnen doen aan de bestaande verdragen
welke betrekking hebben op de vrijheid van doorvoer
van goederen en de vrijheid van vervoer in het algemeen.,
New York.
P-H. J. M. HOUBEN.
,,Zit daar niet als een gebiologeerd konijn!”
Naar aanleiding van de artikelen ,,Hoe durft de
Staat?” in ,,E.-S.B.” van 6 oktober ji., zou ik gaarne
het volgende aan de discussie willen toevoegen. Met de
bijdrage. van Ir. Witte Hoogendijk ben ik het groten-
deels eens; het antwoord van Prof. Wemelsfelder is
echter weinig hoopgevend. Daarom is het voor de parti-
culier van belang te weten, dat hij vrij veel kan doen om
althans zelf geen slachtoffer te worden van de dalende
koopkracht van het geld. Dit geldt voor iedereen die
geld belegd heeft in obligaties of in een pensioen, of bij’
spaarbanken, of die premie betaalt of betaald heeft aan
een levensverzekeringmaatschappij, wier overeenkom-
sten in nominale bedragen luiden.
ik doel daarmee op de volgende mogelijkheden:
– De particulier hoeft geen levensverzekering te
kopen in guldens, daar hij kan overgaan op ver-
zekering in aandelenfracties. Behalve de Neder-
landse maatschappij, die deze aanbiedt, is er nog
een buitenlandse met gevarieerde belegginigsmoge-
lijkheden.
– Men kan zijn obligaties verkopen en de opbrengst
in beleggingsfondsen beleggen. Hiermede koopt
men niet alleen spreiding, maar, indien men het
juiste fonds kiest, ook groei, en een dynamisch
beheer van zijn bezit.
– Hetzelfde geldt voor iedereen die een bedrag van
enig belang bij een spaarbank heeft staan. Het is
duidelijk, dat de rente die een spaarbank betaalt,
onvoldoende is om de geldontwaarding te com-
penseren. Het rendement is dus negatief, doch
niéttemin moet men over de rente inkomstenbe-
lasting betalen. Propaganda’ voor het sparen, die
deze feiten niet duidelijk belicht, is misleidend en
immoreel.
– De werknemers in particuliere ondernemingen
kunnen gezamenlijk ijveren voor modernisering
van de belegging van hun pensioenfonds. Het is
ten slotte hiin geld waar het om gaat. Een beleg-
ging uitsluitend of overwegend in vaste-rentedra-
gende fondsen moet in het huidige tijdsbestek als
onverantwoord worden afgewezen. Evenzo kan
men bij kleinere ondernemingen pleiten voor een
pensioen geheel of gedeeltelijk in aandelenfracties,
naar keuze van de pensioengerechtigde.
– Soms kan de particulier, die een pensioen heeft
opgébouwd, dit afkopen en er een belegging voor
zoeken, die hem geheel of gedeeltelijk beveiligt
tegen geldontwaarding.
—Ten slotte kan de persoon die enig bezit heeft in
de vorm van grond of een huis of andere activa,
hierop geld lenen en het geld beleggen in groei-
fondsen. De schuld vermindert met de tijd van-
zelf in waarde, de verschuldigde rente is voor
de inkomstenbelasting aftrekbaar, de aandelen
zullen, mits goed gekozen, groeien (vrij van
I.B.) en zo neemt hij revajche op de Staat en
de instellingen, die hem trachten te lijmen met
een ,,veilige” obligatiebelegging.
Zo kan men doorgaan. Zelf heb ik tien jaar geleden,
na vijftien jaar premiebetaling, mijn levensverzekerings-
E.-S.B. 24-11-1965
.
1103
polis afgekocht. De maat-
schappij heeft alles gedaan
om dit tegen te houden en de
als hoog bekend staande af-
koopkosten in rekening ge-
bracht, maar de enkele dui-
zenden guldens die ik terug-
kreeg, hebben zich inmiddels
vermenigvuldigd met een
factor 2,4.
Men kan natuurlijk tegen-
werpen, dat men bij de ge-
noemde beleggingen. een ri-
sico gaat lopen. Dat is – in
theorie althans – waar,
maar:
we leven
in
een tijd waar-
in men de economische
krachten en mogelijkhe-
den veel beter kent dan
vroeger en waarin rege-
ring en bedrijfsleven be-
reid zijn al het mogelijke
te doen om ernstige ver-
storingen van de conjunc-
tuur te voorkomen;
tegenover het risico staat
een compensatie, die veel-
al groter is dan de waar-
dedaling van het geld.
Indien de bladen met een
grote lezerskring hun bijdra-
ge leverden om het publiek
op dit gebied wakker te ma-
ken, indien op toenemende
schaal een verschuiving in
beleggingen zou blijken, in-
dien eindelijk de verkopen
van de vorenbedoelde levens-
verzekeringmaatschappijen
eens een dalende populariteit
zouden tonen, dan zou ook
een regering zich gedwongen
zien de mogelijkheden die
Prof. Wemelsfelder noemt,
in ernst in studie te nemen.
Mijn cojclusie is dat de
particulier niet weerloos is,
maar hij moet leren de raad-
gevingen van de traditionele
financiële adviseurs, de ban-,
ken, de spaarbanken en de
levensverzekeraars zeer kri-
tisch te bezien. Hij moet be-
oordelen of deze wel vol-
doende aangepast zijn aan de
eisen van deze tijd, en onder-
kennen in hoeverre zij ge-
kleurd zijn door het belang
van de raadgever.
Ir.
V.IL.
A. VAN DER WILLIGEN.
Haarlem.
INTERNATIONAAL WOL SECRETARIAAT NEDERLAND
wenst op korte termijn
over .te gaan tot het
aanstellen van een
die verantwoordèlijk zal zijn voor het markt-
onderzoek in Nederland. Bovendien zal hij
meewerken aan enkele internationale research-
projecten op economisch terrein. Voorts zal
deze functionaris regelmatig contact moeten
onderhouden met de diverse sectoren van de
Nederlandse wol-verwerkende industrie.
Een goede kennis van de moderne
marktonderzoekmethoden, alsmede een
uitstekende beheersing van de Engelse
taal zijn vereist. Zij, die afgestudeerd
zijn. in de kwantitatief/economische
richting verdienen de voorkeur.
Naast een grote mate van zelfstandig-
heid behoren een goed salaris, opname
in het pensioenfonds en ruime toe-
komstmogelijkheden tot de aantrekke-
lijkheden van deze positie.
Brieven met volledige inlichtingen over opleiding, ervaring, leeftijd en huidige
werkkring worden gaarne in gewacht
onder vermelding van de letter ,,E”,
bü de directie van het I.W.S.,
Singel 542, Amsterdam.
1104
.
.
E.-S.B. 24-11-1965
1
INGEZONDEN STUK
Financieringsmoeilijkhe4len voor 41e
woiiingbouw
in het artikel van Prof. Dr. Ir. H. G. van Beusekom
in ,,E.-S.B.” van 20 oktober 1965 wordt het minder vlot-
te verloop van de verkoop van woningen toegeschreven
aan de hoge rente. Ik heb de indruk dat dit evenzeer
of’ ncg meer het gevolg is van het prijsverloop van
woningen in de ongesubsidieerde sector. De prijzen van
deze woningen zijn in de laatste drie jaar meer geste-
gen dan de lonen, waardoor die lasten van een eigen
huis relatief thans veel hoger liggen dan vroeger. Daar-
bij komt dat voor een duurder huis in. het algemeen
ook meer eigen geld nodig is. De prijsstijging is zo
snel gegaan, dat de meeste liefhebbers van een ‘eigen
huis het noodzakelijke spaartempo niet hebben kunnen
bijhouden. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.
Het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten vraagt voor
bouwsommen (inclusief alle kosten) tot f. 30.00b 15 pCt.
eigen geld. Bij hogere bouwsommen stijgt het percen,
tage eigen geld met 1 voor elke f. 2.000 boven f. 30.000.
Een bepaald type huis kostte drie jaar geleden f. 30.000.
Het minimum eigen geld daarvoor bedroeg f. 4.500. Bij
een hvpoheekrente van 534 pCt. bedroegen de kapi-
taalsuitgaven op annuïteitsbasis (30 jaar) f. 1.708 voor
een hypotheek va.n f.
25.500.
Hetzelfde huis kost thans
40 pCt. meer of f. 42.000. Dit vraagt een minimum eigen
geld van 21 pCt. is f. 8.820. Dit is
bijna het dubbele
van hetgeen drie jaar geleden voor hetzelfde huis no-
dig was. Indien de renteVo’et onveranderd 534 pCt.
zou zijn, zouden de kapitaalslasten voor de hypo-
theek f. 2.223 zijn, hetgeen ongeveer 30 pCt. meer is.
De rentevoet bedraagt echter 6
3
/
4
pCt., waarbij deze las-
ten f. 2.522 zijn, hetgeen 48 pCt. meer is dan drie jaar
M.EDEWERKER
‘
VERKOOP HINNENIENST
Voor een middelgrote onderneming in
de voedings- en genotmiddelensector,
gevestigd in de randstad Holland,
zoeken wij een medewerker voor de
verkoop binnendienst.
Deze staffunctionaris zal op de verkoop
binnendienst o.a. de volgende werk-
zaamheden zelfstandig moeten uit-
voeren: –
• het actief bewerken van de vertegen-
woordigersrapporten
• het laten opstellen en zelf interpre-
teren van leesbare verkoop-over-
zichten
• het selecteren en verwerken van
marktinformatie
• het beheren van de reclame-budgetten
• het ,,voorbewerken” en plannen van
sales promotion-activiteiten
• het “up-to-date” houden van de
klantendocumentatie.
Onze opdrachtgever denkt bij de ver-
vulling van deze functie aan
• een actieve persoonlijkheid van min-
stens 30 jaar, die na zijn middelbare
schoolopleiding nog voortgeiette op-
leidingen (liefst statistiek en bedrijfs-
economie) heeft gevolgd
• ervaring heeft opgedaan in een derge-
lijke functie en ook
• daadwerkelijk zelfstandig kan werken
Hiertege nover staan
• een aantrekkelijk aanvangssalaris
• de mogelijkheid om t.z.t. in belang-
rijke mate mede richting te geven aan
het verkoopbeleid in een modern
geleide onderneming
• de reële aanwezigheid van een verdere
functieverbetering.
Zij, die menen voor deze functie in aanmerking te komen,
worden verzocht hun eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven
met recente pasfoto te zenden aan ons adres Mathenesserlaan 247,
Rotterdam
Op dë enveloppe vermelden: MVB.
Discretie is verzekerd; telefonische inlichtingen worden niet
verstrekt.
ECONOMISCH ADVIESBUREAU DRS H. KALKIIO VEN
E.-S.B. 24-11-1965
11105
geleden. De stijging van 18 pCt. door de stijging van
de hypotheekrente drukt echter niet ten volle op de
eigenaar, omdat hij deze stijging in mindering kan bren-
gen van zijn inkomen. Afhankelijk van de hoogte van
zijn inkomen zal op hem in het algemeen de helft tot
tweederde deel drukken, dus 9 tot 12 pCt.
In dit licht bezien is het duidelijk, dat het verstrek-
ken van hogere hypotheken weinig tot een oplossing
kan bijdragen. Indien in het voorbeeld het eigen geld
lot 15 pCt. zou worden verlaagd, zou de hogere hy-
potheek bij de huidige rente f. 2.713 per jaar vragen,
hetgeen
59
pCt. meer is dan drie jaar geleden. Dit gaat
de draagkracht van de meeste liefhebbers te boven. Ik
verwacht dan ook veel meer heil van de terecht door
Prof. Van Beusekom bepleite afschaffing van de koppel-
verkopen, waarbij de kopers van woningen zonder sub-
sidie met instemming van de Minister een extra last
ondervinden om de reële prijzen van woningbouw in
de woningwetsector en premiesector te camoufleren. Al-
leen langs die weg zouden de prijzen van woningen
zonder subsidie reeds met tenminste 10 pCt. kunnen da-
len. indien men verder zou kunnen besluiten het aan-
bod van woningen zonder subsidie te verruimen (eenvou-
dige middenstandswoningcn in bouwstrornen), zou het
grotere aanbod tot prijsdaling aanleiding geven. Met
elke woning die aldus tot stand komt, helpt men twee
gezinnen: het gezin dat bereid en in staat is de lasten
daarvan te dragen èn het gezin dat een goedkope op-
schuifwoning vindt.
Utrecht.
C. P. A. BAKKER.
NASCHRIFT
Inderdaad speelt de prijsstijging vati de woningen in
de ongesubsidieerde sectbr een
belangrijke
rol. En de
oorzaken hiervan?
Inzender wijst terecht op de door mij hij alle gele-
genheden gewraakte koppelverkoop, waardoor een deel
van de kosten va
•
n de woningwetbouw op de bouw in
de ongesubsidieerde sector wordt afgewenteld. Vaak ge-
beurt dit zichtbaar, doordat aan een rijksgoedkeuring in
de ongesubsidieerde sector de voorwaarde wordt ver-
bonden, dat de betrokken ondernemer evenveel of soms
wel twee- of driemaal zoveel woningwetwoningen zal
bouwen voor een prijs, die een paar duizepd gulden of
meer beneden de werkelijke prijs ligt.
Echter ook met de grondprijzen wordt op een erger
–
lijke wijze gemanipuleerd. Zo heb ik onlangs een geval
gesignaleerd, waarbij een gemeente voor dezelfde grond
in hetzelfde uitbreidingsplan i.n rekening bracht: voor
goedkope woningwetwoningen f. 1.750 per woning of
f. 10 per rn
2
, voor normale woningwetwoningen f. 3.000
per woning en voor ongesubsidieerde particuliere wonin-
gen f. 12.500 per woning of f. 78 per m°. Bij een derge-
lijke discriminatie moeten de verkoopprijzen van de
particuliere woningen wel onnodig hoog worden.
Een andere oorzaak voor de prijsstijging is de toene-
mende vraag naar eigen woningen door personen, die
hun spaargelden niet aan de voortgaande inflatie willen
blootstellen, zoals de president van De Nederlandsche
Bank op 29 oktober ji. in zijn rede te Eindhoven heeft
betoogd.
Het verstrekken van tophypotheke.n door het Rijk te-
gen matige iente kan aan deze hoge prijzen niets ver-
anderen. Maar wel kan het de voorwaarden, waarop
voor nieuwe woningen hypotheek kan worden verkre-
gen, vergemakkelijken.
Hilversum.
Prof. Dr. Ir.
H.
G. VAN BEUSEKOM.
Voor één onzer relaties
–
een
sterk expansief
bouwbedrijf
met een internationale opdrachtportefeuille
–
zoeken wij
contact met gegadigden voor de functie van
DIRECTIE SECRETARIS
(jurist)
Candidaten worden hierbij uitgenodigd hun sollicitatiebrief met gebruikelijke gegevens en vermelding van dit blad, te
richten aan het Twents Instituut voor Bedrjfspsychologie,
t.a.v. Drs.
R.
W.
Lubbers,
Grundel(aan 18, Hengelo (0).
Deze is door de directie gemachtigd vertrouwelijke infor-matie te verschaffen over bedrijf en functie. Aan de hand
hiervan kunt u over uw sollicitatie bij de directie van het
bedrijf decideren. Vertrouwelijke behandeling wordt gega-
randeerd.
•
FUNCTIE-INFORMATIE
Deze functie heeft als algemeen aspect de directie in
zijn werkzaamheden bij te staan en te ontlasten. Een
eerste ingang hiervoor vormt de binnenkomende
post. Daarnaast wordt apetifiek van deze functionaris
verwacht, dat hij de directie kan adviseren in bedrijfs-
juridische zaken. Het bijwonen van vergaderingen
met externe instanties, respectievelijk het geleidelijk
aan vertegenwoordigen van de directie extern, vormt
een ander taakgebied.
•
GEVRAAGD WORDT
Contatt met een
Iurist
met tenminste enige jaren
ervaring op industrieel gebied, respectievelijk op
bedrijfsjuridisch gebied. Goede stylistische en ver-
bale kwaliteiten zullen naast een kritische instel-
ling en persoonlijk initiatief vereist zijn voor een
succesvol werken op dit gebied.
•
GEBODEN WORDT
–
De mogelijkheid om op directie-niveau mee te
denken, voort te denken en
uit
te voeren. Voor
goede kandidaten een aantrekkelijke positie om zich
verder tot manager”, dan wel tot ,,stafadviseur” te
kunnen ontwikkelen.
1106
E.-S.B. 24-11-1965
Ceidmarkt.
De in de geidmarkt werkende krachten en het liqui-diteitbeleid der banken, daarbij geholpen door De Ne-derlandsche Bank, hebben in de week van 8 tot en met
15 november voor een wijziging in de marktsituatie
gezorgd. De markt profiteerde in de eerste plaats van
het verder teruglopen van de bankbiljettencirculatie
met f. 72 mln. Ten tweede ontstond in ‘s Rijks Kas een overschot van uitgaande betalingen boven ontvangsten
ten bedrage van f. 122 mln, voornamelijk ten gevolge van de maandelijkse uitkering van de Staat aan de ge-
meenten. Ten slotte vond voor meer dan f. 200 mln.
verkopen van valuta aan De Nederlandsche Bank
0
Ir
1100111-
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN
VOLKSGEZONDHEID
Bij één der te ‘s.Gravenhage gevestigde Rijksdiensten, in de
Sociaal-Economische sector kunnen werden geplaatst
EEN ADJUNCT SECRETARIS!
SECRETARIS
vac.no
. 5-107217188
De werkzaamheden omvatten o.m. de voorbereiding tot het treffen van beslissingen over lonen en andere arbeidsvoor-
waarden.
Vereist: Academische Opleiding (Mr. in de Rechten of doc-
toraal examen Economie).
Leeftijd: tot ongeveer 35 jaar;
en
EEN HOOFD
VAN DE
AFDELING DOCUMENTATIE EN
RESEARCH
vac.no
. 4.673417188
die
ifl
Staat
iS
leiding en richting te geven aan deze afde-
ling, welke belast is met het verzamelen, selecteren en
bewerken van gegevens omtrent lonen en andere arbeids-
voorwaarden. Hij moet die gegevens zelfstandig kunnen
analyseren en interpreteren.
De gedachten gaan uit naar een drs. in de Economie met
belangstelling en ervaring in de Econometriiche en/of
Statistische richting.
Voor beide functies, afhankelijk van leeftijd en ervaring,
max. f. 1.639,— per maand, exclusief 5,3% huurcompensa.
tie en 4% vakantietoelage.
A.O.W.-premie voor Rijksrekening.
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie
vermelde vac.no
. (in linkerbovenhoek env. en brief) zenden
aan Bureau Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de
Rijks Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, te ‘s.Gra.
venhage.
–
plaats, zoals vorige week in deze rubriek uiteengezet,
als onderdeel van afgesloten swaptransacties.
De liquiditeiten, die bij de banken binnenkwamen,
zijn gebruikt om een groot deel van de opgenomen
voorschotten in rekening-courant af te lossen (f. 232
mln.); het restant is benut om het saldo der banken
bij de Centrale Bank op hoger peil te brengen. Dit
moest ook wel, want geruime tijd heeft het werkelijke
tegoed zich onder het verplichte saldo – verplicht op
grond van de kredïetrestrictieregeling – bewogen. Met
ingang van 15 november tot en met 14 december is dit
compenserende deposito van f. 70 mln, tot f. 98 mln.
verhoogd.
11
De N.V. Amsterdamsche Ballast
Maatschappij vraagt een
economisch doctorandus
in de leeftijd van ± 30 jaar.
Hij zal worden belast met bedrijfs-
economisch onderzoek en controle
in de sector van het materieelbeheer,
en moet in deze funktie adviserend
optreden voor directie en hoofden
van afdelingen.
Daarnaast behoort tot zijn taak het
uitvoeren van incidentele opdrachten,
onder meer op organisatorisch
terrein.
Enige jaren bedrjfservaring strekt
voor deze funktie tot aanbeveling.
Sollicitaties onder letters ED,
kunnen gericht worden aan de
Centrale Personeelsdienst van onze
Maatschappij, Wibautstraat 90,
Amsterdam.
NVAMSTERDAMSCFIE
BALLAST
MAATSCHAPPIJ
E.-S.B. 24-1
1-1965
1107
De notering van daggeldieningen reageerde op de ver-
ruiming van de markt met een daling van 4 pCt. tot
3y
2
pCt. Dat deze verlaging niet verder ging, houdt
waarschijnlijk verband met de aanslag, die de storting op de Staatslening op de bankkassen deed. Deze heeft
16 november plaatsgevonden.
Kapitaalmarkt.
Het Nederlandse renteniveau blijkt voor beleggers
buiten onze grenzen aantrekkelijk te zijn. Over de kapi-
taaistromen, die ‘ons land verlaten en hier binnenko-
men, worden wij in totaal door middel van de statistiek
van de betalingsbalans geïnformeerd, doch de desbe-
treffende cijfers komen steeds vrij laat ter beschik-
king. Incidenteel krijgen wij een enkele maal een aan-
duiding, bijv. wanneer een actief Kamerlid de Minis-
ter van Financiën vraagt, welk deel van een Staats-
lening aan niet-ingezetennen is toegewezen. Voor de jongste Staatslening blijkt dit 7 pCt. te zijn- geweest,
hetgeen f. 10 mln, betekent.
De kapitaalmarktrente blijft zich in stijgende lijn be-
wegen. Sedert eind augustus bedroeg de stijging in sep-
tember 0,07 pCt., in oktober 0,17 pCt. en in de eerste
weken Yan november 0,11 pCt. Elke maand is deze
verhoging gering, doch cumulatief is het effect in 2
1
/
2
maand toch 0,35 pCt., altijd voor de kapitaalmarkt een
niet onbelangrijke stijging. De liquiditeitscreatie schijnt
derhalve niet in de pas te lopen met de toeneming van
de liquiditeitsbehoefte, waarbij de groter wordende Ii-
quiditeitsvoorkeur ook een rol kan spelen.
NATIONALE-NEDERLANDEN N.V.
–
DELFT
fl
–
* 2..500.000.000
(2 4 miljard gulden)
beleggen.’is geen
eenvoudige zaak!
De Nationale Levensverzekering-Bank
N.V. en de N.V. Assurantie Maatschappij
De Nederlanden van 1845 hebben hun
beleggingsactiviteiten geïntegreerd o.a.
in het orgaan Effecten en Onderhandse
Leningen. Dit orgaan heeft als grote
institutionele belegger de dagelijkse zorg
over een vermogen van rond 2 miljard
gulden, dat is belegd zowel in leningen
aan overheidslichamen en het bedrijfs-
leven als ook in obligaties en aandelen.
Een staf, voor het merendeel bestaande
uit economisten, bestudeert de vele
beleggingsprojecten die ons voortdurend
worden voorgelegd.
De snelle groei van ons vermogen vraagt
om uitbreiding van de:r 3taf.
Wij zoeken daarom
een jonge economist of jurist
met belangstelling voor beleggingsproble-
men. Hij moet in staat zijn kort en helder
een verantwoorde öpinie te formuleren.
Indien U belangstelling hebt voor deze
functie willen wij U graag nader infor-
meren. U kunt zich daartoe wenden tot
de directie van Effecten en Onderhandse
Leningen van Nationale-Nederlanden
NV., Nieuwe Plantage 42, Delft. telefoon
(01730) 32990.
1108
.
E.-S.B. 24-11-165
Indexcgfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
12 nov. 19 nov.
(1-953
=
100)
1964
1965 1965
1965
Algemeen
………………
405
410-349
357 349
Internationale concerns
…….
568
583
–
491
505 491
Industrie
………………..
355
371 —313
318
313
Scheepvaart
……………..
146
155— 136
140
137
Banken en verzekering
…….
236
243 – 179
188
184
Handelenz
.
…………….
170
180-162
166
163
Bron.
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum
…….
f. 158,20
f. 152,20 f. 149,20
Philips G.B
………………
f.
145
f.
118,90
f. 116,40
Unilever
……………….
f. 141,80
f. 122,30 f. 118,50
A.K.0
…………………
454’/
383
3695
ExpI. Mij. Scheveningen
220
2155
212
Hoogovens, n.r.c.
………..
541
494
4894
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.
…..
9114
8104
775
Amsterdam-Rotterdam Bank
.
f.
66,10
f.
56,80
f.
55,80
Nationale Nederlanden.
c…..
784
585 565
Robeco
…. ……………..
f.224,40
f.221
f.222
New York.
Dow Jones Industrials
874
956
953
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,17 5,80
5,83
Aandelen: internationalen b)
3,42
lokalen b)
………
3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
3
5
/t,
4
1
1
ca. 4
1
1,
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONGMAN.
0
1
is
Wij vragen voor onze centrale administratie te ‘t Harde
(Gid.) een jonge
ENERGIEKE MEDEWERKER
met academische opleiding.
Hij krijgt tot taak de verdere uitbouw van de electro-
nische
–
informatie-verwerking, waarmede reeds een
begin is gemaakt.
Een opleiding kan geolgd worden om voldoende
kennis te verkrijgen aangiande analysering, aystemati-
sering, programmering etc.
De volle medewerking zal worden verleend bij het verkrijgen van huisvesting in de omgeving van het
Veluwe-Randmeer.
Uitvoerige sollicitaties van hen, die over voldoende in-
ventief vermogen beschikken, worden gaarne ingewacht
op het adres Koekoeksweg 2, ‘t Harde.
•
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de
particuliere belegger, wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft
waardeort.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover.
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Neder-
land.
4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
•
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
1109
H
FR
I1
A
AANNEMINOS- EN WEGENBOUWBEDRIJF
GRONINGEN-‘THARDE(GLD.)-DEN HAAG-VUGIIT
Centraal kantQor: ‘t Harde (GId.) Koekoeksweg 2
ok
E.-S.B. 24-11-1965
De tot voor kort vérspreide activiteiten op het gebied van marktönderzoek zijn gebundel.d tot een
concerndienst; diecentraal zal worden geleid.
De
onderneming
wenst deze leiding in handen te stellen van een marktonderzoeker in de leeftijd.
van
3Otot 40 jaar,. die op basis van specialistische bekwaamheid en ervaring de activiteiten van de
concerndienst verder kan ontwikkelen en consolideren. Het is gewenst dat hij enige technische en chemisch wetenschappelijke belangstelling en feeling heeft.
De
is een microbiologisch/biocl
bedrijf dat zijn produkten ve,
op basis van fermentatie-pro
Het produktie-programma or
gist, gistprodukten en alcoh
antibiotica voor humaan
geneeskundig en veterinair
gebruik, farmaceutische
enzymen en steroïden,
veevoederadditieven,
furgicide conserverings-
middelen, industriële
en zy m preparaten,
biochemische produkten
zoals ergosterol en
ribonucleïnezuur,
weekmakers.
De
heeft, buiten het te Delft
gevestigde hoofdbedrijf van
concern, produktie/verkoopoi dernemingen in:
Schiedam, Leiden, Amsterd
Leeuwarden, Groningen en
Sappemeer, Brugge, Bruss
Monheim, Londen, lpswich,
Bristol, HulI, Manchester,
Cruz Quebrada en Porto, Caïro,
Luanda en Johannesburg, Lima.
—.-
Een beschrijving van de onderneming
wordt op schriftelijk of telefonisch
verzoek gaarne toegezonden.
De afdeling Personeelszaken is gemachtigd, desgewenst aan de
namen van belangstellenden geen bekendheid binnen de onderneming
te geven in het staditm vandeze
schriftelijke informatie.
BEDRIJFSSPAREN EN DE RAIFFEISENBANK
Wat is een bedrijfsspaarregeling? Een bedrjfsspaarregeling
stelt de werknemers in staat om door bemiddeling van het
bedrijf te sparen. Dit kan op twee manieren geschieden,
nl. doör:
de premiespaarregeling, waarbij een door de werknemer
vastgesteld bedrag van diens loon of salaris wordt inge-
houden. De werkgever voegt aan dit spaarbedrag een
premie toe.
de winstdeiingsspaarregeling, waarbij de aan de werk-
nemer toekomende winstuitkeringen of een gedeelte daar-
van op een spaarrekening worden gestort. Zowel de door
de werkgever toegekende spaarpremies als de op een
spaarrekening gestorte winstuitkeringen zijn – onder be-
paalde voorwaarden – vrijgesteld van de heffing van fiscale
en sociale lastenl Deze vrijstelling is in een wettelijke
regeling vastgelegd. De betreffende wet opent derhalve
de mogelijkheid om de werknemers op gunstige voor-
waarden (door de. belastingvrije spaarpremies of de be-
lastingvrije winstuitkeringen) een spaartegoed te doen
vormen.
Waarom inschakeling van de Raiffeisenorganisatle? Hier-
voor zijn verschillende goede redenen aan te voeren, daar
de Raiffeisenorganisatie: • deskundige voorlichting géeft
bij de opzet en uitvoering van een bedrjfsspaarregeling
• zich gaarne belast met het opstellen van een spaar-
reglement en het aanvragen van de vereiste goedkeuring
bij de Stichting van de Arbeid • meer dan 1000 banken en
bijkantoren in den lande omvat, waardoor de werknemers
een dicht bij hun woonadres gevestigde Raiffeisenbank als
spaarinstelling kunnen kiezen • reeds ca.
f41
miljard
aan haar toevertrouwde spaargelden beheert en daarmede
één der grootste spaarinstellingen in Nederland is • voor
bedrjfsspaargelden een gunstige rente vergoedt.
Voor nadere inlichtingen kan men zich wenden tot de
plaatselijke vestiging van de Raiffeisenbank of tot de
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank te Utrecht, St.
Jacobsstraat 30. telefoon 030 – 28411, toestel 339
I=
de spaarbank met volledige bankservice
E.-S.B.
24-11-1965
1111
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
1
,,IJe Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
RO’ITERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM
Geconsolideerde maandstaat per 31 oktober 1965
Kas, kassiers en daggeldleningen.
. f
254.612.000
Nederlands schatkistpapier
…….
817.342.000
Ander overheidspapler………..
685.231.000
Wissels
……….
…
….
,,
341.220.000
Bankiers in binnen- en buitenland..,,
771.529.000
Effecten en syndicaten ……..
,,
218.968.000
Voorschotten tegen effecten …..
,,
217.714.000
Debiteuren
……………..
3.040.861.000
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten).
.
,,
13.547.000
Gebouwen
……………
,,
7.010.000
7
b.jDö.U.j.UUU
Kapitaal
……..
………
f
136.280.000
Reserves …………….
,,
170.000.000
Leningen
…………….
,,
128.011.000
Deposito’s op termijn ………..
,,
2.41 4.958.000
Spaargelden …………..
,,
754.362.300
Crediteuren
…………….
2.581.459.000
Geaccepteerde
ilssels ……..
,,
30.157.000
Overlopende saldi en
andere rekeningen
…….. …
,,
152.807.000
f6.368.034.000
Algemene Bank Nederland N.V.
*
(Nederlandsche Handel-Maatschappij – De Twentsche Bank)
11Ï2
E.-S.B.
2441-1965