HO
VA
SOCIETEIT
RERINGEPI N.V.
A18O7
In GOUDA is men begonnen met de bouw van een
nieuw ziekenhuis met
450
bedden.
De ene vleugel zal door het Goudse Diaconessen-
Ziekenhuis in gebruik worden genomen, terwijl de
andere vleugel het Gemeentelijk Ziekenhuis zal huis-
vesten. Het middengedeel.te zal de gezamenlijke afde-
lingen omvatten.
Voor dit ziekenhuiscomplex wordt gezocht een toe-
komstig
ECONOMISCH DIRECTEUR
die zal worden belast met de economische zijde van
het management. Aanvankelijk zullen voornamelijk
de bouw en de inrichting van het ziekenhuis onder-
werp van zijn zorg zijn. Aan de vervulling van deze
functie, welke bij voorkeig dient te worden bezet door
iemand met ervaring in de leiding van een bedrijf, is
een salariëring verbonden overeenkomstig het hoge
nivcau van leidinggevende kwaliteiten, vereist voor de
directie van deze vrij grote onderneming.
Sollicitaties, bij voorkeur met de hand geschreven,
worden gaarne ingewacht bij: Dr. J. C. Derksen,
Sabiielands Hoge Zeedijk 7, Gouda, tel. (01820)
2543.
.meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020)221322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA.
Hollend Life Building
1130 Bey Street, Tel. WA 5.4511.TORONTO.
34.2
S
.
i
m
MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Bij de afdeling Comptabiliteit en Financiën van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken kan worden
geplaatst een
ECONOOM OF JURIST
als Bureauhooid.
Gedacht wordt aan een candidaat, die over goede
leidinggevende, organisatorische en redactionele kwa-
liteiten beschikt en in staat is zich een oordeel te
vormen over de zich
bij
deze afdeling voordoende
beleidsaspecten.
Vereist: Doctoraal examen Economie of een Jurist, in
het bezit van het diploma S.P.D. of M.O. Economie.
Zij die beschikken over een ruime praktijkervaring,
bij voorkeur op het gebied van de mechanische admi-
nistratie, genieten de voorkeur.
Leeftijd:
35-45
jaar.
Salaris: f1.227,— tot f 1.689,— per maand (referen-
dans) exclusief
5,3
pCt. huurcompensatie en 4 pCt.
vakantietoelage. – –
A.O.W.-premie voor Rijksrekening.
Schriftelijke sollicitaties onder vac.no
.
5-2448/7188
(in linkerbovenhoek brief en env.) zenden aan Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Graven-
hage.
958
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 252939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg. 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland!. 36,50
(studenten
f.
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opg3of van
redenen te weigeren. – –
COMMISSIE
VAN
REDACI’IE:
L.
H.
Klaassen;
H.
W. Lam’e;
P. J.
Montagne; J. Tinbergen;
A.
de Wit.
Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collio; J. E. Merteni
de
Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
A. J. Vlerick.
E.-S.B. 20.10-1965
Het is cle negocie die de havens rnaeckt
De rivaliteit tussen Amsterdam en Rotterdam is niet
van de laatste jaren. Reeds in de tijd van de Republiek
bestond er, zowel op het bestuurlijke als op het commer
–
ciële vlak, naijver. Deze heeft allengs subtieler vormen
aangenomen en is geëvolueerd van ,,Mijnheer, Dese is
alleen dienende als om you te seggen, dat jij gek sijt,
dag dag dag” in 1753 (een zakenbrief van een Rotter
–
damse aan een Amsterdamse firma) naar ,,Men moet er
zich in Rotterdam nu maar eens van bewust worden
dat Amsterdam niets voelt voor de platonische uitwisse-
ling van vriendelijkheden, zolang men daar in de prak-
tijk voortgaat zich in Amsterdamse aangelegenheden te
mengen” (burgemeester Van Hall in zijn nieuwjaarsrede
van 1961).
Onlangs verscheen een boekje dat deze rivaliteit in
economisch-historisch perspectief beziet
1).
De auteur,
Dr. Joh. de Vries, onderscheidt daarin een viertal fasen,
dat het spoor der economische rivaliteit markeert:
De tijd vanaf de stichting der steden tot de periode
van het ontstaan van de Hollandse stapelmarkt. In de
veertiende en vijftiende eeuw begon de ontwikkeling die
Holland en Zeeland tot het handelscentrum van de we-
reld zou maken. Pas na de opstand tegen Spanje kwam
Rotterdam tot aanzien en ging zij in de rangorde van
de Hollandse stapelmarkt de tweede plaats innemen
achter Amsterdam; pas dan kan men spreken van een
zekere polarisering van economische rivaliteit.
De bloeiperiode van de Hollandse stapelmarkt was
ook die van Amsterdam, dat Rotterdam voorlopig verre
de baas bleef. Men verwonderde zich wel eens over deze
voorsprong, daar juist Rotterdam een gunstiger ligging
had. Het is in dit verband dat Dr. De Vries de Rotter-
damse vroede vaderen citeert, een citaat waaraan de
titel van dit stukje is ontleend: ,,En in dese landen selfs
heeft de coniparitie tusschen de stadt van Amsterdam met
haar negocie en situatie, in tegenstelling van het kwar-
tier van de Maas met desselfs negocie en situatie, wel-
eer doen remarqueren, dat het de haven niet en is, die
de negocie maeckt, maer dat het de negocie is, die de
havens maeckt” (1701). Terecht voegt de auteur eraan
toe: ,,Maar als die handel er eenmaal is, raakt de stad
met de beste haven in een bevoorrechte positie!”. In de
achttiende eeuw werd de achterstand van Rotterdam ten
opzichte van Amsterdam steeds kleiner.’
De tijd van verval en heroriëntatie in de negen-
tiende eeuw, 1800-1870. De rivaliteit tussen beide steden
werd aan het begin van deze eeuw van wereidzaak tot
1)
Dr. Joh. de Vries: ,,Amsterdam-Rotterdam, rivaliteit in economisch-historisch perspectief” (Fibulareeks 8), C. A. J.
van Dishoeck, Bussum 1965, 112 blz., f.5,90.
provinciale aangelegenheid; de oude naijver tussen Am-
sterdam en Rotterdam werd overstemd door de concur-
rentie die Antwerpèn beide steden aandeed. Verwonder
–
lijk is het dan ook niet dat Amsterdam en Rotterdam de
Afscheiding geenszins betreurden; integendeel, men was
blij verlost ite zijn van de protectionistische politiek, ten
behoeve van het zuiden gevoerd, en van de binnenlandse
concurrentie van Antwerpen. Na de sluiting van de
Schelde in 1585 vestigden zich Antwerpse handelshuizen
in Amsterdam; na de Afscheiding was het Rotterdam
dat zij als vestigingsplaats kozen. Door haar betere ver-
bindingen, zowel met de zee als met het achterland, nam
Rotterdam een gunstiger positie in. Op den duur werd
echter voor haar het Voornse Kanaal, zoals het Noord-
hollandse Kanaal voor Amsterdam, een onvoldoende
verbinding met zee. In 1863 ten slotte kwam tot vreugde
van de twee steden na veel ijveren de wet tot verbetering
der waterwegen tot stand; Alber.dinck Thijm dichtte:
Graaf, koen geslacht ‘nu Holland door en lok fortuin in
‘t spieglend spoor. Dat deed het koen geslacht dan ook
en in 1872 werd de Nieuwe Waterweg, in 1876 het
Noordzeekanaal geopend.
Na 1870 botsen de belangen van de beide steden
onophoudelijk, in de scheepvaart en bij het vestigen van
stoomvaartlijnen destijds, bij ‘het vestigen van industrieën
in de periferie van de grote steden nu. Tegen de’ eeuw-
wisseling is de rivaliteit een begrip geworden, tijdens de
malaise en de tijd van de tweede wereldoorlog afgezwakt,
na 1945 weer opgelaaid: loopt de rivaliteit synchroon
met de -economische ontwikkeling? De uitlatingen van
beide ,,partijen”, zoals deze weerklinken in ,,de dialoog
der urgemees’ters”, zoals de auteur het noemt, worden in
belangrijke mate versterkt door de publiciteit die zij
krijgen. Dr. De Vries zegt: ,,Economische rivaliteit kan
slechts ontstaan waar activiteit is”. Laten wij het daarop
houden.
Wij hebben in navolging van de auteur alleen de eco-
nomische wedijver ter sprake gebracht. Hoewel wij niet
tot diegenen willen worden gerekend, die Rotterdam
alleen in economicis een stad van formaat achten, kun-
nen wij ons heel wel de gevoelens indenken van hen, die
Rotterdam gebrek aan sfeer, aan esprit verwijten. On-
eens zijn wij het echter met dominee Van Oosterzee die,
om voor de laatste maal het boekje te citeren, zou heb-
ben gezegd: ,,Rotterdam is geen stad om in te wonen
voor wie iets hogers dan het materiële begeert”. Dat is
een merkwaardige uitlating voor een predikant, die zelf
19 jaar, van 1844 tot 1863, in Rotterdam heeft gestaan.
Vlaardingen.
P.
A. DE RUITER.
Blz.
Het is de negocie die de havens maeckt,
door
Drs. P.
A.
de Ruiter
………………….
959
Nieuwe fase in de Amerikaanse conjunctuur,
door
Prof. Dr. H. M. H. A. van der Volk ……….
960
Ontwikkelingshulp in perspectief,
door Dr. J. H.
Lubbers
…………………………….
962
Financieringsmoeilijkheden voor de woningbouw,
door Prof. Dr. Ir. H. G. van Beusekom …….
965
Ingezonden
stukken:
Quo vadis Luns?,
door Mr. M. van Lunen met
een naschrift van Mr. G. A. van Haeften….
967
De Duitse
zeevisserij,
door 0. de Vries met een
naschrift van L. J. M. van den Berk ……..
968
Blz.
Boekbesprekingen:
W. H. van Baarle en Mr. C. W. Zeylstra:
Reclame,
Principes
en
Praktijk,
Deel
II,
hespr. door Drs. G. J. Aeyelts Averink ……
968
James L. Knipe: The Federal Reserve and the
American
döllar;
problems
and
policies
1946-1964,
bespr. door Drs. A. M. Dierick
970
N o t i t i e s :
De goederenbeweging in 1964 in een aantal
belangrijke Westeuropese zeehavens,
door
P.
Koedijk
………………………..
971
Mededelingen voor economisten
………….
971
Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.
Jongman
…………………………..
973
E.-S.B. 20-10-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
959
Nieuwe fase in de Amerikaanse conjunctuur
De economische expansie in de Verenigde Staten van
de laatste jaren verschilt van de na-oorlogse expansies
vooral in vier opzichten, namelijk wat de duur, de kosten-
ontwikkeling, de evenwichtige groei en de ruim beschikbare
industriële capaciteit betreft. Deze verschijnselen hangen
met elkaar samen, zoals later zal blijken.
De Luidige conjuncturele opwaartse ontwikkeling is de
langste – thans ruim 44 jaar oud – welke ooit in vredes-
tijd in de Verenigde Staten is voorgekomen. Bovendien
doen zich nog geen verschijnselen voor waaruit haar
spoedig einde zou kunnen worden afgeleid.
Een van de redenen van de lange duur van de huidige
expansie – dit is het tweede belangrijke kenmerk – is dat
zij niet gepaard is gegaan met een kostenstijging, zoals in
de eerste drie na-oorlogse opgaande conjunctuurbewegingen
in de Verenigde Staten heeft plaatsgevonden en een perma-
nent verschijnsel in Europa dreigt te worden. Integendeel,
de loonkosten per eenheid produkt zijn in de laatste jaren
zelfs met 2 â 3 pCt. gedaald. De geringe kostendaling in
een periode van economische expansie, zoals deze in de
laatste jaren in de Verenigde Staten heeft plaatsgevonden,
is in de na-oorlogse periode van inflatie daarom een uit-
zonderlij k verschijnsel.
De daling van de kostprijzen in de Verenigde Staten is
vooral een gevolg van voortschrijdende automatisering en
van de richtlijnen voor prijzen en lonen, welke in 1963
door de Kennedy Administratie zijn geïnaugureerd en tot
dusverre met vrij goed succes door de Johnson Admini-
stratie zijn voortgezet. Hoewel de meningen in de Ver-
enigde Staten over deze richtlijnen verdeeld zijn, kan niet
ontkend worden dat zij tot nu toe een gunstig resultaat
hebben opgeleverd. Het nieuwe looncontract in de staal-
industrie, dat volgens officiële berichten, binnen de richt-
lijnen is gebleven, is daarvan een duidelijk bewijs.
De economische expansie is mede als gevolg van het in
het algemeen in acht nemen van deze richtlijnen door vak-
verenigingen en bedrijfsleven evenwichtig geweest. Dit heeft
er mede toe bijgedragen, dat in geen enkele sector van de
economie knelpunten
1)
zijn ontstaan, zoals onder meer
het geval was in de opgaande conjunctuur in de eerste helft
van de jaren vijftig. Het ontstaan van knelpunten is vaak
het begin van prijsstijgingen en onevenwichtigheden. De
Amerikaanse economie is hiervan in de nu reeds ruim
44 jaar durende economische opgang verschoond gebleven.
Naast de vrij gunstige resultaten van de richtlijnen-
politiek is deze evenwichtige ontwikkeling ook een gevolg
van – dit is het vierde bijzondere kenmerk van de huidige
expansie – het feit dat de benutting van de industriële
capaciteit in de laatste jaren niet sterk is toegenomen. Al
enige jaren werkt de Amerikaanse industrie op een capa-
citeit, welke enige procenten ligt beneden het punt, dat de
Amerikaanse ondernemingen prefereren, omdat op dit
punt de hoogste efficiency wordt bereikt. Dit punt ligt
als gemiddelde voor de gehele industrie op 92 pCt. van de
totale industriële produktiecapaciteit.
De Amerikaanse industrie werkte enige maanden ge-
leden op 89 pCt. van de industriële capaciteit, slechts 2
1)
Afgezien van tijdelijke knelpunten in de staalindustrie in de
eerste acht maanden van dit jaar als gevolg van de enorme
vraag naar staalprodukten voor voorraadvorming voortvloeien-
de uit de vrees voor een langdurige staking.
tot 4 percentage-punten hoger dan in 1962 en 1963. Daar-
entegen steeg het benuttingspercentage van de industriële
capaciteit in
1955,
in ongeveer een jaar tijds, van 84 tot
92 in december
1955.
Een jaar later was dit percentage
gedaald tot 86, een goed voorbeeld van de onevenwichtige
groei in die jaren.
Gezien de sterke stijging van de industriële produktie
sedert 1962, nl. met meer dan 20 pCt., rijst de vraag waar-
om de industriële capaciteit intussen niet volledig in ge-
bruik is genomen. Dit is een gevolg van de sterke stijging
van de ondernemingsinvesteringen, die dit jaar alleen zullen
toenemen met ruim 13 pCt., d.w.z. tot $ 51 mrd., een
niveau dat 50 pCt. hoger ligt dan in 1961. Ten gevolge
van de hoge investeringen in de laatste twee jaren is de
industriële produktiecapaciteit aanzienlijk uitgebreid, een
proces dat zich in de eerstvolgende tijd zal voortzetten.
Dit feit is een van de redenen waarom de sterke stijging
van de binnenlandse vraag, gepaard gaande met een stij-
gende uitvoer in de laatste jaren, nog niet tot knelpunten
in de Amerikaanse economie heeft geleid. Wat de toe-
nemende vraag betreft, de uitgaven van consumenten zijn
sedert het laatste kwartaal van 1963 – het kwartaal on-
middellijk voorafgaande aan de belastingverlaging – ge-
stegen met het enorme bedrag van $ 45 mrd. in anderhalf
jaar, hetgeen een record is voor de Amerikaanse economie.
Tevens steeg in 1964 de uitvoer met ruim 10 pCt. De Ame-
rikaanse economie geeft in dit opzicht enigszins het beeld
van een race tussen de sterk stijgende vraag en de aan-
houdende uitbreiding van het produktie-apparaat. Het
laatste heeft het tot dusverre nog steeds gewonnen, hoewel
de vraag in de laatste jaren wat
is
,,ingelopen”. De capa-
citeitsbenutting welke enige maanden geleden 89 pCt. be-
droeg – misschien thans reeds hoger – gaat tamelijk
dicht het ideale benuttingspercentage van 92 benaderen.
Dit verschijnsel heeft twee aspecten.
Het eerste is dat de Amerikaanse industrie zich nog
altijd bevindt in de fase van toenemende meeropbrengsten;
dit verklaart mede de sterk gestegen winsten, waartoe
overigens ook de geliberaliseerde afschrijvingsbepalingen
van 1962, de verlaging van de ondernemingsbelastingen in
1964 en enkele andere belastingfaciliteiten hebben bijge-
dragen. Het andere aspect is, dat gegevens betreffende
capaciteitsbenutting gemiddelden zijn en dat hoe dichter
het werkelijke benuttingspercentage het ideale punt be-
nadert, hoe groter het aantal industrieën wordt, dat dit
punt bijna heeft bereikt, heeft bereikt of reeds heeft over-
schreden. Deze ontwikkeling zou kunnen verklaren waar-
om er in de laatste maanden een stijging, weliswaar nog
heel gering, plaatsvindt van de prijzen van industriële
produkten. –
Het verschijnsel van een opwaartse druk op de prijzen
gaat tevens gepaard met een lichte stijging van de arbeids-
kosten. Hiervoor kunnen vooral twee redenen worden aan-
gevoerd. In de laatste 10 â 12 maanden zijn enkele belang-
rijke looncontracten in de Amerikaanse industrie afge-
sloten, waarbij de loonstijgingen die welke zijn neergelegd
in de richtlijnen overtroffen. Het meest bekende geval is
dat van de vernieuwing van het looncontract in de auto-
mobielindustrie in het najaar van 1964; de loonsverhoging
bedroeg toen ongeveer
5 pCt.,
dus aanzienlijk uitgaande
bven de 3,2 pCt. volgens de richtlijnen.
960
E.-S.B. 20-10-1965
Een andere reden is, dat handhaving van de richtlijnen,
gegeven door de Administratie voor de lonen, zoals ge-
schied is in het jongste looncontract van de staalindustrie,
nog niet een kostenstabiliteit garandeert. Immers, hand-
having van de richtlijnen betekent dat de lonen niet zullen
stijgen boven de gemiddelde produktiviteitsstijging. Daarbij
gaat men af op historische gegevens, gegevens die wat de
arbeidsproduktiviteit betreft, betrekking hebben op een
periode van grotere werkloosheid dan op het ogenblik in
de Verenigde Staten bestaat. Grote werkloosheid kan echter
in een tijd van snëlle technologische veranderingen reeds
gepaard gaan met een tekort aan geschoold personeel. Dit
verschijnsel neemt aan kracht toe naarmate de werkloos-
heid daalt, zoals in de laatste 12 maanden heeft plaats-
gevonden. Daardoor moest het bedrijfsleven in toenemende
mate minder geschoold personeel aantrekken, hetgeen al-
tijd kostenverhogend werkt.
Een mogelijke kostenverhoging kan dus van drie kanten
komen, ni. door overschrijding van het punt van de meest
efficiënte benutting van het produktie-apparaat, door loon-
stijgingen die de produktiviteitsstijging overtreffen en verder
door stijging van de loonkosten als gevolg van een tekort
aan geschoold personeel.
Deze laatst genoemde factor is thans in de Amerikaanse
economie waar te nemen èn door de weliswaar nog geringe
stijging van de prijzen van industriële produkten èn door
de – eveneens nog geringe – stijging van de arbeidskosten.
Uit deze ontwikkeling blijkt, dat de Amerikaanse economie
in de laatste tijd in een fase van grotere kwetsbaarheid
op het gebied van prijzen en lonen is gekomen.
Deze fase is begonnen op een niet precies aan te geven
tijdstip. De tamelijk geleidelijke en evenwichtige groei van
de Amerikaanse economie in de laatste jaren kent namelijk
geen fasen van plotselinge scherpe veranderingen. Deze
fase wordt echter gekenmerkt door een benadering van
een toestand van volledige werkgelegenheid, welke volgens
Amerikaanse opvattingen zal intreden als de benutting van
de industriële capaciteit het eerder genoemde percentage
van 92 heeft bereikt en de werkloosheid is gedaald tot
4 pCt. Dit laatste percentage is overigens een ,,interim
target”, vastgesteld door de Council of Economic Advisors
in 1961. De werkelijkheid is dat-de genoemde benutting
volgens de laatst beschikbare gegevens 89 pCt. en de werk-
loosheid 44 pCt. bedraagt. Terloops zij opgemerkt dat om
deze reden een vergelijking tussen de loon- en prijsstijgingen
in de meeste Europese landen en de Verenigde Staten,
welke in de laatste jaren zo gunstig voor laatstgenoemd
land uitvalt, niet mogelijk is. Dat zal eerst het geval zijn
indien ook de Verenigde Staten een toestand van volledige
werkgelegenheid hebben bereikt. Dan zal moeten blijken
of dit land in een dergelijke toestand ook de stabiliteit van
prijzen en kosten kan handhaven. Om deze reden is de
ontwikkeling op dit gebied . in de nieuwe fase zo
belangrijk. –
Om dit te kunnen beoordelen, zou men de ontwikkeling
van verschillende factoren precies moeten kunnen voor-
spellen, onder meer de te verwachten verdere stijging van
de vraag, de verdere uitbreiding van het produktie-apparaat,
de stijging van de loonkosten als gevolg van een stijgend
tekort aan geschoold personeel en de politiek van het be-
drijfsleven ten aanzien van prijsverhogingen.
Afgaande op beschikbare, weliswaar historische, ge-
gevens lijkt het erop, dat sterke algemene prijsstijgingen,
ook indien prijsverhogingen van een aantal artikelen zullen
plaatsvinden, beperkt zullen blijven. De redenen daarvoor
zijn van drieërlei aard.
Het nveau van de ondernemingsinvesteringen ligt thans
zo hoog dat het Amerikaanse produktie-apparaat dit jaar
zal worden uitgebreid met een percentage, dat waarschijn-
lijk boven de
5
zal liggen. De industriële produktie zal in
de eerstvolgende maanden niet zo sterk stijgen als gevolg
van de te verwachten verminderde bedrijvigheid in de
staalindustrie. Zelfs als de totale vraag sterk zou toenemen,
lijkt- het erop, dat de meest efficiënte benutting van het
produktie-apparaat als geheel gezien nog niet zo spoedig
zal worden bereikt. De marge van 2 â 3 pCt. welke nog
aanwezig is en de nog steeds toenemende ondernemings-
investeringen, welke de bestaande capaciteit verder zullen
uitbreiden, zijn waarschijnlijk voldoende om de te – ver-
wachten toeneming van de vraag op te vangen. Het nt-
staan van knelpunten in bepaalde sectoren is evenwel niet
uitgesloten.
Een daling van het werkloosheidspercentage onder de
4 lijkt voorshands ook niet waarschijnlijk in verband met
de grote toevloed van jeugdige arbeidskrachten in de eerst-
volgende jaren.
Een andere overweging dat prijsverhogingen beperkt
zullen blijven, is de grote invloed van President Johnson
op het bedrijfsleven, mede als gevolg van de goede ver-
standhouding die wederzijds bestaat. De veranderingen,
welke zich in de laatste jaren in de sociaal-economische
opvattingen van een grootdeel van het Amerikaanse be-
drijfsleven hebben voltrokken, zijn verbazingwekkend.
Indien men zich herinnert welke grote reacties het bewust
aanvaarden van een begrotingstekort voor stimulering van
de economie enkele jaren geleden
bij
een groot deel van
het bedrijfsleven en publiek heeft opgewekt, moet men wel
constateren, dat we ook op dit gebied in een periode van
versnelling leven. Ten dele is deze verandering ook een
gevolg van het grote succes van de belastingverlaging,
welke tot een sterke activering van de Amerikaanse eco-
nomie heeft bijgedragen.
In het algemeen heeft het bedrijfsleven geprofiteerd van
het economisch-fiscale programma van de vorige en de
huidige President – en doet dit -nog steeds – waarvan
prijsstabiliteit de kern vormde. Bovendien heeft de huidige
President vanaf het begin het vertrouwen gehad van het
bedrijfsleven, een vertrouwen dat sedertdien voortdurend
is toegenomen. Daartoe heeft ook bijgedragen dat President
Johnson blijk heeft gegeven bereid te zijn de stijging van
de federale uitgaven als gevolg van de uitvoering van zijn
programma van de ,,Great Society” te beperken door af-
kapping van programma’s, welke voor het land niet meer
zo nuttig worden beschouwd als voorheen. Zijn streven
naar bezuinigingen op het gebied van de federale
financiën en naar vergroting van de efficiency van het
overheidsapparaat kan in dit verband niet onvermeld
blijven.
Ten slotte heeft de President in de huidige nieuwe fase
van de conjunctuur zijn volle gewicht in de schaal
gelegd opdat in het nieuwe looncontract voor de staal-
industrie lonen zouden worden overeengekomen welke
zich houden aan de bekende richtlijnen. Dit is van strate-
gisch belang geweest. Hoewel het er niet naar uitziet, dat
een dergelijk optrêden van de President in belangrijke
loononderhandelingen een permanent verschijnsel zal wor-
den, heeft het toch een geheel nieuw element gebracht en
een precedent geschapen, dat mede een bewijs is van de
zojuist genoemde snelle wijzigingen van de sociaal-econo-
mische opvattingen in de Verenigde Staten.
Ondanks deze gunstige factoren blijft de mogelijkheid
van een oververhitting in de Amerikaanse economie be-
E.-S.B. 20-10-1965
–
–
961
In de Verenigde
Naties bestaat bezorgdheid over de economisch-sociale toestand
in de minder-ont-
wikkelde landen. Het tempo van hun economische
groei neemt af, hun betalingsbalanssituatie is
pre-
cair, de sociale omstandigheden laten veel te wen-
sen over. Toch lijkt het ontwikkelingsvraagstuk
oplosbaar te
zijn.
Wetenschap en techniek bieden
thans mogelijkheden, waarvan vroeger geen sprake
was; de
kennis van de ontwikkelingsproblematiek is groeiende; de internationale samenwerking,
ge-
richt op de oplossing ervan, wordt intensiever.
Moeilijke vraagstukken blijven: de bevolkingsex-plosie, de achterblijvende agrarische produktie in de ontwikkelingslanden, hun zware buitenlandse-
schuldenlast en hun manco aan geschoolde arbeids-
krachten en experts. Wij men dc mogelijkheden
van de
toekomst activeren, dan moet er een ver-
nieuwd internationaal ontwikkelingsbeleid ko-
men, waarin rnéér- en minder-ontwikkelde landen,
elk met een eigen taak, in samenwerking uitvoe-
ring geven aaii een ,,convergente strategie” van
wereldwijde economisch-sociale verheffing. Van de
Westelijke landen wordt in dit kader een struc-
tuurbeleid verwacht, dat op langere termijn
het
eigenbelang met dat van de armere landen doet
samenvallen.
Ontwikkelingshulp
in perspectief
Er heerst in de Verenigde Naties bezorgdheid over
de economisch-sociale toestand in de minder-ontwikkel-
de landen. Hun vooruitzichten op materiële verheffing
worden niet onverdeeld gunstig beoordeeld. De over
–
tuiging wint veld, dat er aan het ontwikkelingsbeleid, bij
gevers en ontvangers, tot nu toe het een en ander heeft
ontbroken, en dat het moet worden vernieuwd.
De feitelijke situatie.
Wat is de feitelijke situatie? De economische groei
van dc minder-ontwikkelde landen als groep genomen
werd over de achterliggende jaren langzamer. In de
jaren 1955-1960, aldus berekeningen van het secre-
tariaat van de Verenigde Naties
1),
bedroeg de groei-
voet gemiddeld
4,5
pCt. per jaar; in de periode 1960-
1963 daalde het cijfer tot 4 pCt. In 1964 zal wel-
licht éen wat gunstiger cijfer worden geboekt; de voor
–
spelling voor 1965 is weer donkerder gekleurd. Over het
geheel genomen ligt halverwege de jaren zestig, op ini-
tiatief van wijlen President Kennedy uitgeroepen tot het
ontwikkelingsdecennium van de Verenigde Naties, de
economische groei van de minder-ontwikkelde landen
duidelijk beneden de voor het decennium aanvaarde
doelstelling, nI. 5 pCt. per jaar in 1970.
Daarbij voegt zich als probleem van niet alleen
materiële doch ook psychologische betekenis het feit,
Cslot van vorige blz.)
staan. Het bijzondere van de kwetsbaarheid, het kenmerk
van deze fase van de conjunctuur, is dat veranderingen
zeer snel kunnen plaatsvinden. In dergelijke omstandig-
heden werkt een fiscale politiek vaak te langzaam. Daar-
door neemt de betekenis van de monetaire politiek voor
bestrijding van een infiatoire situatie toe. Monetaire poli-
tiek heeft juist het grote voordeel, dat zij mede wegens de
psychologische invloed snel kan werken. Een sterk ver-
krappende monetaire politiek is wel een van de laatste
middelen, welke deze Administratie zal willen toepassen.
Waslilsigton D.C., 24 september 1965.
v. d. V.
dat in de meer-ontwikkelde Westelijke landen het jaar-
lijkse cijfer voor de economische groei een versnelling
heeft vertoond: 3,4 pCt. in de periode 1955-1960, 4,4
pCt. over 1960-1963,
5 it
6 pCt. in 1964. Aldus werd
de kloof tussen het nationaal inkomen per hoofd in
de twee groepen van landen verbreed. Een sprekend gege-
ven is, dat van 1960 op 1962 het gemiddelde inkomen
per hoofd in de meer-ontwikkelde Westeljke landen
met rond S 100 toenam, in de minder-ontwikkelde landen
slechts met $
5.
Tweederde gedeelte van de wereldbe-
volking beschikt over niet meer dan éénzesde van
‘s werelds inkomen; in 1962 bedroeg het jaarinkomen
per hoofd gemiddeld in West-Europa S 1.033, in Noord-
Amerika $
2.845,
in de minder-ontwikkelde landen
$ 136
2)
Voor het groeiperspectief van laatstgenoemde groep
is het voorts een ongunstig symptooni, dat haar beta-
lingsbalanssittiatie delicaat is. In het begin van de jaren
zestig bracht een merkbare expansie van de export-
opbrengsten een verbetering in vergelijking met de
tweede helft van de jaren vijftig. Sindsdien echter is het
beloop van de grondstoffen-exportprijzen weer ongunsti-
ger geworden. De kortstondige verbetering dezer prijzen
omstreeks 1963 moet vermoedelijk worden beschouwd
als een tijdelijke afwijking op een zich over een langere
periode uitstrekkende verslechtering in de ruilvoet van
agrarische exportlanden
3);
een bedenkelijke situatie,
vooral nu rent- en aflossingsverplichtingen op buiten-
landse leningen een diukkende last voor deze landen
zijn gewol
d
en
.
De hier volgende gegevens zijn voor het merendeel ont-
leend aan V.N.-document E/4071, getiteld ,,’]he United Na-
tions development decade at mid-point”, d.d. 11 juni 1965.
Recente O.E.S.O.-berekeningen signaleren een verlang-
zaming van de Westelijke economische groei. In V.N.-krin-
gen verwacht men daaivan minder gunstige afzetvooruit-
zichtcn voor de minder-ontwikkelde landen.
Aldus Dr. Sen, Directeur-Generaal van de F.A.O., in een
redevoering voor de 39e zitting van de Economische en So-
ciale Raad van de Verenigde Naties d.d. 6 juli
1965.
962
E.-S.B.
20-10-1965
Het exportpakket der minder-ontwikkelde landen
blijft bij voortduring eenzijdig van samenstelling; hun
industriële uitvoer is verhoudingsgewijs onbetekenend.
Hun aandeel in de wereidhandel vertoont een dalende
tendentie: van eenderde in 1950 ging het omlaag tot
eenvijfde in 1962. Ook hier is dus sprake van een
groeiende voorsprong van de meer-ontwikkelde Weste-
lijke landen. ,,It is good that the rich are getting richer
– that is what economic development is for -. But it
is bad that despite our considerable efforts in the first
half of this decade, the poor are stili poor – and pro-
gressing more slowly than present day’society can tole-
rate”; aldus een kernachtige samenvatting
4)
van Adlai
E. Stevenson, slechts enkele dagen voor zijn dood.
Denkt men voorts naast de betrekkelijk droge gege-
vens over verschillen in economische groei nog aan de
veelal slechte sociale toestanden in de minder-ontwikkel-
de landen, de sterke aanwas van de bevolking, hoge kin-
dersterftecijfers, armelijke voedingsstandaarden, overma-
tig snelle urbanisatie en een vaak grote werkloosheid
vooral onder de jongeren
5),
dan tekent zich in het al-
gemeen een somber beeld af.
Hoop voor de toekomst.
Tezeifdertijd zijn er redenen voor optimisme. De toe-
stand van de minder-ontwikkelde landen behoeft stellig
niet uitzichtloos te worden geacht. Waarom zou de
levensstandaard, die Westelijke naties hebben weten te
bereiken, ook niet voor andere haalbaar zijn? Meer nog:
de ervaringen door meer-ontwikkelde landen in hun
groeiproces opgedaan, staan ten dienste van hun thans
nog minder bedeelde buren. De laatsten kunnen zelfs
hopen, dat het proces van vallen en opstaan, zo ken-
merkend voor de historie i’an de Westelijke economische
vooruitgang, hen bespaard zal blijven. Wetenschap en
technologie bieden thans mogelijkheden, waarvan men
vroeger niet durfde dromen. Vooral de wetenschap der
ontwikkelingseconomie heeft sinds de tweede wereld-
oorlog belangrijke vorderingen gemaakt. Het inziçht in
het ontwikkelingsproces is belangrijk verdiept. Hoewel
de steen der wijzen hier nog niet gevonden is, wordt
toch geheim na geheim ontsluierd. Parallel daaraan is
de techniek van het overheidsingrijpen geperfectioneerd.
Planning en programmering zijn niet alleen gangbare
termen geworden; zij krijgen in tal van minder-ontwik-
kelde landen ook een steeds reëler inhoud. Tegelijker-
tijd is in de meer-ontwikkelde landen het inzicht door-
gebroken, dat het geven van ontwikkelingshulp niet
alleen maar liefdadigheid is, doch een zaak van gemeen-
schappelijk belang van rijk en arm; een beleidshandeling,
die op langere termijn het internationale algemeen belang
dient.
Voorts is in de achterliggende jaren de internationale
samenwerking ten behoeve van de minder-ontwikkelde
landen een steeds meer gevestigde praktijk geworden.
Tal van internationale organisaties, kleine en grôte,
regionale en wereldwijde, houden zich ermede bezig.
Het besef van interdependentie der naties, ondanks Oost-
West- en Noord-Zuid-tegenstellingen, breekt zich on-
weerstaanbaar baan. Overal is het ontwikkelingsbeleid
zelf duidelijk in onCwikkeling. Voor de minder-ontwik-
In een rede eveneens voor de 39e ECOSOC-zitting, 9
juli 1965. Berekeningen van de Verenigde Naties wezen uit, dat in
Indonesië
50;
pCt. van de stedelijke werklozen jonger fs dan
25 jaar, in Ceylon zelfs 80 pCt.
(adv.)
Man en kamer
Een van de grootste reclamebureaus Ier wereld heeft
een architectonisch princlpe. Iedereen die belangrijk ge-
noeg is om een eigen kamer te hebben, wordt geacht die
kamer zelf en volkomen persoonlijk in te richten. Zo
vindt u daar Louis XVI naast Charles Eames, Early
American naast streng Japans, Axminster met pluche
naast marmer met roestvrij staal.
Het uitgangspunt vind ik heel gezond. Ik geloof dat
die mensen zich op kantoor lekker thuis zullen voelen.
(En daarom misschien minder behoefte zullen hebben
zich om
vijf
uur naar huis te begeven
.
..
). In elk geval
wijkt het verfrissend af
van
de toonloze een vormigheid,
die hier tot in de hoogste regionen heerst. Hoogstens is
er een gradatie in de kwaliteit van de gebruikte meubelen
en tapijten. Al te zelden echter kom je in een directie-
kamer, waarin werkelijk iemand wö6nt.
Als ik een zakelijk interieur maak, ga ik uit van de
man en zijn werk. Ik vind dat hij zich in zijn werkkamer
moet kunnen ontpannen, zich thuis moet voelen. Mis
–
schien wilt u niet zo ver gaan als het genoemde reclame-
bureau. ik ook niet – daarvoor ben ik te veel architect.
Maar het principe is, lijkt me, een goede basis voor een
gesprek.
Bureau voor bn nenhuisarchitectuu r
Herenstraat11-13,Voorburg,Tel. (070) 863524
Willemstraat 23,
Rijswijk, Tel.
(070)903354
kelde landen staat, wat hun groeitempo en hun econo-
misch-sociale ontplooiing betreft, wellicht een door-
braak voor de deur. Een versnellingsproces gedurende
de resterende jaren van het lopende decennium moet
zeer wel mogelijk worden geacht; temeer wanneer men
op het standpunt staat, dat onderontwikkelling in verre-
weg de meeste gevallen niet het gevolg is van het ont-
breken van welvaartsbronnen, doch van het onvoldoende
activeren en gebruiken daarvan.
Enkele belangrijke vraagstukken.
Wel blijven er moeilijke problemen te overwinnen,
voordat het sombere beeld van het heden plaats kan
maken voor een betere toekomst; vraagstukken, die de
verantwoordelijkheid van zowel de minder- als de meer-
ontwikkelde landen raken, en die derhalve de noodzaak
van een gezamenlijke aanpak onderstrepen. in de eerste
plaats de
snelle
aanwas van
de bevolking
in de minder-
ontwikkelde landen. In Azië en Afrika bedraagt de be-
volkingsgroei ruim 2 pCt., soms bijna 3 pCt. per jaar.
In Latijns-Amerika komt in enkele landen een nog
sterkere groei voor. Ook al bestaan er in de economische.
theorie over het verband tussen bevolkingsaanwas en
E.-S.B.
20-10-1965
963
economische ontwikkeling uiteenlopende meningen ),
in de praktijk bieden dergelijke bevolkingsexplosies aan
de betrokken regeringen moeilijke problemen. In de
Verenigde Naties breekt zich steeds meer een positieve
houding baan tegenover verzoeken van lid-staten om
technische hulp met betrekking tot hun bevolkings-
vraagstuk.
Dit dringt temeer, nu als tweede grote probleem der
minder-ontwikkelde landen hun
achterblijvende agrari-
sche produktie
op de voorgrond is getreden. De agra-
rische produktie in de wereld groeit reeds met minder
dan 3 pCt. per jaar, en in de ontwikkelingslanden ligt
het cijfer veelal lager. Gegeven de snelle bevolkingsaan-
was is de consequentie
7),
dat er reeds zeven jaren lang
géén merkbare stijging in de voedselproduktie per hoofd
van de wereidbeivolking is geweest; in het didhtbevolkte
Latijns-Amerika ligt momenteel de voedselproduktie
per hoofd lager dan v66r de jongste wereldoorlog. Het
is duidelijk, dat een dergelijke toestand tendenties tot
afremming van exporten en toeneming van importen
in het leven roept, met nadelige invloed op betalings-
balanssituaties en met ondermijning van ontwikkelings-
kansen.
Als derde hoofdprobleem der minder-ontwikkelde lan-
den komt in dit verfband de zware buitenlandse-schulden-
last
naar voren. Tijdens de juli-zitting van de ECOSOC
bracht de vertegenwoordiger van Ghana als berekening
ter tafel, dat de minder-ontwikkelde landen voor het
voldoen van rente en aflossing op buitenlandse schulden
in 1955 8 pCt. van de ontvangen hulp moesten inzetten,
in 1964 liefst 30 pCt. Gezien de toch reeds delicate be-
talingsbalanspositie van de ontwikkelingslanden en hun
nog• geenszins bevredigde behoefte aan ontwikkelings-
kapitaal, vormt de schuldenlast een duidelijke ,,bottle-
neck”, die op de een of andere wijze zal moeten worden
verwijderd, willen potentiële doorbraakmogelijkheden
naar lotsverbetering in werkelijkheid worden omgezet.
Ten slotte kennen de minder-ontwikkelde landen als
vierde hoofdprobleem een
schromelijk gebrek aan ge-
schoolde arbeidskrachten en deskundig personeel
op alle
niveaus. in het algemeen berust het proëes van econo-
mische ontwikkeling op volle inzet van menselijk ken-
nen en kunnen, op de georganiseerde en organiserende
werkzaamheid van ‘s mensen geest en intellect. Wanneer
de benodigde kennis en vaardigheden geheel of gedeelte-
lijk ontbreken, bestaat er een ernstige hindernis, die op
straffe van achterblijven moet worden geëlimineerd. Zo-
wel in de theorie als in de praktijk is de enorme bete-
kenis van de menselijke factor in de economische ont-
wikkeling de laatste jaren duidelijk, op de voorgrond ge-
komen.
Het ontwikkelingsbeleid van morgen.
Kort samengevat is de situatie van de minder-ontwik-
kelde landen dus deze: een weinig bemoedigend beeld in
het heden; grote mogelijkheden in de toekomst. De
activering daarvan is echter afhankelijk van het op-
ruimen van enkele lastige hinderpalen.
De benodigde inspanning zal in de eerste plaats van
de minder-ontwikkelde landen zelf moeten komen. Ook
0)
Men zie bijv. Albeiit 0. Hirschman: ,,The strategy of
ecoriornic development”, 8e druk, 1964, waarin een sterke be-
volkingsaanwas niet ongunstig voor de economische ont-
wikkeling wordt geacht, zelfs een stimulans daartoe wordt
genoemd.
7)
Aldus Dr. Sen in zijn reeds genoemde rede voor de
Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties.
echter van de meer-ontwikkelde partners. De stroom
aan middelen voor ontwikkelingsfinanciering schiet niet
alleen tekort (66k in Nederland) in vergelijking met het
in de Verenigde Naties aanvaarde doelcijfer van mini-
maal 1 pCt. van de nationale inkomens der rijkere landen
per jaar; er is bovendien sinds 1961 een einde gekomen
aan de stijging, die de hulpverlening tevoren, jaarlijks
had vertoond. Er bestaat voor de Westelijke naties een
duidelijke taak in het doorbreken van dit plafond, in
het beschikbaar stellen van ruimere middelen voor ont-
wikkelingsfinanciering, en dan op gemakkelijker voor-
waarden dan vootheen.
De meer-ontwikkelde landen kunnen deze taak niet
elk voor zich, in isolatie, uitvoeren. Gezamenlijk overleg
– een goed voorbeeld is het ,,Development Assistance
Committee” van deO.E.S.O. te Parijs – is onontbeer-
lijk. Méér nog: de oplossing van het ontwikkelingspro-
bleem, centraal vraagstuk van deze tijd, vereist van
meer- èn minder-ontwikkelde landen een gezamenlijke
aanpak, gericht op meer coherente en doeltreffende
actie dan tot nu toe is ontplooid
8).
In de Verenigde Naties wordt deze noodzaak duide-
lijker dan ooit beseft. De recentezitting van de Econo-
mische en Sociale Raad gaf blijk van het verlangen der
lid-staten om de krachtsinspanningen ten behoeve van het
ontwikkelingsdecennium beter dan voorheen op hoofd-
zaken te concentreren, prioriteiten scherper af te bake-
nen, ontwikkelingsprogramma’s en -projecten beter te
coördineren. Men wil het proces van economische ont-
wikkeling meer doeltreffend dan voorheen uitstippelen,
uitvoeren en tot een succesvol einde brengen. Wat in
de Verenigde Naties groeiende is, zij het ook langzaam,
is een waarlijk internationaal ontwikkelingsbeleid,
een
,,convergente strategie”
9)
van de economisch-sociale ver-
heffing der armere landen.
Het verlenen van ontwikkelingshulp groeit zodoende
inderdaad uit boven een gebaar. Het wordt voor elk
donorland een beleidshandeling met doorwerking in
velerlei richting. Waterdichte schotten, zoals lange tijd
bestaande tussen ,,trade” en ,,aid”, beginnen weg te
vallen. Wil men minder-ontwikkelde landen bijv. tot
industriële ontplooiing brengen, dan kan dat niet meer
door het incidenteel aanbieden van een staalfabriek. No-
dig is, als tegenhanger van een doeltreffende politiek van
deze landen zelf tot economisch-sociale ontplooiing, een
Westelijk structuurbeleid, dat •naast het beschikbaar
stellen van de vereiste deskundigheid en financierings-
middelen, ook blijvende afzetperspectieven aan de
nieuwkomers biedt. Dit betekent een vooruitziende mo-
netaire en handelspolitiek, gekoppeld aan een aanpas-
sing van het eigen, meer ontwikkelde produktiepatroon;
kortom: een veelomvattend beleid op langere termijn
10).
Dat er thans in de Westelijke wereld tendenties in die
richting merkbaar beginnen te worden, is voor de ont-
wikkelingslanden, en voor de wereldeconomie als geheel,
een bemoedigend teken.
New York.
J. H. L.
Dit thema werd door Minister Bot naar voren gebracht
in een redevoering voor het ,,Development Assistance Corn-
rnittc’ ‘te Parijs op 22 juli 1965. Term afkomstig van wijlen Adlai E. Stevenson.
Over de vormgeving van het Nederlandse ontwikke-
lingsbeloid hield Minister. Bot op 21 juli 1965 een belang-
wekkende redevoering in dc Eerste Kamer der Staten-
Generaal; Handelingen Zitting 1964-1965, blz. 847 e.v. Men
zie ook het artikel ,,Ontwikkelingslanden en industrieel
beleid van de industrielanden” door Dr. H. J. van Oorschot
in ,,E.-SjB.” van 9 juni 1965, Ma. 528.
964
E.-S.B. 20-10-1965
Financieringsmoeiljkheden voor de
woningbouw
In mijn vorige artikel
i)
heb ik enkele bezwaren naar
voren gebracht tegen het door de regering ontwikkelde
woningbouwprogramma voor 1966.
Mijn voornaamste bezwaar is, dat dit programma
tegenover de sterk gedifferentieerde vraag naar wonin-
gen – een vraag die vele malen groter is dan het ac-
tuele tekort en die naar mate de welvaart, toeneemt
steeds meer gedifferentieerd wordt – niet een even ge-
differentieerd aanbod, doch integendeel een zeer een-
zijdig innbod stelt. Deze eenzijdigheid is te ernstiger
naar mate het woningbouwprogramma meer •een ge-
dwongen progrrnn1a wordt en minder ruimte wordt ge-
laten voor een Vrije ontwikkeling van de bouw.
Door dit bouwprogramma – zo heb ik verder be-
toogd – wordt de doorstroming niet bevorderd, doch
integendeel ernstig afgeremd. Een afremming, die dan
weer door een ingewikkeld stelsel van huur- en subsidie-
maatregelen moet worden gecompenseerd.
Het i’notief, dat v66r dit programma’ zou kunnen plei-
ten, namelijk de woningbehoefte van de weinig-draag-
krachtigen, is al lang door de feiten achterhaald. Voor
een wer’kelijk weinig-dinaagkrachtig gezin – waarvan er
veel meer zijn dan een oppervlakkig beschouwer van onze
welvaartsstaat zou denken – is ook de goedkoopste en
meest sober gehouden woningwetwoning veel te duur.
Deze gegadigden moeten met bestaande woningwetwo-
ningen worden geholpen en dit kan gemakkelijk, wan-
neer wij slechts de doorstroming behoorlijk op gang
brengen.
Nu kan men tegen mij aanvoeren, dat er voor de re-
gering nog een ander motief kan zijn om op een zo
ruime schaal de bouw van woningwetwoningen te be-
vorderen, namelijk de moeilijkheden op de geldmarkt en
de zeer hoge rentevoet. De particuliere woningbouw
ondervindt inderdaad deze moeilijkheden in aanzienlijke
mate. De verkoop van woningen ten behoeve van het
eigen-woningbezit loöpt op het ogenblik minder vlot,
omdat de kopers slechts tegen een zeer hoge rente en
onder bezwarende Voorwaarden hypotheek kunnen ver-
krijgen. Ook de bouw van huurwoningen ondervindt
hypotheekmoeilijkheden en de verkoop aan de institu-
tionele beleggers stagneert.
Het geld is op het ogenblik schaars en duur. De rente-
voet, die nog niet zo heel lang geleden
4/ á 5
pCt. was,
bedraagt thans 7 á
7’%
pQ. Men moet hierbij bedenken,
dat een stijging van de rentevoet van
5
tot 7 pCt. op de
exploitatiekosten hetzelfde effect heeft als een stijging
van de bouwkosten van f. 30.000 tt f. 42.000. In beide
gevallen stijgen de exploitatiekosten van f. 1.500 tot
f. 2.100 per jaar.
Zowel de hypotheekbanken als de institutionele be-
leggers nemen op het ogenblik een afwachtende houding
aan. Tenonrechte, want er is geen enkel uitzicht, dat het
1)
Zie: ,,Het woningbouwprogramma 1966″ in ,,E.-S.B.” van
13 oktober 1965.
bouwen goedkoper zal worden. Het is ook hun belang,
dat de particuliere bouw voortgaat.
De financiële moeilijkheden blijken op het ogenblik
een terugslag te hebben op de particuliere bouwbedrij-
vigheid. In het eerste halfjaar
1965
is met de bouw van
28.665 particuliere woningen begonnen, waarvan 16.451
ongesubsidieerd. In het eerste halfjaar van 1964 waren
deze cijfers 30.856 en 18.621. Op 30 juni 1965 waren in
uitvoering 71.985 particuliere woningen, waarvan 41.490
ongesubsidieerd. Op 30 juni 1964 waren deze cijfers
75.473
en
44.596.
Een ander verschijnsel, dat de laatste tijd de aandacht
heeft getrckken, is dat in verschillende gemeenten Vrij
dure particuliere woningen leegstaan, omdat die geen
kopers kunnen vinden. Ook hierin doet de hoge rnte-
stand zijn invloed gelden, alsook ‘de moeilijkheid voor
de kopers om een hypotheek te krijgen op aanvaardbare
voorwaarden. Een andere omstandigheid, die niet mag
worden voorbijgezien, is dat ‘bij het verlenen vaii rijks-
goedkeuringen nogal eens voorrang wordt gegeven aan
wat men noemt ,,dure” woningen. Vele gemeentebestu-
ren willen het aanzien en het aspect van hun gemeente
verhogen door voorkeur te verlenen aan die woningen,
welke als het summum van de welvaartsstaat gelden:
dure bungalows. En verder dient men ook ten minste
één torenflat te hebben met liften en alle verdere com-
fort. De verkoop van deze woningen is op het ogenblik
duidelijk gestagneerd ten gevolge van de financiële si-
tuatie.
Gezwegen zij dan nog maar van de ongeoorloofde
manipulaties, die tegenwoordig op grote schaal worden
toegepast, waarbij een stuk van de bouwkosten en de
grondkosten van de woningwetbouw wordt ,,verschre-
ven” naar de ongesubsidieerde bouw. Door dergelijke
immorele handelingen wordt de particuliere bouw on-
nodig duur gemaakt. Tot ‘voor kort namen de kopers
deze last nog wel op hun schouders – zij wisten trou-
wens niet, dat de overheid er zulke praktijken op na
hield – maar nu de rente zo hoog is geworden, werkt
ook deze factor mee om de ongesubsidieerde woningen
moeilijker verkoopbaar te maken.
kl
Hoe dit alles iok zij, wij staan voor het feit, dat de
particuliere woningbouw bemoeilijkt wordt door de
financiële situatie. In hoeverre de overheid zelf aan het
ontstaan van deze .situatie schuldig is, onttrekt zich aan
mijn beoordeling.
Welke houding moet nu de overheid tegenover deze
situatie aannemen? Hierbij moet voorop worden gesteld,
dat een juist beleid van de overheid ten aanzien van de
woningvoorziening eist, dat gestreefd wordt naar het
herstel van normale verhoudingen, dat wil zeggen dat in
de woningbehoefte van ieder, die op normale wijze zijn
E.-S.B. 20-10-1965
–
,
965
gezin kan onderhouden overeenkomstig de normen van
de tegenwoordige samenleving,
zonder financiële hulp
van de overheid behoort te worden voorzien.
De overheid, die toch al, genoeg op haar schouders
heeft, kan dan alle middelen, die zij voor de volkshuis-
vesting beschikbaar kan stellen, inzetten voor de maat-
schappelijk zwakken, voor krotopruiming, voor sanering,
kortom voor al die doeleinden, waarbij hulp wordt ver-
leend aan die groepen, die niet of niet voldoende delen
in de stijgende welvaart. Ieder ander beleid schiet sociaal
gezien tekort.
Dit houdt in, dat de overheid tot taak heeft, niet om
een steeds groter deel van de woningproduktie zelf te
financieren, maar integendeel de bouw, die
geen
over-
heidsfinanciering vraagt, te stimuleren en eventuele hin-
derpalen, die deze bouw in de weg staan, te verwijderen.
Zulk een hinderpaal is thans de financiële situatie.
Onder abnormale verhoudingen – en de verhoudin-
gen zijn op het terrein -van de woningvoorziening be-
paald nog âbnormaal – kan het noodzakelijk zijn, dat
de overheid hulp verleent. Zij doet dit tthans door wo-
ningwetbijdragen en bouwpremies, zo lang het huurpeil
nog niet gezond is geworden. Zij kan dit echter ook op
andere wijze doen.
Eer situatie als thans bestaat, heeft zich in het ver-
leden wel eens eerder voorgedaan. Zo lezen wij in het
jaarverslag van de hoofdinspecteur voor de volkshuis-
vesting over 1924 het volgende:
,,In verband met de ingetreden stabilisatie van de bouw-
kosten is voor de particuliere boüwnijverheid steun in de
vorm van een bijdrage 1 fonds perdu niet meer nodig. De
volledige herleving van de particuliere bouw wordt echter
in hoge mate belemmerd door credietmoeilijkheden”.
Het verslag wijst dan met name op de bezwarende
voorwaarden verbonden aan het verkrijgen van tweede
hypotheken en de hoge rente, en vervolgt dan:
,,Om aan al deze moeilijkheden tegemoet te komen be-
sloot de Regering over te gaan tot het verstrekken van voor-
schotten uit ‘s Rijks kas voor de bouw van arbeiderswonin-
gen, welke voorschotten zouden worden verleend onder ver-band van
tweede
hypotheek. De hierop betrekking hebbende
regeling werd vastgesteld bij beschikking van 14 Augustus
1924. Voor het verstrekken van deze tweede hypotheken
werd voor de naaste toekomst door de Minister van Finan-
ciën f. 6 millioen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is vol-
doende te achten voor de bouw van ten minste 10.000 wo-
ningen”.
Deze regeling trad 1 september 1924 in werking. Zij
was slechts van toepassing op woningen met ten hoogste
een inhoud van 260 m
3
voor eengezinshuizen, 225 m
3
voor beneden- en bovenwoningen en 200 m
3
voor etage-
woningen. Deze maten moeten natuurlijk worden gezien
in het licht van de destijds geldende normen.
En wat was nu het effect van deze regeling? Slaan
wij het verslag van de hoofdinspecteur over 1931 op,
dan blijkt, dat in 7 jaren voor 10.263 woningen een
tweede hypotheek is toegezegd van gemiddeld f. 570
per woning. Van deze woningen waren er
1.957
niet ge-
bouwd, terwijl uiteindelijk op
4.353
woningen een tweede
hypotheek was gevestigd (gemiddeld bedrag f. 375). Van
de rond 8.300 woningen, die
wel
gebouwd zijn, heeft
dus slechts ruim de helft van de tweede hypotheek ge-
bruiik gemaakt. De overige hebben zichzelf weten te red-
den.
In dit laatste ligt juist een belangrijk facet van deze
regeling, waaromtrent de hoofdinspecteur in zijn verslag
over 1926 schreef:
,,In dat geval heeft de regeling echter toch aan haar be-
doeling voldaan. De regeling toch bedoelde de particuliere bouwer te helpen bij de heersende credietmoeilijkheden en hem de zekerheid te geven, dat hij na de voltooiing van de
bouw een vaste Post tot een voldoend hoog bedrag zal kun-
nen afsluiten. De toegezegde tweede hypotheek nam het
risico hiervan weg en stelde de bouwer in staat ook bij on-
zekerheid van particuliere credieten zijn bedrijf voort te
zetten. Wanneer hij dan na voltooiing geen tweede hypo-
theek van het Rijk behoefde, bleef nochtans de totstand-
koming der woningen resultaat van de Rijkshypotheek-
regeling”.
Op het ogenblik bestaan er kredietmoeilijkheden vân
overeenkomstige aard als in 1924. Er is dus bep;ald wel
aanleiding voor de overheid om hier speciale maatre-
gelen te overwegen.
Het voorbeeld van 1924 bewijst, dat met zeer beschei-
den middelen veel kan worden bereikt. Er is dus zeker
geen behoefte om, zoals wel wordt gesuggereerd, nog
eens extra 10.000 woningwetwoningen te bouwen en
daarvoor nog eens een kleine f. 300 mln. voor voor
–
schotten uit te trekken. Wanneer de overheid zou be-
sluiten om voor 10.000 particuliere woningen, waarvan
de kosten niet meer dan bijv. f. 35.000 bedragen, tweede
hypotheken van bijv. f. 5.000 per woning beschikbaar te
stellen, dan zou voor f. 50 mln. een beter resultaat wor-
den bereikt met bovendien de kans, dat de helft van dit
bedrag niet wordt opgevraagd.
Ik wil deze gedachte, die gebaseerd is op een waarde-
volle ervaring, graag met nadruk onder de aandacht
brengen. Willen wij streven naar gezonde toestanden op
de woningmarkt en een duurzame ruime produktie, die
ons in staat zal stellen ook andere volkshuisvestings-
problemen aan te pakken, dan is er maar één weg. De
overheid moet voor alle bouw, die
zonder hulp
van de
overheid tot stand komt,
zoveel mogelijk ruimte
maken.
En wanneer zich voor deze bouw conjuncturele moeilijk-
heden voordoen, moet de overheid alleen in de uiterste
noodzaak zelf de taak overnemen, doch zo lang mo-
gelijk door passende maatregelen hulp bieden om de
moeilijkheden te ondervangen. Dat kost aanmerkelijk
minder offers en is meer in het belang van een gezonde
woningvoorziening.
Hilversum.
[Prof. Dr. Ir. H.
G.
VAN BEIJSEKOM.
(1. M.)
966
.
–
E.-S.B. 20-10-1965
(Î.M.)
INGEZONDEN STUKKEN
Quo vadis Luns?
Stijl en toon van het stukje ,,Quo vadis Luns?” van
de heer G. A. van Haeften, geplaatst in ,,E.-S.B.” van
25
augustus ji. dat ik wegens vakantie met vertraging
las, doen een ogenblik denken aan een satire. Maar
al spoedig blijkt dat het hem bittere ernst is. En bij
zoveel ernst voor een zo moeilijk verdedigbare zaak
wrijft men zich wel even de ogen uit. De schrijver
blijkt waarlijk een meester in het omkeren van de si-
tuatie. Mogen wij, ondanks zijn zelfverzekerdheid, toch
een paar kleine vragen stellen?
Kan de hele toestand werkelijk simpelweg terugge-
bracht worden tot een lachwekkende poging van het
vermetele Nederland um de generaal zijn willetje op te
leggen? Is hij werkelijk blind voor het feit dat de Ne-
derhndse onderhandelaars in hun standpunt bepaald
niet allieen stonden, en – waarlijk niet bij toeval –
zich in het gezelschap bevonden van hun Duitse en
Italiaanse collega’s, de E.E.G. -Comniissie en diverse par-
lementen, met een steeds meer laverende Spaak en het
steeds schuchtere Luxemburg ergens op het midden-
veld? Wie tracht aan wie zijn wil op te leggen? En als de
heer Van Haeften aanraadt, vooral zo weinig mogelijk af
te dwingen, is hij er zich dan helemaal niet van bewust
dat ?ijn wijze raadgeving ook aan iemand anders dan Luns
gericht zou kunnen worden, en dat al precies hetzelfde
geldt voor zijn vraag omtrent het gebrek aan levens-
kracht van een onder dwang – bijv. via persconferen-
ties en TV-ultimata – tot stand te komen gemeen-
schappelijke landbouwmarkt? Als het uitgerekend de
Nederlanders moeten zijn die zich zouden moeten
haasten om toe te geven en – want de heer Van Haef-
ten is veeleisend, meer nog dan de generaal – in één
adem ook nog een verlenging van de tweede etappe te
accepteren, om de E.E.G. weer in het ,,rechte” spoor
te brengen en weer wat rust te hebben, zou dan niemand
kunnen vragen waar, na al die concessies, dat spoor
wel zo recht naar toe leidt en wat voor rust dat is?
Maar neen, wij moeten de heer Van Haeften blijk-
baar niet naar zulke dingen vragen en ons in de aldus
verkregen E.E.G.-rust slechts met die zaken bezighou-
den die ,,zonder onenigheid kunnen worden geregeld”.
Dat zal uiteraard een heerlijke E.E.G. worden, zon-
der vermoeiende Raadszittingen en zeker zonder nacht-
rust rovende marathons, want we praten alleen over
dingen waar we het al over eens zijn. Van die zaken
hebben we dan, naar het recept van de heer Van
Haeften, een lijst ‘opgesteld, een minimum-programma,
dat er wel zeer minimaal uit zal zien, maar hoe mini-
maler hoe beter voor onze rust. Dan houden we ook
rustig de deur voor de Engelsen open, behalve de land-
bouwdeur, maar ja wat wil men, die rust is ons te lief,
en die zal ons hopelijk ook enige storende dingen helpen
vergeten, bijv. dat die befaamde deur eigenlijk allang
dichtgeslagen is, vooral omdat dat niet zo rustig ging.
Daarmee is het, althans voor ons, niet afgelopen.
Want als we ons rustig genoeg gehouden hebben, krij-
gen we van de heer Van Haeften een eervolle vermel-
ding. Voor ons geduld of voor onze lijdzaamheid? Neen,
voor onze flinkheid. En de heer Van Haeften kan het
E.-S.B. 20-10-1965
967
–
elk aandeel
Vereenigd
Bezit van
1894′
vormt in
feite een
deskundig
samengestelde
aandelen-
pörtefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Veree-
nigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhou-
ders, belegt in circa 200 zorgvul-
dig geselecteerde fondsen.
Zo..
doende wordt een belang ver
–
kregen bij tal van bedrijfstakken
in binnen- en buitenland. Elk
aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verschaft U een aantrek-
kelijk rendement met beperking
van risico.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V. VEREÉNIGD
BEZIT VAN 1894
BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ
Westersingel 84, Rotterdam
.lie voordelen van aandèlenbeit
met beperking van risico
weten. Want toen, na alle vruchteloze dreigementen
ten slotte de daad bij het martiale woord gevoegd en de
E.E.G.-activiteit was vastgelopen, was hij zo flink om
zijn stem te verheffen ten einde het E.E.G.-regiment aan
het hardleerse verstand te brengen, dat iedereen uit de
pas iiep, behalve de generaal.
Hoeilaart (België), 3 september
1965.
Mr. M. VAN LIJNEN.
NASCHRIFT
De
heer Van Lunen stelt vragen, doch verlangt geen
antwoord. Desondanks ga ik gaarne op een enkele in:
op de vraag wie eind juni wie trachtte
te
dwingen.
Frankrijks partners waren erop uit tegen de uitdrukke-
lijke wil van dat land een verdragswijziging af te dwin-
:gen; zij wilden via de landbouwregeling aan.het college
in Straatsburg enige macht overdragen, die aan de be-
naming ,,parlement” wat meer inhoud zou geven dan
door het Verdrag van Rome daaraan wordt toegekend.
Men bedenke wel, dat ik ongeveer een maand v66r de
persconferentie van 9 september mijn stukje schreef en
dat wij sindsdien weten dat de generaal er eveneens op
uit is een verdragswijziging af te dwingen.
Toen ik schreef, verdacht ik de generaal ervan ge-
bruiik te willen maken van een verdragsbepaling, die uit-
s
t
e
l mogelijk maakt. Daar zou men op moeten ingaan,
meende ik, want een (vooral tijdelijke) tempering van
de integratie, wat meer rust, zou de juiste bouw van de
E.E.G. bevorderen, terwijl daarmede de kans op toetre-
ding van Engeland vergroot werd. Leek verlenging voor
ons land voordelig, aanvaarding daarvan zou betekenen
het verlaten van onze lang voorgestane politiek van snelle
en vergaande integratie; het desondanks aanvaarden zou
de schijn wekken dat wij voor de druk van de generaal
weken en een dergelijke ommezwaai vergt meer moed
dan nodig was toen wij in juni met zijn vijven trachtten
een gunstige constellatie uit te buiten.
Sinds de persconferentie, is bekend dat de generaal een
verdragswijziging poogt af te dwingen, die de E.E.G.
krachteloos zou maken. Hoewel mij niet gevraagd werd
wat ik daarvan vind, wil ik aangeven zulks onaanvaard-
baar te achten. Geen verdragswijziging, wel gebruikma-
ken van een uitstel mogelijk makende clausule en vermin-
dering van de integratiedrift heb ik bepleit. Dat om-
trent de wenselijkheid daarvan verschil van inzicht be-
staat, wist ik, niet dat zulks juist opgedane vakantierust
kon bederven.
‘s-Gravenhage, 12 oktober
1965.
Mr. G. A. VAN HAEFFEN.
De Duitse zeevisserij
Modernisering met hulp van de Staat
In het artikel van de heer Van den Berk in ,,E.-S.B.”
van 28 juli jI. heb ik nod’e gegevens gemist over. de
rentabiliteit
van de Duitse zeevisserij. Op zichzelf is het
interessant te weten dat de Duitse regering de zeevisse-
rij heeft gestimuleerd en kennis
te
nemen van de omvang
en capaciteit van de vloot in de Bondsrepubliek; be-
langrijker lijkt mij echter de rentabiliteit. De Neder-
landse zeevisserij is momenteel op een dieptepunt en
pogingen tot de zgn. verre visserij worden slechts aarze-
lend ondernomen. Natuurlijk is met overheidssteun een
concurrerende vloot op te bouwen en te handhaven,
maar voor de werkgelegenheid is dat op het ogen-
blik niet nodig. De vraag rijst daarom of de overheids-
gelden niet nuttiger kunnen worden besteed, temeer om-
dat import van buitenlandse vis goedkoper is, ook voor
de consument.
Utrecht.
0. DE VRIES.
NASCHRIFT
Over de rentabiliteit van de Duitse zeevisserij zijn geen
recentere gegevens bekend dan die van 1963. In dat jaar
werden
54
visserijbedrijven op hun rentabiliteit onderzocht.
Uit dat onderzoek bleek, dat kotters met een lengte van
20 tot 24 meter voor de vangst op de Noordzee gemiddeld
128.803 mark binnenbrachten, terwijl de totale uitgaven
115.624 mark bedroegen. De zuivere winst bedroeg 13.179
mark. Wat de vangst op de Oostze betreft stonden in-
komsten per kotter van 99.368 mark tegenover uitgaven
van 96.782, zodat hier een batig saldo van slechts 2.586
mark overbleef. Onder uitgaven zijn ook afschrijvingen
begrepen van 16.000 tot 18.000 mark.
Berlijn.
L. J. M. VAN DEN BERK.
W. H. van Baarle en Mr. C. W. Zeylstra: Reclame, Principes
en Praktijk.
Deel II. H. E. Stenfert Kroese N.V.,
Leiden 1965, 403 blz. + XII, f. 34.
Dit tweede deel van
Reclame, Principes en Praktijk is
ongeveer een jaar na het eerste deel verschenen, en heeft
voornamelijk de reclamemedia tot onderwerp. Hoofdstuk-
en bladzijdenummering zijn doorlopend gehouden, maar
dit tweede deel laat zich door een gering aantal verwijzingen
naar eerdere hoofdstukken als een boek op zich lezen.
De stof valt duidelijk uiteen in drie delen. De eerste 90
bladzijden worden gevormd door de hoofdstukken ,,Media-
planning en Media-evaluatie” en ,,Media-research en
Media-coördinatie”. De medewerking van Mr. John Knecht
aan deze onderdelen zij uitdrukkelijk genoemd. In de vol-
gende acht hoofdstukken komen de diverse typen van
media successievelijk ter sprake. Onder de titels: pers-
reclame, rechtstreekse reclame, buitenreclame, bioscoop-
reclame, televisiereclame, radioreclame, reclame op de
plaats van aankoop en ,,andere reclame-activiteiten” wordt
een compleet en gedetailleerd overzicht van het moderne
media-arsenaal geboden. De resterende 70 bladzijden zijn
gewijd aan onderwerpen van geheel andere aard, ni. aan
de Organisatie en ordening van het reclamewezen, reclame-
onderwijs en -opleiding en ten slotte ,,reclame en recht”.
Voor dit laatste hoofdstuk konden de auteurs wederom
een beroep doen op een deskundige (Mr. J. E. Grootjans).
Wanneer de emancipatie van de media-man in ons land
ooit een probleem is geweest of nog is, dan geeft dit boek
hem vooral in de eerste hoofdstukken de plaats waarop hij
recht heeft. Dat blijkt uit de relatief hoge jaarsalarissen van
media-specialisten in grote Amerikaanse reclamebureaus,
maar veel meer nog uit de sleutelpositie welke de media-
keuze inneemt in een weloverwogen campagneplan. -De
schrijvers onderscheiden in dit plan vijf fasen, t.w. het
wie
(moeten wij iets vertellen), het
wat
(gaan wij vertellen),
968
E.-S.B. 20-10-1965
via
welke kanalen
(moet dit gebeuren), in
welke vorm
(geschiedt dit het best) en het
waar, hoe
en
wanneer
precies
(zal de boodschap worden gelanceerd?). Door het probleem
van de media-keuze in twee van deze fasen op te splitsen
(de derde en de vijfde en laatste), hebben de auteurs een
mi. gelukkige oplossing geschapen voör de vraag, welke
in de praktijk dikwijls aan de orde wordt gesteld, ni. of de
presentatie van de boodschap ondergeschikt is aan de
media-keuze dan wel omgekeerd. De wisselwerking tussen
beidë wordt door deze twee-deling zeer helder geïllustreerd.
Voor de indeling der media houden de schrijvers zich
begrijpelijkerwijs aan de interpretatie van de Internationale
Kamer van Koophandel, die elf categorieën onderscheidt,
waaronder helaas ook één rubriek voorkomt— de ,,promo-
tional schemes” (speciale verkoopbevordering zoals mon-
sterverspreiding, premie- en spaaracties e.d.) – welke juist
niet ten laste van het reclamebudget dient te komen. Een
dergelijke indeling is echter verre te prefereren boven vrij
vage onderscheidingen als massamedia versus selectieve
media, of frequentiemedia versus incidentele media.
T.a.v. de media-evaluatie introduceren Van Baarle en
Zeylstra een aantal niet geheel onafhankelijke criteria,
waaronder het bereik, de communicatiecapaciteit, de levens-
en waarnemingsduur, de hanteringswijze en waarnemings-
intensiteit, de storingsintensiteit, de autoriteit, e.a. Als bij-
zonderheid valt hier te wijzen op het door de schrijvers
met ,,signalement” aangeduide criterium, waaronder zij
verstaan ,,alle fysieke, materiële eigenschappen voor zover
relevant voor reclame”, dit in tegenstelling tot de tech-
nische gegevens, welke men behoeft voor een feitelijk ge-
bruik van het medium.
Het valt enigermate te betreuren dat er zo weinig syste-
matiek is aangebracht in deze veelheid van criterii. Wanneer
het kostencriterium slechts als één van de vele wordt be-
schouwd, vraagt de lezer zich af: wat is nu precies de
betekenis van deze opsomming? Zeker wanneer hij leest,
dat: ,,De vraag hoe duur de inschakeling van een bepaald
medium is, is een van de moeilijkst te beantwoorden vragen
waarvoor de media-planner zich gesteld ziet. Naarmate het
inzicht in de media-functies toeneemt, realiseert men zich
deze moeilijkheid sterker” (blz. 387). Het is de concreti-
sering van de taakstelling waar het in deze paragrafen
aan schort. Dit wreekt zich bijv. ook bij de behandeling
van de doublure van twee of meer media, waarvan gesteld
wordt: ,,Doublure moet gekend worden, niet omdat het
nutteloos bereik zou voorstellen, maar omdat het een
schijnbaar voldoende dekking kan ontmaskeren als on-
voldoende”. Een dergelijke negatieve formulering- helpt de
media-planner niet veel verder, en legt ook teveel nadruk
op het dekkingsaspect. Een punt dat
in dit verband aandacht had ver-
diend, is de relatie tussen het netto
bereik van een combinatie van n
media en alle n-voudige overlap-
pingen. In geval van meer dan twee
media is het immers
niet
meer waar,
dat de netto dekking wordt gevon-
den door van de bruto dekking
de doublures, triplures enz. af
te
trekken.
Het tweede hoofdstuk biedt een
zeer actuele ,beschouwing van de
media-research, welke overigens –
niet alleen in ons land – helaas nog
in de kinderschoenen staat. Het is
met gepaste trots, dat de auteurs vermelden dat de in ons
land gebruikelijke definitie van een lezer op basis van de
leesgewoonte internationaal veld wint, zeker in vergelijking
met de traditionele Britse definitie, welke uitgaat van het
concrete leesgedrag. Enig commentaar verdient de para-
graaf ,,Presentatie en interpretatie” (blz. 424). De auteurs
nemen hier stelling tegen vermelding van steekproef-
uitkomsten in vele media-analyses in honderdsten en tien-
den van procenten, waar een afronding vereist is. N.a.v.
een praktijkvoorbeeld waarin bij een steekproef van 146
waarnemingen een uitkomst als 20,54 pCt. werd opgegeven,
merken de auteurs op: ,. ….. mag een steekproefuitkomst
van 20,54% hoogstens geïnterpreteerd worden als ongeveer
20%. Nog juister ware in zo’n geval een vijfde geweest.
Ten eerste is dat wiskundig zuiverder, omdat, ten gevolge
van toevalsafwijkingen, de werkelijkheid best 19% of 21 %
te zien kan geven, doch waarschijnlijk niet een zesde of
een vierde. Van de laatste eenheid in 20% is men niet
zeker, wat bij
1/5
wel het geval is (?). Ten tweede is deze
afgeronde interpretatie van meer praktisch nut voor de
mediaplarming. Een warenhuis dat blijkens een onderzoek
door 25,2% van de stadsbevolking boven 14 jaar regel-
matig wordt bezocht, heeft voor de mediaplanners een
even groot bereik als een concurrerend bedrijf met 23,9%.
Beide bereiken een kwart van die bevolking
…..
etc.”.
Het verlaten van het decimale stelsel is een aanvechtbare
stap, omdat een percentage op een oneindig aantal manieren
door een breuk kan worden benaderd. De meer gebruikelijke
interpretatie van een uitkomst
1/5
is bovendien, dat deze
tussen 0 en
2/5
ligt. (De eenheid is
1/s).
Het decimale stelsel
biedt voldoende mogeljkhedeh om de bedoelde afronding
tot stand te brengen. Acht men een uitkomst in gehele
procenten namelijk niet gerechtvaardigd door het materiaal,
dan kan men afronden op vijftallen, tientallen of twintig-
tallen van procenten. (Uitkomsten komen per slot van
rekening zelden alléén voor, zodat de nauwkeurigheid uit
de
verzameling
van percentages kan blijken). Afgezien hier-
van is het merkwaardig dat media-planners niet op enige
procenten verschil behoeven te letten. Waar ligt dan de
grens, zo vraagt men zich af.
Bij de behandeling van de media-coördinatie sluiten de
schrijvers zich voetstoots aan
bij
Rosser Reeves’ adagium:
,,The answer of course is – buy dispersion… reach your
audience less often, but make it as large as you can”
(blz. 446). Gegronde redenen voor deze dekkings-maxima-
lisatie voeren de auteurs echter niet aan. Wanneer namelijk
,,de frequentie in ‘t gedrang komt? Dan is het budget
bljjkbaar
te laag voor de door de adverteerder aangegeven
of geaccordeerde doelstelling”. Dit impliceert niets minder
(1. M.)
E.-S.B. 20-10-195
969
dan dat de marginale opbrengsten van een reclamegulden
geïnvesteerd in grotere dekking
altijd
hoger zijn dan die
van diezelfde gulden geïnvesteerd in herhaling. Zolang dit
geen onomstotelijk feit is, is het zinloos iedere adverteerder
reclamedoelstellingen toe te schrijven, welke bestaan uit
een onvoorwaardelijke eis binnen een zekere periode met
een zekere boodschap een groep ,,prospects”
volledig
te
bereiken.
In de
beschrijving
van de afzonderlijke media als reclame-
dragers zijn de schrijvers wederom op hun sterkst. In elk
dezer hoofdstukken is gestreefd naar behandeling van as-
pecten als: historische ontwikkeling, plaats in het reclame-
plan, voor- en nadelen, effect- en bereikmeting, met zo
nodig aanwijzingen voor het gebruik van het medium.
De vlotte schrijftrant en de vele illustratieve anecdoten
maken deze beschrijvingen tot een leesgenoegen. Bijzondere
waardering verdienen in dit kader de hoofdstukken over
televisie- en radioreclame, waarvan het eerste op zich reeds
een 70 bladzijden beslaat. Hoe actueel het boek op deze
punten is, blijkt uit het feit dat mede in verband met de
op handen zijnde televisiereclame in ons land de uitgave
van het boek enige tijd werd opgehouden.
Onder voorbijgaan van de laatste drie hoofdstukken kan
gemakkelijk een eindoordeel worden gegeven. Tezamen met
het eerder verschenen deel geeft dit boek een volledig en
deskundig overzicht van de reclame in al haar facetten.
Het is gelijkelijk boeiend voor de vaktechnicus, de leek en
de commerciële man, en het bewaart een gelukkig even-
wicht tussen leerboek en naslagwerk. Slechts het gemis van
een trefwoordenregister doet zich gevoelen.
W. H. van Baarle zelf heeft de verschijning van dit
tweede deel helaas niet mogen meemaken. Dit standaard-
‘erk zal zijn naam nog ITang in ere blijven dragen.
Leiden.
G. J. AEYELTS AVERJNK.
James L. Knipe: The Federal Reserve and the American
dollar; problems and policies 1946-1964.
The Unli-
• verity of Norh Caroilina Press, Chapel Hill
1965,
• 321 blz.
Aard en inhoud van het onderhavige boek worden het
beste weergegeven door de schrijver zelf, die in zijn
voorwoord ,,This is a hiistory and evaluation of
whait has haippened tin the fiield of Ameriican m.onetary
•m.ainagemenit sirice 1946, toilowed by an o.utline of the
steps •which rrtight ‘be taken to meet the problems
shaping up for the near future”.
In het eerste hoofdstuk wordt een beschrijving gege-
ven van de organisatiestructuur van het Federal Reserve
System; tevens wordt uiteengezet op welke wijze deze
centrale hrnk invloed kan uitoefenen op de realisatie
van de uiteindelijke doelstellingen van de economische
politiek. in de hoofdstukken 2, 3, 4,
5
en 7, die elk be-
trekking hebben op een naoorlogse conjunctuurcyclus,
worden de conjunctutrele situatie, het gevoerde mone-
taire beleid en de daarop uitgeoefenide kritiek beschre-
ven.
In hoofdstuk 6 worden de prnlblemen behandeld, die
zich sedert 1958 hebben voorgedaati tav. de Ameri-
kaanse betailingsba’lans en de wijzen, waarop men heeft
getracht eze problemen op te losen. Schrijver stelt om.
dat de autoriteiten in de Verenigde Staten veel te laait
(ni. pas in 1960) aandacht gingen besteden aan de beta-
lingrbaiatnsrnoeklijkheden. Bovendien was hun vertraagde
reactie aanvankelijk veeleer gericht op de voortidutrenide
wegstroming van kort kapitaal en op de versnelde om-
zetting van buitenlanide doilarneserves in goud dan op
het meer fundamentele prohleem van, het tekort in de
,,basic balaince”.
Knipe wijdt op verschillende plaatsen in zijn boek
aandacht aan de discussies, die in de Verenigde Staten
in 1958 en 1962/1964 – ti.’v.m. de door de regering voor
–
gestelde bela enlaiginigen – werden gevoerd over de
tocl’aatbaasheiid en wenselijkheid van een begrotiinjgs-
tekorit als ‘inis’tirument van het conjunctuurbeleid. Voorts
komt herhaaldelijk de strijd aan de orde, welke in de
Verenigde Staten
vrijwel
permanent schijnt te worden
geleverd ‘over het monetaire heleid. ,,Progressieven” ver-
wijten het Federal Reserve System ‘een te ‘restirictief be-
leid, dat ite weinig oog heeft voor de bevordering van
de economische groei en ivani de binnenlandse werkgele-
genhdid; ,,cons’eiwatieven” daarentegen zijn van mening
dat het monetaire ibeleid te epansief en inflatoir is en
te weinig aandacht besteedt ‘aan de handhaving van de
dcyilairwaajiide en aan’ ‘het tevenwicht op de hetaAiinigs-
balans. Schrijver uit ook meermalen ‘kritiek op de vaag-
heid van de bewoordingen, waarin de ,,pol’icy entiulies”
van ‘het Open Market Comnuliittee zijn gesteld.
in het ‘laatste ‘hoofdstuk worden door Kniipe diverse’
aanbevelingen gedaan voor een ver’be’tering van struc-
tuur en werkwijze van het Federal Reserve System,
zoals:
— duidelijker afbakening van de statutaiiire bevoegd-
heden;
— nauwere samenwerking met ida Schatkist;
– grotere delegatie van bevoegdheden door de Board
of Governors aan on,dergeschiikte functionarissen;
– afspl’itsinig van ‘de ,,regufatory and supervisory func-
tions” (toeziicht op ‘de bedrijfsvoering dein particuliere
banken,) ten einde de aalndadht meer te kunnen con-
centrerert op de ruacro-economlische, monetair-po-
Illitiieke itaaik ; *
– verbetering van de verslaggeving; uitbreiding en ver-
‘beteiring van de •vtoorliichtinig omtrent de visie op
macro.economische problenten en omtrent de ge-
voerde monetaire politiek; aanmoediging van publi-
katies van personeel van de studiedienst.
In ‘hoeverre deze aa’nheveliinigen ook in de Neder-
landse verhoudingen waardevol kunnen zijn voor de mo-
netaire autoriteiten, is een vraag ciie siteilihig de aandacht
verdient.
De conclusie, waartoe schrijver — die gedurende drie
jaren adviseur van de President van de Federal Reserve
Boaind ‘is geweest – voor de Vieren,i’gde Staten is geko-
urten, staat vermeld in het voorwoord: ,,Uniless a num-
ber of significant organizational •and operational changes
are made withiju, ithe Federail Reserve
Bosird, it may be
that jthe System will ‘haive to face up fuîither erosion of
its ,independence’ as the principal control force in the
Amerioa’n monetairy structure”.
Het boek is in vlotte stijl geschreven en valt wegens
zijn goede informatie aan te hevelen aan hen, diie belang
stellen in de naoorlogse monetaire politiek in de Ver-
eniigde Staten.
‘s-Gravenhage
A. M. DIERICK.
970
E.-S.B.
20-10-1965
De goederenbeweging in 1964. in een aantal belangrijke
Westeuropese zeehavens
In ,,E.-SB.” van
7
juli ii., blz. 629, publiceerden
wij enige gegevens over de ontwikkeling in 1964 van
het goederenverkeer in de haven van Rotterdam. Ter
vergelijking geven wij in bijgaande tabel een over-
zicht van de goederenbeweging in het zelfde jaar
in de belangrijkste zeehavens van West-Europa.
Goederenbeweging
vooruitgang c.q. achteruitgang
Land
Haven
in mln, metrieke tonnen
1
1964 t.o.v. 1963
1963
1
1964
,
in mln, tonnen
in pCt.
Nederland
Rotterdam
103,3
.
113,6
+
10,3
+
10,0
Amsterdam
14,5
14,7
+
0,2
+
1,4
België
Antwerpen
46,6
53,0 a)
J
+
6,4
+
13,7
Frankrijk
Le Havre
25,1
27,1
+
2,0
+
8,0
Marseille
36,0
47,2
+
11,2
+
31,1
Italië
1
Genua
31,3
32,3
+
1,0
+
3,2
Venetië
.
14,0 13,9
–
0,1
–
0,7
West-Duitsland
Hamburg
33,4
35,6
+
2,2
+
6,6
Bremen
15,4
15,8
+
0,4
+
2,6
Engeland Londen
58,4
61,3
+
2,9
+
5,0
Liverpool
26,3 25,5
–
0,8
–
3,0
Totaal
404,3
440,0
+
35,7
+
8,8
a) voorlopig cijfer.
Bron:
,,Evolution du trafic maritime des principaux porta Européens; marchandises débarquées et embarquées”, juni 1965, uitg. Port Autonome Le Havre.
De belangrijkste negen zeehavens in de E.E.G.,
zoals in de tabel vermeld, hadden in 1963 een
gezamenlijke goednrenbeweging van 319,6 mln, ton;
voor het jaar 1964 was dit 353,2 mln, ton, wat
neerkomt op een
stijging
(t.o.v. 1963) van 33,6
mln, ton, of
10,5
pCt. De groei van Rotterdam weer-
spiegelt dus aardig de gemiddelde vooruitgang van
de desbetreffende E.E.G.-havens.
De Franse havens delen in de groei van het
goederenverkeer, waarbij het achterblijven Van Le
Havre t.o.v. Marseille opmerkelijk is. Wij merken
hierbij echter op dat de belangrijke vermeerdering
van het totaal goederenverkeer in Marseille geheI
is te danken aan de toename van olie(produkten)
en wel van 28,0 tot 39,1 mln, ton. Belang-
wekkend is het streven in Frankrijk om de orga-
nisatie van de zeehavens te harmoniseren in het
kader van de Europese gemeenschappelijke markt.
Misschien hoeven wij daarom niet zo pessimistisch
te zijn over de toekomstige politiek van Frankrijk
t.a.v. de EEG.; van de groei van de Europese
Gemeenschap zullen toch ook de Franse havens
profiteren.
Rotterdam.
P. KOEDIJK.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
CURSUSSEN ECONOMISCH INSTiTUUT TILBURG
A.M.B.I.-CURSUS 1965-1966
Evenals vorig jaar wordt door het Economisch Instituut
Tilburg wederom een cursus ,,Atitomatisering en Mechani-
sering van de Bestuurlijke Informatieverwerking” (A.M.B.I.)
verzorgd in samenwerking met de Stichting. Studiecentrum
voor Administratieve Automatisering.
Het A.M.B.I. -examen wordt afgenomen onder toezicht van
het Ministerie van Economische Zaken en is ingesteld met het oog op de vorming van de hoogste functionarissen van
informatieverwerkende afdelingen. Daarbij kan men bijv.
denken aan afgestudeerde economen en organisatiedeskun-digen, die zich willen ontwikkelen tot hooggekwalificeerde
leiders of adviseurs op dit speciale gebied, doch evenzeer
aan degenen, die reeds veel ervaring op dit gebied hebben
opgedaan, maar hun kennis omtrent de administratieve Orga-nisatie willen aanpassen.
De cursus is tevens bestemd voor jonge mensen met een
middelbare schoolopleiding en eventueel een M.B.A.- of
S.P.D.-di.ploma, die nog aan het begin staan van hun loop-
baan en speciale belangstetling hebben voor de bestuurlijke
informatieverwerking.
De. opleiding. bestaat uit de volgende onderdelen:
Administratief technische hulpmiddelen.
Machinebesturing.
Bedrijfseconomie en bedrijfsadministratie.
Mathematische technieken voor de beslissingsvoorberei-
ding.
Administratieve Organisatie.
Onderzoektechnieken.
De cursus start, in Eindhoven op 25 oktober a.s. en even-
eens, bij voldoende deelneming, in Zuid-Limburg. De AMBT-opleiding staat wederom onder leiding van de
heer A. Meeuwis te Eindhoven.
CURSUS: ,,MODERNE INZICHTEN IN DE
PROBLEMATIEK VAN KOSTEN EN KOSTPRIJS”
Programma
Zaterdag 20
november 1965
10.30-10.45 uur Opening van de cursus door Prof. Dr. C.
F. Scheffer, Voorzitter van de Economische faculteit aan
de Katholieke Hogeschool Tilburg.
10.45-12.45
uur ,,Het producentengedrag”; inleiding door Prof. Dr. H. A. J. F. Misset, Hoogleraar aan de Univer
–
siteit van Amsterdam.
13.30-15.00 uur Discussie.
E.-S.B. 20-10-1965
‘
971
Zaterdag 4 december 1965 10.30-12.30 uur ,,Het informatie- en communicatieprobleem”;
inleiding door Prof. A. B. Frielink, Buitengewoon Hoog-
leraar aan de Univèrsiteit van Amsterdam.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag 18 december 1965
10.30-12.30 uur ,,Over kosten en kostprijsberekening”; in-
leiding door Prof. Dr. H. J. van der Schroeff, Hoogleraar
aan de Universiteit van Amsterdam.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag 8 januari 1966
10.30-12.30 uur ,,Kostenberekening en prijspolitiek”; inlei-
ding door Prof. Dr. R. Slot, Hoogleraar aan de Rijksuni-
versiteit Utrecht.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag 22 januari 1966
10.30-12.30 uur ,,Winstbepaling”; inleiding door Prof. G. L.
Groeneveld, Buitengewoon Hoogleraar aan de Katholie-
ke Hogeschool Tilburg.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag S februari 1966
10.30-12.30 uur ,,De integrale en marginale calculatie”; in-
leiding door Drs. J. Rijpkema, Buitengewoon Lector aan
de Katholieke Hogeschool Tilburg.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag 19 februari 1966
10.30-12.30 uur ,,Elektroni-
sche informatieverwerking”;
inleiding door J. W. van
Belkum
accountant.
13.30-15.00 uur Discussie.
Zaterdag 5 maart 1966
10.30-12.30
uur
,,Operations
Research”;
inleiding
door
Prof.
Dr.
H.
0.
Gold-
schmidt, Hoogleraar aan de
Katholieke Hogeschool Til-
burg.
••••
•
13.30-15.00 uur Discussie.
REMMEN
U reageert op
annonces in
9
.,
E
9
*
Het Bestuur van de STICHTING SPAARBANK te DELFT
roept gegadigden op voor de functie van
DIRECTEUR
daar de huidige directeur de wens te kennen heeft
gegeven zijn functie binnenkort neer te leggen.
Gegadigden dienen in de leeftijd van
±
35 tot 45
jaar te zijn. Bij voorkeur academisch gevormd.
Brieven te richten aan het Bestuur, per adres
Mr. H. P. Bennewitz, Houttuinen 14 te Delft.
Middelgroot bedrijf, dat vloerbedekking uit hard
en zachte vezels fabriceert, roept gegadigden op
voor de functie van
•
directie-secretaris
‘.
Het ligt in de bedoeling, dat de aan te stellen func-
tionaris na enige jaren in de directie zal worden
opgenomen.
Aangezien hij dan voornamelijk de commercieel-
economische functie zal toegewezen krijgen – om.
de export omvattend -, zal-de gezochte functionaris
over de eigenschappen en èapaciteiten moeten be-
schikken, die nodig zijn om met name deze facetten
van de leiding voor zijn rekening te nemen.
Daarom gaat de voorkeur uit naar een econoom –
evt. een jurist -, zo mogelijk met export-ervaring,
die de moderne talen beheerst, ,,ondernemer” is en
over de intelligentie, de persoonlijkheid en de fan-
tasie beschikt om leiding te kunnen geven en als
leider aanvaard te worden. Gedacht wordt aan
iemand van ongeveer 35 .jaar.
Wilt U dat dan steed
kenbaar maken!
Brieven, bevattend volledige inlichtingen en zo –
mogelijk een recente pasfoto, worden gaarne inge-
wacht onder nr. E.-S.B. 42-1, postbus 42, Schiedam.
Sollicitaties zullen strikt vertrouwelijk worden be-
handeld.
E.-S.B. 20-10-1965
Geidmarkt.
Een omvangrijke inkrimping van de bankbiljetten-
circulatie, nl. met f. 209 mln., heeft in de 11 oktober
eindigende week voor een verruiming van de geldmarkt
gezorgd. In deze periode, moest per saldo f. 65 mln, aan
de Staat worden overgemaakt. Enerzijds had de betaling
van aanslagen in de vennootschapsbelasting verdere voort-
gang, anderzijds kwamen grote bedragen Vrij uit vervallend
schatkistpapier. De banken waren door deze twee be-
wegingen in staat f. 124 mlii. op de bij De Nederlandsche
Bank opgenomen voorschotten in rekening-courant af te
lossen en hun tegoed bij de Centrale Bank met f. 65 mln.
te vergroten, waardoor dit,op f. 110 mln, is komen te staan
bij een verplicht tegoed op grond van de kredietrestrictie-
regeling van f. 111 mln. Een afdracht van valuta aan De
Nederlandsche Bank ten bedrage van f. 43 mln, droeg
eveneens bij tot de verruiming. Dit betrof niet een gewone
verkoop van valuta. De banken, die de dollars aan De
Nederlandsche Bank verkochten, kwamen met deze in-
stelling overeen, deze en de bij een vorige gelegenheid
verkochte valuta na een maand wederom terug te kopen.
Door deze swap worden bepaalde bedragen aan dollars
als het ware bij de Bank gestald.
De ontspanning op de markt weerspiegelde zich in een
daling van de daggeldrente, nl. op 11 oktober van 4 pCt.
tot 34 pCt. en een dag later tot 3 pCt. Tot de ontspanning
Abonneert 11 op
DE ECONOMIST
Maandblad onder ‘ redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 30;
vooi
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
STAAT DER NEDERLANDEN
53/4
pct. LENING 1965 II
uitgegeven krachtens de Leningwet 1964 (Stb. nr. i8s)
LENINGBEDRAG
vast te stellen na sluiting van de inschrijving
KOERS VAN UITGIFTE
99
1
14
0
I0
Schuldbewijzen aantoonder groot nominaal f.
i000
en f. iôo.
Schuldregisterinschrijvingen groot ten minste
f.
100.000.
Looptijd ten hoogste 25 jaren
Aflossing in
20
gelijke jaarlijkse termijnen; eerste aflossing
op iS november 1971. Vervroegde gedeeltelijke of algehele
aflossing de eerste tien jaren niet toegestaan.
Jaarcoupons per 15 november
INSCHRIJVING
op 21 oktober 1965 van 9-16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiëji te
Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,
de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van
de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de
inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen worden ingediend
bij het Agentschap.
STORTING
op 16 november 1965 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam.
E.-S.B. 20-10-1965
973
heeft in de afgelopen week sedert 15 oktober ook de ver-
laging van het verplichte tegoed ingevolge de krediet-
restrictie enigszins bijgedragen, al is de druk van dit tegoed
thans niet zo groot meer. Het compenserend deposito is
van f. 111 mln, tot f. 70 mln, teruggelopen.
Kapitaalmarkt.
Op de beurs hebben nu al geruime tijd factoren, die een
matige koersdrukkehde werking uitoefenen, overheerst.
De uit de Miljoenennota blijkende regeringspolitiek is er
één van. Een verhoging van de vennootschapsbelasting en
een verzwaring van de indirecte belastingen hebben beide
de neiging de voor uitkering beschikbare winst te ver-
minderen. Het blijkt steeds moeilijker de kostenverhoging,
die door de overheidspolitiek en daarnaast door de loon-
stijging optreedt, over de gehele linie op te vangen door
een
omzetstijging.
De aangekondigde speculatiewinst-
belasting maakt het algemene beursklimaat eveneens min-
der gunstig.
Op de obligatiemarkt blijft de rente heel langzaam verder
stijgen. Ook op de ondershandse markt ziet men eenzelfde
beweging, waarbij men in de regel eerst een daling ziet in
de afgiftekoers, waarop in een volgende fase de nominale
rente omhoog gaat..Op de markt voor hypothecaire leningen
blijft de rente eveneens hoog met een zwakke tendentie
tot stijgen.
In onze groeiende organisatie ontstaat plaatsingsmogelijkheid voor een
STAFFUNCTIONARIS
die – na ruime inwerkperiode – de leiding van onze Buiten-
dienst zal moeten bijstaan op het terrein van de verkoop-
ontwikkeling.
Hieronder verstaan wij o.m.:
• opleiding en training van buitendiensffuncfionarissen
zowel wat vakkennis als verkoopkunde betreft;
• onderzoek naar en vormgeving van bestaande en nieuwe
verkoopmogelijkheden;
• periodieke voorlichting aan het verkoopapparaaf;
• reclameverzorging.
Deze functie, die veel ruimte laat aan zelfstandig optreden en eigen
initiatief, biedt interessante toekomstmogelijkheden.
Onzé gedachten gaan uit naar een
JURIST, ECONOOM of SOCIOLOOG
in de leeftijd van 30-35 jaar.
Bekendheid met hef verzekeringsbedrijf strekt tot aanbeveiing,
doch is geen vereiste.
Absolute geheimhouding wordt gegarandeerd.
Wij nodigen belangstellenden uit een schriftelijke sQllicitatie te richten
aan de chef Personeelszaken van
TIEL UTRECHT
BRANOVERZEKERUNG
1 811
KROMME NIEUWE GRACHT 80
UTRECHT
ADVERTEREN
kost geld
*
S
NIET adverteren
kost veel
meer geld
!
974
E.-S.B. 20-10-1965
Indexcgfers aandelen
30dec.
H. &L.
8 okt.
15 okt.
(1953
=
100)
1964
1965 1965
1965
Algemeen
………………
405
410— 357
363
365
Internationale concerns
…….
568
583
–
505
518
521
Industrie
………………..
355
371
–
320 322
322
Scheepvaart
……………..
146
155— 136
139
138
Banken en verzekering
……..
216
243 – 187
189
189
Handel enz .
……………..
170
180— 162
165
165
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum
……..
f. 158,20 f. 144,80 f. 146,90
Philips
G.B
………………
f. 145
f.
119,80
f. 124,70
Unilever
………………..
f. 141,80 f. 134,60
f. 135,60
A.K.0
…………………
454
5
/t
425
400
ExpI. Mij. Scheveningen
220
175 190
Hoogovens, n.r.c .
…………
541
504
8
1
t
514
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.
…..
911f
8354
840
30 dec. 8 okt.
15 okt.
1964
1965 1965
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.
66,10 t.
55,10
f.
57
Nationale Nederlanden,
c……
784
590’/,
575
Robeco
…………………
f. 224,40 f. 226
t. 227
New York.
Dow Jonea Industrials
…….
874
938
941
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,17
5,63
5,64
Aandelen: internationalen b)
3,4
.
3,90 c)
lokalen b)
……..
3,3
4,10 c)
Disconto drieniaands schatkist-
papier
………………..
3’/ 4’/
41I
a)Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
30 september 1965.
C. D. JONGMAN.
van Doorne’s
Automobielfabriek nv.
Eindhoven
ç)Ap
Van Doorne’s
Automobielfabriek N.V.
Eindhoven
zoekt ten behoeve van haar
hoofdafdeling service een
BEDRIJFS-ECONOMISCH
MEDEWERKER
Tot zijn taak zullen gaan behoren
bedrijfseconomische en organisatori-
sche onderzoekingen, de interne con-
trôle, alsmede het toezicht op het –
administratief gebeuren bij de onder-
scheiden afdelingen.
Onze gedachten gaan uit naar –
EEN JONG ECONOOM
die na een ruime inwerkperiode in
staat zal zijn bovengenoemde functie
te gaan vervullen.
Schriftelijke sollicitaties met pasfoto en
uitvoerige bijzonderheden worden
gaarne ten spoedigste ingewacht bij
de chef van de afd. personeelszaken
Daf N.V., Geidropseweg, Eindhoven
onder vermelding van nr.
12213051.
Voor
C
kan men
-J
te veel
enook
te weinig
uitgeven
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
E.-S.B. 20-10-1965
975
Wat betekent
execu
door de
KasAssocia
Aanwijzing van de Kas-
Associatie als execuceur-
testamentair verzekert een
boedelbehandeling in abso-
lute onpartijdigheid (in
samenwerking met uw
notaris) door een instelling,
ervaren in vermogensbeheer
en beschikkende over des-
kundigen op het gebied
van erfrecht.
S-ASSOCIATIE
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn
de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
spuistraat
172
amsierdam
In verband met de pensionering van de huidige functionaris in het begin
van het volgende jaar roepen burgemeester en wethouders sollicitanten
op voor de betrekking van
hoofd van de secretarieafdeling
algemene personeelszaken
wiens taak het zal zijn burgemeester en wethouders en de hoofden van
de gemeentelijke diensten en bedrijven te adviseren omtrent het te volgen
personeelsbeleid en de maatregelen te ontwerpen en de voorzieningen te
treffen ter verzekering van een doeltreffende uitvoering van de beleids-
beslissingen. Hij zal de nodige initiatieven moeten ontwikkelen ter hand-
having en bevordering van een modern personeelsbeheer.
Voor deze functie worden vereist:
een brede algemene ontwikkeling op academisch niveau en een
ruime praktische ervaring;
kennis van de rechtspositionele voorschriften voor het overheids-
personeel;
een goed inzicht in het Arbeidsrecht en de Sociale Wetgeving;
zeer goede redactionele vaardigheid.
Gegadigden dienen eventueel bereid te zijn zich aan een psychologisch
onderzoek te onderwerpen.
Benöeming vindt plaats in de rang van hoofdadministrateur.
Salarisgrenzen
f
25.000,–
– f
35.000,–
per jaar.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Sollicitaties te richten tot burgemeester en wethouders en te adresseren
aan de chef van het bureau Personeelvoorziening, stadhuis, Rotterdam.
Inzending binnen drie weken onder no.495.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, eilig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm, Bel-Bel, Postbus 42, Schiedom.
976
E.-S.B.
2040-1965
=
/
:
–
1
Cantine’BruynzeeJ Fabrieken, Zaandam
Het grote succes in moderne bedrijfsvoering
Binnen
jaar in.
meer dan 100 bed
‘rijfs. –
cantines
‘ diepvries-maaltijden van Iglo!
Wat zijn Iglo diepvries maaltijden?
Even vernuftig als eenvoudig. Een
warme maaltijd voor uw personeel
met een minimum aan materiaal!
Nu kax uw bedrijf völstaan met een
diepvrieskast en eeti verwarmings-
oven, waarin 36 of
72
haaltijden
binnen een half uur gebruiksdaar
.
worden gemaakt, op elk moment
dat u venst. En… keuze uit meer
dan twintig . gerechten of samen-
stellingen.
Wat kosten IgIo diepvriesmaaitijden?
Rekent u zelf even mee… Géén
grote onrendabele investeringen,
géén opslagruimte, geen tijdverlies,
geen afwas van borden, nietsmeer
schoon te maken, te schillen of te
snijden, nauwelijks personeel… en
toch elk uur van de dag complete
maaltijden voorradig. Hoe u ook
rekent, de uitkomst is altijd: voor
–
delig.
}iet Iglo warme maaltijden-
systeem wordt onder meer ge-
bruikt door:
N.V. Biscuitfabriek ‘Patria’,
Amsterdam • Eversharp Ne-
derland N.V., Amsterdam
0
Sociale Verzekerinsbank, Am-
sterdam
0
Gebr. Stork en Co.
N.V., Amsterdam • Pakhuis-
meesteren NV., Rottérdam
0
N.V. Rotterdams Nieuwsblad,
Rotterdam
0
Staatsdrukkerij
en Uitgeverij bedrijf, Den Haag
• N.V. Amstel Brouwerij, Am-
sterdam • Kon. Maatschappij
‘De Schelde’, Vlissingen •
Martin’s Air Charter, Schiphol
1010 DIEPVRIESMA.ALTIJDEN
LO
lGL
El
Richt uw verzoek om inIichtinen aan Iglo N.V., de heer J. van der Zeijden, Nijenoord 1 A, Utrecht, te!.
030-356i
E.-S.B. 20-10-1965
977
Bij het Westfries Bureau voor Sociaal-Wetenschappe-
RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN
lijk Onderzoek kan worden geplaatst een
Bil het
bureau studenten-belangen
van de
Leidse universiteit kan worden geplaatst een
ECONOMISCH MEDEWERKER
Zijn belangrijkste taken zullen zijn
regionaal en lokaal welvaartsonderzoak, het maken
van behoeftenramingen, de economische aspecten
verbonden aan stedebouwkundig onderzoek.
Voorkeur gaat uit naar een academische studie-
richting sociale economie.
Salarisgrenzen f 1.118,— tot f 1.322,— per maand
exclusief de bekende toelagen.
Uitvoerige sollicitaties binnen 10 dagen te zenden
aan de directeur van het bureau Grote Oost 30, rood,
Hoorn.
studentendecaan
(mnl.)
Ziln taak bestaat uit de Lehartiging van de
algemene en de persoonlijke belangen der stu-
denten en het uitbrengen van adviezen aan
universitaire en ministeriële instanties.
Universitaire opleiding bij voorkeur in de juri-
dische faculteit of de faculteit der sociale weten-
schappen, en ruime belangstelling voor de
maatschappelijke positie der studenten zijn ver
–
eist. – Leeftijd tot ongeveer 40 jaar. – Rang en
salariëring naar leeftijd en ervaring.
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk en met volledige personele
gegevens te richten aan de Secretaris van de Universiteit, Sta-
tionsweg 46, te Leiden, binnen 10 dagen na het verschijnen
van dit blad.
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
In de Sikkens Groep werken een aantal bedrijven
op het gebied van de fabrikage en verkoop van
verven, lijmen, synthetische grond- en hulpstoffen
en aanverwante artikelen.
De interne accountantsdienst is belast met de
controle van de diverse vestigingen in’ binnen-
en buitenland.
Deze werkzaamheden worden ter plaatse bij-de
betreffende bedrijven verricht. Daarnaast worden
bijzondere onderzoekingen Uitgevoerd op het
gebied van de kostprijsberekening, rentabiliteits-
prognoses, administratieve organisatie enz.
Gevraagd worden assistenten met contçole-
ervaring en een daarmee overeenstemmende
theoretische opleiding.
Gezien de voortdurende groei van het concern en de daarmee samenhangende toeneming van
de werkzaamheden van de interne accountants-
dienst zijn goede perspectieven aanwezig voor de aan te stellen assistenten, ook voor hen, die
op korte termijn het accountantsdiploma zullen
behalen.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige
inlichtingen om-
trent personalia,
opleiding
en ervaring, vergezeld van
een recente pasfoto te
richten aan:
sikkefls groep n.v., sassenheim
afdeling Personeelszaken
voor zijn interne accountantsdienst
vraagt
eerste assistent ciccountaflts
Indien
Uw
telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNLJMMER
9T8
E.-S.B. 20-10-1965
JULIANA ZIEKENHUIS ZAANDAM
Het Juliana Ziekenhuis, streekziekenhuis voor de Zaanstreek, gevestigd te Zaandam, zoekt
ter assistentie van de geneesheer-direkteur, in het bijzonder ten behoeve van het bedrijfs-
economische beheer, een
hoofd van de financieel-economische dienst
Deze zal niet alleen leiding moeten geven aan de gehele comptabele administratie en de
daarmede verband houdende personeels- en patientenadministratie, maar ook de direktie
• en de andere hoofden van dienst ter zijde moeten staan. O.a. zal hij een voorlichtende
taak krijgen met betrekking tot het personèelsbeheer en het doelmatig functioneren van
de verschillende diensten. Ook de inkoop en het voorraadbeheer vallen onder zijn verant-
woordelijkheid.
Gestelde eisen:
• In verband hiermede moet hij eigenschappen bezitten die een goede samenwerking en
het opvolgen van zijn ideeën niet in de weg staan.
• Voorts zal hij op een grondige bedrijfseconomische scholing moeten kunnen bogen en
kunnen wijzen op een meerjarige ervaring in een soortgelijke functie.
• Kennis en ervaring op het terrein van de interne Organisatie strekken daarbij tot aan-
beveling.
•
• Leeftijd tussen 30 en 40 jaar.
Pl
Brieven, voorzien van een recente pasfoto, met vermelding van personalia, opleiding en
werkervaring worden gaarne verwacht onder letter C/20312 door het Raadgevend Efficiency
Bureau Bosboom en Hegener NV, Joh. Vermeerstraat 20, Amsterdam-Z.
:L
BOSBOOM EN HEGENER
IIIk’1I:
FRIES ND
50 minuten van de Randstad
Friesland, merenland maar ook in-
dustrieland met volop vestigingsmo-
gelijkheden. Binnenkort via de IJssel-
meerpolders 50 min, van de Randstad.
1
/ 1fl
.)
S
–
–
Friesland kunt ubc
n
u
vindt
er
de
mefl50T
E.-S.B. 20-10-1965
979
SIEMENS
TIIIR
V©©ü
00
d© (supbekv
Wtii&VIII
ontmkkdong
Vooraan bij de explosieve ontwikkeling van
computers staat Siemens: in 1958 de eerste volledig getransistoriseerde
computer (Siemens 2002), in 1963 de eerste
meer-kanlen computer (Siemens 3003),
In 1965 de eerste computerfamilie in
monoliettechniek (Siemens Systeem 4004).
Vooraan ook in de toepassing van
computers, b.v. universeel systeem voor
produktieplanning, geïntegreerd met de
volledige fabrieks- en personeels
administratie; geïntegreerd systeem voor
verzekeringsadministratie; SINETIK,
Siemens Netwerk Techniek; in 1963 de
eerste on.line real.time toepassing in
Europa; In 1965 de ‘eerste computer voor verkeersregeling in Europa. Gebruikers van
Siemens computers blijven te allen tijde
vooraan.
Siemens Systeem 4004
5 verschillende’ compatibele modellen
4004115: een kleine computer en toch een
èchte computer; te gebruiken als
zelfstandige informatieverwerkende
installatie of als satetlietinstallatie bij grotere computersystemen, direct of op
afstand gekoppeld.
4004125: een kleine tot middelgrote
computer met een grote verwerkings-capaciteit voor typisch administratieve
opgaven. Grote mate van simultaneiteit
door een multiplexkanaal en
8 selectiekanalen.
4004135: een kleine tot middelgrote computer, zowel geschikt voor
administratieve als voor wetenschappelijke opgaven; kan zonder herprogrammering voor bepaalde veel voorkomende computers
van ander fabrikaat geschreven
programma’s verwerken.
4004145: een snelle middelgrote computer.
bijzonder geschikt voor administratieve,
wetenschappelijke en real-time toepassingen;
uitgerust met een zeer snel
(300 nanoseconden/4 bytes) scratch-pad geheugen; evenals de 4004135 in staat
programma’s van andere computers te
verwerken.
4004155: een grote en snelle computer met
een maximale kernengeheugencapaciteit van
524.288 bytes (840 ‘nanoseconden/4 bytes). een multiplexkanaal voor 8 besturings-
organen en 6 selectiekanalen elk voor
4 besturingsorganen; evenals de 4004145
uitgerust met een zeer snel scratch-pad
geheugen.
Volledig spectrum aan randapparatuur
Volledig software.pakket
Volledige ondersteuning bij projectering
opleiding systeemanalyse, systeemontwerp
en programmering
Volledig ingespeelde technische dienst
Rekencentrum in Den Haag (opening in 1966)
Nederlandsche Siemens Maatschappij N.V.
Huygenspark 38-39, Den Haag, tel. 183850
SIEMENS
SYM 5
~ TE 4004
–
de derde computergeneratie
N-NV.O1O
980
E.-S.B. 20-10-1965