0
EwUcB
50e JAARGANG
–
17 FEBRUARI 1965
–
No. 2478
0
De Rijksdienst voor het Nationale Plan (in de toekomst
Rijksplanologische Dienst) zoekt voor de leiding van enige
nieuwgevormde dienstonderdelen
ACADEMICI
(b.i., c.i., of drs. economie)
die in het kader van de ruimtelijke ordening van ons land
belast zullen worden met het maken van planstudies en het
opbouwen en onderhouden van contacten in de Stedebouw-
kundige Sfeer en de
sectoren
Waterstaat, Verkeer en Vervoer.
Naast vakbekwaamheid worden gevraagd brede weten-
schappelijke en maatschappelijke belangstelling, initiatief
en visie.
Geboden wordt een boeiende, veelzijdige, zelfstandige
werkking.
Salarisgrenzen
f.
1.224,— tot f. 1.905,— per maand, exclusief
5,3
pCt. huurcompensatie en 4 pCt. vakantie-uitkering.
A.O.W.-premie komt voor rekening van het Rijk.
Telefonische inlichtingen over deze functies onder no.
(070) 18 42 25.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 5-032017188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) zenden
aan
de Rijks Psychologische
Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
pensioen-
regelingen
risico-
herverzekering
van
pensioenfondsen..
EERSTE NEDERLANDSCHE
EN
–
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITÎLAAN 50 ‘S-GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL (070) 514351
158
Somsom: een naam op de achtergrond
De achtergrond waarvan? Misschien van een
geslaagde carrière. Geslaagd mede dank zij de
kennis verkregen uit Samsom-uitgaven. Bedrijfs-
economische uitgaven op hoog niveau. Uitgaven
die dagelijks geraadpleegd worden door top-
functionarissen. Hoekstenen van uw carrière!
N. Samsom nv uitgever
Alphen a/d Rijn; tel. (01720) 2601
E C
0
N
0 MI S C
H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres
voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per Jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit
nummer
f. 1,25.
Advertenties:
Au e correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenèn te weigeren.
F~de
VAN REDACTIE:
L. H.
Klaas
:
A.J.
Lambers;
. J. Montagne; J. Tinbergen;
A.
Redacteur-Secretaris: A. de
W
-.
Adjunct Redacteur-Secretaris:
M
AN ADVIES
VOOR BELGIË: F
E. Mertens
rs;
J.
van Tichelen; R. Vandeputt
ick..
E.-S.B.
17-2-1965
*
. .
Waar werken de economen, juristen en ingenieurs?
In een volksenquête zou voor de vraag ,,Waar werken
de academici?” vermoedelijk een hoge score worden ge-
noteerd voor het aantal van hen, die het niet weten
1).
Daarentegen zou de vraag ,,Waar werken de doctorandi
of – ter tegemoetkoming aan het volksbegrip – doctoran-
dussen?” waarschijnlijk nogal wat minder agnostici
opleveren. Een aanmerkelijk aantal zou de ,,doctoran-
dussen” verwijzen naar de overheidsdienst, waarbij
een vrij grote associatie zou kunnen worden berekend
tussen de begrippen ,,doctorandussen” en economen.
Zij, die met een nimmer aflatende ijver arbeiden aan de
verbreiding van deze leer, zouden dit zeker als een
succes mogen opvatten.
Wellicht is het typerend voor een doctorandus ,,droge”
statistieken
erbij
te nemen en wel om te laten zien
dat in 1960 de 913 economen in overheidsdienst verre
overtroffen werden door o.m. de 3.425 juristen en de 3.821
ingenieurs. Zelfs in de P.B.O. kwamen de 53 economen
(ca. 1 pCt. van alle economen) in aantal duidelijk na de
86 juristen. Versterking van de economen met sociologen,
psychologen ed. heft de minderheidspositie niet op, ook niet wanneer er rekening mede wordt gehouden dat een
(gering) gedeelte van de juristen de titel van doctorandus
voert. Kwantitatief gezien is het daarom
eigenlijk
teveel eer voor ,,de doctorandus” om als de representant van de
academisch gevormde ,,overheidsbureaucraat” te worden uitverkoren. Ook procentueel was het getal van 31,8 voor
juristen meer dan het dubbele van – en dat van 12 voor
technische ingenieurs vrijwel gelijk aan – het cijfer 14,4
voor economen
2).
Overigens behoeft een overheidsfunctie
niet iets minderwaardigs te zijn.
Toch was er wel iets bijzonders aan de hand met de economen. Zij vormden namelijk uit een oogpunt van
arbeidsterreinspreiding de meest gemèleerde groep van
academici. De sectoren nijverheid (24,1 pCt.), handel
(12,8 pCt.), bank- en verzekeringswezen (9,2 pCt.), vervoer, enz. (5,1 pCt.) en dienstverlening (48 pCt.)
profiteerden alle in een niet onbetekenende mate van
deze lieden. Daarentegen was er een sterke concen-
tratie, ni. van ruim 90 pCt., in de sector dienstverlening
bij hen, die academisch gevormd werden in de godgeleerd-
heid, de letteren, de geneeskunde, de sociale aardrijks-
kunde, de geschiedenis en de psychologie. Bij de sociologen
was dat 84 pCt.
Evenals de economen hadden de juristen en ingenieurs
een grotere spreiding. Van de juristen werkte het grootste
percentage in overheidsdienst. Daarna kwamen de zake-
lijke diensten (vooral van advocatenkantoren en notariaten)
met 28 pCt. Als derde sector volgde het bank- en ver-
zekeringswezen, waarin met bijna 1.200 (bankwezen: 572)
het aantal economen van 408 (bankwezen: 272) aan-
zienlijk werd overtroffen.
Voor de ingenieurs in de technische wetenschappen
Economen, juristen en ingenieurs, naar de aard van het bedrijf
waarin zjj werkzaam zjjn, per 100 van de studierichting,
1960
a)
Econ.
wetensch.
Rechts-
geleerdh.
Techn.
wetensch.
Landb.- kunde
Landbouw, mci. visserij
0,3
0,2
0,1
6,8
24,1
8,0
45,9
13,5 12,8 4,1 3,3
5.0
Bank- en verzek.wezen
9,2
12,5
0,4
0,5
vervoer, opslag, communic.-
Nijverheid
………………
Handel
………………….
5,1
2,7
3,7
0,2
48,0
72,3
46,6
73,7 0,4 0,2
0,1
0,2
100 100 100
100
Totaal absoluut
………
4.421
9,477
10.580
1.813
Enkele bedrj/fsklassen’
bedrijven
………………
Bouwnijverh. en aanv. bedr.
0,8
0,3
5,0 4,9
Voedings- en genotmiddelen-
Dienstverlening
…………..
Bedrijf niet bekend
…………
1,1
2,0 4,8
Totaal
………………
Chemische nijverheid
2,4 0,9
5,0
1,8
nijverheid
…………….3.7
Petroleum’ en steenkoolfabr.
0,5
.
0,2
3,1
0,2
Metaalnijverheid e.d
……..
. 4,4
2,1
20,9
0,6
wo. elektro-techn. md
3,3
0,8
10,8
0,2
Overheidsdiensten b)
……..
31,8
12,0
24,0
.8,0
2,5
4,9
6,9
Overig onderwijs
3.8
.
2,2
6,1
12,6
Hoger onderwijs
………..2.9
Zakelijke dienstverlening
16,4
27,6
17,2
3,8
Overige dienstverlening
c) …
9,4 7,4
6,1
26,1
a) Exclus. tijdel. militairen. b) N.e.g.; publiekrechtelijke organen. c) W.o.
research’ en andere wetenschappelijke instituten.
Opin.:
Voor nadere toelichting raadplege men de CBS-publikatie.
waren de getallen in de sectoren dienstverlening en nijver
–
heid hoog en vrijwel even groot (resp. 46,6 en 45,9 pCt.).
In de nijverheid stond de metaalnijverheid met 20,9 pCt.,
en daarvan de elektrotechnische industrie 10,8 pCt., ver
bovenaan.
Voor de landbouwkundige ingenieurs werden verrassend
lage cijfers voor de landbouw (6,8 pCt.), en hoge voor de
overheidsdienst (24 pCt.) geregistreerd ‘). Van de 474
sociologen was 23 pCt. werkzaam bij het onderwijs, 21 pCt.
in overheidsdienst en 28 pCt. in ,,overige dienstverlening”.
,
Tot slot zij nog opgemerkt dat de procentuele gemid-
delden van de academici van 5,9 en 10,6 in resp.
het hoger en overig onderwijs de respectieve percentages voor economen (2,9 en 3,8), juristen (2,5 en 2,2) en tech-
nische ingenieurs (4,9 en 6,1) belangrijk overtroffen. In de
exacte wetenschappen waren vooral de wiskunde en
natuurwetenschappen onderwijsleveranciers met resp. 21,9
en 26,2 pCt. van het aantal afgestudeerden.
M. H.
Een summier antwoord is te vinden in ,,E..-S.B.” van
10 februari ji. Uitvoerig is dit geschied in de C.B.S.-publikatie
,,Academisch gevormden” (deel 9 van de serie 13e algemene
volkstelling, 31 mei 1960).
Deze percentages betreffen een wat beperkter overheids-
begrip, om. excl. openbare nutsbedrijven (met 0,7 pCt. van de
economen, doch 3 pCt. van de ingenieurs) en onderwijs (zie ook de tabel),
Blz.
Waar werken de economen, juristen en ingenieurs?
159
Omslag houdt de geesten bezig,
door Jhr. Mr.
G. 0. J. van Tets ……………………..
160
Harmonisatie der Omzetbelasting,
door Mr. 0.
Leyendekkers
………………………..
163
De exportpolitiek van de Japanse overheid na.
1945 (1), door B. Hooghie,nstra ……………
166
N o t i t i e s :
Fusies: modeverschijnsel of economische wense-
Blz.
lijkheid?, door Drs. H. A. A. Kok ……….
162
Waar moeten bejaardenhuizen staan?,
door
Drs. A. Oostindie ……………………
171
Ingezonden stuk:
Europese barometer op storm,
door Drs. A. J.
van Oosten met een naschrift van Drs. E. H.
van der Beugel ………………………
168
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
173
Mededelingen voor economisten …………..174
E.-S.B. 17-2-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
159
Op de jongste jaarvergadering van de Vereni-ging voor de Staathuishoudkunde is uitvoerig ge-
discussieerd over de financiering van de pensioen-
voorziening in de particuliere sector. Hier vond
men tegenover elkaar de voorstanders van het
zuivere omslagstelsel en degenen die menen dat
door een juiste dosering van omslag en fondsvor-
ining een opliniaal resultaat kan worden bereikt.
De voornaamste redenen om niet op volledige
omslag over te gaan zijn: 1. verlies aan nationa-le besparingen, hetgcen nadelig zou zijn voor de
economische groei; 2. verlies aan vrijheid van
handelen. Het verlies aan besparingen wordt
veelal onderschat, doordat daarin niet de gevol-
gen worden betrokken van de beoogde verhoging
van het pensioenniveau tot het ideale peil. Dit
laatste betekent hogere lasten voor de onderne-
ming en ontsparing van bestaande fondsen, wel-
ke middelen vloeien naar de gepensioneerden,
die, zoals bekend, een hoge consunipilequole heb-
ben. Daarnaast zijn er psychologische neveneffec-
ten te verwachten. Deze opofferingen zijn onno-dig, omdat ook onder een gemengd stelsel bij dc
gemiddeld te verwuchten inflatie bevredigende re-
sultaten te bereiken zijn.
Omslag
houdt de geesten bezig
Aan het slot van de besprekingen over de pensioen-
voorziening in de particuliere sector tijdens de jongste
vergadering van de Vereniging voor de Staathuishoud-
kunde concludeerde de voorzitter dat wel duidelijk was
geworden dat onder de economisten een sterke.stro-
ming is waar te nemen die zich tot financiering van
deze voorzieningen op omsiagbasis aanigetrokkeni voelt.
Prof. Bosman heeft in een eerdere discussie eens gezegd,
dat economisten zo dikwijls worden geconfronteerd
met complexe problemen met vele variabelen, dat zij
geneigd zijn het omslaJgstelsel te omhelzen omdat het
in wezen zo eenvoudig lijkt en omdat het het probleem
van een adequate pensioenvoorziening in een intfiatoire
tijd op deze eenvoudige wijze lijkt op te lossen, terwijl
men juist bij kapitaaldekking verward raakt in het vol-
gen van de kapitaalstromen die door deze fondsvor-
ming ontstaan.
Toch is het opvallend dat deze of andere diepgewor-
telde emoties de voorstanders van omslag ertoe leiden
zulke absolute uitspraken te doen inzake de voor- en
nadelen van resp. omslag en fondsvorming. Ook in de
genoemde vergadering was het opvailend dat vele bui-
tenstaandens die de zaak theoretisch benaderden, orlge-
nuanceerd voor omslag kozen, geen zwakheid van het
stelsel wilden zien, geen goed woord over fondsvor-
minig konden verdragen, terwijl de deskundigen zich op
een tussenstandpunt stelden en – zij het op verschil-
lende wijzen betoogden dat een optimale oplossing
moest worden gezocht in het vinden van de juiste do-
sering van omslag en fondsvorming. Daarbij bleek wel
dat de charme van de eenvoud van een omsIagstelsel
schijn is.
De problemen van een bevredigende pensioenvoorzie-
ning verplaatsen zich maar verdwijnen niet. Ongetwij-
feld
is
het juist, dat de aantrekkelijke kanten van om-
slag het meest tot hun recht komen bij êen sterke infla-
tie. Vandaar dat er ook niemand meer is die aan om-
slag niet een zeer belangrijke plaats in het geheel van
de pensioenvoorziening zou willen toekennen. De vraag
waar het in de praktijk op aan komt is echter: welke
mate van omslag en fonidsvorminig naast elkaar zal moe-
ten worden toegepast om een
optimaal
resultaat te ver-
krijgen bij de redelijkerwijze te verwachten mate van
inflatie op lange termijn in de toekomst. Het is, zoals
Prof. Campagne in 1962 zei aan het slot van de Ver-
zekeringsdag, niet een kwestie van 6f … ôf, maar van
èn … èn. Daardoor beperkt de discussie zich eigenlijk
tot een veel kleiner terrein dan vooral de fervente
voorstajn)zlers van omslag gemeenlijk willen doen voor-
komen.
Objectief gezien, zouden de voorstanders van omslag
zich moeten beperken tot deze vraagstelling: bij fonds-
vorming ontstaat een wedloop tussen de mate van in-
flatie en de daartegen in stelling gebrachte afweermitdde
ln (een wedloop die volgens deskundi.gen bij de rede-
lijkerwijze te verwachten toekomstige irflatie wel de-
gelijk zou kunnen worden gewonnen), doch de onze-
kerheid blijft bestaan of de inflatie in de toekomst
niet een omvang zou kunnen aannemen die nog gro-
ter is dan thans wordt voorzien, waardoor men toch
nog in moeilijkheden zou geraken.
Omslag heeft daarentegen het voordeel met de infla-
•tie als zodanig •geen moeilijkheden te hebben en bo-
vendien terstond pensioenen te kunnen verstrekken aan
de ‘bejaarden van nu en niet siechts voor de thans ac-
tieven in de toekomst. Bij omslag kan men ook wel
spreken van een wedloop, nI. met demografische ont-
wikkelingen (men denke hier niet alleen aan sterfte
maar met name ook aan de toekomstige ontwikkeling
der geboorten) en het conijunctuurverloop, maar hier-
over zijn wij, de voorstanders van omslag, niet veront-
rust, zodat wij de vraag stellen waarom men niet de
gehele pensioenvoorziening op omsiagbasis zou stel-
len, m.a.w. wat er ‘dan toch voor reden is om een ge-
deeltelijke dosering van fondsvorming te blijven toepas-
senh
Wanneer men de zaak zo stelt, blijft men binnen het
kader vn de realiteiten van het ogenblik, nI. een be-
staande A.O.W. op zuivere omslagbasiis en een aanvul-
lende penioenvoorzien ing in de particuliere sector.
160
E.-S.B. 17-2-1965
Wanneer men er dan tevens van uitgaat dat het sociale
belang van met name waardevaste pensioenen zo groot
is, dat men er, als dat nodig modht zijn, belangrijke
andere belangen voor zou mogen opofferen, rijst al-
lereerst de vraag wat ‘die andere belangen dan zijn en
ten tweede of het inderdaad nodig is ze voor het be-
reiken van het doel op te offeren.
Er zijn twee voorname redenen waarom een zekere
mate van fondsvorming gewenst blijft en men voorzich-
tig moet zijn met het invo’eren van de totale omslag:
het verminderen van de spaarquote, d.w.z. verlies
van een stuk nationale besparingen en derhalve van een
stuk groei van de nationale economie;
verlies van een stuk vrijheid van handelen voor
het hedrijfieven.
–
Er zijnj ook andere redenen, gelegen in de zwakke
punten van het omslagsteisel als zodanig, met name in
de demografische sfeer tin verband met de sterke -ver-
andering in ongunet’i’ge zin van de verhouding tussen
actieven en niet-actieven omstreeks het jaar 2000, als-
mede bezwaren tegen het brengen van de particuliere
pensioenvoorziening in de pubiiekrechtelijke en dus po-
litieke sfeer; in dit kader wo’rdt hierop niiot verder in-
gegaan.
NaaT dezerzijdse opvatting is bij een juiste dosering
van omslag en fondsvorming het opofferen van boven-
genoemde twee punten beslist niet nodig, mits men
maar bij de pensi’oenvoorziening in de particuliere sfeer
komt tot een juiste inbouw van ‘omslagelemen’ten in de
pensioenfinanciering, een juiste moderne en flexibele be-
leigginigspoIitiek van de pensioenfondsen, c.q. dat ge-
cleelte van de portefeuilles der levens’verzekerinigrnaat-
schappijen dat betrekking heeft op de collectieve con-
tracten, en een juiste daarop afgestemde financiering
van de onderneming voor wier werknemers de pen-
si’oenvoorziening in het leven ‘is geroepen. Ook dit
wo’rdt hier ‘niet verder uitgewerkt, terwijl over de kwes-
tie van het opofferen van vrijheid van handelen slechts
wordt geconstateerd dat dit de een meer zal aanspre-
ken dan de an’der, hoewel velen zich niet lijken te
realiseren hoezeer een gecenitraliseerdê pensioenvoor
–
z’iening, die in een land als Nederland dan toch het bes-
te op nationale basis zal kunnen geschieden, zal moe-
ten doorwerken (althans bij een werkelijk goede, dus
ei.ndloonregeling) op het salarisbeleid van de oniderne-
ming, alsmede op de ondernemingsfinanciering en wel-
ke vergaande repercussies zulks zou hebben.
Het eerste punt echter, dat van de invloed op de be-
sparingen, is er een dat uit de aard der zaak in het
bijzonder de econ’omisten’ pleegt bezig te houden en
dat door zijn directe invloed op de groei van de na-
tionale economie en daarmede op de economische
plaats van Nederland in de wereld, ‘hen ook allen wel
aanspreekt. De wenselijkheid van het handhaven van
een hoge spaarquote in ons ‘land is dan look ‘herhaalde-
lijk van gezaghebbende zij’de naar voren- gebracht. Hier
zij ko’rtheidshalve slechts verwezen naar de recente uit-
spraa’k van Prof. Dr. W. Drees J’r. dat ‘de’ behoefte aan
besparingen in Nederland pleegt te worden onderschat
en dat de groeiproblematiek en de permanente behoef-
te aan hoge besparingen nog steeds worden veronacht-
zaamd
i).
In dit verband vielen -in ‘de prea’dviezen en
de discussie b’ij de Verenigin.g voor ‘de Staathuishoud-
kunde drie dingen op.
L)
Zie ,,Maatschappij-Belangen”, 1964, no. 11, blz.
539.
In de eerste plaats dat, terwijl men in het algemeen
nogal eens zorgelijke geluiden hoort over ‘het hanidha-
ven va’n een voldoende niveau van bepaîringen, nu on-
danks het f’eit dat men het erover eeni lijkt te zijn dat
het effect van een volledig overgaan op omslag on-
gunstig zou zijn voor ‘het bespar’ings’n’iveau, hier zo ‘ge-
makkelijk overheen werd ‘gestapt. Eén der preadvi-
seurs berekende ‘het effect op 1,4 pCt. van het natio-
naal inkomen ofwel 7 pCt. van ‘de spaarquote, terwijl
Prof. Bo’sman in 1962 uitkwam op omstreeks 3 pCt. of-
wel 15 p0. van de spaa’rquote. Desgevraagd antwoord-
de ook een der preadviseurs dat hij van een dergelijk
derven van besparingen bepaal’d niet schrok.
in de tweede plaats bleek uit een der preadviezen en
de discussie, dat het initieel verlies aan spaarquote tot
de hierbovengenoemde cijfers werd beperkt door com-
pen’serende invloeden. Maar een groot deel van deze
compenserende invloeden was gelegen in, hogere besp4-
ringen bij de overheid. Een dergelijke compensatie is
dus een ‘geringe troost voor diegenen die menen ‘dat
juist de overheidsbesparingen ‘in Nedei-land in de af-
gelopen jaren nogal rijkelijk zijn toegenomen ten op-
zichte vad die in de particuliere sector. In het kader
van de structurele budgetpolitiek wijst een en ander
bovendien eerder in de richting van belastingverho-
ging of geen belastingverlaging, iets waarmede men in
Nederland ‘toch ook wel eni’gszin in de knoop zou ko-
men. Ook bewegen de varianten waarbinnen in het ka-
der van een ‘dergelijke politiek
t
ruimte voor manoeuvre-
ren mogelijk is, zich binnen zodanig nauwe grenzen,
dat zelfs de eerdergenoemde 1,4 pCt. moeilijk kan wor-
den verwaarloosd.
Het hoof’dbezwaar tegen de hierbovengenoemde be-
rekeningen lijkt echter gelegen ‘te zijn in de on.derstel-
lingen die aan deze berekeningen ten grondslag ‘liggen.
On’dersteld wordt namelijk: ten eerste dat geen on’tspa-
ringen zullen optreden en ten tweede dat men voor de
vergelijking moet uitgaan van een zelfde pensioenni-
veau. Deze on:derstellingen zijn natuurlijk juist en no-
di’g voo’r de berekeningen zelf, -ten einde te voorkomen
dat men appels met peren gaat vergelijken. M’aar na-
dat ‘men tot het ‘resultaat, de 7 pOt. dan wel de 15 p0.
daling van de spaarqu’ote ‘is ‘gekomen, dient men ver
–
der te gaan en zich te realiseren wat er ‘zal gebeuren
in ‘de praktijk.
Men onderstel’de een zelfde pensioenniveau. Hierbij
ijst onmiddellijk de vraag: welk pensioenniveau? Wan-
neer men dan de voorstanders van omslag ‘goed heeft
beluisterd, dan zal duidelijk zijn dat bedoeld ‘is ‘te ‘ko-
men tot een pensioenniveau van 70 pct. van het eind-
loon wel’vaartvast. Dit immers is de doelstelling die na-
gestreefd moet worden en waarvoor men zic’h warm
maakt en die huns inziens ‘alleen via omslag is te be-
reiken. De reden dat men zich. warm maakt is immers
dat het pensioen’niveau bij het ‘bedrijfsleven ‘in het al-
gemeen op dit moment nog orbevredigen’d is, en zulks
is ook dezerzijds herhaaldelijk betoogd. Er ‘is dan ook
geen sprake van dat men zal zeggen: ,,W’ij gaan over
op omslag omdat wij dat systeem prefereren en laten
wij dus nu de pensioenen van ‘het ‘niveau dat thans be-
staat, voortaan in omslag gaan betalen”. Neen, de be-
doel’ing en ook de grote cha’rme van omslag is (zie de
AOW.) dat men de pensioenen die thans betaald wor-
den, op die manier terstond op ‘het gewenste ‘hogere en
betere niveau kan brengen. Het gevolg is dan echter
E.-S.B. 17-2-1965
161
dat bij alle ondernemingen die nu pensioenen betalen
van onvoldoende niveau — en dat is ten opzichte van
het hierbovenvermelde criterium de grote meerderheid,
zo niet alle werkgevers behalve de overheid – geen
vermindering ontstaat van lopende kosten, maar een
verhoging van kosten, en dus niet een overheveling van
middelen naar compenserende ini0oeden zoals belastin-
gen, onderneniiingsbesparingen en aandeelhouders of
werknemers niet een zekere spaarquote, maar recht-
streeks naar de groep der gepensi;oneerdeni, dus naar
een groep met een maximale consumptiequote.
Ook een der voor omslag pleitende preadviseurs
raamt de kosten van een volledige regeling in omslag
op 21 pCt. van de loonsom en hij heeft dan kennelijk
een sterk genivelleerd pensioen op het oog. Dit bete-
kent op zichzelf al dat alleen de werkgever diie nn
meer betaalt, daardoor lopende kosten uitspaart. Dit
zullen wel niet veel meer werkgevers zijn dan de over-
heid en eeft enkel groot concern Een groot aantal on-
dernemingen die thans een adequaat eindloonisysteem
hebben en de facto waardevastheid, zullen in feite om-
streeks dezelfde lasten hebben. Zij storten dan echter
deze bedragen niet in een fonds, maar in de consump-
tiequote der gepensioneerden (n.iet van henzelf maar
van andere werkgevers) voor het bekende loffelijke
doel de achtergeraakte gepensioneerden, van nu op te
trekken. Alle overigen en het merendeel der onderne-,
minigen die thans nog pensioenen verzekeren op basis
van het gemiddelde loonsysteem, en aan het waarde-
vastheidscriterium, laat staan aan het weilivaartisvast-
heidscritertium, niet of slechts gedeeltelijk tegemoet-
komen1, komen onmiddellijk voor hogere lasten te
staan.
Lijkt het nu waarschijnlijk dat deze ondernemingen
daarnaast de bestaande pensioenfondsen in leven zul-
len houden, fondsen waar de bestaansgrond en het le-
Fusies: modeverschijnsel of economische wenselijkheid?
• Ht achter ons liggende jaar heeft een ware
hausse-periode in fusies te zien gegeven. Onwille-
keurig vraagt men zich daarbij af waaraan deze
ontwikkeling le danken is en welke voor- en na-
delen eraan verbonden zijn.
Vanuit de theoretische economie heeft men de
fusievorrning veelal aangemoedigd op grond van
het feit, dat door deze (sprongsgewijze) bedrjfs-
vergroting de kostprijs per eenheid zou dalen
waardoor het rendement der ondernemingen zou
stijgen, resp. de prijzen zouden kunnen dalen.
Hierbij werd dan gedacht aan voordelen welke le
behalen zouden
zijn
met gezamenlijke in- en ver-
koop, research en marketing. Voorts aan geza-
menlijk le ondernemen investeringen, reorganisa-
tie der werkzaamheden, verhoging der bezettings-
graad, het wegvallen der omzetbelasting bij inter-
ne leveranties enz.
in de praktijk blijkt echter, dat men deze fac-
toren meer van secundair belang acht en aan het
behoud of zo mogelijk de vergroting van het
(E.E. G .)markt aandeel een grotere waarde toekent.
Met andere woorden, men ziet het marktaandeel
als
oorzaak
en de meer technisch-economisch te
behalen voordelen – zoals boven vermeld – als
prettige gevolgen
der fusie.
Overigens realiseren zich deze voordelen niet
zo snel als men bij het aangaan der fusie door-
gaans denkt. De kinderziekten, de periode van
planning tot realisatie, duren vaak enkele jaren.
Van de kinderziekten zouden we willen noemen:
coördinatie der arbeidsvoorwaarden, coördinatie
der boekhouding, reorganisatie der werkzaamhe-
den, verdeling van het produktiepakket over de
diverse machines (le bepalen via lineaire pro-
grammering), bij het laten vallen van bepaalde
merken: de merkengebondenheid der consument
(te bepalen via enquêtes), moeilijkheden in het
menselijk vlak i.v .rn. personeelsmutaties, fiscale
problemen enz. Dit
zijn
echter ,,short-run”-pro-
blemen. De fusie mikt evenwel op de ,,iong-run”
via een (internationale) marktaandelenpolitiek.
Alvorens tot een fusie te besluiten. (of althans
in het beginstadium van de fusie) dient men daar-
om een grondig kwantitatief onderzoek in te (la-
ten) stellen naar de groei en ontwikkeling van de
bedrijfstak in Nederland en de overige E.E.G.-
landen. Tegen deze macro-economische ach Ier-
grond dient men de ontwikkeling van het eigen
marktaandeel te bezien. Bij een eventuele prog-
nose of doelstelling ten aanzien van het toekom-
stig marktaandeel dient men de bedrijfsom vang
der grote E.E.G -concurrenten te kennen alsmede
de kracht en
elf
iciency van hun verkooporgani-
saties In de diverse markten.
Ten aanzien van de binnenlandse markt ver-
dient het aanbeveling om na te gaan in hoeverre
de import (meer dan) evenredig is toegenomen
in vergelijking tot de afgenomen invoerrechten
om op grond hiervan de toekomstige imporlen te
schatten, indien en voor zover er andere factoren
meespelen kan een multipele correlatierekening
hier uitkomst bieden.
Hoewel in de praktijk van het Nederlandse
bedrijfsleven is gebleken, dat bij fusies doorgaans
de voordelen de nadelen ruimschoots overtreffen,
mag men hieruit niet zonder meer afleiden, dat
een fusie in de concurrentiestrijd steeds het beste
alternatief zou zijn.
Te vaak wordt de fusie als een bruikbaar mo-
deverschijnsel beschouwd zonder dat men zich
terdege en vooral tijdig bewust is van de conse-
quenties die eraan verbonden zijn. Een van te-
voren objectief en deskundig ingesteld kwantita-
tief onderzoek kan vele moeilijkheden en kinder-
ziekten die zich bij fusies plegen voor te doen
voork6men of beperken.
Nederlandsch Economisch Instituut,
Drs. H. A. A. KOK.
162
E.-S.B.
17-2-1965
ven uit ‘is verdwenen, fondsen die bovendien veel moei-
lijker aspecten gaan bieden uit beleggirigsoogpunt? Het
lijkt zeker dat deze ondernemingen zullen besluiten tot
het min of meer geleidelijk ‘liquideren van dezç be-
staande fondsen, om op deze manier hun jaarlijkse las-
ten voor de pens’ioenvoorzienin’g als zodanig voorlopig
gelijk te houden’, zo niet te verlihten. Naast het der-
ven van nieuwe besparingen dat hierboven ‘is genoewd,
zal men dan rekening moeten houden met de ontspa-
ringen van de bestaande fondsen, waarvan de omvang
volgens een schatting ontleend aan de Maandstatistiek
van liet Financiewezen van augustus 1964 op omstreeks
f. 22 mrd. moet worden gesteld
2).
Daarnaast moet nog rekening worden gehouden met
de psychologische neveneffecten van een en ander op
de vrijwillige besparingen. Terwijl men, in tegenstelling
tot hetgeen door sommigen werd verwacht, na de in-
voering van de A.O.W. de besparingen eerder zag toe-
nemen dan afnemen, omdat men zich ging realiseren
van het A.O.W.-bedaa’g niet te kunnen bestaan, lijkt
het heel goed mogelijk dat de ‘neiging tot sparen bij
een voorziening van 70 pOt. welvaar,tvas’t zat afnemen.
Onder die omstandigheden is sparen voor de oudedag
althans overbodig geworden. Hiermede ‘wil uiteraard
niet gezegd zijn dat men daarom de ideale pensioen-
2)
Beleggingen van 225 pensioenfondsen
ultimo 1962
f. 14.099 mln. 2x toename 1961/62 ad f. 1.479 mln.
= ,, 2.958
45 p0. (collectief gedeelte) beleggingen
van levensverzekeringmaatschappijen ad
f. 10.586 mln.
,,,
4.763
2x
45
p0. van toename 1961/62 ad
f. 897 mln.
= ,,
807
Totaal f. 22.627 mln.
voorziening niet zou moeten nastreven; integendeel!
Wél echter dat men zich moet realiseren dat overgang
naar volledsge omslag een veel groter verlies aan bespa-
ringen zal opleveren dan van de zijde van ‘de voor-
standers van het volledig omsifagstelset wordt berekend.
De dezer’zijdse daaraan te verbinden conclusie is: laten
wij het dan ook niet doen, want het is niet nodig. Bij
een juiste dosering van fon’dsvo’rming in het geheel ‘kan
wel degelijk een bevredigend resultaat worden bereikt
zonder deze opoffering in nationale groei, die men be-
paald niet moet onderschatten.
De vrees, door voorstanders van 100 pCt. omslag
geuit, vo’or een teveel aan besparingen (die situatie kan
in principe bestaan en heeft in het verleden ook we1
eens bestaan), lijkt niet gerechtvaardigd, want het zal
altijd een gemakkelijke, immers prettige, politiek ‘kun-
nen zijn, daaraan tegemoet te komen. Een vermindering
van de dosering aan fondsvorming is technisch niet zo
moeilijk en derhalve een gemakkelijk te hanteren wa-
pen. Het herstellen van de situatie die ontstaan is wan-
neer blijkt dat de dosering aan fondsvorming te ‘laag
is geweest, is daarentegen een pijnlijke en moeilijk door te
voeren zaak die nogail eens op belastingverhoging
zal neerkomen. Nederland staat onder de groeiers m
Europa toch al
niet
zo sterk door zijn geiiinge a’rbe;ids-
inzet (veel ‘kinderen, veel bejaarden en weinig werken-
de gehuwde vrouwen). In groeipercentage van het bru-
‘to nationaal produkt lag van de 12 ‘voornaamste Euro-
pese landen in de periode 1960-1963 alleen Engeland
lager. Id de langere periode 1950-1962 alleen Engeland,
Zweden en België. Er zitten derhalve aan deze gehele
kwestie toch wel wat meer facetten vast dan men op
het eerste gezicht geneigd zou zijn te denken.
Rotterdam.
G. 0. J. VAN TETS.
Harmoiiisatie der Omzetbelasting
Nadeel voor Nederland en geen belang voor de E.E.G.
Sinds juni 1964 ligt de (eerste) ontwerp-richtlijn
van de Europese Commissie inzake de harmonisering
der omzetbelasting in een ‘herziene lezing ter tafel.
Van de aanvankelijke ‘lezing wijkt zij voornamelijk
af op twee. punten: de vrijheid der lid-staten om bij
wijze van overgang van het cascade- op het T.W.
(= toegevoegde waarde)- stelsel de Omzetbelasting (O.B.)
tijdelijk in één fase te heffen is vervallen en voorts
is de heffing der belasting naar T.W. 66k bij de de-
tailhandel als regel aanbevolen, met de mogelijkheid
van uitzonderingen (in de aanvankelijke lezing was
het juist andersom). Het een en ander op eenstemmi-
ge aanbeveling van het Economisch en Sociaal Comité
en, het Europees Parlement.
De vraag rijst of Parlement, Comité en Commissie
hun bevoegdheid niet te buiten zijn ‘gegaan. Immer’s,
wanneer de Gemeenschap een datum ‘heeft vastge-
steld waarop het gemeenschappelijke stelsel in alle zes
landen moet zijn ingevoerd, blijft ‘het een zaak der
afzonderlijke landen wat zij v66r ‘die datum doen en
of zij het einddoel al dan niet via één ‘of meer tus-
senfasen willen bereiken. En wat de detailhandel be-
treft, die pleegt geen goederen in’ het internationale
verkeer te brengen
1).
De belasting van deze scha-
kel is dus ook van geen noemenswaardige invloed op
de handel tussen de ‘lid-staten, zodat het geen zin
heeft, dat de Gemeenschap zich hiermee ‘bemoeit
2)
Intussen’ is door de wijziging van de ontwerp-richt-
lijn bij de detailhandel in ons tand enige ongerust-
Het is denkbaar dat in de toekomst postorderbedrijven
naar afzet ‘in andere landen gaan streven, maar deze han-
del zal dan toch altijd wel een fractie van een fractie van de totale detailhandelsomzet uitmaken, zodat het zinloos
lijkt, terwille daarvan maatregelen ‘te nemen die de detail-
handel in zijn geheel treffen.
Dat dit toch gebeurd is, is vermoedelijk het gevolg van
knap lobby-werk van Duitse zijde (zie het Düsseldorfse
,Handelsblatt” van 10 en 17 augustus 1964).
,
In Duitsland
wènst de detailhandel de belasting (ad 10 p0.) van de T.W.
om daarmee ten minste at te komen van de ‘heffing van
4 p0. over de gehele verkoopprijs, waaraan hij thans on-
derworpen is. Een verwerpelijk voorbeeld van het gebruik
van internationale regelingen ten einde op nationaal gebied
bepaalde doeleinden te bereiken, zo nodig ten koste van
andere verdragspartners – in casu België en Nederland,
waar de detailhandel thans geheel vrij van O.B. is.
E.-S.B. 17-2-1965
163
heid ontstaan. Daar is men er allerminst op gebrand
om de vrijstelling die men sinds 1954 geniet weer
kwijt te raken, zodat men zou willen dat Nederland,
wannéér het tot invoering van een O.B. naar T.W.
besloot, ten minste gebruik zou maken van de moge-
lijkheid, die de richtlijn hij ‘wijze van •uitzondering
nog steeds open laat, om de detailhandel erbuiten te
laten. Het schijnt dat men op het Departement van
Financiën deze kwestie ook bestudeerd heeft en er
integendeel toe neigt, om de detailhandel wèl bij de
heffing te betrekken, zulks om technische redenen. De
argumenten vöôr en tegen vrijstelling van de detail-
handel zijn, zéér grof geschetst, deze ):
voör: men zou een aanzienlijke uitbreiding van het
perceptie-apparaat, die het gevolg zou zijn van de toe-
voeging van ten minste 100.000 contribuabelen, kunnen
voorkomen (men weet echter nooit of dit door degenen,
die aan het hoofd staan van dit apparaat, wel als een
voordeel gevoeld wordt). Voorts zou men de betrokken
detailhandelaren een belangrijke hoeveelheid voor hen on-
produktief werk besparen;
tegen: het zou noodzakelijk zijn enkele administra-
tieve beslissingen te nemen die slechts op ruwe schattin-
gen zouden kunnen berusten, bijv. bij de fabrikant die
rechtstreeks aan de verbruiker levert de splitsing tussen
de waarde die hij als fabrikant (belast) en die welke hij
als detailhandelaar (onbelast) toevoegt. Voorts zouden be-
paalde detailhandeisbranches (hijv. die in kantoorboeken
en kantoorrneubelen) die veel aan ondernemers leveren,
deze wellicht als klant verliezen, omdat deze onderne-
mers er op gesteid zullen zijn, nota’s te ontvangen waar-
op de belasting, in voorgaande fasen betaald, staat aan-
gegeven, zodat zij die later van de belasting, die zij zelf
te betalen hebben, kunnen aftrekken. Als de detailhan-
delaren zelf geen belasting betalen lijkt het niet goed
mogelijk dat zij dergelijke n’ota’s verstrekken – 66k niet
ten aanzien van de belasting, betaald door vôôrgaande
schakels.
Het gevaarlijke van deze discussie is dat zij voor-
uitloopt op de beslissing in de primaire vraag, of Ne-
derland in de Raad van Ministers der Gemeenschap
zijn fiat zal geven aan de onit’werp-richtlijn, waartoe
het immers geenszins gehouden is. Volgens art. 99 van het
Verdrag van Rome kan deze Raad de richtlijn namelijk
alleen met algemene stemmen aanvaarden – en het
zou o.i. te wensen zijn als ‘het verzet in ons land
zich voorlopi
5
g op déze kwestie concentreerde.
Een afwijzende houding op dit punt zou trouwens
nog geenszins betekenen, dat ons land •in de Gemeen
schap het odium van spelbreker op zich zou laden.
Het doel van •de bemoeiing der E.E.G. met de O.B.
is immers slechts verkapte protectie door te hoge
restitutie van O.B. bij uitvoer en door te ‘hoge compen-
serende rechten bij invoer te elimineren. Deze verkap-
te protectie is thans mogelijk doordat bij het cas-
cade-stelsel nooit precies kan worden vastgesteld, hoe-
veel O.B. in de prijs van een artikel is begrepen. Dit
hangt immers mede af van de O.B. op de bedrijfs-
middelen en op de huipstoffen die deel van de kost-
prijs uitmaken, alsmede van het aantal groothandels-
schakels welke het artikel gepasseerd is.
Maar om deze verkapte proteotie uit te sluiten is
het nog niet nodig dat alle zes landen het T.W.-stel-
sel adopteren, waaraan weer talloze andere inconve-
niënten. kleven, vooral op het gebied van de adminis-
3)
Voor uitvoerige beschouwingen zie men: J. Reuge-
brink: ,,Omzetbelasting en E.E.G.”, uitg. Kluwer, en een uit
gave van het Floofdbedrijfschap Detailhandel: ,,De detail-
handel en de omzetbelasting”.
tratie bij de ondernemigen. Ook het stelsel van de
een.n’ia’lige heffing,
hetzij bij de fabrikant, hetzij
bij de laatste groothandelsschakel,
voldoet aan
het vereiste (lat precies bekend is of en hoeveel
O.B. in de prijs van een artikl begrepen is.
Vervalsing van concurrentie zou dus evenzeer uitge-
sloten kunnen worden wanneer enkele landen der Ge-
meenschap de belasting hieven naar T.W. en andere
volgens een stelsel van éénmalige heffing (zoals Zwit-
serland en Groot-Brittannië dit thans toepassen). Dit
laatste stelsel zou dan waarschijnlijk de voorkeur ver-
dienen bij landen met een laag heffingspercentage zo-
als Nederland en Luxemburg.
Maar daarmee zijn de mogelijkheden niet uitgeput.
De aanbeveling van de Commissie verklaart met na-
druk dat de gemeenschappelijke O.B. een verbruiks-
belasting moet zijn. Welnu, het verbruik kan ook op
andere wijze getroffen worden dan door een O.B.
Een O.B. is zelfs een bijzonder ondeugdelijk middel,
want niemand weet in welke mate zij op •de verbrui-
kers wordt afgewenteld en welk gedeelte ervan blijft
liggen bij de ondernemers die haar betalen. Dâ’t een
gedeelte daar blijft liggen is wel zeker; als dat niet
zo was zouden de verschillende schakels •in de be-
drijfskolom zich niet zo druk behoeven te maken
over de hoogte van het percentage dat zij te betalen
hebben – maar dat doen zij zeer terecht wèl.
In zijn inaugurale rede, in januari 1964 te Tilburg
uitgesproken
4),
heeft Prof. Dr. Th. A. Stevers een
lans gebroken voor een algemene verbruiksbelasting
die bij de verbruikers zèlf geheven wordt, en die zou
uitgaan van de presumptie dat ‘het gehele inkomen,
inclusief gerealiseerde vermogensbestanddelen en zelfs
ter leen ontvangen gelden, in een bepaald jaar ver-
teerd is, tenzij de belastingplichtige aantoont dat hij
het belegd of in kasgeld aangehouden dan wel geleend
geld terugbetaald heeft. Een belasting, geheven van het
aldus als verteerd aangenomen bedag zou (progressief)
geheven kunnen worden naast of in plaats van de in-
komstenbelasting, of ook, gelijk Prof. Stevers verdedigt,
naast een ondernemingsbelasting.
Een land, dat het verbruik van zijn burgers •op de-
ze wijze belastte in plaats van door een O.B., zou
geen enkel probleem hebben. met restituties of hef-
fingen aan de grens en zou aan verdragspartners ook
geen enkel probleem bezorgen. Het zou geamuseerd
kunnen ‘toezien hoe zijn partners worstelen met de
problemen. die nu eenmaal moeten ‘ontstaan wanneer
men de producenten en distribuanten belast om de
consumenten te treffen.
Er zijn voor ‘ons land dus meer manieren om zich
aan de belasting naar T.W. te onttrekken zonder zijn
E.E.G. -partners in hun
ed:el
streven te ‘hinderen. Alles
wat yer,der gaat dan het vermijden van verkapte pro-
tectie is overbodige gelijkschakeling, die geen steun
vindt in de doelstellingen van het verdrag.
Alleen wanneer in een later stadium ook de
tarie-
ven
der O.B. in de zes landen gelijkgeschakeld zouden
zijn, zou er een belang in gelegen zijn om ook over-
al hetzelfde
systeem
der O.B. te hebben, want eerst
dan zou het mogelijk worden dat het goedereniverkeer
4)
,,Schets van een hervorming van ons belastingstelsel”,
uitg. Kluwer. Soortgelijke gedachten op het punt van een
algemene verteringsbelasting zijn trouwens reeds eerder ont-
wikkeld; zie Bordewijk: ,,De Theorie der Belastingen”, le
druk, blz. 357 vlg.
164
,
E.-S.B.
17-2-1965
tussen de lid-staten zonder enige verrekening of ander
oponthoud plaats heeft.
Maar zal het ooit zover komen? Gelijksohakeling
der tarieven – men spreekt van een gemeenschappe-
lijk
EEG-tarief
van 15 p(,t. – zou betekenen dat
Frankrijk een belangrijk deel van, zijn inkomsten uit
de O.B. (thans aldaar 25 pOt.) zou moeten missen
en dus zijn inkomstenbelasting sterk zou moeten ver-
hogen om het tekort aan te vullen. Voor deze gelijk-
schakeling is nog geen termijn vastgesteld ) en daar
zij het teerste punt der lid-staten – hun inkomsten –
raakt, mag men betwijfelen of het •ooit zover zal
komen. Het zou o.i. dan, ook van gezond beleid ge-
tuigen als Nederland pas ging meedoen aan een, ge-
meen,schappelijk T.W.-systeem wanneer daar werkelijk
behoefte aan gaat bestaan, di. tegen het tijdstip dat
de tarieven gelijkgeschakeld worden. V66r die tijd
heeft niemand er last van als wij bij een stelsel van
eenmalige .heffing blijven.
De heffing naar T.W. heeft grote bezwaren. Zij
stelt aan de belastingplichtigen veel hogere eisen op
administratief gebied dan de andere O.B.-stelsels en
deze meerdere ontbezoldigde arbeid die de onderne-
mers voor de fiscus verrichten vindt utiteraard haar
tegenhanger in een uitgebreider ambtelijk apparaat
om alles ‘te controleren. Een andere eigenschap van
het T.W.-stelsel ‘is dat vrijstellin’gen en verlaagde ta-
rieven, daarin zeer moeilijk gehandhaafd kunnen wor
–
den omdat zij zouden resulteren in een zwaardere
belastingdruk voor de ondernemers die de vrijgestel-
de goederen of diensten afnemen. Di’t betekent dat de
vele goederen en diensten die thans in Nederland zijn
vrijgesteld voor ‘het merendeel weer in de belasting
betrokken zouden moeten worden, hetgeen terstond
storing in onze toch reeds zo labiele prijzen en lonen
zou veroorzaken.
Wat ‘de Nederlandse leden van het Economisch en
Sociaal Comité en het Europees Parlement bewogen
heeft om met de massa mee te stemmen kan men
slechts gissen. Het Nederlandse belang vraagt o.•i.
overduidelijk, dat ons land zich vooilopig niet bindt
ten a•anien van een belasting naar T.W. en het stemt
tot bijzondere ongerustheid dat zelfs de meest belang-
5)
Alleen bepaalt art. 4 der ontwerp-richtlijn dat de Com-
missie hieromtrent vôôr 1969 voorstellen zal moeten doen
en dat de Raad van Ministers hierop voor het einde van
de overgangspeniode, dus op zijn vroegst vôÔr 1970, zal
moeten beslissen. Maar ook deze beslissing moet met een-
panigheid van stemmen genomen worden, zodat één land,
i.c. Frankrijk, haar zou kunnen tegenhouden. En hoe lang
het dan zal duren voor deze beslissing, als zij ooit wordt
genomen, in werking treedt, weet niemand.
hebbende sectoren van ons bedrijfsleven (wij denken
hier voora’l aan de thans vrijgestelde bedrijfstakken)
de harmonisatie passief over zich laten komen en ‘zich
hoogstens verdiepen in detai’lvragen – die eigenlijk
met de aanvaarding van het T.W. -stelsel reeds in hun
nadeel beslist zullen zijn.
Ten slotte: zelfs wanneer de Europese Commissie
een minder straffe harmonisatie, met ruimte voor
Merschillende niet-cutnulatieve systemen, zou hebben
voorgesteld, dan nog zou het te betreuren zijn dat
de O.B. hierdoor een ,,status” zou ‘krijgen in de struc-
tuur der Gemeenschap die haar volgens .haar merites
niet tokomt. Want deze belasting is economisch even
verwerpelijk als zij politiek aantrekkelijk schijnt te
zijn. Zij heeft dit met de douanerechten gemeen en
het zou beter geweest zijn wanneer het Verdrag van
Rome dit ‘erkend had en de O.B. in dezelfde categor.ie
geplaatst had als de douanerechten, als iets wat gelei-
delijk aan afgeschaft behoort te worden.
Bij Prof. De Langen ) kan men nalezert me.t welk
een aarzeling men de O.B. in 1933 lin ons land heeft
ingevoerd. Dezelfde schrijver poogt haar theoretisch
te funderen in het ,,profijtbeginsel”, een poging die
o.i. niet ‘zeer geslaagd is, wan’t er is geen verba.nd tus-
sen het verbruik der natuurlijke en: rechtspersonen en
de ‘mate waarin zij profiteren van het functioneren
der staatsinstellingen. Aannemelijker nog ‘lijkt ons de
zienswijze, dat de verteringen een’ bijzondere aanwij-
zing opleveren van iemaitds draagkracht, zodat de O.B.
een aanwullende heffing naar draagkracht zou zijn.
Maar welk etiket men haar ook oppla’kt, men weet
nooit ‘in welke mate zij aan dt etiket beantwoordt
omdat niet is na te gaan in hoeverre zij wèrkelijk
op de verbruiker wordt afgewenteld, zoals de bedoe-
ling is. Niemand weet wie in’ feite de O.B. draagt:
dat is nu eenmaal het gevolg van een systeem •dat de
ondernemers slaat om de consumenten te treffen.
Voorts ‘is daar de kostprijsverhogende werking, waar-
door zij de levensvatbaarheid vooral van kleine onder-
nemingen vermindert.
Al deze feiten zijn in het verleden voor lief geno-
men omwille van de grote opbrengsten, de gemakke-
lijke inbaarheid en de ,,pijnioosheid” •der belastinig,
maar de voorkeur voor deze laatste eigenschappen
zweemt naar primitieve, middeleeuwse ‘instellingen.
Het land dat verhindert dat zulk een anachronisme-
in-modern-gewaad het waarmerk der E.E.G. verkrijgt
en onder haar officiële instituten wordt opgenomen,
bewijst de Gemeenschap ten slotte een dienst.
Amsterdam.
Mr.
0. LEYENDEKKERS.
(t)
,,Grondbeginselen”, T, blz. 205.
(1. M.)
E.-S.B. 17-2-1965
165
De exportpolitiek van de Japanse overheid na 1945
(1)
Inleiding.
Met veel bewondering spreekt men in het Westen over
de wederopbouw van West-Duitsland na 1945. Deze ver-
bazing over en dit ontzag voor het ,,Wirtschaftswunder”
is terecht, maar men dient wel te beseffen dat er nog vele
andere landen zijn, die na de tweede wereldoorlog een
spectaculaire economische ontwikkeling hebben doorge-
maakt. Onder deze landen trekt, behalve de communis-
tische landen, ook de andere grote verliezer, nl. Japan, de
aandacht.
Terwijl in de communistische landen het reëel bruto
nationaal inkomen in de periode
1950-1959
jaarlijks met
gemiddeld 10 â 15 pCt. toenam, expandeerde de Japanse
economie met gemiddeld 9 pCt. per jaar, hetgeen een
snellere groei betekent dan die van West-Duitsland met
gemiddeld
7+
pCt. per jaar en een veel sterkere toename
dan in de andere Westerse landen, waaronder Nederland
met een jaarlijkse stijging van gemiddeld ruim
5
pCt.
In de jaren 1960-1962 werd de economische expansie
van Japan zelfs versneld en lag de jaarlijkse toename van
het reëel bruto nationaal inkomen boven de 10 pCt. Echter
sinds einde 1962 is ook in de groei van de Japanse econo-
mie een vertraging opgetreden.
Japan is in april ji. toegetreden tot de O.E.S.O., door
welk feit dit land nu de officiële status van industrieland
heeft verkregen. In verband met de sterke afhankelijkheid
van de Nederlandse economie van de buitenlandse handel,
is het wel interessant en zelfs leerzaam om eens een karak-
ristiek van de exportpolitiek te geven, zoals deze na 1945
door deze nieuwe partner is gevoerd; dit temeer omdat dit
beleid ook in de toekomst nog een
belangrijke
pijler zal
blijven voor de toenemende welvaart in Japan.
Noodzaak tot exporteren.
Ook in de Japanse economie neemt de export een be-
langrijke plaats in, zij het in mindere mate dan in die van
Nederland: immers vanwege het gebrek aan bodemschat-
ten moeten ook door Japan belangrijke grondstoffen als
ijzererts, olie en tot op zekere hoogte ook steenkool, wor-
den geïmporteerd. Bovendien is Japan door het verlies van
Korea en Formosa nu ook voor de invoer van belangrijke
voedingsmiddelen als rijst en suiker sterk op het buiten-
land aangewezen. De importquote schommelde in het
begin der jaren vijftig dan ook tussen 12 en 14 pCt. van het
bruto nationaal inkomen. Wel is dit percentage geleidelijk
teruggebracht tot minder dan 12 pCt., maar de behoefte
aan deviezen ter financiering van de import
stijgt
nog
steeds sterk. De oorzaak hiervan is behalve de toenemende
welvaart de importliberalisatie, waarmee Japan in 1960
serieus is gestart. Momenteel worden – uiteraard binnen
het raam van de jaarlijkse globale importplanning –
voor meer dan 92 pCt. automatisch importvergunningen
afgegeven. Uiteraard zal van de andere kant de Japanse
export versneld kunnen expanderen, naarmate de O.E.S.O.-
partners gedwongen worden de discriminatoire behande-
ling tegenover de Japanse importgoederen op te geven.
Karakter van de Japanse exportpolitiek.
In tegenstelling met ons land neemt in Japan de over-
heid een centrale plaats in het economisch leven in. Het
Japanse economische bestel vertoont dan ook vrij veel
gelijkenis met de Franse ,,économie orientée”: evenals in
Frankrijk bestaat er een hechte samenwerking tussen over-
heid en het bedrijfsleven, welke laatste wordt beheerst door
de voormalige zaibatsus, de nu opgesplitste mammoet-
concerns zoals Mitsui, Mitsubishi en Sumitomo, die elkaar
in alle industriële sectoren zeer fel beconcurreren en die
zelfs in de handel van Japan met het buitenland een domi-
nerende positie innemen.
Een wel zeer duidelijke uiting van paternalistische ele-
menten in de Japanse economische orde is het instituut van
centrale planning. Binnen het kader van een meerjaren-
plan – momenteel is men in Japan bezig met de realisatie
van het ,,Income Doubling Plan 1961-1970″ – stelt het
Economic Planning Agency elk jaar een gedetailleerd plan
op, waarin tot op zekere hoogte de taakstelling van de
ondernemer-onderdaan wordt vastgesteld. In tegenstelling
met de prognoses op middellange termijn, waarmee Neder-
land in navolging van Zweden en enkele andere West-
europese landen een begin wil maken, is hier dus geen
sprake van indicatieve planning: immers het E.P.A. wil
niet slechts de knelpunten in de groei van de Japanse eco-
nomie aangeven, noch louter voor de overheid de middelen
opsommen, die nodig zijn voor het goed functioneren
van een corrigerende taak.
Uiteraard kan in een dergelijk economisch bestel het
exportbeleid van de overheid meer gericht en doelmatig
zijn. Men heeft dan ook in Japan via het systeem van cen-
trale planning, omvattende meerjarenplannen en de daarop
geënte gedetailleerde eenjarenplannen, met deze export-
politiek opmerkelijke resultaten geboekt.
Taakstelling.
In de meerjarenplannen, opgesteld en uitgevoerd na de
beëindiging van de Amerikaanse bezetting in 1949, werd
steeds als hoofddoel gesteld het vergroten van de welvaart,
primo door het scheppen van meer werkgelegenheid – in
de jaren vijftig moesten elk jaar liefst gemiddeld 800.000
arbeidsplaatsen worden gecreëerd om de bestaande werk-
loosheid op te heffen en nieuwe te voorkomen – en
secundo door verhoging van de arbeidsproduktiviteit.
Om nu dit ideaal van full employment, maar vooral van
sterk stijgende arbeidsproduktiviteit te realiseren, legde
men in Japan zeer doelbewust de nadruk op een versnelde
ontwikkeling van de moderne, zware industrieën. Behalve
het feit dat deze industriële sectoren de meeste kansen
kunnen bieden op de grootst mogelijke toename van de
welvaart – mits zoals in het geval van Japan de vereiste
technische know how reeds deels aanwezig is – speelden
bij deze keus ook prestige-overwegingen een rol, nI. om
in economisch opzicht niet de mindere te blijven van de
overwinnaars.
Omdat het exportbeleid meestal een bepaald onderdeel
is van het algemeen economisch beleid – Nederland vormt
166
E.-S.B. 17-2-1965
op deze regel enigszins een uitzondering – is het niet ver-
wonderlijk dat dit gerichte industrialisatiebeleid van grote
invloed is geweest op de verandering in de samenstelling
van het Japanse exportpakket. In dit verband is het zeer
interessant te vermelden dat de Japanse planners als één
der argumenten voor de versnelde opbouw van de moderne,
zware industriële sector het feit aanvoerden dat Japan
minder afhankelijk moest zijn van de export van artikelen,
voortgebracht door de lichte traditionele industrieën,
omdat met name de textielexport (die sterk op de Verenigde
Staten was gericht) in de jaren dertig zeer kwetsbaar was
gebleken, en omdat men een sterk toenemende concur-
rentie voor deze goederen voorzag van de kant van op-
komende landen als India en Pakistan.
Middelen.
De maatregelen die de Japanse regering in de afgelopen
15 jaren heeft genomen om de exportstructuur te moder-
niseren, kan men in drie typen onderscheiden:
Fiscale faciliteiten.
Slechts in één opzicht werd de exportsector speciaal
door middel van belastingbegunstiging bevoordeeld: de
Japanse internationale handelshuizen mochten op de
balans een speciale reservepost voor eventuele toekomstige
verliezen opvoeren, welke door de fiscus als aftrekpost
moest worden gewaardeerd.
Echter veel meer werd de export van bepaalde goederen
indirect begunstigd, inzoverre bepaalde industrieën werden
vrijgesteld van het betalen van winstbelasting (nieuwe
industrieën in de aanloopperiode), vervroegd mochten
afschrijven (o.a. scheepsbouw), en reservefondsen mochten
vormen, die fiscaal niet belast werden (waaronder als één
der belangrijkste de belastingvrije reserve voor de finan-
ciering van de interestlasten en aflossing van bankkredieten
tegen ongunstige condities opgenomen; bankkredieten
vormen in Japan nl. een zeer belangrijke financieringsbron
voor de investeringsactiviteiten).
In tegenstelling tot Nederland kan in Japan echter niet
elk willekeurig bedrijf van deze faciliteiten gebruik maken,
maar slechts bepaalde industrieën, die voldoen aan be-
paalde criteria (waarover in het volgende artikel). Deze
normen nu zijn zodanig geformuleerd, dat vooral de nieuwe
moderne zware industrieën in hun ontwikkeling werden
gestimuleerd.
Monetaire faciliteiten.
Omdat de Japanse kapitaalmarkt pas de laatste jaren tot
ontwikkeling is gekomen en de investeringen zo enorm
hoog zijn dat de ingehouden winsten ondanks de forse
winstmarges voor dit.doel ontoereikend zijn, is het Japanse
bedrijfsleven bij de financiering van de industriële opbouw,
modernisering en expansie nog steeds zeer sterk afhanke-
lijk van bankkredieten (in de jaren vijftig liefst voor rond
70 pCt.). Omdat nu de vraag naar deze kredieten zeer
groot is, de geidvoorraad nog voor ca. tweederde uit
chartaal geld bestaat en de liquiditeitspositie van de banken
zeer laag is, nl. 2 â 3 pCt., is er een chronisch tekort aan
investeringsfondsen. Dit heeft tot gevolg dat de renteschaal
naar onze begrippen zeer hoog ligt – het officiële disconto
bedraagt momenteel een kleine 7 pCt. -, waardoor de
iiiterestlasten bij deze sterke afhankelijkheid van bank-
kredieten een niet te verwaarlozen fractie van de kostprijs
uitmaken.
In deze situatie is het begrijpelijk dat een speciaal voor-
delig rentetarief bij het bedrijfsleven zeer welkom is. Met
name ten tijde van kredietbeperking, waarbij de orthodoxe
discontoschroef een zeer effectief wapen is, bepalen de
monetaire autoriteiten zeer vaak dat de handelsbanken de
rente van bankkredieten, die aan exporteurs worden ver-
leend, niet mogen verhogen, ja zelfs in bepaalde gevallen
moeten verlagen.
Ten gevolge van het feit dat de huisbanken van de vroegere
zaibatsus in het bankwezen een vooraanstaande rol spelen,
is het niet verwonderlijk dat hun handelsondernemingen
de laatste zijn die de gevolgen ondervinden van een res-
trictieve kredietpolitiek. Omdat de opgesplitste zaibatsus
vooral in de sector van zware en chemische industrieën
een zeer sterke positie inneemt, worden de investerings-
fondsen en daardoor de investeringsactiviteiten in deze
industriële sectoren het laatst ingedamd. Dit alles nu brengt
met zich mee dat de export van produkten, voortge-
bracht door deze moderne zware kapitaalintensieve indus-
trieën, ook in dit opzicht weer een voorsprong bezitten op
de lichte traditionele artikelen, hetgeen zeer zeker van in-
vloed is geweest op de verschuivingen in de industriële
exportstructuur van Japan.
Voorlichting, kartelpolitiek en andere middelen.
Evenals in Nederland geeft men in Japan voorlich-
ting over de afzetkansen in het buitenland; ook de
Japanse consulaten maken de laatste jaren in het buiten-
land steeds meer propaganda voor het Japanse produkt en
organiseren op steeds grotere schaal Japanse inzendingen
voor buitenlandse tentoonstellingen; ook uit Japan ver-
trekken regelmatig handelsmissies om de basis te leggen
voor een succesvolle export naar nieuwe markten; de
Japanse overheid stimuleert eveneens de export naar die
landen, die niet zo’n beste naam bezitten op het gebied van
kredietwaardigheid, door het verlenen van exportgarantie-
kredieten. Bovendien heeft Japan in navolging van diverse
Westerse landen in verschillende wereldsteden ,,trade
centers” gesticht.
De drijvende exposities, zoals die welke verleden jaar
Rotterdam heeft aangedaan, vallen onder deze export-
bevorderende activiteiten.
Om de concurrentiekracht van de Japanse industrie op
de buitenlandse markt te vergroten moedigt de Japanse
overheid de vorming van exportkartels aan, daarbij de
Anti Trust Law yan 1947 gedeeltelijk buiten werking
stellend. Om verspilling van krachten tegen te gaan, tracht
de overheid bovendien de handelshuizen te bewegen met
elkaar samen te werken bij het exploreren van buiten-
landse markten en bij het oprichten van lokale buiten-
landse vestigingen.
In een volgend artikel komen andere aspecten van de
Japanse exportpolitiek aan de orde.
De Meern (U.).
B. }{OOGHIEMSTRA.
(1. M.)
0
N.V.
–
SLAVENBURG
–
5.
–
BANK
–
0
E.-S.B. 17-2-1965
167
1
INGEZONDEN STUK
Europese barometer op storm
In ,,E.-S.B.” van 2 december 1964 maakte de heer
E. H. van der Beugel enige kanttekeningen bij het ar-
tikel van Dr. E. W. Meier: ,,Europese barometer op
storm”. Het zij verre van mij me te mengen in een dis-
cussie tussen twee zulke eminente deskundigen op het
gebied van de politiek – m.n. de Europese politiek –
als de heren Van der Beugel en Meier. Ik zou de heer
Van der Beugel dan ook alleen willen vragen of hij een•
passage in zijn betoog voor mij zou willen ophelderen.
In de derde alinea, op blz. 1107, stelt de heer Van der
Beugel (in een enigszins andere volgorde):
– de defensie is een Aflantische aangelegenheid;
– de Verenigde Staten zijn het enige land, dat in staat-
is een effectieve en geloofwaardige militaire politiek
te voeren
;
– zelfs een poging tot het creëren van een Europese
defensie is niet wenselijk vanwege de noodiottige
verzwakking, die dit zou inhouden voor de banden
met de Verenigde Staten.
Het komt mij voor dat, wanneer de defensie een At-
lantische aangelegenheid moet zijn, ook de militaire
politiek dat zou moeten zijn. Het is juist, dat een ver-
deeld Europa geen militaire politiek kan voeren, ook
niet in het kader van het Atlantisch verbond. Dat is ech-
ter dé enige reden waarom de Verenigde Staten het
enige land zijn in het verbond, dat het wèl kan.
Te stellen, dat de Verenigde Staten alleen een mili-
taire politiek kunnen voeren en dat dârom Europa niet
een poging mag doen hetzelfde te proberen, lijkt mij
een .,Umwertun•g”. Ik neem niet aan, dat de heer Van
der Beugel bedoelt, dat het onder alle omstandigheden
en voor altijd onmogelijk zal zijn voor Europa om een
eigen defensie te creëren en een eigen militaire politiek
te voeren. Dat zo zijnde, moet er eens een poging ge-
waagd worden, een begin gemaakt worden. Dat zulks
niet wenselijk zou zijn vanwege de noodlottige gevolgen
voor de banden met de Verenigde Staten is een stelling,
die het begin vormt van een vicieuze cirkel.
Bovendien geloof ik niet in deze n6odlottige gevolgen
en de heer Van der Beugel adstrueert zijn stelling ook
niet. Ik moge hem echter herinneren aan het voorwoord
van Henry Cabot Lodge bij ,,Dialogue des Continents”:
,,Pour un Américain comme moi, une telle perspective
(Europe unie), lom d’apparaître comme un danger, est
accueilli comme une promesse”. En President Kennedy,
geciteerd in de introductie door het Comité de Coördi-
nation voor deze Atlantisçhe studie: ,,Nous croyons
qu’une Europe unie sera capable de jouer un plus grand
WERKSPOOR WAC
SERVICES
&
CONSTRUCTION
Op korte termijn is de functie beschikbaar van
HOOFD FINANCIIELE ZAKEN
De aan te stellen functionaris zal rechtstreeks onder
de Directie staan, deze voor de financieel-economische
zaken van advies dienen en mede het beleid bepalen.
Voorts draagt hij de uiteindelijke, verantwoording
voor de financiële verslaggeving, de administratie op
het hoofdkantoor en die van de afzonderlijke werken
in binnen- en buitenland.
Geboden wordt derhalve een dynamische werkkring,
welke overeenkomstig het niveau zal worden geho-
noreerd.
Leeftijd: ca. 35 jaar.
Kandidaten dienen de accountantsstudie (N.I.v.A. of
V.A.G.A.) voltooid of nagenoeg voltooid te hebben.
Doctoraal examen Economie strekt tot aanbeveling.
Brieven te richten aan de Directie van Werkspoor Services &
Construction, Julianaparklaan, Utrecht.
ADVERTEREN
kost geld
*
NIET adverteren
kost veel
meer geld
!
168
E.-S.B. 17-2-1965
rôle dans la défense commune. . .”. En het Comité
– waarin ook de heer Van der Beugel zitting had –
ná het mislukken van de onderhandelingen met het
Verenigd Koninkrijk: ,,Les problèmes n’attendent pas.
L’obligation de les aborder est peut-être la chance de
surmonter les divisions provoquées par l’interruption des
négociations de Brdxelles”.
Het spreekt vanzelf, dat geen van de partners de
eerste viool moet willen spelen, maar ook geen van de
partners moet zich aan de panden van Uncie Sam wil-
len blijven vastklemmen. Tijdelijke inconveniënten, ver-
oorzaakt door de achterhoedegevechten van de oude
garde, zijn te boven te komen. Ook de Verenigde Staten
en elk van de thans bestaande Europese vaderlandjes
hebben de nodige (ernstiger) moeilijkheden gekend voor
–
dat zij waren, wat zij nu zijn. Het is echter wèl wen-
selik, dat eerst een poging gewaagd wordt en dat niet
bij de eerste de beste tegenslag teruggevallen wordt op
de oude, vertrouwde, maar duidelijk versleten huisjes.
Curaçao.
-:
A. J. VAN OOSTEN.
NASCHRIFT
–
Mijn overweging, dat Europa geen defensiepolitiek
moet voeren, berust voornamelijk op mijn overtuiging
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral -om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelângrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van -de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling ,,E.-S.B.”
Postbus 42
–
Schiedam.
RAADGEVEND BUREAU DR. IR
. A.TWIJNSTRA
adviseurs voor bedrijfsorganisatie in de bouwnijverheid
Wil zoeken voor spoedige indienst-
treding bij ons bureau een
–
ECONOOM
FUNCTIE-INHOUD:
• het adviseren ten aanzien van de inter-
ne Organisatie van bedrijven in de
bouwnijverheid
• het adviseren van bedrijven in de bouw-
nijverheid ten aanzien van de budget-
tering, bedrijfsinformatie, kostenbewa-
king, etc.
FUNCTIE-EISEN:
• een bedrijfseconomische opleiding van
academisch of daarmee gelijkstaand
niveau
• bij voorkeur praktijkervaring in de
bouwnijverheid
• een leeftijd van ca. 30 jaar.
Voor zover nodig zal ons bureau -zorgdragen voor een
aanvullende opleiding.
In
eigen
handschrift opgestelde brieven ontvangen wij gaarne
aan het Raad gevend Bureau Dr. Ir. A. Twijnstra, Beursstraat 9,
Henge!o (0.),
t.a.v. Drs. A.
Gudde. –
E.-S.B.
17-2-1965
169
dat Europa, verenigd of niet verenigd, daartoe de kracht
mist.
• Bij de machtsverhoudingen, waar het in de wereld om
gaat, zijn slechts de Verenigde Staten in staat een militaire
macht te bouwen en te onderhouden, die adequaat is aan
de opgave van zo een militaire macht. Die opgave is om
zè overweldigend te zijn, dat hij iedere agressor afschrikt
en in het even onwaarschijnljke als onverhoopte geval,
dat hij ingezet moet worden, een kans biedt tot het winnen
van een conflict.
Alle landen van Europa samen geven aan hun totale
defensie nog niet uit wat de Verenigde Staten alleen aan
hun nucleaire bewapening spenderen. Ook wanneer het
theoretisch mogelijk zou zijn, die defensieuitgaven vele
malen te verhogen en ook wanneer het mogelijk zou zijn,
dat deze verveelvoudigde defensieuitgaven zouden kunnen
worden aangewend in een industriële structuur, die in
staat is ons de benodigde wapens te verschaffen, dan nog
is geen enkele Europese regering of een regering van een
eventueel verenigd Europa bereid de sociale en econo-
mische consequenties daarvan te aanvaarden.
Wat als mogelijkheid overblijft is een inadequaat
nucleair strijdmiddel, dat een onbetekenende fractie zou
zijn van het Amerikaanse potentieel en slechts zou dienen
,,to tricker off” de Amerikaanse macht. Deze mogelijk-
heid, die berust op wantrouwen tegen het Amerikaanse
engagement, is naar mijn stellige overtuiging het enige
middel om de verhouding tussen de Verenigde Staten en
Europa kapot te maken.
Het geduld van de Amerikanen ten opzichte van Europa
lijkt dikwijls eindeloos. Wat zij niet zouden verdragen is
Europese chantage om in een oorlog te worden gestort
welke de Verenigde Staten niet wensen.
De heer Van Oosten moet zich overigens afvragen wat
de inhoud zou moeten zijn van een Europese defensie- en
buitenlandse politiek. Kan dat iets anders zijn dan chan-
tage op Amerika of het volgen van een derde weg, die
naar mijn overtuiging heilloze gevolgen zou hebben voor
het handhaven van een Westelijke samenleving?
ADVIESBUREAU VOOR BEDRIJFSORGANISATIE AVB
te Utrecht
zoekt ter uitbreiding van zijn afdeling Commerciële Organisatie en Marktonderzoek een
C4nn.
Deze functionaris zal na een inwerkperiode
worden belast met het verrichten van
onderzoekingen op corn mercieel-organisa-
torisch terrein bij middelgrote onderne-
mingen. Deze onderzoekingen die met een
ruime mate van zelfstandigheid verricht
worden, hebben betrekking op de volgende
facetten:
• het analyseren en adviseren inzake com-
merciële beleidsaspecten;
• het vaststellen, analyseren en interpre-
teren van marktontwikkelingen;
• het adviseren inzake de interne en exter-
ne verkooporganisatie;
• het houden van voordrachten en het
leiden van discussies met betrekking tot
bovengenoemde onderwerpen.
Voor de vervulling van deze functie is ten-
minste middelbare schoolopleiding vereist.
Een voortgezette opleiding op commer-
cieel, bed rijfseconornisch en/of statistisch
gebied, al dan niet op academisch niveau,
is gewenst.
Eigenhandig geschreven brieven met
uitvoerige gegevens worden resp.
onder de nrs. 23 en 24 ingewacht bij
rnedewerket
die na een ruime inwerkperiode zal worden
belast met het uitvoeren van onderzoeken
bij cliënten, betreffende:
• het vaststellen, analyseren en interpre-
teren van markt.ontwikkelingen;
• marktonderzoek;
• interne- en externe verkooporganisatie.
Tevens zal hij assisteren bij voordrachten
en discussiebijeenkomsten.
Verlangd wordt een vooropleiding mini-
maal op H.B.S.-niveau. Voortgezette op-
leiding in economische, Juridische of admi-
nistratieve richting, al dan niet op acade-
misch niveau, strekt tot aanbeveling.
In verband met de aard van de werkzaam-
heden wordt aan het uitdrukkingsvermo-
gen in woord en geschrift hoge eisen
gesteld.
Geboden wordt een interessante, leerzame
en afwisselende functie met uitstekende
ontplooiingsmogelijkheden en een aan-
vangshonorering die in overeenstemming
is met de genoten vooropleiding en
ervaring.
Psychologisch Adviesbureau
L. Deen en Dr.j. G. H. Bokslag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
170
E.-S.B.
17-2-1965
Dit alles houdt niet in, dat Europa of Europese landen
niet een sterker invloed kunnen krijgen op het Atlantisch
defensiebeleid. De M.L.F. en andere ideeën over Atlan-
tische nucleaire samenwerking zijn pogingen in die rich-
ting.
De gedachte welke de heer Van Oosten van Ameri-
kaanse kant citeert zijn niet bedoeld als een aanmoediging
tot een eigen defensiepolitiek van Europa. Het enige ver-
wijt, dat men aan sommige van die ideeën kan maken
is
dat zij niet duidelijk waren. Overigens betekent ,,jouer un
plus grand rôle dans la défense commune
……
bepaald
niet een eigen Europese defensiepolitiek.
Ik hoop dat wij ons nog lange tijd op het punt van de
defensie zullen ,,vastklemmen” aan de panden van Uncie
Sam. Dat is onze enige mogelijkheid en onze enige hoop
is, dat Uncle Sam zijn panden daarvoor blijft beschik-
baar stellen.
‘s-Gravenhage.
E. H. VAN DER BEUGEL.
Bij het
ECONOMISCH INSTITUUT VOOR HET
MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF
kunnen enkele
wetenschappelijke medewerkers
worden geplaatst.
Op de afdeling Bedrijfseconomisch Onderzoek
Op de afdeling Algemeen Economisch Onderzoek
Op de afdeling Weg- en Watervervoer.
A. Deze functie omvat het anâlyseren van bedrijfsecono-
mische gegevens, alsmede het rapporteren daarover.
B. Deze functie omvat het in teamverband medewerken
aan:
het kwantitatief ramen van de ontwikkelingsmogelijk-
heden voor het midden- en kleinbedrijf in de ver-
schillende sectoren van het bedrijfsleven;
het nagaan van de veranderingen welke zich op korte
termijn in het midden- en kleinbedrijf voltrekken;
het voorbereiden en uitwerken van enquêtes (veelal
m.b.v. een steekproef) welke de voor bovengenoemde
onderzoekingen benodigde gegevens moeten opleveren;
het zelfstandig rapporteren over de resultaten van deze
onderzoekingen.
C. Deze functie omvat soortgelijke werkzaamheden als
omschreven onder A. doch speciaal gericht op de sector Weg- en Watervervoer.
Vereisten:
doctoraal examen economie, bedrijfseconomische
of algemeen economische richting voor de functie A. en C.
en voor de functie B.
bij
voorkeur kwantitatief-wiskundige
richting of soortgelijke opleiding. Ervaring welke een basis
kan vormen voor de vervulling der genoemde functies strekt
tot aanbeveling. Kandidaten dienen in staat te zijn zich
helder en duidelijk op schrift uit te drukken.
Geboden wordt een interessante werkkring met een grote
mate van zelfstandigheid. Salariering in overeenstemming
met opleiding en ervaring, minimum f. 10.350,— en maximum
ca. f. 22.500,— bruto per jaar exclusief de loonontwikkeling
1965, een huurcompensatie van 5,3 pCt. en een vakantie-
toeslag van 4 pCt.
Sollicitaties met volledige gegevens omtrent leeftijd, opleiding en ervaring te richten aan de Sécretaris der Directie, Neuhuys-
kade 94, Den Haag.
WAAR MOETEN BEJAARDENHUIZEN
STAAN?
$ejaardenhuizen vestigt men gaarne op rustige
plaatsen. Het ljjkt mij echter – maar mijn op-
merkingen hebben geen andere pretentie dan hèt
probleem te stellen – in hoge mate twijfelachtig,
of
deze vestigingsplaatsen tegemoet komen aan de
behoeften van hen, voor wie deze centra bestemd
zijn. De vraag rijst zelfs,
of
in de keuze van deze
rustige vestigingsplaatsen niet een flink stuk pro-
jectie zit van de huidige managers in onze maat-
schappij, die eigenlijk zo graag – nu! – in een
huije op de hei zouden wonen.
Het zou mij niet verbazen als een bejaardenhuis
op de Dam in Amsterdam – om nu eens een wat
erg overtrokken voorbeeld te geven – voor een
aantal bejaarden belangrijk aantrekkelijker zou
zijn dan – evenzeer bij wijze van voorbeeld –
het huis aan de Poel te Amstelveen, al heeft dat
een fraai uitzicht over het Amsterdamse Bos.
Een blokje rond voor de bejaarde mens, die aan
de Dam woont, biedt talloze recreatieve mogelijk-
heden en een paar dozijn nieuwe indrukken voor
overpeinzing en conversatie. Een blokje rond biedt,
voor wie in het huis aan de Poel woont, nauwe-
lijks meer divertissement dan de noord-, Oost-,
zuid- en westgevel van het bejaardencentrum.
De weerstand van veel bejaarden tegen voor hen
gebouwde centra richt zich – lijkt mij – vaak
tegen de isolering die hun daarmede wordt aan-
gedaan. In sommige opzichten zal dat wel on-
vermijdelijk zijn, maar de keuze van de vestigings-
plaats van het bejaardenhuis zou dit isolement niet
moeten vergroten.
Hilversum.
Drs. A. OOSTINDIE.
HET NEDERLANDS VERBOND VAN.
VAK VERENIGINGEN
vraagt
ECONOMISCH MEDEWERKER
De taak van deze medewerker zal bestaan uit:
het bestudèren van vraagstukken van internationale sociaal-
economische politiek, in het bijzonder op het terrein van de
E.E.G., de O.E.C.D. en de internationale handel;
het adviseren van de beleidsinstanties van het Verbond over
deze onderwerpen, alsmede het vertegenwoordigen van het
Verbond in een aantal commissies ed.
Vereisten:
doctoraal examen economie of vergevorderde
studie. Ervaring op het bovengenoemde terrein is zeer
gewenst.’
Arbeidsvoorwaarden:
– salaris volgens c.a.ô.
– premievrij pensioen
– vakantietoeslag (ca. 6 pCt.)
– ziektekostenregeling
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het N.V.V., Postbus
8110, Amsterdam.
E.-S.B. 17-2-1965
171
Het Verbond van Nederlandsche
Werkgevers vraagt:
B ELEGGI NGS MAATSCHAPPIJ
een JURIST
Voor de vervulling van deze functie is nodig:
– belangstelling voor de economische en maatschap-
pelijke vraagstukken van deze tijd;
– een goede stilistische vaardigheid, en
– een redelijke beheersing van de moderne talen.
De betrokkene zal in staat moeten zijn zich gemakkelijk
in te werken in uiteenlopende vraagstukken van actuele
aard.
Voor de vervulling van deze functie, die interessant en
afwisselend werk biedt, wordt de voorkeur gegeven aan
hem, die reeds enige jaren praktijkervaring, bij voorkeur in het bedrijfsleven, heeft.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen te
richten aan de algemeen secretaris van het Verbond van
Nederlandsche Werkgevers, Kneuterdij k 8, ‘s-Graven-
hage.
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt V dat dan steeds kenbaar maken!
UNITAS N.V.
Willemskade 12, Rotterdam
zoekt een
M
WE RK
E
Het is de bedoeling, dat deze func- tionaris naast het onderzoeken van
Nederlandse beleggingen, zich ook
gaat oriënteren omtrent buitenland-
se beleggingen.
Gedacht wordt aan iemand,
die
reeds over enige ervaring beschikt
en in staat is zelfstandig te werken.
Een goede beheersing van de Engelse
taal strekt tot aanbeveling.
Leeftijd tot ca. 28 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met
uitvoerige gegevens te richten aan
de directie.
Adverteer meer in ,,E.-S.B.”
CÜNCENTILI
7
Met ingang van
woensdag 24 februari 1965
zullen ondergetekenden ter beurze van Amsterdam
doen verhandelen tienvoudige participatiebewijzen in het beleggingsfonds van geselecteerde
Duitse aandelen
CONCENTRA
Beheerder: Deutscher lnvestment-Trust G.m.b.H., Frankfurt am Main.
Trustee en depotbank: Dresdner Bank A.G., Frankfurt am Main.
Op basis van de afgifteprijs te Frankfurt am Main op 11 februari 1965 zou deze in Nederland zijn
uitgekomen op f326,10 per tienvoudig participatiebewijs.
Per advertentie in de Officiële Prijscourant van 23 februari 1965 zal, bij wijze van indicatie, de
meest recente afgifteprijs worden bekendgemaakt.
Exemplaren van een Bericht zijn verkrijgbaar bij alle kantoren van ondergetekenden.
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
HOPE
&
CO.
PIERSON, HELDRING & PIERSON
Amsterdam, 15 februari 1965.
172
E.-S.B. 172-1965
Geidmarkt.
In de achter ons liggende weken hebben, naar wij
mogen aannemen de banken, een steeds groter beroep ge-
daan op de kredietmogeljkheden van De Nederlandsche
Bank. Van het normale bedrag van f.
5
mln. op 18 januari
stegen de voorschotten in rekening-courant tot f.
155,6
mln. Het tegoed der banken bij de Centrale Bank kon
mede hierdoor tot f. 286 mln.
stijgen,
d.i. hoger dan het
verplichte deposito, dat van half januari tot half februari
f. 193 mh. heeft belopen. Dit ,,overschot” was nodig om het
,,tekort” gedurende een deel van de periode te compen-
seren. Dat de geldmarkt onder deze omstandigheden krap
was is begrijpelijk.
Tegen het einde van de afgelopen week is een kleine
wijziging in de situatie gekomen. Dit is af te leiden uit de
daling van het tarief voor daggeldleningen, dat vrijdag
jl. van 4 pCt. tot 3 pCt. werd terug gebracht. Het ligt voor
de hand te veronderstellen, dat de banken in de laatste
tijd kans hebben gezien zoveel in te lopen op de achter
–
stand van het verplichte deposito, dat de vraag naar dag-
geld wat verminderde. Wat het tijdstip van de wijziging
betreft moet men bedenken,
dat de nieuwe periode van de
kredietrestrictie maandag jl.
BEVEROL
BEVEROL FABRIEKEN N.V., gevestigd te Beverwijk,
is een 100% Nederlands bedrijf dat zich gedurende de
40 jaar van zijn bestaan gespecialiseerd heeft in
smeërmiddelen. Haar produkten worden geleverd
aan 73 landen over de gehele wereld, naast een belang-
rijke afzet in Nederland.
Wegens het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd van een top-functionaris wensen
wij
in con-
tact te komen met een
iT’TÏ’F
11
die tot taak
krijgt
de lopende contracten met de
afnemers te beheren en die zich intensief met finan-
cieringsvraagstukken dient bezig te houden, terwijl
de gehele administratie onder zijn leiding zal komen
te staan.
Voorts ligt het in de bedoeling hem bij commerciële
en bedrijfseconomische problemen te betrekken en
zal hij, na analyse der gegevens, de directie moeten
adviseren.
De toekomstmogelijkheden zijn bepaald gunstig te
noemen.
Naar deze functie kunnen zij reflecteren, die een
universitaire, bedrijfseconomische opleiding hebben
genoten, commercieel zijn ingesteld en ervaring
hebben verkregen op het gebied van ,,marketing”
en administratie.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrief met uit-
voerige gegevens en recente pasfoto te richten aan de
Directie van de Beverol Fabrieken N.V. te Beverwijk.
is ingegaan. van ueze oag ai
geldt het lagere deposito van
f. 134 mln.
Kapitaalmarkt.
De beperkingen, die het
Rijk de lagere overheid op
grond van de wet kapitaal-
uitgaven publiekrechtelijke
lichamen in de vorm van een
leningplafond oplegt, blijken
in vele gemeenten financie-
ringsmoeilijkheden te veroor-
zaken. Of dit nu geheel ligt
aan het geringere bedrag aan
financieringsmiddelen dat
mag worden opgenomen of
dat ook een versterkte groei
van de behoeften als gevolg
van een cumulatieve uitbrei-
ding van de investeringen een
rol speelt, laat ik in het mid-
den. In elk geval wil de rege-
ring voorkomen, dat de
woningbouw hinder onder-
vindt van de financierings-
beperking. Een nog te defi:
niëren deel van de bouw zal
daarom aan de regeling
worden onttrokken. Of de
hogere investeringen, zo die
al zullen gaan plaatsvinden,
met op de kapitaalmarkt op
te nemen middelen zullen
worden gefinancierd of dat de
rij ksvoorschotten omhoog
gaan, is nog de vraag.
De politieke gebeurtenis-
sen in Oost-Azië hebben het
Dow Jones indexcijfer voor
industriële aandelen weer be-
neden het record van 900 ge-
drukt. Interne economische
omstandigheden in de Ver-
enigde Staten liggen niet aan
de daling ten grondslag.
ADVERTEER IN ,,E.-S.B.”
.E.-S.B..
17-2-1965
–
173
Rentestand.
Langl.
staatsobl. a)
………
5,17
5,09
5,09
Aand.: internationalen a)
3,42
3,34
lokalen a)
…………
3,26
3,16
Disconto driemaands schatkist-
papier
…………..
. ….
3’/
34
3
5
1,
3+
.a)
Bron:
Veertiendaags
eurso,verzicht
Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
…………
f. 158,20
Philips G.B.
…………. …
f. 152,20
Unilever
.
………………
f. 141,80
A.K.0
………….
……..
498k ExpI. Mij. Scheveningen
220
Hoogovens, n.r.c
……… . …..
558
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
……
957
f. 162,40 f. 163,20 f. 155,50 f. 156,40 f. 136,60 f. 136,60
528
530
213
207
•5434
556 995
985
lndexcijfers aandelen. 30 dec.
(1953
=
100)
1964
Algemeen
………………..
405
Intern, concerns
………….
568
Industrie
………………..
355
Scheepvaart
…………….
146
Banken en verzekering
236
Handel
cce ………………..
170
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
H.
&
L.
5 febr.
12 febr.
1965 1965 1965
.410-400
407
407
583 – 566
575 576
367 – 359
366 366
148 – 144
145
144
242-237
241
242
177— 171
176
176
30 dec.
S febr. 12 febr.
1964
1965
1965
Amro Bank
……………..
f.
66,10
f.
69,20
f.
69,30
Nationale-Nederlanden,
c……
784
788
784
Robeco
…………………
f. 230
f. 237
f. 23
New York.
Dow Jones Industrials
874
902
888
MEDEDELINGEN
VOOR ECONOMISTEN
Week-ends over
personeelsbeleid
Het Vervolmakingscentrum
voor Bedrijfsleiding van de
Katholieke Universiteit te
Leuven heeft een programma
opgesteld voor week-ends, in
het Arenbergkasteel te Hever-
lee, over personeelsbeleid.
Deze week-ends zijn speciaal
bestemd voor personeels-
hoofden, lijnfunctionarissen
in grote ondernemingen en
ondernemingshoofden van
groeiende bedrijven.
Het eerste week-end begint
op vrijdag 26 maart, 15 uur
en eindigt zaterdag 27 maart,
17 uur. De volgende week-
ends zijn vastgesteld op 9/10
april, 23/24 april en 7/8 mei.
Voor verdere inlichtingen of
inschrijving wende men zich
tot het Vervolmakingscen-
trum voor Bedrijfsleiding,
Mrg. Ladeuzeplein 20, Leu-
ven,
tel.
(016) 2 75 16.
IIIlIIIiIIII!IIIlIIU 11111111! IIIlIIlIIIIIIIIIIIIIIlIIIIlIIlIIIlIIIIIII
Blijf bij!
LEES
E.-SB.
PHILIPS
N.V. PHILIPS’ GLOEILAMPENFABRIEKEN
EINDHOVEN
Ten behoeve van de CONCERNADMINISTRATIE
wordt gevraagd een
bed rijfseconoom of
accountant
(N IvA/VAGA)
Deze medewerker, die nauw met de bedrijfsleiding
zal samenwerken, moet leiding geven aan werk-
zaamheden op het gebied van butgettering,
kostenbewaking en berichtgeving. Hij zal daarbij
ook contacten in het internationale vlak moeten
onderhouden.
Gegadigden moeten een duidelijke belangstelling
hebben voor de problematiek, welke samenhangt
met de automatisering van de informatieverwerking.
Brieven met gegevens betreffende leeftijd, opleiding en
ervaring worden gaarne in gewacht bij de afdeling
Personeelza ken, Willemstraat 20, Eindhoven, onder
ESB
65046.
IIIIIIIIIIIIIHIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
174
E.-SB. 17-2-1965
NILLM1J
Voor jonge academici staan vele wegen
open. Eén ervan leidt naar de NILLMIJ,
een instelling, die door haar modern
bedrijfsbeleid ook buiten de verzekerings-
wereld vele contacten onderhoudt.
De NILLMIJ ieeft. in haar organisatie
plaats, voor afgestudeerden in de
RECHTEN
WIS- EN NATUURKUNDE
Na een interessant en goed gesalarieerd
trainee-ship volgt bij gebleken geschikt-
heid benoeming in een functie, die ruime
perspectieven opent. Vooral voor hen,
die behalve wetenschappelijke belang-
stelling een algemene bedrij fsinteresse
hebben, biedt een carrière in het moderne
verzekeringsbedrjf, met zijn vele as-
pecten, gunstige . ontplooiingsmogelij k-
heden.
Voor een oriënterend gesprek, dat uiter-
aard geheel vrijblijvend is, kunt u zich
d.in.v. een korte brief, vergezeld van uw
curriculum vitae, wenden tot het hoofd
Personeelszaken van onze maatschappij.
STADHOUDERSPLANTSOEN 214, ‘S-GRAVENHAGE, TEL. (070). 514651, BRIEVEN POSTBUS 14
AWIL LM
E.-S.B. 17-2-1965
175
Accountantskantoor T. Keuzen kamp
vraagt voor zijn kantoor te ‘s-Gravenhage
jong accountant
met academische of N.I.v.A.-opleiding.
Brieven te richten aan het kantooradres:
o
Maak gebruik van
de
rubriek
,,VACATU RES”
voor
het
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal
reacties,
dat
deze
annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote
instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
Plaats 19, ‘s-Gravenhage.
0
0
MA RI
0
o
0
D
0
o
FUNC TIONA R IS
0
0•
0
o
0
Voor een van onze relaties, een
Onze opdrachtgever denkt voor
o
0
middelgrdot expansief bedrijf,
de vervulling van deze vacature
0
producent van een groeiend
aan de volgende eisen:
0
0
assortiment merkartikelen voor
0
o
de frisdrankenmarkt, zoeken wij
* leeftijd 28-34 jaar
0
o
een marketing-functionaris.
* een concrete ervaring van
0
O
3-5 jaar met soortgelijke
0
o
Deze onderneming heeft door de
werkzaamheden in de
0
grote groei primair aandacht
consumentenmarkt
0
moeten besteden aan de
0
0
uitvoering
van 4e verkoop en
* een redelijke basisopleiding,
0
0
wenst nu de -incidenteel
waarnaast kennis van
0
o
ontplooide- marketing-
statistische technieken en
o
activiteiten gericht bij de aan te
commerciële bedrijfseconomie
0
trekken marketing-functionaris
een noodzaak is.
0
onder te brengen.
* creatieve kwaliteiten,
0
0 0
o
Voor deze functie ligt
gekoppeld aan het vermogen
aanvankelijk het zwaartepunt bij
om adviezen en suggesties in
0
0
de verwerking en interpretatie
teamverband te realiseren.
0
0
van de gegevens over de markt
0
IJ
en de verkoopprestaties; daar-
Dat deze veelvragende werk-
0
0
naast zijn verdere
kring goed gehonoreerd zal
0
o
groeimogelijkheden voorzien.
worden, spreekt welhaast vanzelf.
o
Zij die menen voor deze functie in aanmerking te komen, worden
verzocht eigenhandig geschreven brieven met volledige inlich-
tingen en vergezeld van een recente pasfoto te zenden aan ons
adres Mathenesserlaan 247 te Rotterdam.
Op de enveloppe vermelden: MF
Volledige geheimhouding is verzekerd; telefonische inlichtingen
worden niet verstrekt.
ECONOMISCH ADVIESBUREAU DRS H. KALKHOVEN
000000000000000000000000000000000000
o
0
176
E.-S.B. 17-2-1965
–
Bent u att ent op de B
van
Betrouwbaarheid van verlichting wil zeggen:
Philips ,,TL” verlichting voldoet aaü AL
geringe storingskans, blijvend g’oede ver-
de’ze eisen:
lichting en lange levensduur. Deze factoren
.
Hoog reiidement
door aan lkaar aange-
zijn afhankelijk van lamp, armatuur en
paste constructie van lampen, armatiren
voorschakelapparaat, een eenheid wa’arbij
en voorschakelapparat&n.
elk detail belangrijk is. Zo zijn constrüctie
1
Blijvend göede lichtopbrengst
door juiste –
en materiaalkeuze van• de eFektroden van
samenstelling en korrelgroôtte van het
grote betekenis, niet slechts voor de goede
fluorescentiepoeder.
–
werking van de ,,TL”-lamp, maar ook voor
•
Grote bedrijfszekerheid
door precieze
blijvende kwalitit gedurende de gehele
elekfrodenconstructie en materiaalkeuze.
levensduur. Daarom moet de elektroden-
•
Minimale wattverliezen
door exacte di-
constructie met de uiterste zorg gebeuren.
mensionering van de voorschakelappara-
Neen
..
u kunt niet iedere ,,TL”-lamp op. de
tuur.
–
juiste elektrodenconstructie controleren.
•
VQ!komen aanpassing
aan . elke bedrijfs-
–
Maar u kunt wel zekerheid hebben. Met
.
situatie door weldoordachte differentia
Philips bedrijfsverlichting..
tie.
Het bijzonder. instructieve boekjé ,,Praktische wenken voor Bedrjjfsverlichting” is ook
voor uw bedrijf gemaakt. Het wordt u per omgaande toegezonden na aanvraag bjj
Philips Nederland n.v., Afd. Bedrjfsverlichting. 6, Eindhoven. .
PHILIPS
–
–
–
PHILIPS
‘BEDRIJfSVERLICHTING
1.
E.-S.B. 17-2-1965-11
venwichtigheid..
–
Accountantskantoor
T. Keuzenkamp
vraagt voor zijn kantoor te ‘s-Gravenhage
een gevorderd assistent
een academische opleiding volgend of studerend voor de
N.I.v.A. diploma’s. Met studiewensen wordt rekening
gehouden. Het kantoor kent een regeling voor vergoeding
van studiekosten.
Brieven te richten aan het kantooradres:
Plaats 19, ‘s-Gravenhage.
11
HET LANDBOUW- ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt voor de afdeling Algemeen Economisch Onderzoek:
WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER
De voorkeur wordt gegeven aan academici met enige jaren
ervaring op het gebied van economisch en econometrisch
onderzoek.
Maximum maandsalaris f. 2.080,—.
Tot het werkterrein van de afdeling Algemeen Economisch
Onderzoek behoren onderzoekingen met betrekking tot
vraag en aanbod van landbouwprodukten, in- en output-
relaties, marktstructuur, internationale handel, financierings-
vraagstukken e.d.
Brieven met volledige inlichtingen naar Conradkade 175,
Den Haag.
Evenwichtigheid en stabiliteit zijn
integratie van de produktiefasen:
woordig zeer actief is op het terrein
vitale waarden voor een onder-
spinnerij, weverij, tricotage, finish-
der synthetische vezels? Het bedrijf
neming. Blydenstein-Willink hand-
ing en drukkerij. Blydenstein-Wil-
groeit veilig en gestaag. Het heeft
– haaft ze met strenge hand. Door een
link maakt alom bekende stoffen.
zich bij zijn afnemers een onwankel-
gezonde variatie in de produkten.
voor sportkleding, werkkleding,
bare naam verworven, gebouwd op
Door serieuze kwaliteitsnormen
foundations, overhemden, gordijnen
zorgvuldigheid, vooruitstrevendheid
voor al die produkten. En door
en voeringen. Wist u dat BW tegen-
en correctheid.
Blydenstein-Willink n.v.
•
Enschede, Lonneker, Winterswijk, Ter Apel, Wychen
178
E.-S.B. 17-2-1965
r
/ ,
N
—– ———
1 1
1 1
UTRECHT 8 T/M 16 MAART 1965. 9-17 UU,R
i
(zondag gesloten)
De Voorjaarsbeurs 1965
zal
de
grootste beurs zijn ooit in Nederland
gehouden.
Tezamen meer
dan 105.000
m
2
netto expositie-oppervlak
mcl. het nieuwe
V.N.
terrein.
Z ij omvat een internationaal aanbod
in de volgende sectoren:
BOUW
• werktuigen, materieel en transportmiddelen voor bouw, wegen-,
water- en mijnbouw en grondverzet
•
bouwmaterialen en onderdelen
INTERN TRANSPORT
• transportmiddelen voor haven- en overslagbedrijven, industrie,
openbare diensten en algemene toepassing
•
magazijninrichtingen
VERWARMING
• machines en apparaten voor verwarming, luchtbehandeling en
stookinrichtingen
•
aardgasapparatuur
VERBRANDINGSMOTOREN, POMPEN, COMPRESSOREN, TOE-
LEVERINGSMATERIAAL
ENIGE BIJZONDERHEDEN
Voordelige gecombineerde
reisJentreekaartjes
zijn op de stations verkrijgbaar • busdienst
naar Croeselaan, V.N. terrein en Vredenburg
v.v. via het centraal station. Utrecht • voor
groepen van 20 personen en meer 50%
reductie.
GEBRUIKSGOEDEREN
• elektrische huishoudelijke apparaten, verwarmings-, kook- en
koelapparaten, verlichtingsartikelen, huishoudelijke verwarmings- en
kookapparaten voor gas-, kolen- en olieverbruik, sanitaire artikelen,
installatiematerialen, handgereedschappen
• huishoudelijke
artikölen
•
glas, kristal, aardewerk, porselein •
couvertartikelen, luxe hout- en metaalwaren, kunstnijverheid, bijoute-
neen
•.
relatiegeschenken, souvenirs, toegiftartikelen • rokers-
benodigdheden •.go,ud,. zilver, uurwerken • koffers en lederwaren
•
foto- en filmartikelen, optiek • speelgoed, feest- en kerstartikelen,
sportartikelen
•
parfumerieën, kosmetica, toiletartikelen • etalage-
en reclameartikelen.
E.-S.B. 17-2-1965
179
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Leven sverzekering- Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
–
,,I)e Groot-Noordhollandsche van 1845″
1I
Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
• VEKEMANS en BERK
ACCOUNTANTS
(leden N.Lv.A.)
‘s-Gravenhage Amsterdam
Nijmegen Zwolle
vragen voor hun vestigingen te ‘s Gravenhage en Nijmegen
TWEEMOCTORAND1
in de bedrijfseconomie
Aan ambitieuze mensen die de academische accoun-
tants-opleiding volgen, bieden wij een interessante
werkkring, die de gelegenheid opent tijdens de studie
•
praktische ervaring op te doen op een. kantoor met
•
een veelzijdigekring van relaties.
Behalve tijd voor het volgen van de colleges wordt
een vergoeding gegeven voor studie- en reiskosten.
Geïnteresseerden kunnen zich, onder opgave van per-sonalia, schriftelijk wenden
tot
de heer J. Voorhorst,
Koninginnegracht49te’sGravenhage, die in
een
persoonlijk
gesprek gaarne nadere inlichtingen zal verstrekken.
Indien
Uw telefoohnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
180
E.-S.B. 17-2-1965