Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2475

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 27 1965

0

o

ft1@cfI3EiizDu

50e JAARGANG
– 27
JANUARI 1965

No. 2475

0

0

.

.

Zojuist ierscheen

als eerste deel in de serie Speurwerkpublikaties van het
Organisatie Studiecentrum

HET DIRECTIESECRETARIAAT

prijs f30,-
bij intekening f 25,-

Deze publikatie is samengesteld door Mr. H. LUIJK en
gebaseerd op een uitvoerige analyse van de directiesecreta-
riaten van een 100-tal ondernemingen, qua omvang varierend
van 200 tot 3000 werknemers.

Een uitvoerig prospectus wordt u gaarne gezonden door

DE WESTER BOEKHANDEL

Nieuwe Binnenweg 331-ROTTERDAM

Tel. (010) 253941

232076 – Giro 18961

Gespecialiseerd op economisch gebied!

HOLLA

E SOCIETEIT
VAN LEV

!EKERINGEN N.V.

A 1807

….meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 221322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511.TORONTO.

34;2

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn bij de

Beleidssector plaatsingsmogelijkheden voor

JONGE ACADEMICI
ACADEMICI

met enige jaren ervaring

Gedacht wordt aan Juristen en Economen, die belang-
stelling hebben voor de internationale politieke en
economische problematiek en zich aangetrokken voelen
tot functies waarin mede-uitvoering moet worden ge
geven aan het ter zake te voeren beleid. Tot de taak
behoort o.a. het analyseren en becommentariëren van
ingekomen documenten op politiek, sociaal, economisch
en financieel gebied, alsmede het voorbereiden van
adviezen en instructies.
Een behoorlijke kennis van de moderne talen is vereist.

Ook zij, die het doctoraaLexumen in de politieke en
sociale wetenschappen hebben afgelegd, komen in
aanmerking.

Bezoldiging geschiedt overeenkomstig het rangenstelsel
voor academici (salarisgrenzen van pIm. f. 9500,.— tot
pim. f. 20.500,— per jaar). Vakantietoelage 4%.

Eigenhandig geschreven sollicitaties met volledige
gegevens onder no. 3-404017188 (in linkerbovenhoek
brief en enveloppe) zenden aan de Rijks Psychologische
Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de Rijks-
overheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

E C 0 N 0 MI
S
C
H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninkljjk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per Post voor Nederland
f
36,50 (studenten
f.
25) per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

1.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

rCMISSIE VAN REDACflE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne;
J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretans: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.

82

1

E.-S.B.
27-1-1965

Churchill als econoniisch planner

Jn deze dagen wordt Churchill terecht niet dikwijls
herdacht om zijn betekenis voor de sociaal-economische
politiek. Zijn grootste kracht lag elders. Hij moet dat
zelf ook zo gevoeld hebben, getuige het feit, dat hij prak-tisch alle perioden van zijn lange leven beschreven heeft,
maar niet die ene, waarin hij als Chanceilor of the
Exchequer de directe verantwoordelijkheid droeg voor de
economische politiek (1924-1929). Hij moge, in de woorden
van Lloyd George, toen ,,the merriest tax collector since
the days of Robin Hood” geweest zijn, toch herinneren
wij ons hem voornamelijk als de man, die Engeland terug-
voerde naar de vooroorlogse gouden standaard, en daar-
mee de General Strike provoceerde.
Het is evenwel onjuist Churchills betekenis voor de
economie uitsluitend naar deze stap te beoordelen. Wij
dreigen daarmee op onze beurt ,,the slave of (the) defunct
economist” Keynes te worden, hoe juist ook deze in zijn
The Econornic Consequences of Mr. Churchill
(1925) de
rampzalige gevolgen van Churchills stap voorspelde.
Doch Keynes was in zijn tijd een eenzaam criticus, een
nog onzeker ketter in het rijk van de traditionele economie.
Men kan Churchill dan ook niet verwijten dat hij niet
naar economen luisterde. Integendeel, hij zelf verweet de
ambtenaren van de Britse Treasury, dat zij onvoldoende
profijt trokken van de gaven van hun economisch adviseur,
Hawtrey. ,,I remember”, schreef Churchilis secretaris uit
die dagen, ,,his demanding from time to time that the
learned man should be released from the dungeon in
which we were said to have immured him, have his chains struck off and the straw brushed from his hair and clothes,
and be admitted to the light and warmth of an argument
in the Treasury Boardroom with the greatest living master
of argument”.

Het was niet Churchills fout, dat de theoretische eco-
noniie van de jaren twintig weinig steun bood voor een
positief overheidsbeleid. En was het nietChurchill, die
in zijn beroemde:-Romanes Lecture, gehouden in Oxford
in 1930, een blauwdruk gaf voor een economisch sub-
Parlement, die in wezen verwant is aan de constructie van
,,onze” S.-E.R., pas twintig jaar later tot stand gekomen?
Churchill was zich scherper dan iemand bewust in 1940,
dat economische planning niet in laatste instantie een monetaire zaak is, maar de vraag van het zo rationeel
mogelijk aanwenden van schaarse produktiefactoren
betreft. Direct na zijn ambtsaanvaarding werd de globale
financiële planning onder de Treasury naar de achter-
grond geschoven, ten bate van een bewust prioriteiten-
beleid, zoveel’mogeljk gebaseerd op kwantificering van
de beschikbare produktiemiddelen. De Chancellor of the
Exchequer verdween uit het oorlogskabinet, waar hij werd
vervangen door figuren als Beaverbrook en Bevin, die zich
belastten met de Organisatie van de vliegtuigindustrie en
de totale mobilisering van man- (en vrouw)kracht.
Onmiddellijk in 1940 werden tal van statistici en eco-
nomen ingeschakeld, die binnen elk der departenienten,
doch ook in centrale lichamen als de Economic Section
(onder Lionel Robbins) en het Central Statistical Office,
belast werden niet het inventariseren van de bestaande
produktiemogelijkheden, het kwantificeren van de diverse
claims daarop, het opstellen van realistische toekomst-
plannen, en het zo vroeg mogelijk signaleren van dreigende
moeilijkheden in de produktieprogramma’s. Daarnaast
werd een uitvoerend ambtelijk apparaat opgebouwd, zo
uitgebreid, dat Churchill – gefrustreerd – kon klagen,
dat Whitehall evenveel gevaar liep door commissies te
worden overwoekerd als Australië door de konijnen,
maar tegelijk van zo essentiële betekenis, dat het door een
realistische planning het economisch fundament kon leggen
voor het welslagen van de oorlogsinspanning.
Churchill behield de uiteindelijke leiding over het geheel,
niet alleen als voorzitter van het oorlogskabinet en com-
missies daarvan, maar ook door directe interventies,
mogelijk gemaakt door de constante adviezenstrooni, die
hij ontving van zijn persoonlijke statistische staf onder
Professor Lindemann (spoedig Lord Cherweli). De ver

houding tussen de departementen en de onderscheidene
statistische en economische diensten vormt een epos, van
deskundigheid zowel als menselijke zwakheid. Een vrucht-
bare case-study voor hen, die te gemakkelijk geloven in, de
,,objectiviteit” van het proces van economische planning,
zelfs in een situatie, waarin het doel: het ten koste van
alles winnen van de oorlog, voor ieder vaststond. Er werd
gestreden niet alleen op basis van cijfers, maar ook met
cijfers en om de cijfers, en met persoonlijke inzet, even-
zeer als in zakelijk meningsverschil. Toch werd in deze
periode de grondslag gelegd voor die osmose tussen
bestuurlijke en technisch-economische inzichten, die op
den duur zulk een positieve invloed zou hebben op het
bestuur
en
de theoretische economie, in Engeland en ver
daarbuiten. Een generatie economen ontving hierdoor
zowel een praktische als nieuwe theoretische scholing.
Churchilis en Cherwells rechterhand toen was Donald
MacDougall, thans de hoogste ambtenaar onder de
Britse economische coördinator, George Brown.
Churchill was zo – paradbxaal – in de economische
politiek evenzeer als in zijn militaire opvattingen, zowel de
Mid-Victorian,
als de man, die de nieuwste wetenschappe-
lijke technieken dienstbaar wilde maken aan de moderne
beleidsbepaling. Daarbij drukte hij op alles een sterk
persoonlijk stempel. Churchill was onweerstaanbaar
,,mens”, groot in deugden en menselijke fouten, en in
beide gevallen vol aantrekkelijke zelfspot. Deze zal hem
bewaren voor een sycofantisch legendariseren, en hem
daarom ook veilig stellen voor fanatieke beeld-vergruizers.
Onwillekeurig denkt men aan het telegram, dat Roosevelt
in de oorlog aan Churchill zond, en waarin hij seinde: ,,it is fun to live in the same age with you”. En men is
zich diep bewust, dat men zonder Churchill misschien
nu niet, of althans niet in vrijheid, leven zou.

‘s-Gravenhage.

t-t. DAALDER.

Blz.

Churchill als economisch planner,
door Prof. Dr.

H. Daalder …………………………..
83

De capaciteiten van arbeiders,
door Drs. J. H.

Abbas………………………………
84

Zorgen om het midden- en kleinbedrijf (II),
door

Drs. J. J. M. Oostenbrink met een naschrift van

Dr. F. J. W. van Vroenhoven ………………
86

Bruikbaar en haalbaar,
door Drs. A. Oostindie..

88

Deelname en wijzigingen in de Premiespaar-

regeling Rijksambtenaren,
door Drs. C. P.

d’Haans …………………………….
91

Blz.

Ingezonden

stuk:

De waterleveringen door België aan Nederland en

de Schelde-Rijnverbinding,
door L. Delwaide

met een naschrift van A. Kempeneers ………
92

B o e k besprekingen:

T. Scitovsky: Papers on Welfare and Growth,

bespr. door Prof. Dr. F. Hartog…………..
95

E. W. Walker, W. H. Baughn en Dr. F. W. C.

Blom: De financiële functie in de onderneming,

bespr. door Drs. P. van Zuuren…………..
95

Mededelingen voor economisten…………….
98

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jonginan…
99

E.-S.B. 27-1-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

83

In korte tijd heeft zich de gelukkige en gewenste
ontwikkeling voltrdkken, dat bijna elk kind die op-

leiding kan krijgen, die in overeenstemming is met zijn

capaciteiten. Het gevolg daarvan is dat de ,,boven-

laag” van de arbeiders verdwijnt en ten dele al ver-

dwenen is. In dit artikel is een poging gedaan om aan

te tonen dat dit inderdaad zo is. Verder is op enkele

gevolgen hiervan gewezen. Een dezer gevolgen is dat

de vertegenwoordigers van de huidige arbeidersgroep

meestal mensen zullen zijn met minder verstandeljke

capaciteiten dan vroeger, hetgeen in vele gevallen het

overleg zal bemoeilijken en de verantwoorde mogelijk-

heden om ze bepaalde bevoegdheden te geven of bij het

oplossen van bepaalde problemen te betrekken, zal

beperken.

De capaciteiten
van arbeiders

Onder arbeiders worden in dit artikel verstaan die werk-

nemers in de industrie, die de produkten die de industrie

levert, maken. Het zijn de ongeschoolden, geoefenden en

geschoolden, de werknemers dus die alleen een lagere

school bezocht hebben of die een L.T.S.-diploma behaald

hebben of die slechts 1 of 2 klassen U.L.O. of 1 of 2

klassen L.T.S. als verdere opleiding gehad hebben. Eigen-
lijk behoren er ook toe de velen die met dezelfde (geringe)

opleiding administratief werk verrichten dat qua moeilijk-

heidsgraad niet boven dat van de geoefende werknemers

in de fabriek uitkomt, maar zij worden meestal tot het

zgn. maandsalaris-personeel gerekend.
De groep arbeiders die de laatste jaren op de leeftijd van

15 â 16 jaar de industrie binnentreedt, is qua capaciteiten

heel anders samengesteld dan de groep die bijv. 30 jaar

geleden het bedrijfsleven binnentrad. Tot enkele jaren na

de tweede wereldoorlog was de positie van de vader en de

financiële welstand van het gezin de meest doorslaggevende

factor of een kind al dan niet tot de arbeidersgroep zou

gaan behoren
bij
de aanvang van zijn (industriële) loop-

baan. Of het kind over zoveel capaciteiten beschikte dat

het een hogere en langere schoolopleiding zou kunnen

volgen, waardoor het op een ander, meestal beter, punt

zou starten
bij
het begin van zijn loopbaan en daardoor

werk zou gaan verrichten dat beter bij hem paste en dat

ook nuttiger zou zijn voor de maatschappij, was geen punt

van overweging. Kon het, gezien de financiële consequentie,

vaak ook niet zijn.

Door zich in betrekkelijk korte tijd voordoende grote

veranderingen op economisch, technisch, sociaal en maat-
schappelijk gebied zijn hierin aanzienlijke wijzigingen ge-

bracht. De vrij sterk toegenomen welstand, de bewust-

wording van de arbeider, de behoefte aan meer en beter

opgeleide mensen e.d. hebben er in korte tijd toe geleid

dat zoveel mogelijk iedereen die opleiding krijgt na de

lagere school, die in overeenstemming is met zijn capaci-

teiten. Het is nu soms zelfs al zo, dat niet meer erg naar

de geschiktheid gekeken wordt, maar zonder meer gezegd

wordt: mijn kind gaat naar de U.L.O. of doet toelatings-

examen voor de middelbare school. In elk geval heeft zich

in korte tijd de gelukkige en gewenste ontwikkeling vol-

trokken, dat iedereen, althans na de lagere school, die

opleiding kan kiezen, die in overeenstemming is met zijn

capaciteiten. Wel treden er bijv. nu
nog wel eens be-

lemmeringen op doordat in betrekkelijk dun bevolkte ge-

bieden van ons land, de busondernemingen hun dienst-

regeling niet willen afstemmen op de schooltijden.

Dat (bijna) elk kind na de lagere school die opleiding

kan kiezen die in overeenstemming is met zijn capaci-

teiten heeft grote consequenties voor de samenstelling qua

capaciteiten van de groep arbeiders die nu de industrie

binnenkomt en daarmee voor de verdere gang van zaken

in de industrie, de vakbeweging, het verenigingsleven, de

politiek e.d. en dus de maatschappij als geheel. Voordat

hierop nog wat verder wordt ingegaan, wordt het resultaat

van een onderzoekje vermeld om het gestelde met enig

cijfermateriaal te illustreren.

In de periode
1958
t/m 1964 werden in een bedrijf 436

jongens (groep A) psychologisch onderzocht, die zich

opgaven om na het behalen van het L.T.S.-diploma op de

bedrjfsschool nog een Bemetel-diploma te halen. Deze

jongens waren geboren tussen 1 juli 1944 en 1 juli 1948.

Bij het psychologisch onderzoek werden onder meer

2 intelligentietests afgenomen. De ene test (test X) voor-

onderstelde de normale lagere schoolkennis, de andere

test (test Y) niet, en deze was ook niet gebonden aan een

bepaalde tijdsduur. Tevens werden in de periode
1957

t/m 1964 104 mannen (groep B) psychologisch onderzocht,

die
bij
het bedrijf wilden gaan werken of bij het bedrijf

werkten en zich gemeld hadden voor een vacature waar-

voor in de bedrjfskrant een advertentie had gestaan.

Deze mannen waren geboren tussen 1 juli 1924 en 1 juli

1928. Zij hebben onder meer ook test X en test Y.gedaan.

Bij groep A waren er voor test X 32 die een ruwe score

hadden die voor 15 – 1 6-jarige jongens overeenkwam met

een I.Q. van 115. Bij groep B waren er voor test X 36

die eenzelfde ruwe score hadden. Bij groep A waren er

voor test Y 47 die een ruwe score hadden die voor 15 – 16-

jarige jongens overeenkwam met een I.Q. van 115. Bij

groep B waren er voor test Y 29 die eenzelfde ruwe score

hadden
1).
Deze verschillen zijn zeer significant (zie tabel 1).

84

E..S.B.
27.1.1965

TABEL 1

N
test X test Y
I.Q.>115 I.Q.>115

Groep A
geboren tussen
436
32(7 pCt.)
47(11 pCt.)
1-7-’44 en 1-7-’48

Groep S
geboren tussen
104
36(35 pCt.)
29(28 pCt.)
1-7-’24 en 1-7-28

t =7,63a)

t =4,48a)

a) De uitkomst is significant op 1 pCt.-niveau.

Men zou kunnen zeggen dat het aanbod vroeger een

brood was met vele krenten en thans een brood met een

enkel krentje en in de toekomst misschien een brood met

een verdwaald krentje. Want, wanneer het psychologisch

schoolkeuze-onderzoek aan het eind van de lagere school,

beter, zorgvuldiger en met meer kennis van zaken wordt
toegepast, zullen nog minder kinderen met een dergelijk
I.Q. de L.T.S. gaan bezoeken, laat staan onmiddellijk na

de lagere school in het bedrijf gaan werken. –

Het is misschien goed om op deze plaats expliciet te

vermelden, dat er in deze beschouwing vanuit wordt ge-

gaan, dat wat iemand presteert, in verreweg de meeste

gevallen voor het grootste deel bepaald wordt door iemands
verstandelijke capaciteiten (in elk geval zijn ze een conditio

sine qua non) en dat met behulp van intelligentietests

op betrouwbare wijze deze verstandelijke capaciteiten in

het algemeen kunnen worden vastgesteld. Verder, dat

voor het leveren yan goede prestaties naast het hebben van

goede verstandeljke capaciteiten een goede opleiding van

belang is (bijv. iemand wordt alleen maar arts als hij naast

bepaalde capaciteiten ook een bepaalde universitaire op-

leiding krijgt), maar dat voor het leveren van goede presta-

ties t.a.v. bijv. maatschappelijke of politieke problemen

het niet noodzakelijk is om naast goede verstandelijke aan-

leg ook nog een uitgebreide (hogere) opleiding gevolgd

te hebben. Het is echter wel zeker dat dit steeds meer het

geval zal zijn.

Voorbeeld: een poging om de bestaande vermogens-

1)
a. Het I.Q. 115 is gekozen als een grens, omdat dat I.Q.
ongeveer het gemiddelde van de U.L.O.-school zal zijn.
Er is uitgegaan van de ruwe scores op de tests X en Y
omdat het materiaal dat voor het bewerken beschikbaar was,
zich daartoe beter leende. Het is zô, dat voor leden van groep
B op grond van hun
leeftijd
een lagere score overeen zou komen
met een I.Q. 115. liet gestelde zou hierdoor alleen maar ver-
sterkt worden.
Op het moment dat de leden van groep B psychologisch
werden onderzocht waren zij tussen 33 en 40 jaar oud. Het is
daarom zeer waarschijnlijk dat uit deze leeftijdsklasse, met
dezelfde opleidingen, diverse mensen met een I.Q. boven 115
vôôr 1957 al een hogere functie in het bedrijf gekregen hebben.
Wanneer dit zo is, wordt het gestelde hierdoor nog versterkt.
De meeste jongens van groep A zijn enige maanden vôôr
zij het L.T.S.-diploma konden halen, getest. Verreweg de meeste
hebben vanzelfsprekend het L.T.S.-diploma behaald. Van groep
B hebben 56 leden een L.T.S.- en/of Bemetel-diploma; de rest,
48, alleen een L.O.-opleiding.

ongelijkheid te doen yerminderen door de voorgestelde

vermogensaanwasdeling kan alleen maar bedacht worden

door lieden die economie hebben gestudeerd (dacht ik);

zoiets kan nooit bedacht worden door mensen, arbeiders,

met dezelfde verstandelijke capaciteiten, maar zonder deze

opleiding. Zij zullen iets bedenken wat meer in hun be-

levings- en ervaringswereld past. T.a.v. de vermogens-

aanwasdeling mag men t.o.v. de vakbeweging eenzelfde

kritiek laten horen als de vakbeweging vaak heeft op het

bedrijfsleven. De vakorganisaties komen hier met een plan

dat volgens hen goed is voor hun leden, zonder de massa

van die leden erin gekend te hebben.

011

Wat zijn nu de gevolgen van de ontwikkeling van de

arbeidersmassa tot een groep die steeds homogener van

samenstelling wordt wat betreft de verstandelijke capaci-

teiten? In het algemeen kan men zeggen dat de
onmondig-

heid
zal toenemen en dat zij steeds meer
bevoogd
zal worden.

De onmondigheid zal toenemen in die zin, dat er steeds

minder ,,monden” zullen zijn, die in staat zijn goed te

formuleren wat er onder hen leeft en welke behoeften zij

hebben. Degenen die feitelijk tot de arbeidersmassa be-

horen, maar die er qua verstandelijke capaciteiten (ver)

bovenuit komen, zullen het beste in staat zijn in woorden

weer te geven wat er onder de mensen leeft, en zullen ook

het beste in staat zijn ze tot bepaalde activiteiten aan te

sporen.

Wanneer door de toenemende onmondigheid eigen ver-

langens en wensen niet meer goed naar voren gebracht

kunnen worden, treedt als het ware haast automatisch

bevoogding op. Een mooi voorbeeld hiervan zijn al de

in het rapport over de vermogensaanwasdeling genoemde

Sociale Beleggings-Gemeenschappen (S.B.G.’s). Men acht

de arbeider niet in staat het ongetwijfeld toch klein begin-

nende vermogen zelf als vermogen te beheren en dwingt

ze daarom dit geld in de S.B.G.’s onder te brengen. Een

veel betere naam voor deze S.B.G.’s zou daarom zijn:

Sociale Bevoogdings-Gemeenschappen.

Naast deze algemene gevolgen van een toenemende

homogeniteit van de arbeidersgroep treden ook een aantal

bijzondere op.

1. Het zal voor de bedrijven steeds moeilijker worden

om uit de groep arbeiders het nodige lagere leidinggevende

personeel en het nodige lagere technisch-administratieve

personeel, zoals calculatoren, werkvoorbereiders e.d. te

halen. Vooral in die bedrijven waar het vakmanschap niet

in enige maanden te leren is maar waar het enige jaren
duurt voor iemand werkelijk vakman is en mede waar

door voor een goede uitoefening van de genoemde leiding-

gevende functies die ervaring zeer gewenst is. Trekt men

noodgedwongen voor deze functies mensen met een andere

opleiding aan, bijv. U.T.S.-ers, dan blijft er tussen leiding-

gevenden en leidingontvangenden een grotere afstand be-

staan dan thans het geval is en zal bevoogding kunnen

optreden.

(1. M.)

E.-S.B. 27-1-1965

85

Ook zal het moeilijk worden om voor een ondernemings-

raad die mensen te vinden die op eeri behoorlijk niveau

met de leiding van de onderneming kunnen praten en

overleggen. Thans vervullen een aantal leden van de onder-

nemingsraad vaak de dubbele taak van te zeggen in de

,,taal” van de leiding wat er onder de mensen leeft en

omgekeerd door in de ,,taal” van geleid.en te zeggen wat

er onder de leiding leeft en wat zij wil. Wanneer de vak-

organisaties ernaar streven om aan de ondernemings-

raad (grotere) bevoegdheden te geven, dan zullen zij er

rekening mee moeten houden dat de vertegenwoordigers

van de arbeidersgroep in die raad steeds minder capabel

worden om de steeds moeilijker wordende problemen goed
op te lossen.

Er ontstaat op de duur de paradoxale situatie dat de

leiding van vele bedrijven meer overleg wil, maar dat in

de groep arbeiders de mensen die de communicatie kunnen

verzorgen, ontbreken, en de groep arbeiders als het ware

minder toegankelijk wordt.

2. Mutatis mutandis doet zich hetzelfde voor binnen de

vakorganisaties. Vele huidige districtsbestuurders en hogere

functionarissen zullen hun carrière als arbeider zijn be-
gonnen. Thans en in de toekomst zuUen er veel minder

arbeiders zijn die tot zulke prestaties in staat zijn, hetgeen
ertoe zal leiden dat ook binnen de vakbeweging een goede

communicatie tussen leden en leiding bemoeilijkt zal

worden.

Wat er onder de leden leeft, welke behoeften, wensen en

verlangens zij hebben, zal met behulp van sociaal-weten-

schappelijk onderzoek vastgesteld worden, in plaats van

door uiteenzettingen op bijeenkomsten van de vakbeweging,

waar mensen met goede capaciteiten, op grond van hun
ervaringen en belevingen konden vertellen wat er onder

hun collega’s leeft en gewenst wordt. Deze ,,beleefde” en

,,ervaren” kennis is toch van andere aard dan kennis ver-

worven op grond van onderzoek.
3. Het percentage studenten uit de arbeidersgroep neemt

de laatste jaren enigszins toe. Als de groep arbeiders steeds
homogener wordt van samenstelling wat betreft verstande-

lijke capaciteiten, zal dit percentage weer dalen, omdat

t.a.v. de intelligentie erfelijkheid een rol speelt.

Samenvattend kan worden gezegd, dat de ontwikkeling,

waarbij bijna elk kind die opleiding kan krijgen, die in

overeenstemming is met zijn aanleg en capaciteiten, uit

de aard der zaak toegejuicht, wordt. Dit heeft tot gevolg

dat de ,,bovenlaag” van de arbeiders verdwijnt en ten dele

al verdwenen is. Er is een poging gedaan om aan te tonen

dat dit inderdaad zo is. Verder is op enkele gevolgen hier-
van gewezen. Het belangrijkste is wel, dat men zich reali-

seert dat deze bovenlaag er niet meer zal zijn in de toekomst

en nu al duidelijk kleiner geworden is en dat de vertegen-

woordigers van de huidige arbeidersgroep meestal mensen

zullen zijn met minder verstandelijke capaciteiten dan

vroeger, hetgeen in vele gevallen het overleg zal bemoei-

lijken en de verantwoorde mogelijkheden om ze bepaalde

bevoegdheden te geven of bij het oplossen van bepaalde

problemen te betrekken, zal beperken.

vlissingen.

J. H. ABBAS, psych. drs.

Zorgen om het midden- en kleinbedrijf

(II)

In ,,E.-S.B.” van 11 november ji. heeft Dr. F. J. W.

van Vroenhoven zich in zijn beschouwing onder boven-

genoemde titel afgevraagd cf de tijd nog niet rijp is

voor een nieuwe middenstandsnota, waarin de probiC-

men van het midden- en kleinbedrijf in hun huidige

vorm aan de orde worden gesteld en de weg naar de

toekomst globaal moet worden aangegeven.

Het is echter twijfelachtig of een nieuwe middenstands-

nota het juiste antwoord is op de problemen die in het

huidige klein- en middenbedrijf een rol spelen en waar-

over in de loop van dit jaar via opvallend ruime publi-

citeit ook in bredere kring enige bekendheid ‘is ver-

kregen. Voorlopig gaat het om de twee vraagstukken,

die de auteur ook zelf noemt, nI. de communicatie tussen

overheid en deze sector van het bedrijfsleven en het

thema van de integratie van het middensfandsbeleid in

het algemene economische beleid.

Ongetwijfeld zou een nieuwe middenstandsnota wel-

luidende beschouwingen bevatten over nut, wenselijk-
heid en noodzaak van een goede communicatie en een

juiste integratie. Voor zover op deze punten in het ver-

leden onvolkomenheden moesten worden vastgesteld,

zou de nota zich beroepen op bijzondere omstandig-

heden en de juist met het oog hierop tot stand ge-

brachte reorganisatie van het Directoraat-Generaal voor

het Midden- en Kleinbedrijf, terwijl zij terloops, doch

niet onduidelijk, zou wijzen op het soms hinderlijke ge-

brek aan eensgezindheid aan de zijde van de centrale
middenstandsbonden.

Aan dit soort beschouwingen heeft niemand behoefte,

temeer omdat de problematiek van het midden- en klein-

bedrijf in haar algemeenheid niet meer een zodanig on-

ontgonnen terrein is dat alleen een nieuwe middenstands-

nota het verlossende woord zou kunnen spreken. Dat dit

overigens mede het gevolg is van de beide eerder ver-

schenen middenstandsnota’s mag zeker als een positief

en belangijk resultaat ervan gelden. Wil men toch zo

af en toe enige algemene overheiidsgedachten over het

midden- en kleinbedrijf lezen, dan zijn er altijd nog de

obligate passages in de Memorie van Toelichting op de

jaarlijkse begroting van Economische Zaken.

Wanneer het er om gaat tot maatregelen te komen

die het midden- en kleinbedrijf in zijn zorgen moet ver-

lichten is de weg van de deelstudies dan ook wellicht

meer aanbevelenswaardig, omdat deze deelstudies dan

niet in algemene termen het welzijn van de bedoelde

groep beogen maar gericht moeten zijn op en een voor-

loper moeten zijn van praktische overheidsvoorstellen op

basis waarvan met de betreffende sectoren van het be-

drijfsIeven kan worden gesproken.

Ook omgekeerd kunnen dan studies en projecten van

het bedrijfsleven aan de overheid worden aangeboden,

op basis waarvan in overleg tot maatregelen kan worden

gekomen.

86

E.-S.B. 27-1-1965

De communicatie komt dan langs eenvoudige weg tot

stand, en het inzicht in de problematiek, welk inzicht

onmisbaar is voor de juiste integratie van het midden-

standsheleid in het algemeen regeringsbeleid wordt aan

beide zijden bevorderd.

Zo’n deelstudie laat zich bijv. denken op het hachelijke

terrein van het ordelijk economisch verkeer, terwijl een

ander voorbeeld is te vinden in de onlangs aan de orde

gestelde vraag naar de wenselijkheid van een ontwikke-

lings- en saneringsfonds voor het midden- en kleinbedrijf,

waarop wij hieronder nader willen ingaan.

Het saiieringsvraagstiik.

Het is duidelijk dat hier in wezen het vraagstuk van

de lage inkomens wordt bedoeld, hetgeen op zijn beurt

weer een vraagstuk is van lage omzetten in de midden-

stand.

De oorzaken zijn velerlei, waarbij als de belangrijkste

gelden de structurele overbezetting, vooral als gevolg

van de vlucht in de middenstand in de jaren dertig, en

daarnaast de wijziging in de betekenis van een eenmaal

in het verleden gekozen vestigingsplaats als gevolg van

de ontvolking ‘van het platteland en de trek van het

oude stadscentrum naar nieuwe woonwijken en voor-

steden.

Eén van de grootste moeilijkheden bij de bestudering

van dit vraagstuk en bij de overweging van mogelijke

stappen tot verbetering, ligt in de voldoende kwantifice-

ring van het probleem. Het beschikbare cijfermateriaal

is fragmentarisch, en niet altijd up-to-date.

Een interessante uitschieter is in dit verband een re-

cente studie van de ,,Stichting Structurele Problemen

Friese Middenstand” waarin men onthutsende cijfers

aantreft. Onderzocht is de Zuid-Westhoek van. Fries-

land, het inerengebied dus, dat een duidelijk agrarisch

stempel draagt.

Mede door de werking van het ontwikkelings- en sa-

neringsfonds voor de landbouw zal de werkgelegenheid

in de agrarische sector steeds verder afnemen, omdat

door de nagestreefde ruilverkaveling grotere bedrijfseen-

heden ontstaan die voor rationalisatie en mechanisatie in

de grondbewerking grotere mogelijkheden bieden. Hier-
tegenover staat ondanks het regionaal industrialisatiebe-
leid niet een zodanig groeiende industriële ontwikkeling

dat deze de daling van de beroepsbevolking in de land

bouw kan opvangen.

Van 1947 tot 1960 daalde de beroepsbevolking in de

Friese landbouw van 60.500 tot 37.000, hetgeen een ach-

teruitgang van bijna 40 pCt. betekent. Daar dit vertrek-

overschot bovendien nog in belangrijke mate bestaat uit

jonge gezinnen, ligt het voor de hand dat deze ontvol-

king en vergrijzing belangrijke gevolgen hebben voor de

betrokken middenstand. Het als gevolg van de overbe-

zetting toch al relatief geringe aantal consumenten per

vestiging daalt hierdoor nog verder.

Men krijgt een indruk van de omvang van het pro-

bleem wanneer men leest dat ondanks het feit dat ge-

durende de laatste 12 jaren in de onderzochte streek –

36 pCt. van het totale aantal verkoopplaatsen van bak-

kers. kruideniers, groente- en meikhandelaren is verdwe-

nen, het aantal vestigingen nog met 52 pCt. zou moeten

worden verminderd om in deze branches een consumen-

ten-gemiddelde naar Nederlandse normen te bereiken.

Terecht kan men aarzelen jammerklachten aan te

heffen, omdat men wel weet dat vele eigenaars van de
gewoonlijk als randbedrijf aangeduide ondernemingen

over (voldoende?) neveninkomsten beschikken, zodat het

bestaan van deze raridbedrijven sociaal niet onverant-

woord behoeft te worden geacht. Bovendien kan men

hun economische betekenis erkennen met verwijzing

naar hun beschikbaarheidsnuttigheid.

Daarnaast valt evenwel niet te ontkennen dat onder de

categorie randbedrijven ook vele ondernemers moeten

worden gerangschikt die door hun volledige dagtaak in

eigen bedrijf (bijv. in verband met de bezorging over

een versnipperde klantenkring ten plattelande) niet in de

gelegenheid zijn met behulp van nevenarbeid het rand-

inkomen te bereiken of te overschrijden, terwijl even-

min economische samenwerking steeds uitkomst be-

hoeft te bieden.

Het is al te simpel, en in de ontwikkeling van ons so-

ciale denken trouwens achterhaald, om met verwijzing

naar de aan het ondernemersschap inherente risico’s het

,,laissez faire, laissez aller” te laten klinken. Het in de

theorie verwachte automatische evenwichtsherstel wordt
in de praktijk niet gereafiseerd, ook al zijn de cijfers van

de daling van het aantal vestigingen indrukwekkend.

De vraag naar de doelmatigheid van ons nationale

distfibutiepatroon en de juiste allocatie van de beschik-

bare produktiefactoren kan in dit verband worden ge-

steld. Mede omdat het vraagstuk wordt veroorzaakt door

een van overheidswege gevoerd beleid inzake de ruim-
telijke ordening en regionale ontwikkeling ligt hier een

overheidstaak, die zou moeten inhouden dat randonder

nemers via financiële en andere faciliteiten in de gele-

genheid worden gesteld op vrijwillige basis de stap naar

bed.rijfsbeëindiging, -verplaatsing of omscholing te doen,

waarvan zij nu nog om financiële redenen worden weer-

houden.

Voor de oudere ondernemers kan dit een sociale be-
geleiding van een anders uitzichtloze oude dag beteke-
nen. V’oor de overblijvende ondernemingen is een rui-

mer debiet en daarmee een verheffing van het inkomens-

niveau het resultaat. Zij die het ondernemerschap ver-

wisselen voor de loondienst, ontmoeten een gretige vraag

op de arbeidsmarkt.

De in dit verband te verwachten discussies over de rol-

verdeling tussen overheid, publiekrechtelijke organen en

het vrije bedrijfsleven, over de eventuele tijdelijke of ver-

kapte invoering van het behoefte-elerfient, over de wen-

selijkheid van een nationale of een regionale aanpak

e.d., zijn dan van secundaire betekenis.

Waar wij mceten woekeren met de schaarse produk-

tiefactoren, moet zeker op het ogenblik geen verant-

woorde poging tot een zo dicht mogelijke benadering

van de optimale aanwending ervan worden nagelaten.

voorburg.

Drs. J. J. M. OOSTENBRINK.

NASCHRIFT

De gelegenheid, enige kanttekeningen -te plaatsen bij

het betoog van de heer Oostenbrink wil ik gaarne be-

nutten, ten einde te trachten een misverstand dat blijk-

baar bij hem leeft, uit de wereld te helpen. De heer

Oostenbrink

doet het voorkomen alsof het gaat om het

een èf het ander (middenstandsnota èf deelstudries), doch

het een èn het ander is evenzeer mogelijk en misschien

zelfs meer realistisch.

Aan de verwachtingen van de heer Oostenbnink over

E,-S.B. 27-1-1965

87

de inhoud van een derde iniddenstandsnota en aan

zijn opmerking over de ,,obligate passages” in de jaar-

lijkse memorie van toelichting ga ik maar voorbij. Als

de heer Oostenbrink de rol van ,,angry young man”

wil spelen, moet hij dat zelf weten. In dit geval bemoei-

lijkt het de discussie niet, omdat de kern van zijn be-

toog elders ligt en vooral betrekking heeft op een nieu-

we techniek bij het rniddenstandsbeleiid, een techniek
die kennelijk aan de huidige behoeften tegemoet komt

en die wellicht in de toekomst nog verder kan wor-

den verbeterd.

Dat deze techniek kan dienen ter vervanging van

middenstandsnota’s is mij niet duidelijk; zij ligt im-

mers in een wezenlijk ander stadium. In een nota aan

de Tweede Kamer pleegt de regering verantwoording

af te leggen van het tot dusver door haar gevoerde be-

leid en een uiteenzetting te geven van haar inzichten

omtrent de verder te volgen wegen; de techniek waar-

van de heer Oostenbrink zich een voorstander toont,

kan zeer bruikbaar zijn voor de voorbereiding van het
beleid, maar kan niet dienen ter verantwoording daar

van.

Men kan dan hoogstens nog twisten over de vraag,

of de door de heer Oostenbrink aanbevolen nieuwe pro-

cedure bij de volksvertegenwoordiging het bewustzijn

zal versterken van een dalende invloed op het doen en

laten van de regering, en of de behoefte hierover nauw-

keurig te worden ingelicht, o.a. door middel van een

nota, daardoor zal worden vergroot.

Heerlen.

Dr. F. J. W. VAN VROENHOVEN.

Bruikbaar en haalbaar

Enige aantekeningen bij het Rapport van de Pacificatiecommissie

betreffende reclame in de televisie

Jn het algemeen is het niet erg zinvol en wellicht ook

minder behoorlijk een onderscheid te maken tussen de

bruikbaarheid van plannen die in het parlement ter

beoordeling zijn en de haa’lbaaxiheid van die plannen

in het parlement. Het is immers juist de al of niet bruik-

baarheid van plannen, die de haalbaarheid daarvan be-

paalt, al moet men daarbij het begrip bruikbaarheid in

een brede zin interpreteren en daaronder dus niet alleen

de technische maar evenzeer de politieke aspecten

verstaan.

Er doen zich echter soms uitzonderingstoestanden voor

waarin overigens bruikbaie plannen toch niet haalbaar
blijken. Daarom willen wij gaarne in het onderstaande

aan beide aspecten enige aandacht schenken wanneer wij

het door Minister Bot aan de Paoificatiecommjssie ge-

vraagde initerimadvies inzake reclame in de televisie van

enig commentaar voorzien.

De inhoud van het advies.

Ofschoon over het rapport van de Pacificatiecommissie

vrij veel gesproken en geschreven is, werd toch aan de

feitelijke inhoud van het rapport misschien niet die

aandacht gegeven die bevorderlijk zou zijn geweest voor

een goede discussie. Wanneer wij in het volgende aller-

eerst de bruikhaarheid van het rapport zouden wi’llen

toetsen, dan lijkt het zinvol, daaraan voorafgaande ‘het

rapport voor de lezers van dit tijdschrift kort samen te

vatten.

De door de Pacificatiecommissie voorgestelde struc-

tuur voor reclame in de televisie laat zich tin drie hoofd-

zaken samenvatten:

De exploitatie van televisiereclame zou worden

opgedragen aar een zelfstandig orgaan, dat zou worden

opgericht door de pers en dat bijv. de juridische vorm

zou kunnen hebben van een N.V. of van een Stichting.

Over het goed functioneren van dit ,,bedrijf” waakt

een in te stellen Televisie Reclame Raad, waarin zitting

zullen hebben vertegenwoordigers van het Genootschap

voor Reclame, het adverterend bedrijfsleven, de consu-

mentenorganisaties, de vereniging van erkende adverten-

tiebureaus, de programmaverzorgende instanties, de pers

en het culturele leven. De voorzitter
zal
door de Kroon,

de leden zullen door de Minister van 0., K. en W. worden

benoemd.

Deze Televisie Reclame Raad heeft de volgende taken:

– hij adviseert de Minister van 0., K. en W over het

aantal reclameminuten;

– hij bepaalt het aantal blokken waarin de aldus vast-
gestelde aantallen reclameminuten zullen worden

ondergebracht;

– hij stelt – zo nodig – algemene richtlijnen vast

voor de inpassing van ‘de reclame tussen de pro-

granima’s;

hij is beroepsorgaan bij geschillen tussen de program-

maverzorgende organisaties en het exploitatie-orgaan

over de concrete inpassing van de reclame in het

programma;

– hij controleert en geeft zo nodig bindende aaniwij-

zingen terzake van de tariefpolitiek van de exploitant;

hij stelt een code voor televisiereclame in.
De opbrengsten van de televisiereclame zullen voor

het belangrijkste deel – een grote meerderheid van de

Commissie spreekt over ,,tenminste 60 pCt.” – ten goede

komen aan het fonds der kijkgeiden (en dus aan de pro-

granimaverzorging in een ruime zin des woords), terwijl

daarnaast aan de pers een – eventueel door een onaf-

hankelijk scheidsgerecht vast te stellen – vergoeding

voor te lijden verliezen wegens derving van advertentie-

inkomsten zal worden uitgekeerd.

Wanneer men dit voorstel van de zijde van de Pacifi-

catiecommissie op zijn bruikbaarheid wil toetsen, dan

zal men in het bijzonder moeten letten op de posities

88

E.-S.B.
27-1-1965

van resp. ‘de programmamakers, het adverterend bedrijfs-

leven, de pers en de overheid. Achtereenvolgens ware

daarover het volgende op te merken.

De programmaverzorgende instanties

De culturele taak van de omroepmedia – het is wel

verdrietig dat men een zekere schroom moet overwinnen

om te zeggen dat deze taak mderdaad een culturele is —

vergt, dat zij die tot uitzenden gema’chtigd worden,

deze taak erkennen en daarnaar handelen. In de

meest brede zin zullen de zendgemachtigden hun

krachten moeten inspannen om op het gebied van ont-

wikkeling, informatie en ontspanning de ‘kijkers bevredi-

ging te schenken. De vraag, hoe ook andere dan de

huidige zendgemachtigden daarbij aan bod kunnen ko-

men – een eis die voortvloeit uit het beginsel van de

vrije meningsuiting – buiten beschouwing latend, gaat

het er dus om te voorkomen, :dat allerlei nevenmotieven

bij de programmavoering een rol zouden gaan spelen.

Daarom was commerciële televisie, het systeem waarbij

niet de culturele opdracht, maar het belang van de aan-

deelhouders maatgevend voor de programmering zou

zijn, onaanvaardbaar. De progranimaverzorgers dienen

in hun taak niet gefrustreerd te worden en geen systeem

van reclame in de televisie ‘is dus aanvaardbaar, waar-

bij er op enigerlei wijze direct of indirect invloed van de

adverteerders op de programma’s te vrezen zou zijn.

Het is te verwachten dat, naar deze maatstaven geme-

ten, het iapport van de Pacificatiecommissie niet op grote

weepstanden van de zijde van de proigrammaverzorgende

instanties zal stuiten. De volstrekte scheiding tussen het
programma en de reclame, verkregen door de invoering

van een zelfstandig exploitatie-orgaan, biedt reële waar-

borgen. Het feit daarenboven dat de programmaverzor

gende instanties een belangrijke inspraak hebben terzake

van de plaatsing van de reclame tussen de programma’s,
is een extra zekerheid ter voorkoming van toch nog mo-

gelijke moeilijkheden. Daarenboven wordt van de zijde

van de omroeporganisaties het feit gewaardeerd, dat in

de voorgestelde regeling, voor het verwante gebied van

de vrije pers – een democratisch goed van de eerste

orde .- een redelijke participatiemogelijkheid wordt be-

reikt. Terwijl, ten slotte, de zendgemachtigden ‘in de te

vormen Televisie Reclame Raad, met zijn ‘brede samen-
stelling, goede zekerheden zien vo’or een redelijke afwe-

ging van alle betrokken belangen, waarvoor de zend-

gemachtigden zelfstandig nauwelijks de verantwoorde-

lijkheid zouden kunnen dragen.

Het adverterend bedrijfsleven.

Dat het a’dverterend ‘bedrijfsleven zich zeer wel zou

kunnen vinden in de oplossing van de Pacificatiecommis-

sie, begint een publiek geheim te worden. Saillant is de

uitspraak van Dr. Gros – oud-secretaris van de O.T.E.M.

– die onlangs over deze oplossing zei, ,,dat het bedrijfs-

leven zich erover ‘in de handen mocht wrijven”.

Inderdaad heeft de Pacificatiecommissie de belangen

van het bedrijfsleven duidelijk onderkend. Er zal een be-
hoorlijke spreiding zijn van de reclame, de afzonderlijke

reclames zuilen niet in een te groot pakket van reclames
verdrinken, er is toezicht op de tariefpolitiek, er zijn ge-

differentieerde tarieven, er komt een – naar men mag

aannemen – redelijke reclamecode, er zal een overheids-
uitspraak zijn over de totale omvang van de reclame.

Wel is de vraag aan de orde of de reclame via het

eerste, dan wel het tweede net zou worden uitgezonden.

Met name zij, die grote betekenis hechten aan de in-

Vloed van de Duitse televisiereclame in het Oosten van

ons land, zullen zeker aan uitzending over het eerste net,

waarmede een landelijke spreiding bereikt wordt, de

voorkeur geven. In ieder geval kan gezegd worden, dat

het advies van de Pacificatiecommissie technisch even-

zeer voor ‘het eerste als voor het tweede net ‘bruikbaar is.

De pers.

De vrije pers – het werd reeds ‘gezegd – is een demo-
cratisch goed van de eerste orde. Dat ‘invoering van te-
levisiereclame aan ‘dit instituut van vrije meningsuiting

nadeel zal berokkenen, wordt door zeer velen – mede

gezien ontwikkelingen terzake ‘in het buitenland – er-

U kunt Uw beleggingsrisico verdelen

over ruim 200 vooraanstaande

Waarom zoudt U meet
risico nemen dan nodig is? Door aankoop

ondernemingen
van eën aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ verkrijgt U in feite
een volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over ‘ruim 200
zorgvuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk
rendement binnen Uw bereik.

Alle banken en comniissionairs kunnen U inlichten.

N.V. VEBJEENIGD BEZIT VAN 1894

De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico

WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM

E.-S.B.
27-1-1965

.

89

kend. Dat daarom aan de pers kansen voor verliescom-

pensatie worden geboden, is een aanvaardbare gedachte.

De pers kan een dergelijke verliescompensatie echter

slechts aanvaarden, zo zulks niet de vorm van een subsi-
die zal gaan aannemen. De pers verlangt daarom op zelf-

standige wijze actief deel te nemen op het terrein, dat

nauw verwant is aan het terrein dat door de pers van

oudsher is bewerkt. –

Welnu, dat perspectief biedt
:het
rapport van de Paci-

ficatiecommissie ongetwijfeld: de exploitatie van, de

televisiereclame zou door de pers geschieden. Daarbij zou

de pers, door haar know how op dit gebied in te brengen,

zich’ een werkelijk recht op verliescompensatie verwerven.

Zou men voorts een vaste procentuele afdracht van de
opbrengsten aan de kijkpot verplicht stellen, dan biedt

deze structuur ook waarborgen voor een efficiënt be-

heer door de exploitant.

De overheid.

Het is zeker geen eenvoudige zaak om de taak van de

overheid ten aanrzien van de omroep op een bevredigende

wijze te omschrijven. Slechts weinigen zullen ondertussen

deze taak al te ruim willen zien, want wie de vrijheid

liefheeft realiseert zich, welke gevaren hier dreigen. Ook
de overheid zelf zal doordrongen zijn; van deze gevaren,

en haar taak op dit gebied zoveel mogelijk beperkt wil-

len houden. l\4aar dat neemt niet weg, dat de overheid

toch een belangrijke toezichthoudende functie heeft.

Daarom is het aanvaardbaar, dat de overheid op de uit-

gaven van, de programmaverzorgende instanties – vol-

gens daartoe te stellen regels – zeggenschap heeft.

En het systeem van de Pacificatiecommissie blijft deze

zeggenschap ten volle gehandhaafd, omdat immers de

gelden uit de reclame niet aan de zendgemachtigden wor-

den uitgekeerd, maar aan de ,.kijkpot” ten goede komen.

Bijzonder gelukkig kan de overheid echter zijn met het

feit, dat haar taak niet wordt uitgebreid tot een vort-

durend noodzakelijk toezicht op de programma’s zelf,

een uitbreiding, die bij vroegere voorstellen voor com-

merciële televisie welhaast overmijdelijk zou zijn geweest.

Bruikbaar.

Onze conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat

het uitgebrachte rapport van de Pacificatiecommissie een

bruikbare oplossing voor invoering van reclame in de

televisie biedt.

Haalbaar?

ZOU zich ten aanzien van dit rapport de situatie kunnen

voordoen, die wij in de inleiding aanduidden als de uit-

zonderingstoestand, waarin •het bruikbare toch niet haal-

baar bleek? Zal dus het probleem van reclame in de tele-

visie ondanks de voorhanden oplossing daarvan een

slepende kwestie blijven?

Er zijfl inderdaad enkele problemen, die een vlotte en

positieve decisie terzake in de weg staan. Reeds het feit,

dat Minister Bot, bij zijn openbaarmaking van het rap-

port, een reserve _: zij het ook op een min of meer onder-

geschikt punt – in acht nam, vormt daarvoor een aandui-

ding. Eerder echter dan dat men aan deze reserve ten

opzichte van de’ onderhavige paragraaf van het rap-

port op zichzelf al te grote betekenis zou moeten toeken-

nen, ware op de oorzaak van deze ministeriële aarzeling

te wijzen. Want het lijdt geen twijfel dat daarbij enerzijds

de situatie binnen het kabinet een rol speelt, en ander-

zijds de druk die uitgaat van, bepaalde parlementaire

fracties, waarop deze regering steunt, van betekenis is.

Daarbij gaat het met name om de eigenlijke omroeppoli-

tieke vraagstukken.

Men weet — misschien – dat de huidige wettelijke

regeling van ‘de omroep uitermate onbevredigend is: een

gesloten bestel, gebaseerd op enkele vooroorlogse, nauwe-

lijks hanteerbare, wettelijke bepalingen uit de Telegraaf-

en Telefoonwet. Daarin moet verandering komen, maar

– ofschoon ieder de wenselijkheid daarvan beaamt –

achtereenvolgende bewindslieden lieten na, om op dit

punt tot daden te komen. Het is betreurenswaardig, dat

sommige parlementariërs thans een politiek volgen,

waarbij zij de reclame als een element in de omroep-

politieke discussie willen hanteren. Zij frustreren deze

discussie – die zuiverheid zo dringend nodig heeft –

in hoge mate.

Kwalijker nog is het met hen gesteld, die zich niet kun-

nen neerleggen bij wat men wel moet noemen de duide-

lijke ondergang van de Nota inzake Reclametelevisie, die

door de Staatssecretarissen Scholten en Veidkamp werd

ingediend. De daarbij voorgestelde onvervalste commer-

ciële televisie werd immers met een ruime tweederde

meerderheid door •de Tweede Kamer verworpen. De

voorstanders van dit systeem blijken echter slechte verlie-

zers te zijn. Te pas – als dat bestaat – en te onpas ko-

men zij weer met hun afgedane idee ter tafel. Zo zelfs,

dat de ,,geachte afgevaardigde” de heer K;leywegt reeds

de suggestie deed om nogmaals een Kameruitspraak op
dit punt te vragen.

Zulk een uitspraak zal ongetwijfeld niet anders luiden

dan zij in 1963 heeft geluid. Die uitspraak impliceert,

dat de Tweede Kamer van mening is, dat er twee

vraagstukken zijn: een vraagstuk, hoe reclame in de

televisie kan worden toegelaten, en een ander vraagstuk,

nl. hoe de zendtijd zodanig kan worden gebruikt, dat
het medium in onze volksgemeenschap optimaal kan

functioneren.

Het moet gezegd worden: wie dit onderscheid niet ziet

of niet wil zien, vertroebelt de discussie en draagt mede

verantwoordelijkheid thans voor het uitblijven van een

oplossing van het vraagstuk van de reclame in de tele-

visie. Maar zodra men bereid ‘is om het vraagstuk van

de reclame als een zelfstandig vraagstuk naast de om-

roeppolitieke vraagstukken te steflen, zal het bruikbare

rapport van: de Pacificatiecommissie ongetwijfeld een

haalbaar rapport blijken te zijn.

Amsteiveen.

Drs. A. OOSTINDIE.

Maak gebruik van de rubriek

,,VACATU RES”

voor het oproepen van sollicitanten voor leidende

functies. Het aantal reacties, dat deze annonces

ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate

bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

90

E.-S.B. 27-1-1965

—.-,,’—-

“7”

,’

Deelname en wijzigingen

in de
Premiespaariege1ing
Rijksambtenaren

De Premiespaarregeling Rijksambtenaren, die op 1 maart

1960 werd ingevoerd, heeft op
5
juni 1963 een aantal wijzi-

gingen ondergaan die terugwerkende kracht hebben tot.

1 januari 1963. Genoemde spaarregeling heeft zich de af-

gelopen jaren in, een toenemende belangstelling van de

ambtenaren mogen verheugen. Jaarlijks, zien we een be-

hoorlijke toename van de deelnemers, zoals blijkt uit.onder-

staande tabel, welke wij ter illustratie hebben toegevoegd.

Deze tabel geeft het aantal ambtenaren weer werkzaam bij

de departementen en bij de P.T.T., het aantal deelnemers

hiervan aan de Premiespaarregeling Rijksambtenaren en

het percentage deelnemers van het totaal aantal ambte-

naren, die bij de departementen en de P.T.T. werkzaam

Zijfl .

TABEL 1.

Deelname Premiespaarregeling Rjjksambtenâren

door ambtenaren van departementen en PT.T.

1
2
3
4

datum
aant1
áantäl
3 in pCt.
ambtenaren
deelne mers
van 2′

30-6-1960
216.448
71.724 33,14
30-6-1961
225.410
100.617′
44,64
.

223.889
110.215
.

49,23
30-6-1962

……….
31-12-1962
237.795
120.424
50,64

Uit deze tabel blijkt dus, dat ultimo 1962 reeds bijna

51 pCt. van genoemde ambtenaren aan de Premiespaar-

regeling Rijksambtenaren deelnam terwijl dit medio 1960

nog slechts 33 pCt. bedroeg. Dit betekent dus in een peri6de

van ruim 2 jaar een procentuele toename van bijna 53 pCt.

De. thans op de Premiespaarregeling aangebrachte wijzi-
gingen en aanvullingen zullen wellicht voor sommige deel-

nemers een verbetering betekenen. Na in het kort nog even

de inhoud van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren

samen te vatten, zullen wij vervolgens iets vermelden over
de aangebrachte wijzigingen.

Inhoud premiespaarregeling.

Deelnemers aan de Premiespaarregeling Rijksambte-

naren
1)
kunnen wekelijks of maandelijks op hun loon, of

salaris een bedrag laten inhouden van maximaal “/
jo
pCt.,

c.q.
112
pCt. van hun pensioengrondslag en. dit bedrag
doen storten op een’ bijzondere spaarrekening. De . be-

sparingen kunnen per jaar niet meer bedragen. dan
5
pCt.

van de pensioengrondsiag met een maximum van f. 600.

Dit betekent dus, dat over een maximaal jaarinkomen van

f. 12.000 kan worden deelgenomen. Bij de overheids-

regelingen wordt wel consequent deze f.12.000 -grens aan-

gehouden; we komen deze thans ook weer tegen bij de

,,Wet houdende fiscale faciliteiten voor bezitsvorming met

betrekking tot effecten” en de aanstaande ,,Algemene

Premiespaarwet”.

Het in een bepaald jaar gevormde spaarsaldo. dient wel
vier volle kalenderjaren geblokkeerd te blijven.

1)
Wie aan de Premiespaarregeling Rijksambtenaren kunnen
deelnemen, en andere aspecten van deze regeling, hebben wij uitvoerig besproken in ons artikel ,,Overheidsregelingen voor
bezitsvorming” in ,,E.-S.B.” van 7 juni 1961, blz. 581.

De mogelijkheid bestaat echter dit spaarbedrag binnen de
gestelde blokkeringstermijn op te nemen, doch dan verspeelt
men de spaa,rpremie. Dit opnemen van het spaarbedrag binnen vier volle kalenderjaren vormt een kenmerkend verschil met de
winstdelingsspaarregelingen, zoals het bedrijfsleven die kent,
waarbij opname van de geblokkeerde winstuitkering
niet
binnen
de vier volk kalenderjaren mogelijk is tenzij de bedragen worden
aangewend voor een der in de wet aangegeven bestedings-
doeleinden. Degenen die zich verder in de winstdelingsspaar-
regeling willen verdiepen, verwijzen wij naar ons artikel ,,Winst-
delingsspaarregelingen voor werknemers”
2).

Wij zagen dus in het voorgaande als een der mogelijk-

heden om deel te nemen aan de Premiespaarregeling het

sparen op een geblokkeerde rekening. Dit gespaarde bedrag

kan met behoud van de premie binnen de gestelde blok-

keringstermijn van vier volle kalenderjaren worden op-

genomen indien het wordt aangewend voor een der in de

wet aangegeven bestedingsdoeleinden.. Deze bestedings-

doeleinden zijn:

Verwerving van onroerende zaken. Aflossing van hypotheken.
Aanschaffingen ter gelegenheid van het huwelijk van de
spaarder.
Woningverbetering, aangebracht door de eigenaar van het
gebouw danwel door een coöperatieve vereniging, waarvan men lid is.
Premiën voor levensverzekeringen e.d. Hiertoe rekent men
ook de spaarkasovereenkomsten. Studiekosten ten behoeve van de spaarder, zijn echtgenote
of zijn kind(eren), waarvoor hij voor de heffing van de loon-
belasting kinderaftrek genoot op 1 januari van het jaar, waarin
die uitgaven zijn gedaan. De studie moet als algemene voor-
opleiding, vak of beroep gelden, minstens negen maanden duren,
en examen ten doel hebben en niet betaald worden uit bijdragen van rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen. Effecten, die dan wel vier volle kalenderjaren geblokkeérd
moeten worden. Omzetting van de geblokkeerde stukken in
andere effecten is toegestaan, mits de aankoop van’de nieuwe
binnen zes maanden ‘na verkoop van de oude stukken plaats-
vindt.

Als derde mogelijkheid om in aanmerking te komen voor

de premie kent men nog de periodieke betalingen die men

voor, een der in de wet genoemde bestedingsdoeleinden

verricht heeft. Indien men deze aanmeldt wordt op het

betaalde bedrag hiervoor de premie verstrekt. . Conclu-

derend:
om
in aanmerking te komen voor de spaarpremie
moet men:

het gevormd spaarsaldo vier volle kalenderjaren laten
blokkeren,. 6f

dit saldo aanwenden en voor een der in de wet

genoemde bestedingsdoeleinde, 6f .

periodieke betalingen verrichten ten behoeve van het

gestelde onder (2).

Deelnemers.

Aan de Premiespaarregeling Rijksambtenaren kunnen

deelnemen al het burgerlijke en militaire personeel in rijks-

dienst met uitzondering van hen, wier bezoldiging bij de

wet is geregeld. Voorts personeel van de P.T.T., van Rijks-

en Gemeentepolitie, de B.B,.-ambtenâren en al het onder-

wijzend personeel. Wij hebben reeds in de aanvang yan

2)
,,Winstdelingsspaarregelingen voor ‘werknemers” in
,,E.-S.B.” van 14 november 1962, blz. 1101.

E.-S.B. 27-1-1965

.

91

dit artikel gezien, dat het aantal deelnemers aan deze

regeling gedurende een periode van ruim twee jaar be-

hoorlijk is toegenomen. Het is wellicht interessant na te

gaan hée de deelnemers over de diverse departementen
verspreid zijn en tevens of er meer, minder of evenveel

deelnemers zijn uit de groep met een pensioengrondsiag
beneden f. 7.200 t.o.v. de groep wier pensioengrondsiag

boven f. 7.200 ligt.

Tabel II geeft deze aantallen gespecificeerd weer.

TABEL H.

Deelname Premiespaarregeling Rijksambtenaren bjj de

verschillende departementen en de P. T. T.

Pensioengrondsiag

Pensioengrondsiag
tot f. 7.200

boven f. 7.200

1
2
3
1

4
5
1

6

aantal
aantal
.

c
Iflpt.
aantal
aantal
6

Ct
ambte-
deel-
ambte-
deel-
var’5
narert
nemers
naren
nemers

59.007
27.684
46,92
24.244
14.069
.58,03 Defensie

………..
10.212
6.356
62,24 8.298
5.022
60,52
Econ. Zaken
2.132
942
44,18
1.771
1.090
61,55
Soc. Zaken en Volks-
gezondheid
3.064
1.357
44,29
2.666
1.441
54,05
Binneni. Zaken
2.197 954
43,42
1.531
1.005
65,64
verkeer en

water-
staat
…………
8.442 3.308
39,19
3.266,
2.219 67,94

Financiën
………..

989
398
40,24
1.091
365
33,46
Alg. Zaken
98
36
36,73
69
45
65,22
Maatsch. Werk
455
196
43,08
455
273
60,-
Landb. en visserij

7.213
4.740
65,71
5.828
2.581
44,29

Buitenl. Z
…………

Justitie
………….
6.406
2.761
43,10
7.997 4.429
55,38
Volkshuisv. en
Bouwnijverheid
1.240 515
41,53
1.147 809
70,53
9.445

3.045 32,24
6.567 3.316
50,49
0., K. en W
…….
P.T.T
………….

.
54.554
26.699
48,94
7.411
4.769
64,35

Totaal

………..
165.4541
78.991

1

47,74

1

72.341
41.433
57,27

Premie.

Wat de premie betreft, wordt een onderscheid gemaakt
naar
,
de pensioengrondsiag van de deelnemers. Bedraagt

deze namelijk minder dan f. 7.200 per jaar dan wordt een

premie uitgekeerd van 25 pCt. Indien de grondslag meer

dan f. 7.200 beloopt, bedraagt de premie 15 pCt. De

maximale premie kan dus per jaar bedragen 15 pCt. van
f.
600 is f. 90. Deze regeling is verruimd zoals hieronder

nog zal blijken.

Wijzigingen.

Na aldus in het kort een en ander over de Premiespaar-

regeling Rijksambtenaren te hebben uiteengezet, zullen wij

thans de laatste wijzigingen vermelden die hierin zijn

aangebracht. Naast een aantal taalkundige verbeteringen

zijn de voornaamste wijzigingen de volgende.

Tot nu toe was de deelnemer verplicht om het voor-

nemen tot het verrichten van periodieke betalingen voor

de in de wet genoemde bestedingsdoeleinden aan te melden.

De betalingen die daarna hiervoor werden verricht kwamen

dan voor premiëring in aanmerking. Dit is nu niet meer

nodig. Men kan thans de premie aanvragen nadat
de be-

taling is verricht. Men moet er wel rekening mee houden,

dat alleen premie wordt toegekend over betalingen voor

erkende bestedingsdoeleinden, die in het voorafgaande jaar

zijn voldaan.

Bij overlijden of het verlaten van de dienstbetrekking kunnen nog de in het lopende jaar verrichte betalingen voor premiëring
in aanmerking komen. Als pensioengrondsiag (eenvoudigheids-
halve kan men hier het loon of salaris voor in de plaats lezen),
die voor het berekenen van het maximum der te premiëren
periodieke betalingen nodig is, zal voortaan de grondslag worden

genomen per 1 december van het jaar, waarin de betalingen zijn
voldaan. –

Gunstiger regelingen zijn eveneens getroffen voor de

premie-aanvrage bij het huwelijk van deelnemers en voor

die deelnemers, die in verband met hun huwelijk ontslag

genomen hebben.

Een volgende mutatie regelt de verwerving van on-

roerend goed, hypotheekafiossing, verbetering van een ge-

bouw en de betalingen van levensverzekeringspremies. Tot
nu toe was de regeling zo, dat de deelnemer aan de Premie-

spaarregeling zelf eigenaar van het onroerend goed moest
zijn en voor een levensverzekering, dat de deelnemer zelf
de betreffende verzekering moest hebben gesloten. Thans

zijn deze bepalingen verruimd.

Een andere wijziging verruimt de premiegrondsiag der

studiekosten.

Van de Spaarraad is het aantal leden verhoogd van ten
hoogste twaalf tot ten hoogste veertien leden. Bovendien

is thans nadrukkelijk vastgelegd, dat de Spaarraad uit-

sluitend bevoegd is ten aanzien van belanghebbenden die
als burgerlijk of militair ambtenaar in dienst van het Rijk

een betrekking bekleden of krachtens arbeidsovereenkomst

naar burgerlijk recht in dienst van het Rijk werkzaam zijn.

De laatste wijziging betreft het premiepercentage bij

tussentijdse overschrijding van de pensioengrondsiag van

f. 7.200. Indien men bij de aanvang van de deelname aan

de Premiespaarregeling een pensioengrondslag had van

minder dan f. 7.200, doch deze bij de uitkering van de

spaarpremie inmiddels boven de f. 7.200 is gestegen, komt

men toch in aanmerking voor een premie van 25 pCt.,

indien er tussen het moment van aanvang, resp. het moment

van de vorige premie-aanvrage terzake van periodieke

betalingen en het tijdstip van ‘de huidige premie-aanvrage,

niet meer dan vier, resp. drie jaar, zijn verlopen. Tot nu

toe gold alleen de termijn van vier jaar als periode tussen
het begin van de deelname en de premie-aanvrage. Thans

is daaraan toegevoegd een periode van drie jaar voor

tussentijdse premie-aanvrage voor periodieke betalingen.

Voor een uitvoeriger uiteenzetting hierover verwijzen wij

naar een vroeger artikel
3).

voorburg.

Drs. C. P. d’I-{AANS.

3)
,,Ambtenaren, let op uw saeck” in ,,E.-S.B.” van
5
februari
jI., blz.
125.

1
INGEZONDEN STUK

De waterleveringen door België

aan Nederland en de

Schelde-Rijnverbinding

Het kan voorzeker niet de bedoeling zijn dat ik hier ga
antwoorden op al. de bezwaren die door de heer Kempe-

neers in zijn artikel onder bovenstaande titel
1)
werden naar

voor gebracht vooral dan niet op de polemische beweringen

van het laatste hoofdstuk die mij inderdaad ,,vrj licht-

zinnig” lijken, om een woord van de auteur te gebruiken.

Ik wil alleen onderstrepen dat de heer Kempeneers zich
vergist wanneer hij vooropzet dat België een gedeelte van

het water tot bevoorrading van het Zeeuwse Meer moet

leveren en tot het besluit komt dat bij Nederland zou

1)
Zie ,,E.-S.B.” van
20
januari
1965.

92

E.-S.B. 27-1-1965

moeten worden aangedrongen zelf voor de waterbevoor-

rading van het nieuwe kanaal in te staan.

Het verdrag van 13 mei 1963 over de nieuwe Schelde-

Rijn-verbinding bevat geen enkele bepaling ingevolge

waarvan België tot bevoorrading van het zoetwater

reservoir in Zeeland zou moeten bijdragen noch dat het

voor de waterbevoorrading van het nieuwe kanaal zou

hebben in te staan.

Wat is de feitelijke toestand? Het water van de dokken

van Antwerpen, dat gedeeltelijk verzilt is, zal, door de

Kreekraksluis
bij
Woensdrecht, in verbinding komen met

het Zeeuwse zoetwaterreservoir, dat echter pas rond

1978-1980, na afdamming van de Oosterschelde, ver:

wezenlijkt zal zijn.

De verzilting zal dan gebeurlijk door water uit het

Zeeuwse Meer moeten worden bestreden. Het verlies aan

zoet water dat zodoende zou ontstaan, wenst Nederland

gecompenseerd te zien door levering van een overeen-

stemmende hoeveelheid zoet water door België.

Art. 16, par. 2 bepaalt dat ,,België zorg moet dragen

dat een hoeveelheid zoet water wordt geleverd welke

gelijk is aan de hoeveelheid van het ter bestrijding van

de verzilting aan het zoetwaterbekken onttrokken water”.

De levering van zoet water zal echter slechts moeten

gebeuren in de mate waarin de verzilting niet zal kunnen

worden tegengegaan door de installaties die,
bij
toepassing

van art. 16, par. 1, van het verdrag, in het sluizencomplex

aan het Kreekrak zullen worden tot stand gebracht.

Op het gebied van de ontzilting worden door de weten-

schap en de techniek belangrijke vorderingen in het

vooruitzicht gesteld.

De thans zoute Tussenwateren zullen niet onmiddellijk

na de afsluiting van de Oosterschelde in een zoetwater-

meer veranderen en bovendien mondt in dit meer bijv. het

kanaal Hansweert-Wemeldinge uit dat geen enkele voor

ziening heeft om de verzilting vanuit de Westerschelde

tegen te gaan. Ook hier zal Nederland zelf nog maatregelen

moeten treffen vooraleer het tegenover België bepaalde

eisen kan stellen.

Onze onderhandelaars hebben dus goed gedaan een

termijn van vijf jaar te voorzien om over de hoeveelheid en

de hoedanigheid van het eventueel aan Nederland te

leveren water een regeling te treffen. Het is inderdaad

mogelijk dat er geen water zal moeten geleverd worden

of in mindere mate dan thans wordt voorzien.

Ook aan het kanaal Gent-Terneuzen stelt zich het

probleem van de verzilting. Ook in het Nederlands-Belgisch’

verdrag betreffende dit kanaal heeft België zich verbonden

zoet water te leveren ten einde het door de sluizen van

Terneuzen toetredende zout water te neutraliseren. Ook

aan deze sluizen zal een ontziltingsinstallatie worden tot

stand gebracht en van Nederlandse zijde wordt verklaard

dat die installatie spectaculair en doeltreffend zal zijn.

Onontbeerlijk is intussen dat, indien België zoet water

moet leveren, zijn eigen belangen wat betreft de drink-

watervoorziening, de noodwendigheden van de industrie

en de landbouw en de bevaarbaarheid van de waterwegen

daardoor niet in het gedrang komen.

Wat de drinkwatervoorziening en de behoeften van

nijverheid en landbouw aangaat, bepaalt art. 16, par. 2,

van het verdrag, dat België het vereiste water slechts zal

moeten leveren voor zover dit bij een redelijke beveiliging

van de drinkwatervoorziening en van het watergebruik

voor agrarische en industriële doeleinden mogelijk is.

Wat de bevaarbaarheid van de waterwegen betreft, heeft

de Nederlandse regering, bij de behandeling van het

verdrag in de Nederlandse Tweede Kamer, verklaard dat

de bevaarbaarheid van de Belgische waterwegen gevrij-

waard moet zijn.

De bepalingen van het verdrag betreffende de zoetwater-

levering hebben aanleiding gegeven, zoals blijkt uit de

uiteenzetting van de heer Kempeneers, tot de vrees dat zij
tot gebrek aan water voor huishoudelijke en economische
doeleinden zouden kunnen leiden in ons land.

Ongetwijfeld bestaat er een waterprobleem in België

zij het dan in minder acute mate dan wel in vele van de ons

omliggende landen. Ik denk hierbij aan de klachten in de

Nederlandse pers betreffende de waterbevoorrading van

Rotterdam en Amsterdam, de nood aan zuiver water voor

de Lotharingse nijverheid, of de strenge Duitse bepalingen

inzake de waterverontreiniging.

Het ware probleem inzake het water wordt echter in ons

land, zoals duidelijk tijdens de besprekingen in het Parle-

ment werd tot uiting gebracht, niet veroorzaakt of zelfs

niet in verscherpte mate gesteld door art. 16 van het ver-
drag van 13 mei 1963. Het is een nationaal probleem dat
vooral wordt bepaald door de toenemende behoeften van

de Belgische industrie en van de bevolking van onze groot-

steden.

In dit verband zullen werken moeten worden uitgevoerd

in geheel het land, zowel in het bekken van de Maas, als

in het complex van Schelde, Leie en van de Vlaamse

kanalen als ten slottein de Kempen.

Reeds sedert lang wordt trouwens aangedrongen opdat

stuwen zouden worden gebouwd op de Semois en op de

Eau d’Heure en opdat in beide Vlaanderen waterreservoirs
zouden ontstaan.

De regering heeft thans toegezegd dat op basis van een

geïntegreerd plan de werken zullen worden uitgevoerd

opdat tijdens de eerst komende vijftien jaar de water-

voorraad in overeenstemming zou worden gebracht met

de expansie van de economie.

Indien de bespreking van het nieuwe verdrag in het

Belgische Parlement tot deze positieve beslissing mocht

hebben bijgedragen om het lang aanslepend probleem van

de watervoorziening van het land tot een oplossing te

brengen, dan is dat een reden te meer om ons over het

akkoord van 13 mei 1963 te verheugen.

De heer Kempeneers meent dat het verdrag over de

nieuwe Schelde-Rijnverbinding aanleiding zal geven tot een

,,bittere concurrentiestrijd” tussen Antwerpen en de

Nederlandse zëehavens en tot een ,,verlies van pluimen”

voor Antwerpen.

Ik ben ervan overtuigd dat het verdrag de goede ver-

standhouding en de gezonde wedijver zal bevorderen

tussen de Noordzeehavens, die zeer vele gemeenschappelijke

belangen te verdedigen hebben en dat het de Belgische

Rijnvaart in het algemeen en deze op Antwerpen in het

bijzonder in ruime mate zal stimuleren.

L. DELWAIDE,
Schepen van de Haven van Antwerpen

NASCHRIFT

Wij danken de heer Schepen Delwarde voor zijn ge-

waardeerde bijdrage die in ruime mate bijkomende

verduidelijkingen verschaft omtrent het fel omstreden

probleem van de Belgische waterleveringen aan Neder-

land, in uitvôering van het Schelde-Rijnakkoord.

Alvorens op bepaalde punten van zijn uiteenzettingen

in te gaan, wensen wij nogmaals te beklemtonen dat de

E.-S.B. 27-1-1965

93

waterIeveringn
geen
obstakel mogen zijn om Antwer

pen (en België) het recht op een nieuwe Rijnverbinding

te ontzeggen. Daar de huidige vaarweg langs het kanaal

Hansweert-Werneldinge niet geschikt is voor de duw-

vaart dient er in de kortst mogelijke tijd een nieuwe, mo-

derne waterweg aangelegd te worden. Wij menen dat de

geplande vaarweg op dit gebied aan de vereisten vol-

doet en dat op dit stuk er alle redenen zijn om zich te

verheugen over liet akkoord van 13 mei 1963.

Voor België zijn er evenvel nadelen verbonden aan

de toepassing van het verdrag. Een ervan wordt gevon-

den in de waterleveringen door ons land aan, Nederland.

De heer Delwaide meent dat wij ons vergissen wan-

neer wij vooropzetten dat België
een gedeelte
van het

water tot bevoorrading van het Zeeuwse Meer moet

leveren. Hij voegt hieraan toe dat het verdrag van 13

mei 1963 geen enkele bepaling bevat ingevolge waarvan

België tot bevoorrading van het zoetwaterreservoir in

Zeeland zou moeten bijdragen noch dat het voor de wa-

terbevoorrading van het nieuwe kanaal zou hebben in

te staan.

Hier kunnen wij niet akkoord gaan met onze oppo-

nent. Bij de lectuur van de tekst van de heer Delwaide

blijkt hoezeer hij zelf met het probleem kampt. Uit zijn

ganse uiteenzetting en in het bijzonder uit zijn citaten

van de paragrafen 1 en 2 van artikel 16 van het verdrag,

blijkt dat ons land zoet water
zal ie leveren hebben, zij

het dan voor zover Nederland hiertoe moet overgaan

en voor zover de Belgische behoeften niet in het gedrang

gebracht worden.

De ‘heer Schepen meent in deze zinsnede sterke wa-

pens ter verdediging te vinden om onze argumenten te

weerleggen. Er wordt inderdaad’ nergens uitdrukkelijk

vermeld dat België zoet water
zul
dienen te leveren en
er is ook geen sprake van de
hoeveelheid
zoet water die

dient voorzien te worden. Gezien onze Beneluxpartner
thans reeds met acute waterkwesties sukkelt, is het na-

ief te willen aannemen dat er geen beroep zal gedaan

worden op de door ons aangeboden mogelijkheid.

Verder vermeldt de heer Schepen van de Antwerpse

haven: ,,Het is inderdaad mogelijk dat er geen water

zal moeten geleverd worden
of in mindere mate dan

thans wordt voorzien”.
Vooreerst dienen wij ons de

vraag te stellen of de heer Delwaide hier minder over-

tuigd is dat België geen verplichtingen zal hebben. Ver-

der stelt hijblijkbaar veel hoop in de wetenschappelijke

vooruitgang qua oritzouting van zeewater. Sinds ettelijke

jaren doet men (o.a. in de Verenigde Staten) talrijke

proeven in de laboratoria om de ontzilting van zeewater

op economische basis te kunnen doorvoeren. Tot nog

toe heeft men op dit gebied evenwel weinig praktische

resultaten bereikt want in het beste geval kost de ont-
zilting van 1 m
8
zeewater 30 â 35 Bfr.
1)
(huidige tari-
ficatie.prijs van wa’ter voor huishoudelijk gebruik: ca.

10
Bfr.).
Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de weten-
schapsmensen er rond 1980, bij de openstelling van de

nieuwe Schelde-Rijnverbinding,. zullen in geslaagd zijn
zeewater op rendabele wijze tot zoet water om te zetten.

Ook qua kwaliteit van het te levéren water dient men
zich geen begoochelinigen te maken want Nederland

i) Dit is de prijs vertrek zuiveringsstation. Andere kosten
voor de pompinstallatie, de aanvoer e.d.m. dienen hieraan
toegevoegd te wordei-t. Om 50.000 m
3
zeewater te ontzou-
ten is een investering vah 1 mrd. Bfr. vereist. De levensduur
van de installatie is daarbij betrekkelijk kort gézien de hoge
corrosiegraad van het zeewater.

heeft op dit gebied de reputatie van zeer hoge eisen te

stellen.

De heer Dolwaide vermeldt ook: ,,Onontbeerlijk is in-

tussen dat, indien België zoet water moet leveren, zijn

eigen belangen wat betreft de drinkwatervoorziening, de

noodwendigheden van de industrie en de landbouw en

de bevaarbaarheid van de waterwegen daardoor niet in

het gedrang komen”. Hierbij stellen wij ons de vraag:

ware het niet voorzichtiger een maximum kwantum te

leveren zoet water vast te stellen? De nieuwe watei-wëg

zal voor Nederland een welkome gelegenheid zijri om de

inddstriai’isering van Zeeland en Noordbrabant te be-

spoedigen. De nijverheden die zich in de kanaaizone

zullen vestigen, gaan uiteraard enorme waterbelioeften

hebben. Zal België zich op dit ogenblik op pâragraaf 2

van artikel 16 kunnen beroepen om de Neder1ndse in-

dustrievestigingen tegen te gaan? Thans reeds hebben

onze Noorderburen met een nijpend waterprobleem af

te rekenen. Niets laat voorzien dat in deze toestand in

de komende jaren verbetering zal komen. Integendeel,

indien het huidige industrialisatieritme behouden blijft,

zullen dé problemen nog verder toegespitst worden
2).

De heer Delwaide deelt verder het standpunt van de

Belgische regering omtrent de bouw van een paar stuw-
dammen in de nabije toekomst. In de Kamer van Volks-

vertegenwoordigers werd een verklaring voorgelezen

door de Eerste Minister waaruit bleek dat het water-

probleem geen verband hbudt met de ondertekening van

het Schelde-Rijnakkoord. Hiermede kunnen wij slechts

gedeeltelijk instemmen want verzwegen wordt dat,’ in-

dien België waterleveringen aan Nederland dient te doen,

het probleem zal verscherpt worden. Niets is gekend

omtrent de Nederlandse behoeften. Indien de industria-

lisatie aldaar verder doorgaat schuilt hier dus wel een

groot gevaar. Volgens de vermelde verklaring in de

Kamer van Volksvertegenwoordigers zijn er studies on-

derhanden om de mogelijkheid van de bouw van een

paar stuwen in Wallonië te onderzoeken. Hierbij mag

evenwel niet vergeten worden dat de constructie van

één stuwdam èen kwestie is van een paar miljarden Bfr.

Gezien niets gekend is omtrent de Nederilandse toe-

komstige waterbehoeften, is het niet denkbeeldig dat

hieruit de noodzakelijkheid voortvioeit een bijkoménde

stuwdam aan te. leggen. Aldus zullen wij na de indus-

trialisatie in Nederland te hebben bekostigd (inplanting
van Nederlandse ondernemingen, aangetrokken door le

moderne waterweg) ook nog bijkomend de goede func-

tioning van diezelfde nijverheid ‘verzekeren door het
bekostigen’ van de waterleveringen. Hier komen’ wij

terug op ons voorstel in ons oorspronkelijk artikel.

Nederland dient zelf voor zijn watervoorziening ïn te

staan.
Indien het anders moet, zou dienen uitgekeken

naar een andere bplossing. Deze zou hierin kunnen be-

staan dat onze Beneluxpartner een gedeelte van de

enorme investeringen in de gepiande stuwdammeri zou

bekostigen. Onzes inziens zou hierdoor een compensatie

geleverd worden voor de zware financiële offers die op

ons land gelegd worden. Nederland haalt uit het akkôord

van 13 mei 1963 voordelen die onvoldoende tot uiting

komen in het financiële aandeel van dit land (industria-

2)
Om zich een idee te vormen van het belang van de
waterleveringen aan Nederland kan als voorbeeld gegeven
worden dat een hoeveelheid van 10 m
8
/sec., onttrokken aan
het Alberfkanaal, overeenkomt met 315 mln. m
3
/jaar of
80 p0. \’an het water verdeeld door de distributienetten in
België.

94

E.-S.B. 27-1-1965

lisering, waterhuishouding, ontwikkeling van sommige

zeehavens).

Uit de conclusie van de heer Delwaide blijkt dat hij

optimistisch gestemd is over de samenwerking niet de

Nederlandse havens. Daarmee kunnen wij het eens zijn

en de ondertekening van het Schelde-Rijnakkoord zelf

is een bewijs van de goede verstandhouding die op dit

gebied tot uiting komt. Dit neemt evenwel niet weg dat
de concurrentie tussen de Nederlandse en de Belgische

zeehavens zeer sterk zal blijven en zelfs zal toenemen.

Men dient hier te lande niet enkel naar Rotterdam en

Amsterdam te kijken. De nieuwe of no.g geplande zee-

havens in Zeeland (het Sloe, Kreekrak, o.a.) om de in-

dustrialisering van dit gewest te bevorderen, zijn onge-
twijfeld van aard om Antwerpen in de toekomst hevige

concurrentie te bezorgen. Vergeten wij niet dat deze

havens, aan de ingang van de Zeeschelde, over enkele
niet te verwaarlozen natuurlijke voordelen beschikken

(ligging aan diep water, gemakkelijke toegankelijkheid).

In dit verband is ook de sterke expansie van Terneu-

zen niet geen gerust gemoed te aanschouwen. Indien

we een ‘blik op de kaart werpen, stellen we vast dat onze

nationale havens op dit ogenblik reeds ingesloten zijn

door een net van gunstig gelegen Nederlandse zeehavens.

Deze vaststelling mag ons echter niet pessimistisch

stemmen. In feite is het een reden te meer opdat Ant-

werpen en de Belgische economie de nieuwe Schelde-
Rijnwerbinding zouden bekomen om de concurrentie-

strij’d aan te kunnen. Spijtig dat de toepassing van het

verdrag in zijn huidige formulering enkele zware na-

delige consequenties dreigt mee te brengen.

Brussel.

A. KEMPENEERS.

T. Scitovsky: Papers on Welfare and
Growth. Geo:rge

Allen & Unwin Ltd., Londen 1964, 274 ‘blz. 32 sh.

Deze bundel bevat herdrukte opstellen en de tekst

van twee niet eerder gepubliceerde lezingen.

Het •is moeilijk, tegenover zulk een verzameling her-

drukken, die zich uitstrekt over de periode 1940 tot

1962, even onbevangen te staan als tegenover een ge-

heel nieuwe publikatie. Van verschillende bijdragen is

men geneigd te zeggen dat hetzelfde sindsdien al eens

duidelijker gezegd is, dat het gemeengoed is, of dat het

achterhaald is. Dat zou Scitovsky echter onrecht aan-

doen, want hij heeft op verscheidene punten de stoot ge-

geven tot nadere bezinning, die het inzicht soms weer

verder heeft verfijnd.

in het eerste opstel wordt de klassieke interes’ttheorie

uitgebouwd door aan het traditionele vraag- en aan-

bodschema de voorraaidgrootheden in de sfeer van

waardepapieren en geld toe te voegen. Op deze wijze

wordt tevens een veralgemening van de theorie van de

liquiditeitsvoorkeur verkregen. Bij het onderbouwen

van de vraagfunctie van ondernemingen weet hij zich

nog niet geheel los te maken van het technische ver-

band met fysieke kaîp’itaalgoederen.

Mede op basis van het hierbij verkregen inzicht

wordt in de tweede bijdrage nagegaan hoe een kapi-

talistische economie tav. investeringen, werkgelegen-

heid en speculatie-elementen functioneert, bij uiteenlo-

pende veronderstellingen over prijsstarheid.

De volgende vier bijdragen bewegen zich rond het

thema van de economische groei. Van belang zijn daar-

van met name een beschouwing over ,,exter.na1 econo-

mies” in verband met het ontwikklin’gsproc’es en een

vergelijking van h’et voor en tegen van ,,baianced” en
,,unbala’nced growth”, vooral met het oog op ondeel-

baarheden.

Onder de opstellen over theoretische welvaartsecono-

mie zijn opgenomen zijn bekende artikel over de on-

toereikendheid van het cömpensatieprinc.ipe als maat-

staf van welvaairtsversch’illen bij gewijzigde verdeling,

en zijn eveneens baanbrekende beschouwing over opti-

male invoerrechten. In een bijdrage van latere datum

over de stand van de welvaartsecionomie distantieert hij

zich enigszins van zijn kritiek op het compensatie-

principe, omdat het maar zelden zal vom

komen, dat

van beide verdelingen uit een welvaartseffect met een

verschillend teken wordt gemeten.

Een laatste groep opstellen heeft van hem de ver

zam eI naam ,,praktische welvaartseconomie” meegekre-

gen. Deze bestrijken dermate uiteenlopende onderwer-

pen, dat de te’. ,,varia” beter op zijn plaats zou zijn.

Het zijn ten dele gelegenheidsgeschriften, die minder

diep gaan dan de overige studies. Het interessantst is

de laatste, niet eerder gepubliceerde, beschouwing over
een opti maal internationaal betatli ngssysteem, dat ge-

sdhetst wordt bij wijze van Utiopia. Daarbij wordt ge-

dacht aan een stelsel van tussen enigszins verruimde

grenzen fluctuerend’e wisselkoersen, met een instelling,

die internationale geldeenheden emitteert, op grond van

de verplichting dat de koers van dit geld gemiddeld in

verhouding tot de koersen van de nationale geldeenhe-
den constant moet blijven. Dit wordt bereikt door open

marktçolitiek met waardepapieren van de betrokken

landen, waardoor een automatsch’e tegenkracht tegen

inflatoire of deflatoire ontwikkelingen wordt verkre-

gen.

Zo we het nog niet wisten, doet de schrijver zich in

deze studies kennen als een scherp anailyticus, die voort-

durend met een snoeimes rondgaat om het dirre hout

in bestaande theorieën weg te kappen. Zijn tred is in. het

algemeen wat zwaar, en het resultaat Wordt niet altijd

op even duidelijke wijze gepresenteerd. Intussen wordt

uit deze bundel wél duidelijk dat wij zonder Scit’ovsky

verschillende inzichten zouden missen, of pas later zou-

den hebben ontdekt.

1-jaren (Gr.).

F. HARTOG.

E. W. Walker, W. H. Bauglin en Dr. F.
W. C. Blom: De

financiële functie in de onderneming.
N. Samsom
NV., Alphen aan den Rijn 1964,
285
blz., f. 24,50.

Oorspronkelijk hebben de Amerikanen Ernest W.

Walker en William H. Baughn dit boek onder de titel

,,Financial Planning and Policy” gepubliceerd. De der-

de schrijver, Dr. F. W. C. Blom, heeft het boek van

de beide Amerikanen voor de Nederlandse lezers be-

kort en omgewerkt. In weerwil van de door hem aan-

gebrachte beperkingen heeft hij het boek de ruimere ti-

tel ,,De financiële functie in de onderneming” gegeven.

Wanneer wij de financiële functie in de onderneming,

in de zin die Fayol eraan heeft gegeven, beschouwen,

dan omvat deze de gehele bedrijfseconomische pro-

blematiek. Hoe groot het aantal financiële vraagstukken

dat Dr. Blom in zijn werk heeft aangesneden ook moge

E.-S.B.
27-1-1965

95

zijn, de gehele bedrijfseconomie heeft hij er bewust niet

in behandeld.

Laten wij eerst in het kort de inhoud van het boek

beschrijven. Het bevat zeventien hoofdstukken, hoofd-

zakelijk over onderwerpen op het gebied van de fi-

nanciële organisatie, de planning, de financiering en de

financiële politiek. In het eerste hoofdstuk plaatsen de

schrijvers de financiële functie in het kader van de ge-

hele ondernemingsactiviteit. Zij tonen aan dat de maat-
schappelijke stroomversnelling van de laatste jaren een

vooruitzien in de vorm van een financiële planning

noodzakelijk maakt. In het tweede hoofdstuk bezien zij

de financiële functie nader, mede in relatie met andere

ondernemingsfuncties. De controlerende taak van de

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Bij de hoofdafdeling Grondzaken van de
Gemeentelijke Dienst voor de Volkshuis-
vesting wordt gevraagd een:

ECONOOM

De te benoemen functionaris zal in hoofd-
zaak worden belast met de rapportering
(en aanbeveling) omtrent door hem zelf-
standig verrichte onderzoekingen van
bedrijfseconomische aard, verband hou-
dende met de reconstructie van verouder-
de stadsdelen en de daarmee samen-
hangende problematiek t.a.v. de ver-
plaatsing van aldaar gevestigde bedrijven
en instellingen.
Naast het doctoraal-diploma in de econo-
mie (bedrijfseconomische studierichting)
en ruime ervaring op bovengenoemd
terrein dienen gegadigden te beschikken
over:

– een grote werkkracht
– goede contactuele eigenschappen
– leidinggevende kwaliteiten
– een goede mondelinge en schriftelijke
uitdru kkingsvaardigheid.

Geboden wordt een basissalaris var
f1450,— tot f1905,— per maand. Huur-
compensatie (5,3 %), vergoeding volle
AOW/AWW.premie, gunstige kindertoe-
lageregeling, vakantietoelage (4 % van
het jaarsalaris), waardevaste pensioen-
voorziening, verplaatsingskostenvergoe-
ding volgens wettelijke c.q. gemeentelijke
regeling.

Gegadigden dienen bereid te zijn zich
eventueel aan een psychologisch onder-
zoek te onderwerpen.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties,
met vermelding van volledige personalia en
referenties alsmede van de naam van dit blad,
binnen 14 dagen ONDER No. M 23 te zenden
aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau
voor Personeelsvoorziening, Burg. de Monchy-
plein 10, ‘s-Gravenhage.

met financiële aangelegenheden belaste personen krijgt
daarbij bijzondere aandacht.

Het derde hoofdstuk beziet de financieel-administra-

tieve sector uit de organisatorische hoek. Belangwek-

kend in dit hoofdstuk is de uiteenzetting over de ver-

deling van de taken in die sector. De interpretatieve en

calculatorisch plannende functie wordt aan de zgn.

.,controller” toegewezen, een moderne figuur die be-

wijst dat men de administratie niet meer ziet als de fi-

nanciële geschiedschrijving van de onderneming maar

als een dagelijks werktuig in de handen van de bedrijfs-

leiding.

Welke financiële gegevens heeft de ondernemer no-

dig voor het bepalen van zijn beleid op lange termijn?

Dit is uiteengezet in hoofdstuk IV. Het vijfde hoofd-

stuk noemt een aantal maatstaven voor de prestaties

van de onderneming. Genoemd worden o.a. de ,,break-

even”-analyse, kengetallen als de liquiditeitsverhouding,

de omloopsnelheid van kapitaal en voorraden en de

rendabiliteit.

In het zesde hoofdstuk geven de schrijvers een over-

zicht van de planning van de totale financiële behoef-

ten. Daarbij gaan zij vooral diep in op de verhouding tus-

sen eigen en vreemd vermogen. Zij ontwikkelen de revo-

lutionair aandoende stelling dat luist sterke onderne-

mingen zich kunnen veroorloven ten dele met leenver-
mogen te werken en de voordelen van de betrekkelijke

goedkoopte Van deze vermogenssoort te genieten. Juist

bij zulke ondernemingen, zo stellen zij, speelt de lenings-
politiek een belangrijke rol in de financiële planning.

Het bestuur van het

PROTESTANTS ZIEKEN-

HUIS TE DRACHTEN

vraagt ter assistentie van de direc-

teur-geneesheer een

econoom

Hij zal worden betrokken bij ge-

varieerde werkzaamheden van be-

drijfseconomische, organisatorische

en financiële aard, welke werkzaam-

heden samenhangen met de in voor-

bereiding zijnde bouw van een

nieuw ziekenhuis en met de exploi-

tatie van het bestaande ziekenhuis.

Practische ervaring in het ziekenhuis-
wezen of het bedrijfsleven strekt tot aan-
beveling.

Gegadigden van protestants-christelijke levens-

overtuiging worden uitgenodigd hun sollicitaties te

richten aan de directeur-geneesheer, Moleneind

ZZ 7 1-77, Drachten.

96

E.-S.B.
27-1-1965

De beheersing van de investeringen in vaste activa is

het onderwerp van het volgende hoofdstuk. De voor-
keur voor en de keuze tussen projecten voor vermo-

gensinvestering worden onderzocht. Maatstaven als de
terugverdientij d en de rendementsverwachting krijgen
een gedegen beschrijving. De planning en controle van

de kas, alsmede de planning en de controle van de

voorraden, vormen de onderwerpen van de volgende

hoofdstukken. De schrijvers zijn van oordeel dat de

verantwoordelijkheid voor het voorraadbeleid bij de

financiële leiding moet berusten.. Het valt dan ook niet

te verwonderen dat het inkoopbeleid en de optimale be-
stellingspolitiek een behandeling in dit boek vinden.

Via de planning en de controle van debiteuren wordt

de vermogensbudgettering behandeld. De schrijvers

achten vermogensbudgettering, ook op lange termijn,

mogelijk. Dit geldt zeker niet voor andere budgette-

ringsvormen, zoals die van de kosten.

De winstinhouding en de dividendpolitiek vormen

het sluitstuk van deze reeks van financiële beschouwin-

gen. Daarna volgen nog enkele verspreide onderwer-

pen, zoals de middellange financiering, de financiële

aspecten van fusies en overnemingen, de invloed van

de belastingen op het financiële beleid en de publikatie

van financiële gegevens. Een verheugende aandacht is
daarbij besteed aan moderne financieringsvormen, zo-

als de leasing.

Uit de voorgaande korte opsomming blijkt dat dit

boek een staalkaart van financiële onderwerpen bevat.

De financiële functie in haar volledigheid behandelt het

echter niet. Met name belangrijke zaken als de kost-

prijs, de afschrijvingen en het waarderingsvraagstuk, als-

mede de verschillende financieringsvormen, worden

niet behandeld. Bij de behandeling van het middellange

krediet vinden wij met geen woord vermeld de verheu-

gende aanpassing die het Nederlandse bankwezen in de

naoorlogse jaren heeft ondergaan. Voor de Nederlandse

lezers ware het gewenst dat een opsomming van de in-

U reageert op

COÖPERATIEVE CENTRALE BOERENLEEN BNK

EINDHOVEN annonces in
vraagt voor hoor ofdeling Finoncieringen een

I -‘
. .

*

Wilt U dat dan steeds

kenbaar maken!

Te bestellen
bij U.
boekhandeloar dan
wel rechtstreeko bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerlj
H. A. M. Roelants te Schiedum.

JURIST of ECONOOM

als naaste medewerker von het hoofd van deze afdeling.

Tot de taak van de afdeling Financieringen behoort de behandeling van goed-
keuringsoanvragen van plaatselijke boerenleenbanken met betrekking tot het
verlenen van voorschotten en kredieten alsmede het geven van voorlichting
aan de plaatselijke boerenleenbanken omtrent financieringen. Tevens behoort
tot deze taak de behandeling van de hypotheekoanvragen bij de N.V. Boeren-
Hypotheekbank en van de aanvragen bij deN.V. Landbouwkredietverzekering
,,Eindhoven”.

De aan te stellen functionaris zal het hoofd van de afdeling assisteren bij de vorm-
geving van het te voeren beleid en een deel van zijn taak overnemen.

Gedacht wordt aan een jurist, respectievelijk econoom, van ongeveer 30 jaar,
bij voorkeur met ervaring in de behandeling van voorschot- en kredietaanvragen
bij een bankinstelling.
In aanmerking komende condidaten gelieven rekening te houden met een genees-
kundig en een psychologisch onderzoek.

Sollicitaties – voorzien von een recente pasfoto – waarin alle van belang zijnde
gegevens zijn opgenomen, worden gaarne ingewacht bij de personeelchef van de
Coöperatieve Centrale Boerenleenbank, Dommelstraat 9 te Eindhoven.

Boerenleenbak
1

eI’ .puarb<:nk voor ipd’ré.,i

509 Bonrenleenbaitken oongeoloten bij de Cogperetieve Centroie Boerenieenbonk te Eindhoven.
860 veetigingen.

E.-S.B. 27-1-1965

97

stellingen die zich op deze kredietvormen specialiseren,

zou worden gegeven.

Wij zouden liever aan de titel, die de Amerikaanse

auteurs oorspronkelijk aan het boek hebben gegeven.

willen vasthouden. Het is Dr. Blom als Nederlandse

schrijver overigens goed gelukt het boek op een volko-

men Nederlandse leest te schoeien. Het is een sluitend

en goed leesbaar geheel geworden. Slechts het gebruik

van het woord ,,segment”, waar wij in goed Neder-

lands ,,sector” zouden 9chrijvèn, verraadt de Ameri-

kaanse herkomst van dit heldere boek.

‘s-Gravenhage.

P. VAN ZUUREN.

U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?

Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN

,,Oû va l’Europe?”

Onder auspiciën van de Nederlandsche Kamer van

Koophandel voor België en Luxemburg te Brussel zal

de heer Dr. J. van Offelen, Lid van de Kamer van

Volksvertegenwoordigers, oud-Minister van Buitenland-
se Handel yan België, een lezing houden over het onder-

werp: ,,Oît va l’Europe?”.

Deze lezing zal plaatsvinden op vrijdag
5
maart 1965

te 16 uur in het Kur’haus te Scheveningen. Zij zal in het

Frans worden uitgesproken. Na de lezing za1 aan de

deelnemers een aperitief worden aangeboden.

Personen, die deze bijeenkomst wensen bij te wonen,

kunnen zich opgeven bij de Nederlandsche Kamer van

Koophandel voor België en Luxemburg te Brussel 1

(Warandeberg 4), of bij het bijkantoor der Kamer,

Nassauplein 24, ‘s-Gravenhage (telefoon (070) 1122 99).

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Bij de Gemeentelijke Dienst voor de Volkshuisvesting kan worden geplaatst een

ADJUNCT-
ADMINISTRATEUR

De dienst is belast met de behartiging van de grond- en de woningzaken van de
gemeente, alsmede met het toezicht op de administraties van de woningbouw-
corporaties, welke rond 25.000 woningen in beheer hebben.

Geboden wordt een gecombineerde staf- en lijnfunctie, waarbij het accent ligt
op het eerste. Zo zal betrokkene de administrateur als adviseur ter zijde staan
en zich daarbij in het bijzonder bezig houden met de administratieve Organisatie
van Je dienst. Tevens zal hij de administrateur bij diens afwezigheid vervangen.

Naast het diploma doctoraal-economie (bedrijfs-economische studierichting,
keuzevak administratieve organisatie) en ervaring op het gebied van de
administratieve organisatie dienen gegadigden te beschikken over:
een grote werkkracht; goede contactuele eigenschappen;
een scherp analytisch vermogen;

*
een goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.

Geboden wordt een basissalaris, liggende tussen f
1450,— en
f
1905,— per
maand, afhankelijk van ervaring; huurcompensatie (5,3
%),
vergoeding volle
AOW/AWW-premie, gunstige kindertoelageregeling, vakantietoelage (4
%
van het
jaarsalaris), waardevaste pensioenvoorziening, verplaatsingskostenvergoeding
volgens wettelijke c.q. gemeentelijke regeling.
Gegadigden dienen bereid te zijn zich eventueel aan een psychologisch onderzoek
te onderwerpen.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties, met vermelding van volledige
personalia en referenties alsmede van de naam van dit blad, binnen 14 dagen
ONDER No. M 24 te zenden aan de Djrecteur van het Gemeentelijk Bureau voor Personeelsvoorziening, Burgemeester de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chroniquo scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e. Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

98

E.-S.B. 27-1-1965

Geldmarkt

De beperkte monetaire ontspanning die zich in de

laatste maanden van vorig jaar manifesteerde, blijkt ook

uit de cijfers van de gecombineerde balanscijfers der

handelsbanken. In november daalde de kredietverlening

aan de private sector met f.
59
mln. De uitzettingen der

banken in het buitenland, zowel die met een deviezen-

karakter als de andere beleggingen verminderden eveneens,

ni. tezamen met f. 96 mln. De kasliquiditeit liet hiertegen-

over een belangrijke stijging zien, nI. met f. 270 mln.,
welke de oorzaak was van de ruime geldmarkt in deze

periode.

In de eerste weken van 1965 heeft de markt een sterke

verruiming ondergaan van het terugvloeien van het bank-

papier uit het verkeer. Hiertegenover hebben de financiële
transacties van de Schatkist een sterk verkrappende factor

gevormd. De ruime kasliquiditeit der banken stelde deze

in staat schatkistpapier van de Agent op te nemen en uit-

breiding te geven aan de buitenlandse uitzettingen, daarbij

dus de ontwikkeling in de laatste maanden van vorig jaar

ombuigende. De Nederlandsche Bank is de banken hierbij

behulpzaam geweest door de voor de uitzettingen benodigde

dollars op gedekte basis aan te bieden. Sedert ultimo 1964

daalde in verband hiermede de goud- en deviezenvoorraad

van de Centrale Bank met f. 195 mln.

De beide genoemde factoren, aankoop door de banken

van dollars bij De Nederlandsche Bank en aankoop van

schatkistpapier bij de Agent, hebben de bestaande ruimte

zodanig teruggebracht, dat in de afgelopen week de markt

haar evenwicht ongeveer weer had hervonden en lichte

verkrappingsverschijnselen aan de dag traden. In verband

hiermede steeg 22 januari de callgeldrente van 2 pCt. tot

2/
2
pCt.

Te vermelden valt, dat half januari de Staat voor het –

eerst tot maandelijkse uitkering aan de gemeenten is over-

gegaan. Zoals bekend geschiedde dit tot voor kort per

kwartaal, hetgeen veelal scherpe bewegingen in de markt

uitlokte. De maandelijkse uitkering betekent een matiging.

COÖPERATIEVE CENTRALE BOERENLEENBANK

EINDHOVEN

heeft bij haar afdeling Inspectie van de plaatselijke boerenleenbonken plaatsings-
mogelijkheid voor enige aanstaande

ADJUNCT-INSPECTEURS

op onderscheiden standplaatsen in Nederland.

Vooropleiding: De voorkeur genieten doctorandi in de Economische Weten-
schappen of personen die het diploma H.B.S. of Gymnasium
bezitten, met daarnaast het staatspraktijkdiploma deel 1 en II,
resp. de akten M.O. Boekhouden of Handelswetenschoppen.
Ook zij die de studie N.l.v.A. tot en met het onderdeel Bedrijfs-
economie met gunstig gevolg hebben afgelegd komen voor
deze functie in aanmerking.

Ervaring:

Enige jaren ervaring in het bedrijfsleven of op een accountants-
kantoor is noodzakelijk.

Leeftijd:

tot ongeveer 35 jaar.

Geboden wordt een interessante, verantwoordelijke en ambulante werkkring
met goede promotiemogelijkheden. De honorering is in overeenstemming met
het niveau van de functie.

In aanmerking komende sollicitanten dienen rekening te houden met een genees-
kundig en een psychologisch onderzoek.

Sollicitaties – voorzien von een recente pasfoto – waarin alle van belang zijnde gegevens ziin opgeno-
men, worden ter vertrouweliike behandeling gaarne ingewacht bij de personeelchef van de Coöpe-
ratieve Centrale Boerenleenbank, Dommelstraat 9 te Eindhoven onder letter Al.

o
­
leen
érenbank


de
.puarbarik
(fl•
ÏP(IPr.f11

9 Boorenleenbanken aangeelolen bij do Coöperatieve Centrale Boerenleenbenk te Eindhoven.
O veetigingen.

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op
hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

,,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

Blijf bij!

*

LEES

E.-S.B.

E.-S.B.
27-1-1965

99

Kapitaalmarkt.

De emissie Bank voor Nederlandsche Gemeenten is met

succes bekroond. De toewijzing zal zeer gering zijn.

Inmiddels houdt de effectenwereld zich intensief bezig

met de emissie van Hoogovens. Zoals aangekondigd gaat

het om f. 13,9 mln, certificaten van gewone aandelen

tegen 400 pCt. en f. 139,4 mln, in certificaten van aandelen

omwisselbare
53/4
pCt. obligaties.

De tijdstippen waarop de jaarverslagen zullen verschijnen

beginnen weer in zicht te komen. Wellicht dat het optimis-

me over de resultaten mede een factor is die de oorzaak
vormt van het huidige niet onvriendelijke beursklimaat.

IL1II

COMMERCIEEL-
&
BEDRIJFSECONOMISCH

ADVIESBUREAU DRS J. L. WAGE

zoekt, ter versterking van een klein team van des-

kundige medewerkers, een

verantwoordelijk medewerker

Zijn taak, zelfstandig te verrichten in nauwe samen-

werking met zijn collega’s, zal o.a. gaan omvatten:

• het verrichten van doorlichtingen van commer-

cieel beleid en commerciële Organisatie van

industriële en handelsbedrijven;

• het uitvoeren van marktverkenningen in indus-

trie en handel, alsmede door autoriteiten-

onderzoek;

• het adviseren van cliënten in problemen van

commerciële Organisatie, bijvoorbeeld:

– afnemersselectie en contactplanning

– structurering van de Organisatie

– inrichting van statistiek en documentatie
– rayonering en routeplanning
– recrutering en selectie van verkopers
– honorering en stimulering van verkopers

– scholing van commercieel kader

enzovoorts

We zoeken een man, liefst tussen
25
en 35 jaar,
die een academisch niveau koppelt aan praktisch

verworven ervaring, en die zich tot het vrije beroep

met, zijn wisselende en rij kgeschakeerde problema-

tiek voelt aangetrokken.

Uiteraard worden sollicitaties discreet behandeld. Indien u

meent, de aangewezen man voor deze functie te
zijn,
schrijf

dan uw volledige persoonlijke en zakelijke gegevens aan ons

adres en vermeld op de enveloppe M W.

UTRECHTSEWEG 331 o DE BILT

BEHOEFT

Uw

STAF

UITBREIDING?

Verzuimt dan niet

E.-S.B. voor Uw,

oproep in te

schakelen.

E.-S.B. biedt U

een grote

trefzekerheid,

66k bij aspirant-

leid inggevehde

functionarissen

in de commerciële,

administratieve

of aanverwante

sectoren.

*

Advertentie-

afdeling E.-S.B.

Postbus 42
Schiedam

100

E.-S.B. 27-1-1965

Rentestand.
Langl. staatsobi. a)
Aand.: internationalen a)
lokalen a)
…………
Disconto driemaands schatkist-
papier

5,17

5,18

5,14
3,42

.

3,42
3,26

.

3,28

3’f,

3
1
1
4

4

a) Bron: Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN

Indexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
15 jan. 22 jan.
(1953
=
100)
1964
1965
1965 1965
Algemeen

………………
405
408

398 401
406
Intern, concerns

………….
568
576

566 567
574
Industrie

………………..
355
366

359
361
366
Scheepvaart

…………….
146
148

144
145
145
Banken en verzekering
236
242— 236
240
240
Handel enz
……………….
170
173-171
172
173

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prjscourant.

30 dec.
15 jan.
22 jan.
1964
1965
1965
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .

……
957
945 988
Amro Bank

……………..
f.

66,10
f.

67,90
f.

69,30
Nationale-Nederlanden,
c……
784
780
767
Robeco

…………………
f. 230
f. 233 f. 235

New York.
Dow Jones Industrials
…….
874

891

894

Aandelenkoersen.
Kon.Petroleum

…………
f. 158,20 f. 156,90 f. 160,10
Philipa G.B .

…………….
f. 152,20 f. 154,20
f. 154
Unilever

……………….
f. 141,80 f. 137,40
f. 138,60
A.K.0.

………………..
498*
5165
5305
ExpI.
Mij.
Scheveningen
220
210.
212
Hoogovens, n.r.c
…………..
558
5415
5535

Voc,r

kun men

te veel

en ook

te weinig

uitgeven

De meeste mislukkingen

zijn vaak het

gevolg van het laatste

E.-S.B. 27-1-1965

GRENCO vraagt een

jurist of drs. economie

die zich voornamelijk zal bezighouden met de financiële en

juridische aspecten verbonden aan:

de levering van koeltechnische projecten naar buitenland,

zowel rechtstreeks als in combinatie met andere bedrijven;
haar buitenlandse dochterondernemingen/verkoopbureaus.

Na een inwerkperiode, waarin de werkzaamheden van uit-

voerende aard zijn, bestaan ruimschoots mogelijkheden tot een

meer actieve inbreng ter vergroting van de buitenlandse activi-

teiten. Enige ervaring in handelsonderneming, industrie of

bankbedrijf wordt wenselijk geacht.’

Brieven met volledige inlichtingen over opleiding, werkervaring

enz. te richten aan de directie van

GRENCO N.V. (Grasso Engineering and Contracting), Postbus

304, ‘s-Hertogenbosch.

101

Advertentietarieven op

aanvrage bij

N.V. Kon. Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANTS

Postbus 42, Schiedam.

2

Wegens as. pensionering van de huidige funktionaris vaceert per 1 augustus 1965

de funktie van

HOOFDDI REKTEUR

tevens
sekretaris
van de
Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven te
‘s-Graven-
hage.

Hiervoor komen in aanmerking personen, die een akademische af daaraan gelijk te stellen opleiding hebben genoten (ekonomen, juristen of ingenieurs), gewend zijn leiding te geven, over goede organisatorische eigenschappen beschikken en niet ouder zijn dan ca. 50 jaar.
Zij, die op de hoogte zijn van de gang van zaken in de gasindustrie, genieten vanzelfsprekend
de voorkeur.

Kombinatie van deze funktie met die van sekretaris van de
Vereniging van Gasfabrikanten
in Nederland
behoort tot de mogelijkheden.

Na gedurende enige maanden te hebben samengewerkt met de huidige funktionaris, zal
de te benoemen kracht, uiteraard in nauw kontakt met het bestuur, met de volledige dage-
lijkse leiding der vereniging worden belast.

Salarisyrenzen tussen ca. f.35.000.— en ca. f. 48.000.— per jaar, te verhogen met de algemene
salarisverhoging voor het overheidspersoneel per 1 januari 1965, 4% vakantietoeslag,
bijdrage in de ziektekostenverzekering, eventuele kinderbijslag, benevens een autovergoe-
ding.

De te benoemen funktionaris zal in het Algemeen Burgerlijk Pensioenfondsworden opge-
nomen.

Kandidaten, die bereid moeten zijn zich aan een psychologisch onderzoek te onderwerpen,
gelieven hun uitvoerige schriftelijke sollicitaties uiterlijk tot 15 februari 1965 in te zenden
aan de Voorzitter der vereniging , Frankenstraat 5 te ‘s-Gravenhage.

KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE

HOOGOVENS EN STAALFABRIEKEN N.V.

gevestigd te Ijmuiden, gemeente Velsen

UITGIFTE van

nominaal f 13.944.000,- (certificaten van) gewone aandelen,

in stukken groot f1000,- en f100,- aan toonder,

ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1965 en in die van de volgende boekjaren,

tot de koers van 400 pct.,

envan

nominaal f 139.440.000,-
53/4
pct. in certificaten van gewone

aandelen converteerbae obligaties,

in stukken groot f1000,- en f100,- aan toonder,

tot de koers van 100 pct.

Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovenvermelde (certificaten van) gewone
aandelen en obligaties, uitsluitend voor houders van claims, openstellen op

DONDERDAG 11 FEBRUARI 1965,

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij’ hun kantoren te Amterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage, op de voorwaarden van het heden
verschenen prospectus.

Prospectussen en inschrijvingsform ulieren zijn bij de i nsçhrijvingskantoren verkrijgbaar.

Algemene Bank Nederland N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.

De Twentsche Bank N.V.

Rotterdamsche Bank N.V.

Amsterdam/Rotterdam, 22 januari 1965.

102

E.-S.B. 27-1-1965

MINISTERIE VAN DEFENSIE

Bij di bediijfeconomische afdeling bestaat piaatsingsmogelijkheid voor een

ECONOOM

die zal worden belast met het• uitvoeren van bedrijfs-
economische onderzoekingen en het geven van advies
in organisatorische aangelegenheden. Doctoraal exâmen
economie (bedrijfseconomische richting) vereist.
Aanstelling en salariëring afhankelijk van leeftijd en
ervaring in de rang van referendaris Iie klasse of
referendaris.

‘Sollicitaties-worderÇ ingewacht door het Hoofd van de sectie Personeelsvoorziening
van de Directie Burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie, Kalvermarkt 32
te ‘s-Gravenhage. -.

ADVERTE1fB. hEER

liv

Bij één der levensverzekeringmaatschappijen in het Westen des lands

komt, de plaats open van

.

beleggingsanalist

• Zijn taak zal zijn het adviseren met betrekking tt transacties

op het gebied van effecten

– • Daarnaast zal hij aanvragen van leningen diënen te beoordelen

Van hem wordt verlangd; dat hij . contacten onderhoudt met relaties en

daartoe . oyer representatieve en commerciële kwaliteiten beschikt.

Tenminste enige jaren ervaring na een opleiding, zo mogelijk op acade-

misch niveau, is noodzakelijk. Leeftijd van 28 tot
35
jaar. De honorering

is in oyereenstemming met het niveau van de functie.

Gaarne ontvangen wij Uw eigenhandig, niet met ballpoint geschreven

brief onder letters Ga.

W. VERSCHOOR en Drs. J. C. OUDSHOORN

Psychologisch Adviseurs

Coolsingel 57 – Rotterdam

KWANTgTEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit, van de

• binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

• oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima Selectie van het

aantal reacties betekent, het- –
geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

van de reacties op Uw’ per-

soneelsannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42 – Schiedam

.•-

E.-S.B. 27-1-1965

103

Geconsolideerde maandstaat per 31 december 1964

Kas, kassiers en daggeldlentnen
. .

f
314.611.000

NederIads schatkistpapler……,,
805.989.000

Ander overheids papier

……..,,
463.380.000

Wissels
……………..,,
352.465.000

Bankiers In binnen- en buitenland

.

,,
602.364.000

Effecten en syndicaten

….. … .,,
202.882.000

Voorschotten tegen effecten
…..,,
196.676.000

Debiteuren
……………,,
2.478.991.000

Deelnemingen
(mci.
voorschotten).
.

,,
17.274.000

Gebouwen

……………,,
7.010.000

f 5.441 .b4lOOU

Kapitaal .

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

f
136.280.000

Reserves

.

.

.

…………….

,,
167.015.000

Leningen

…………….,,
136.746.000

Deposito’s op termIjn
.
…………
1.931.055.000

Spaarrekeningen

………..,,
663.887.000

Crediteuren

……………,,
2.262.726.000

Geaccepteerde wissels
……..
7.938.000

Overlopende saldi
en andere rekeningen
………,,
135.995.000

f
5.441.642.000

Algefflene Bank NederlandN.V.

(Nederlandsche Handel-Maatschappij – De Twentsche Bank)

Abonneert Vi öp

.

VEKEMANS en BERK
DE ECOgO4IST

ACCOUNTANTS
(leden N.Lv.A.)

Maandblad

onder

redactie
‘s-Gravenhage

Amsterdam

S
van
Nijmegen.
1
Zwolle

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,
vragen voor hun kantoor te ‘s-Gravenhage een

Prof. P. B. Kreukniet,

JONG JUM
^IST
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,

Aan een ambitieuze kracht, die de post-doctorale
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
studie voor belastingconsulent wil volgen en die bij-

Prof. J. Zijlstra.
zondere belangstelling heeft voor het vennootschapsi

recht, bieden wij een interessante werkkring, welke

*
de gelegenheid opent tijdens de studie, onder leiding

van

een

ervaren

belastingdeskundige,

praktische

ervaring op te doen op een kantoor met een veelzij-

Abonnementsprijs f. 30; voor
.

dige kring van relatiesi

studenten f. 15.
Behalve tijd voor het volgen vân colleges, wordt een

vergoeding gegeven voor studie- en reiskosten.

Ook
zij
die binnenkort hopen af te studeren kunnen

Abonnementen worden aan-
solliciteren.

genomen door
de boekhandeÏ
Brieven te richten aan het kantooradres Koninginne-
en door uitgevers
.
gracht 49, ‘s-Gravenhage.

E
ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

104

E.-S.B. 27-14965

Auteur