IETEIT
GEN N.V.
A16O7
meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 221322, AMSTERDAM
C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bey Street, Tel. WA 5-4511,TORONTO.
84.1
K. C. SLIJK
Schiedamsevest 44 d
–
Rotterdam-1
TeL 010.- 11 9111(2 lijnen)
–
t__4f
‘
tceiaars in onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
tJ/iministraties voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwot)
Lemiddeling bij aan- en verkoop
•van appartementen (horizontale
verkoop). Specialisten sedert 1951.
* TAXATIES hij aan. en verkoop,
voor .successleaanglften, enr.
*HYPOTHEKEN
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Bij de Bibiiotheek van de Directie voor de Economische
Voorlichting en Exportbevordering, kan worden geplaatt
een
ASSISTENT(E)
Taak: het verstrekken van inlichtingen aan bezoekers
van de cataloguskamer en het verrichten van literatuur-
onderzoekingen. Afwisselend werk, dat zelfstandig wordt
verricht.
Vereist: middelbare opleiding; goede kennis der moderne
talen; ervaring in bibliotheek- en docümentatiewerk.
Zij, diemet
–
goed gevolg het candidaatsexamen Economie
hebben gedaan, of in het bezit zijn van het diploma
M.0.-Economie of het G.O. diploma C of A + D
hebben behaald, genieten de voorkeur:
Salarisgrenzen: minimum f. 663,— per mnd., maximum
f. 910,— per mnd., exclusief 5,3
%
huurcompensatie en
4% vakantietoelage. Sollicitaties te richten aan de Cen-
trale Personeelsafdeling van het Ministerie van Eco-
nomische Zaken, le v. d. Bosèhstraat 15, ‘s-Gravenhage.
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjs:
franco per Post voor Nederland
f
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.
Abonneménten kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalnderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010)
2602 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
.
GRATIS
op aanvraag
beschikbaar:
“M.A.B.
n.v.-Nieuws” –
ons blad, waarin
regelmatig
aantrekkelijke aanbiedingen
vol
–
ledig omschreven worden op genomen.
COMMISSIE VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.;
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.
30
E.-S.B. 13-1-1965
Those American managers don’t impress Europe
The sad young men.
Na de oorlog vond en vindt een invasie van het Ame-
rikaanse bedrijfsleven in Europa plaats, die reeds tot de
vestiging van duizenden Amerikaanse ondernemingen heeft
geleid. Verontrusting hierover leeft niet alleen in Frankrijk,
doch ook in Europese bedrijfskringen, die de Amerikanen
verwijten zich niet geheel te houden aan de Europese ,,rules
of the game”. Bij het aanrollen van de Amerikaanse
invasie hebben ongetwijfeld vele Europese zakenlieden zich
zorgen gemaakt over de concurrentie van de befaamde
Amerikaanse manager, die nu eenmaal het aureool draagt
van de superieure schepper van ‘s werelds rijkste economie.
De Europese managers, w.o. velen die zich met ijver en
devotie in de omvangrijke Amerikaanse management-
schriftuur verdiepen om hun leermeesters te kunnen na-
volgen, leken te worden geconfronteerd met een ,,struggle
of business” met diezelfde meesters.
Welnu, uit een artikel, waarvan wij de titel overnamen,
van E. A. Mc. Creary in ,,Fortune”
1)
blijkt dat vele Euro-
peanen met verbazing en opluchting vaststellen dat het
met die Amerikaanse supermannen nogal meevalt, c.q.
tegenvalt: ,,All over Europe, and almost in chorus, alert,
self-confident European executives who regularly deal with
American managers sing the sanie refrain; Americans in
Europe cannot seem to make decisions on their own, are
always on the phone to New York or Chicago, and insist
on doing things by the book. A German executive in the
office-equipment field says, ,,As long as your Americari
companies continue to send over those very nice fellows
who won’t make a decision or who insist on doing things
the Anierican way, 1 won’t worry too much about your
famous American competition”.
Deze Europese mening blijkt meer dan een voorbarig
oordeel, waarbij een emotionele afkeer van buitenlanders
een grote rol zou spelen. Vele Amerikaanse topfunctiona-
rissen in Europa geven in informele gesprekken toe dat in
een belangrijk aantal Amerikaanse ondernemingen op dit
continent managers van een tweede of zelfs lagere rang
opereren. Mc. Creary geeft een aantal voorbeelden van
een weinig succesvol Amerikaans optreden. Zo werden de
Europese managers van een gezond Duits bedrijf, dat was
overgenomen, vervangen door Amerikaanse, die ,,the
American way” gingen toepassen. Het resultaat was een
vijftal moeilijke jaren om de misère te boven te komen.
Een andere Amerikaanse blunder was de aankondiging
van een verplaatsing van een bedrijf naâr een ander Euro-
pees land zodat de betrokken werknemers de interesse in
hun werk verloren met als gevolg een grote produktie-
daling. (Zo’n miskenning van de meest elementaire inter-
menselijke verhoudingen is vanzelfsprekend niet iets speci-
fiek Amerikaans, in onze Europese omgeving doet zich
zo iets eveneens wel eens voor).
Overigens zijn er ook uitstekend geleide Amerikaanse
ondernemingen in Europa, bijv. Procter and Gamble en
Du Pont.
Wat zijn de oorzaken van het relatief lage niveau v.in
de Amerikaanse managers in Europa? De belangrijkste is
een onverschilligheid in het hoofdkwartier van bijv. een
onderneming met een jaarlijkse omzet van een 300 mln.
dollar t.o.v. die van een 4 mln, dollar van een Europees
filiaal. Capabele managers – veelal ,,political animals” –
blijven liever in de buurt van het machtscentrum van het
hoofdkwartier. Een andere reden is die van schoolgaande
kinderen van jongere managers.
Toch doen vele Amerikaanse ondernemingen ,,a first,
class or at ‘least passable job with second-class men”. Hoe
is dit mogelijk? Hiertoe vergelijkt Mc Creary zaken-
praktijken en culturele kenmerken van het Europese be-
drijfsleven niet die van hei Amerikaanse. Hij karakteriseert
de Europese economische orde als die van veel kartels en
,,sellers’ markets” en nog weinig marketing- en control
problemen. De introductie van Amerikaanse marketing en
cost-accounting technieken is zeer recent. De hiërarchische
pyramide telt weinig geledingen, het aantal stafleden is
gering. De meeste beslissingen worden snel door enkele
,,key men” genomen, waarbij intuïtie en mythen nog een
grote rol zouden spelen
2).
Daartegenover staat de Amerikaanse economische orde
met weinig effectieve kartels (wegens de wetgeving) en
sellers’ markets. De produktie wordt bepaald doot verkoop-
prognoses, die een zorgvuldige marktanalyse, kosten-
controle en produktiecoördinatie en daarmede een om-
vangrjke staf veronderstellen, benevens een zekere dele-
gatie van beslissingsbevoegdheid op de lagere treden van
de ladder. (Dit laatste beschouwt de auteur als het princi-
piële verschil met het Europese management). Dank zij de
,,organized push and puIl at markets” van een ,,marketing
approach” doen de Amerikaanse managers het niet zo
slecht in Europa
3).
Tegenover de ,,image” van de overconfidente Yank stelt
Mc Creary de vele ,,sad young men”, die ,,The Ugly
American” misschien te serieus hebben genomen. Zij ken-
merken zich door een ,,sense of restraint and of conscious
self-control”. ,,Some operate in a continuous, though mild
state of shock – at how the market systems, distribution,
and thought patterns they must deal with differ from those
in the U.S.”.
M. H.
Van december 1964.
Het lijkt dubieus dat dit beeld werkelijk nog typerend is
voor het
Europese bedrijfsleven. Wellicht ligt hier een ,,public
relations”-taak, bijv. op E.E.G.-niveau?
Mc Creary onderschat hier de betekenis van de financierings-
en risicocapaciteit van de grote Amerikaanse ondernemingen.
Blz.
Those American managers don’t impress Europe… 31
Marktintegratie naar taalgebieden,
door Dr. F. W. C.
Blom
………………………………..
32
Ontwikkelingshulp in Nederland en West-Duitsland
(II),
door Prof. Dr. P. Kuin…………………
34
Lezers over ,,E.-S.B.”,
door Drs. G. J. Aeyelts Ave-
rink
………………………………..
37
Blz.
De belastingvrije conjunctuurreserve in Zweden,
door Drs. N. J. Bouma……………………
41
De kostprijsberekening in de visserij,
door Drs. J.
Th. W. Hendriks ……………………….
44
Structurering en functionering van de interne bedrijfs-
organisatie (VI),
door Dr. A. Wattel …………
46
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman…
47
E.-S.B. 13-1-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
31
Marktintegratie naar taalgebieden
Het totstandbrengen van tolunies zoals Benelux, E.E.G.
en E.V.A. met de daarbij behorende coördinatie van het
overheidsingrijpen op andere punten dan dat van invoer-
rechten is ongetwijfeld bijzonder belangrijk geweest. Het
heeft bepaalde obstakels voor internationale marktinte-
gratie weggenomen – vooral de invoerrechtenhindernissen
– en het heeft staatslieden en overheidsdiensten een ge-
weldige inspanning en toewijding gekost.
Dat men hierover opgetogen was, is juist. Dat daarbij
echter zo veelvuldig, termen als ,,gemeenschappelijke
markt”, ,,Euromarkt” e.d. in de mond genomen zijn, doet
de wenkbrauwen fronsen. Die termen wekken namelijk de
illusie dat er bijv. binnen het E.E.G.-gebied in de toekomst
een eenheidsmarkt â l’américaine zou groeien. Dat zou
echter een fatale misvatting zijn. Dat zit er niet in.
Het is even gevaarlijk de consequenties van de Euro-
markt-verdragen te onderschatten als die te overschatten.
Bij die overschatting gaat men dan van de onjuiste ver-
onderstelling uit, dat die verdragen het voornaamste ob-
stakel voor internationale marktintegratie hebben wegge-
ruimd. En dat is juist niet het geval. Het voornaamste
obstakel ligt in de taalgrenzen. Taalgrenzen zijn vaak een
veel formidabeler barrière voor internationale handel dan
invoerrechten dat behoeven te zijn.
Een beperkt, en geleidelijk verminderend, percentage
van de internationale handel bestaat uit
grondstoffen
(zoals
erts, olie, rubber) en daarvoor was de internationale markt-
integratie al aanwezig voordat de bedoelde tolunies ont-
stonden. De invoerrechten daarop waren in de verschil-
lende landen toch al laag, de douanebarrières waren daar
–
voor gering. En omdat het daarbij gaat om gestandaar
–
diseerde produkten met bij alle verkopers en kopers
be-
kende kwaliteiten,
was de handel daarin nagenoeg uit-
sluitend een kwestie van prijs en leveringstermijn. Daar-
voor bestonden al goed functionerende internationale mark-
ten, waarbij de handel grotendeels per telefoon, telex en
correspondentie plaatsvindt. In die handel is de prijs
be-
slissend. Voor die handel is
nauwelijks
talenkennis nodig
behalve de kennis van een honderdtal internationale
handelstermen, want er is voor die produkten geen ,,sales
promotion” nodig om de potentiële koper te overtuigen
dat hij reden heeft om speciaal het artikel van een speci-
fieke producent te kopen.
Voor deze categorie internationale handelsartikelen was
de internationale marktintegratie in hoofdzaak al een feit
v66r de totstandkoming van tolunies, omdat er daarin al
een levendige internationale handel was. Door die tolunies
veranderen daar wel enige details, maar daarvéôr zowel
als daarna zijn de internationale markten voor grond-
stoffen geïntegreerd.
Echter bestaat een aanmerkelijk, en
steeds toenemend,
percentage van de internationale handel uit
hoog veredelde
meer geindividualiseerde
artikelen. Dit betreft een gamma
van een onnoemelijk aantal artikelen, vanaf speciale ma-
chines tot cosmetica-merkartikelen toe. Zowel de techno-
logische ontwikkeling als de stijgende welvaart van de
Europese gebruikers veroorzaken, dat een steeds toenemend
deel van de nationale produkties en van de nationale be-
stedingen zich op hoogveredelde artikelen met bijzondere
kwaliteiten richt.
Bij die artikelen kan een handelstransactie pas tot stand
komen, nadat de potentiële koper het artikel ontdekt heeft,
de overtuiging heeft gekregen dat de bijzondere kwaliteiten
van dat artikel in zijn behoeften voorzien enz. Als het
artikel bij de potentiële koper onbekend, of onvoldoende
bekend is, kan er geen sprake van zijn dat er een handels-
transactie tot stand komt. Vandaar, dat de verkoper eerst
een doeltreffende
,,sales promotion”
moet ondernemen,
voordat de mogelijkheid ontstaat om een verkoop af te
sluiten.
En wat is ,,sales promotion” in hoofdzaak? Dat is een
gesprek met de potentiële afnemer, in een taal welke hij
verstaat. Dus niet alleen linguïstisch in zijn moedertaal,
maar bovendien nog met een argumentatie welke aansluit
bij de situatie, waarin die potentiële afnemer leeft.
Vandaar, dat een ,,taalgebied” een
natuurlijke
eenheid
voor niarktintegratie is. Binnen een taalgebied verstaan
verkopers en kopers elkander gemakkelijk. Zij lezen
trouwens in belangrijke mate dezelfde vak- en ontspannings-
tijdschriften, zien dezelfde televisie, studeren vaak aan
dezelfde universiteiten, bezoeken dezelfde congressen en
in de wetgeving van hun landen zitten vaak veel gemeen-
schâppelijke elementen. Zij hebben zoveel contacten met
elkander gemeen, dat zij
bij
koopbeslissingen het eerste
denken aan wat er in hun eigen taalgebied aan de markt
wordt gebracht.
De in Zwitserland gevestigde marketing-consulent W.
A. Hoellige heeft er onlangs ‘) de aandacht op gevestigd,
dat de handel van West-Duitsland met Zwitserland zich
dubbel zo snel ontwikkelt als de handel van West-Duits-
land met de andere E.E.G.-landen, en dat ook de handel
tussen West-Duitsland en Oostenrijk zich opvallend snel
ontwikkelt. Dit ondanks het feit, dat tussen West-Duits-
land enerzijds en Zwitserland en Oostenrijk anderzijds de
douanebarrière bestaat doordat West-Duitsland tot de
E.E.G. en de beide andere landen tot de E.V.A. behoren.
De verklaring daarvoor is, dat het voor die Duits-
sprekende landen zo gemakkelijk is
bij
elkaar te kopen en
aan elkaar te verkopen, omdat zij één taal spreken. De
verkoper kan zijn binnenlandse ééntalige verkooppersoneel
binnen zijn hele taalgebied inzetten, hij kan zijn binnen-.
landse verkoopbrochures en verpakkingen gebruiken, zijn
binnenlandse reclamemateriaal en zelfs zijn binnenlandse
advertenties leveren nog een bijdrage doordat
zijn
poten-
tiële afnemers in het buitenland binnen zijn taalgebied ook
wel zijn binnenlandse bladen lezen.
Hoellige verdeelt Europa in de volgende ,,natuurlijke
marketing-arealen”:
Duits: Oostenrijk, Duitsland en Duitssprekend deel van
Zwitserland. Taalverwant: Nederland en een deel van
België;
Frans:
Frankrijk, Franssprekeride delen van België en
van Zwitserland, Luxemburg;
Italiaans:
Italië en Italiaanssprekend deel van Zwitser-
land;
Engels:
Verenigd Koninkrijk en Ierland;
Scandinavisch:
Denemarken, Noorwegen, Zweden, Fin-
land, IJsland;
‘) 18de Deutsche Betriebswirtschafter-tag, 20-24 september
1964 in Berlijn.
32
E.-S.B.
13-1-1965
Iberisci,:
Spanje, Portugal;
terwijl Griekenland en Turkije buiten het Europese taal-
gebied vallen.
Met uitzondering van het Scandinavische blok worden
al deze ,,natuurlijke marketing-arealen” doorsneden door
de kunstmatige douanegrens tussen E.E.G. en E.V.A.
Wanneer de verkoop van een artikel veel marketing-
inspanning vergt, kan het verkopen van zulk een artikel in
een markt met een vreemde taal zoveel meerkosten mee-
brengen, dat dit de in totaal benodigde prijs met 10 â 15
pCt. verhoogt. Dat is dan een veel hogere barrière dan
buy. 10 â 15 pCt. invoerrechten zouden opleveren. Want
men moet bedenken dat een verkoper die in een markt
opereert waarin hij vreemdeling is, toch al kwetsbaarder
is dan wanneer hij opereert in een land waarin hij min of
meer thuis is. Omdat hij die vreemde markt niet zo diep-
gaand kent als zijn eigen markt, kan hij daar gemakkelijker
ontsporen. Hij heeft ook een goede kans dat de nationale
industrie van die vreemde markt hem onverhoeds een
beentje licht, bijv. door zijn vertegenwoordigers of dis-
tributeurs weg te kopen. Die nationale industrie beschikt
over zulk een grondige marktkennis van haar eigen land,
dat zij gemakkelijk kan weten op welke punten de impor-
teur uit het vreemdtalige land het kwetsbaarst is tijdens
zijn invasiepoging.
De taaigrenzen zijn een formidabele barrière voor het
internationaal verkopen, zodra het gaat om hoogontwik-
kelde artikelen met bijzondere kwaliteiten die met behulp
van veel voorlichting of met behulp van veel reclame aan
de man moeten worden gébracht. In theorie is dit wel te
overwinnen door tweetalig verkooppersoneel te gebruiken,
dat zowel in het land van de producent als in het land van
de afnemers thuis is, maar zulk personeel is (a) zeer schaars
en als dat te vinden is, is (b) de internationale marketing
in elk geval tôch bijzonder kostbaar. Dat is dan ook de
reden dat veel ondernemingen zich bij export toch in de
eerste plaats concentreren op landen van hetzelfde taal-
gebied, ook al bestaan er douanebarrières.
Wat hierboven naar voren is gebracht, is in velerlei op-
zicht van belang:
1. De Nederlandstalige markt wordt niet eens als een
van de ,,natuurlijke marktgebieden” van Europa gezien,
doch slechts als een
bijwagen
van de Duitstalige markt.
Zo beziet Hoellige dat. Hij is consulent voor internationale
marketing van diverse grote Amerikaanse concerns, die in
Europa opereren en doceert aan vele Europese en Ameri-
kaanse business courses. Hij spreekt het praktische gezichts-
punt van internationaal verkopende concerns uit. Ons doet
het niet aangenaam aan, dat nien ons zo dicht
bij
de Duit-
sers indeelt. Maar zo worden wij vanuit internationaal
gezichtspunt bezien. –
2. Voor het macro-economisch inzicht in de integratie-
tendenties is dit gezichtspunt, dat de integratie in sterke
mate naar taalgebied gaat en vaak nog in sterkere mate
dan naar douanegebied, uiterst gewichtig. Dit doorkruist
eigenlijk de gehele Euromarkt-theorie!
3. Uit nationaal oogpunt:
a. de vlotte en dagelijks verder voortschrijdende inte-
gratie tussen de Nederlandse en de Belgische markt zou in
veel grotere mate op het spreken van dezelfde taal en in
veel mindere mate op de Benelux-tolunie berusten, dan
men gewoonlijk aanneemt;
onze markt zal in het bijzonder integreren met de
Duitstalige markt, omdat onze taalbarrières met de Duits-
talige markt voor beide partijen lager zijn dan hun taal-
barrières t.o.v. alle andere taalgebieden;
voor Nederland zullen de Franstalige en de Italiaans-
talige markten altijd ,,vreemde markten” blijven.
4. Uit het oogpunt van het marketing-beleid voor de
afzonderlijke ondernemingen.
De afzonderlijke onderneming, die zich op de komende
internationale marktintegratie wil instellen, moet eerst diep
nadenken. De meeste flinke Europese ondernemers gaan
gewoon van de opvatting uit: ,,het gaat naar een Euro-
markt toe, wij moeten wel mee, dat wordt een veel te groot
veld om ineens geheel te gaan bewerken, maar laten wij
maar eens wat gaan experimenteren”. Zo gaan bijv. Neder
–
landse ondernemers in het ene land een agent zoeken, in
het andere land de afnemers vanuit Nederland bewerken,
in het derde land een verkooporganisate met plaatselijk
personeel oprichten, al naar het toevallig uitkomt. Men
hoopt dan dat er van al die experimenten de helft wel
terecht komt, en dat men daaruit de nodige lering kan
trekken om in de toekomst verder voort te gaan. Met
andere woorden, veel dilettantisme en veel improviseren
en een belangrijk percentage tot mislukking gedoemde
experimenten van Nederlandse, Belgische, Duitse, Franse,
Italiaanse etc. ondernemers om afzet in vreemde landen
op te bouwen.
Zindelijk denkend dient men zich echter het volgende
te realiseren:
– verkoop in vreemdtalige markten is nooit ,,een uit-
breiding van de binnenlandse verkoop”. De binnenlandse
verkoop berust op betrekkelijk intieme banden tussen ver-
kopers en kopers die dezelfde taal spreken en in dezelfde
omstandigheden zijn ingeleefd. Dat fundament ontbreekt
bij verkoop naar markten met een vreenide taal.
– verkoop in vreerndtalige Europese markten is ook
geen ,,geheroriënteerde export”. De traditionele Neder-
landse exporthandel verkocht vooral produkten, die het
land van afzet hetzij zelf in het geheel niet produceerde of
in inferieure kwaliteit of tegen te hoge prijs. Die export-
handel berustte op het feit dat het door ons aangeboden
artikel een intrinsieke voorsprong had boven wat binnen-
lands op die markt verkrijgbaar was.
– verkoop in de hoogontwikkelde Europese landen ver-
eist een derde type van verkooporganisatie, ni. van het
opzetten van een ,,binnenlands verkoopapparaat” in een
-land met een ons vreemde taal.
Wat heeft men dus nodig? Een volledig ,,tweetalige”
verkoopleiding. Het is niet voldoende dat de betrokken
verkoopleiding zowel de linguïstische taal van de verkoper
als die van het afnemersland spreekt. Zij moet &k in-
geleefd zijn in het ,,klimaat” waaronder de afnemers leven,
in hun marktomstandigheden, belangstelling, problemen,
emoties etc. Slechts dan kan de verkoop aansluiting bij
zijn potentiële afnemers vinden.
Zulke mensen zijn reeds uiterst schaars. Zij moeten twee-
talig zijn in de bedoelde zeer ruime zin des woords; zij
moeten bovendien ook nog de aanleg en de ambitie voor
het moeilijke verkoopwerk hebben. Dit soort mensen is
het knelpunt voor het totstandbrengen van de integratie
der markten. Lang niet algemeen genoeg wordt dit beseft.
Indertijd is dat volkomen over het hoofd gezien door ver-
E.-S.B. 13-1-1965
33
s;heidene Amerikaanse concerns, die wilden trachten zich
op de Europese markt een plaats te veroveren met dezelfde
aanpak waarmede zij hun binnenlandse eenheidsmarkt
hadden verworven. Zij begonnen met een centrale Europese
verkoopleiding bijv. in Genève op te zetten en droegen
dan aan management consultants op, een opperhoofd daar-
voor te zoeken die 4 talen vloeiend sprak, thuis was in de
markten van 9 landen, een behoorlijk marketing-strateeg,
een bekwaam onderhandelaar en een uitmuntend leider
van personeel moest zijn. Zulke wondermensen bestaan
natuurlijk in het geheel niet. Deze naïeve opzet was van
tevoren tot mislukking gedoemd.
Door schade en schande wijs geworden, gaan deze con-
cerns tegenwoordig van een gezonder standpunt uit: laat
ons eerst eens zien wat voor mensen wij kunnen vinden, en
laten wij ons dan alleen toeleggen op die markten waarin
die mensen thuis zijn. Toch wordt dezelfde principiële fout
ook nu nog door diverse Europese ondernemingen ge-
maakt, die veel te ambitieuze inter-Europese plannen
entameren zonder zich te realiseren dat die aan gebrek
aan geschikte tweetalige mensen zullen stranden.
Het is jammer, dat er in Nederland in tegenstelling tDt
bijv. Zwitserland, Duitsland, Verenigde Staten zo weinig
aandacht wordt besteed aan wetenschappelijke opleiding
voor interhatioriale marketing. Handelshogescholen,
business seminars e.d. voor internationale marketing ont-
breken bij ons. Daarvoor moet men in het buitenland gaan
studeren. In de Verenigde Staten bestaan meer dan 100
academische instituten op dit gebied, maar ook in Europa
is buiten Nederland het een en andèr te vinden.
Onze Nederlandse internationale concerns zoals Philips,
Unilever, Koninklijke Petroleum en A.K.U. geven hun
eigen mensen natuurlijk wel een degelijke scholing in de
praktijk van de internationale marketing en hebben daar-
voor ook de denkers achter de schermen. Maar voor onze
middelgrote en kleinere ondernemingen is die ervaring
niet beschikbaar. Wegens de beperkte omvang van ons
taalgebied zijn wij toch al gehandicapt bij het deelnemen
aan de integratie van de markten in Europa, zodat er voor
ons des te meer noodzaak is onze kracht te zoeken in (a)
ontwikkeling van de meertaligheid, met name op het zwak-
ste punt, ni. op het Frans, en (b) systematische opleiding
in de methodiek van de internationale marketing.
Hilversum,
Dr. F. W. C. BLOM.
Ontwikkelingshulp in Nederland en West-Duitsland
(II)
Rentetransformatie.
De Nederlandse Minister van Fina’n’oiën heeft kort-
geleden aangekondigd dat de regering voornemens was
aan de door ons land te verstrekken langlopende le-
ningen een rentesubsidiie te verbinden die het verschil
moet dekken tussen de hoge rentestand in Nederland
en die, welke de Wereidbanik voor haar leningen be-
rekent. Ook hierin is West-Duitsland ons reeds voorge-
gaan. De ,,Kreditans’talt für Wiedera•ufb’au”, die te ver
–
gelijken is met tonize Nationale ]’nvesteringsbank (Her
–
stelban’k), is in West-Duitsland het belangrijkste uitvoe-
rende orgaan voor het verlenen van bilaterale kapitaal-
hulp door de publieke sector. De hele overheidshulp
in de vorm van leningen wordt via de Kreditanstalt
afgewikkeld. Zij verkrij’gt haar middelen ten dele via
de kapitaainrarkt, doch in overwegende mate uit Open-
bare middelen en betaalt daarvoor weinig of geen ren-
te. Dit is in Wert-Duitslanid van, bijzonder belang, aan-
gezien verreweg het grootste
deel
van de overheids-
hulp voor ontwikkelingsianiden daar uit kredieten be-
staat, in tegenstelling tot Nederland, waar de schenkin-
gen meer dan 90 pCt. van de hulp uit de publieke
sector uitmaken.
In totaal stelt de regerin,g van de Bondsrepubliek
jaarlijks S. 200 â 250 mln, aan ‘leningen ter beschik-
king van, on’twkkeIings’landen, exclusief de ‘leningen
aan Duitse ondernemingen. Op een groot deel hier-
van is de ren’tetransforimatie van toepassing. Inschake-
ling van organen als de Kreditanstalt en de Herstel-
bank ‘is natuurlijk een middel om met ‘overhei’dsgaran-
tie niet-risicedragend kapitaal van institutionele beleg-
gers aan te trekken en om te zetten ‘in de veel meer
riskante kredietverlening aan sontwikkelingslaniden. Ook
de Nederlandse regering kan dit middel in toenemen-
de mate hanteren, naarmate de Nationale Investerings-
bank in het kader van multil’aterale of bilaterale kre-
dietverlening vol doende geschikte ‘bestedingsmogelijk-
hedeni voor haar leningen vindt.
Speciale aandacht verdienen ‘in dit verband de na-
tionale ontvi kkelingsban.ken die in verschillende ‘lan-
den bestaan. De ‘taak van deze instellingen is min, of
meer vergelijkbaar niet die van •onrze Herstelbank ‘kort
na de oorlog; zij zijn gesticht door de regering van
het ontwikke’Fingslar’d ‘in kwestie, met medewerking van
het particuliere bankwezen, en nemen, deel aan ‘de f i-
nancieriing van industriële en andere projecten, waar-
voor niet voldoende particulier kapitaal aanwezig ‘is.
Ook deze ontwikkelingsbanken zelf hebben met een te-
kort aan middelen te kampen en ‘daarom zijn vele van
hen, graag bereid buitenlandse aandeelhouders te accep-
teren. De ‘grootste Duitse banken zijn op deze manier
aandeelhouder (soms ook crediteur) geworden van Vrij-
wel alle nationale ,,herste’lba’nken” ‘in ontwikkelings’lan.-
den. in sommige gevallen brengt een dergelijke deelnie-
ming een zetel in de raad van commissarissen mede;
in vrijwel alle gevallen blijft men op de hoogte van de
projecten ‘die bij deze nationale ontwikkeiin’gsbanken
in behandeling zijn.
Ambtelijke coördinatie.
Sinds 1960 worden de algemene vraagstukken van
ontwikkelingshulp in Bonn behandeld op een speciaal
daartoe gevormd Ministerie voor Economische Samen-
werking (Bundesministerium für Wirtschaftliche Zusam-
menarbeit). Hierdoor is een duidelijk coörd’inatiecentrum
ontstaan. Natuurlijk hebben ook andere Ministeries
voor hun speciale vakgebied bemoeienis met het be-
leid inzake ontwikkelingshulp. Hiertoe behoren in de
eerste plaats de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Eco-
nomische Zaken, Financiën, Arbeid en Binnenlandse Za-
34
E.-S.B. 13-1-1965
ken. In totaal
Zjjfl
in de Bondsrepubliek ongeveer 230
ambtenaren regelmatig bij het werk voor de ontwikke-
lingslanden betrokken. Ook een aantal Liinder heeft
nog bemoei’iiagen met onitwikkelirsgshuip.
Om de coördinatie tussen al deze activiteiten tot stand
te brengen, heeft men tin Bonn een interdepartementale
commissie voor vraagstukken van ontwi’kkeiirigspoiitiek
gevormd. Voorzitter hiervan is een funotioniaris van
het Bundesministerium für Wirtschaftliche Zusammen-
arbeit. Leden zijn de vertegenwoordigers van de verschil-
lende departementen, ‘alsmede van de Deutsche Bundes-
bank en de Kredïtans’tait fiir Wiederaufbau. Binnen
het kader van deze grote commissie bestaan speciale
interdepartementale commissies ‘voor kapitaalhulp en
voor technische hulp. Daarnaast bestaan er afzonder-
lijk werkende commissies voor de exportkredietga’ran-
ties en voor de investeringsgaranties.
De moeizame taak der ambtelijke coördinatie blijkt
dus door onze Oosterburen wat eerder en wat radi-
caler te zijn aangepakt dan door ons, zij het nog niet
met onverdeeld succes. Bij ons waren tot voor kort
de Rijkscommissie voor Export- en Importgaranties en
de Commissie voor Initernationale Technische Hulp de
enige interdepartementale organen op dit gebied; met
de verdere coördinatie staan wij nog aan het begin.
Overheid en sanienleving.
Als tegenhanger van onze Nationale Raad van Ad-
vies inzake Hulpverlening aan minder-ontwikkelde lan-
den bestaat in West-Duitsland sinds 1963 de ,,Bei.rat
für Entwicklungspolitik”. Ook dit orgaan is samenge-
steld uit leidende persoonlijkheden uit verschillende
maatschappelijke geledingen.
Een belangrijk punt in het voordeel van de Bonds-
republiek is dat, hoewel de grote interdepartementale
commissie voor vraagstukken van ontwikkeiingspoliitiek
alleen uit ambtenaren bestaat, vertegenwoordigers van
het bedrijfsleven deel uitmaken van de diverse ‘gespe-
cialiseerde commissies. Daardoor heeft men voor ieder
onderwerp van het begin af de deskundigen uit d’e amb-
telijke en niet-ambtelijke wereld bij elkaar. In Neder-
land bestaat dit soort nauwe samenwerking ai’leeh in
de twee hierboven genoemde gemen’gde commissies. De
industrieverbonden, de landbouworganiisaties en het
Centraal Orgaan voor de Economische Betrekkingen
met het Buitenland ‘hebben alle hun Commissie Ontwik-
ketingsvraagstukken, tot op zekere hoogte overkoepeld
door de Commissie Internationale Vraagstukken waar-
in ook de vakbeweging is vertegenwoordigd, maar de
ambtelijke wereld die, hoewel ‘opën voor contact, niog
sterker in zichzelf verdeeld is, bereiken zij alleen door
een zorgvuidige en niet altijd gemakkelijke combinatie
van mondelinge en schriftelijke vertogen, waarbij reke-
ning moet worden gehouden met de prioriteit van ‘de
,,eigen” Minister, de coördinerende taak van de Staats-
secretaris en de specifieke bevôegdheden van andere
ministeries.
Nu eindelijk ‘ook in ons land een interdepartemen-
tale coördinatie tot stand schijnt te komen, moeten wij
hopen dat – met het Duitse voorbeeld voor ogen –
het contact met het bedrijfsleven zodanig wordt geel-
ganiseerd dat overleg over concrete vragen van het be-
gin af in gemengde werkgroepen kan plaatsvinden.
Particuliere activiteiten.
Volgens een zeer lezenswaardig artikel in de ,,Frank-
furter Allgemeine Zeitung” (2 december 1964, b1z 11)
zijn er in Duitsland ongeveer 250 particuliere en over-
heidsorganisaties die zich op ontwikkelingshulp toeleg-
gen. Men moet zich in ‘een beschrijving als deze dus wel
sterk beperken en enigszins stilerend te werk gaan.
Tot op zekere hoogte ‘lopen de activiteiten van deze
particuliere organisaties in Duitsland parallel met die in
Nederland. Dit geldt bijv. voor de kerkelijke organen.
Men heeft er zowel aan katholieke als aan protestantse
zijde één organisatie die zich met projectenhulp bezig-
houdt en een andere die de meer persoonlijke zijde be-
hartigt. In beide delen van Duitsland worden deze zaken
met grote offerbereidheid aangepakt; de anti-honger-
acties bijv. van het protestantse ,,Brot für die Welt” en
het katholieke ,,Misereor” (die over de zonengrens heen-
grijpen) hebben in vijf jaar meer dan 300 mln. mark op-
geleverd.
Parallellen bestaan ook in de wereld van de werk-
gevers. Wij in Nederland hebben ‘de Commissie Ontwik-
kelingslanden van de Raad van Nederlandse Werkge-
versverbonden en daarnaast, zoals gezegd, soortgelijke
commissies van de landbouworganisaties en het Cen-
traal Orgaan. In West-Duitsland hebben de Centrale
Verbonden van Industrie, Handel en Bankwezen samen
de ,,Arbeitsgemeinscha& fiir Entwicklungslander” opge-
nicht. Het zwaartepunt ligt, evenals in Nederland, in
het bevorderen van directe particuliere investeringen
door middel van overleg met de overheid over belas-
tingfaciliteiten, krediëthulp ‘en garanitieverlening.
Ook ‘de zgn. tweelandenorganisaties vertonen in Ne-
derlan’d en West-Duitsland ongeveer gelijke trekken. Zo
bestaat bijv. als tegenhanger van ons Afrika Instituut
de ,,Deutsche Afrika Geseilschaft” die – hoofdzake-
lijk door de overheid gefinancierd – vooral ten doel
heeft het bevorderen van wederzijds begrip tussen Afri-
kanen en Duitsers op politiek, economisch, cultureel
en humanitair terrein. Daarnaast beweegt de ,,Deutsche
Afrika Verein” zich vooral op het gebied van de tech-
nische ontwikkelingshulp.
Een verschil is op te merken in de sfeer van de
politiek georiënteerde organisaties. Terwijl partijen en
vakcentrales in Nederland wel grote belangstelling voor
ontwikkeiingsvraagstukken hebben, zijn zij in het alge-
meen nog niet tot veel systematische Studie op dit ge-
bied gekomen. In West-Duitsland houden de weten-
schappelijke instellingen van CD.U., S.P.D. en F.D.P.
zich wel stelselmatig met de studie van onitwikkelinigs-
vraagstukken, bezig. Bij de C.D.U. ‘is dat het ,,inst’i’tut
für internationale Solidaritt” (ook wel genaamd ,,Po-
litische A’kademie Eichho’lz”), bij de S.P.D. de ,,Fried-
rich Ebert Stiftunig” en bij de F.D.P. de ,,Friedrich
Naumann Stiftun’g”. Al deze ‘instellingen organiseren
cursussen en studies over de maatschappelijke en poli-
tieke opbouw in ontwikkelin’gsianden. De ,,Fsiedr’ich
Ebert Stiftunig” organiseert ook groepsreizen uit ont-
wikkel’in’gsl’a’nden naar West-Duitsland. Daarnaast moet
nog worden genoemd de zeer belangrijke organisatie
,,Weltweite Pa’rtnerschafit”, die voornamelijk gevormd
wordt door de vakbonden en de coöperaties. Zij houdt
zich in het bijzonder bezig met ‘de uitvoering van ont-
wikkelingsprojecten in Afrika, Azië en Latijns Amerika
en verschaft 25 pct. van de kosten welke vonir private
technische hulpprojecten door ‘de Bondsrepubliek als
co-f’inanoïering wordt geëist. Ook staat zij stagiaires
(,,praktikanten”) uit ontwikkelingslanden in West-Duits-
land terzijde bij het oplossen van persoonlijke proble-
men.
E.-S.B. 13-1-1965
35
Met veel energie heeft men in West-Duitsland het
vraagstuk van training en opleiding en persoonlijke uit-
wisseling aangepakt. Dit is het terrein waarop het par-
1icu1iëre bedrijfs- en verenigingsleven in Nederland, als-
mede de onderwijswereld, heel wat kunnen leren. Hier-
mede zij niets tekort gedaan aan het bijzonder nuttige ‘
werk van het Jnstitute of Social Studies in Den Haag
dat in de ontwikkelingslanden terecht een zeer goede
reputatie gertiet, in het bijzonder als opleidingsinsti-
tuut voor bestuurszaken. In Duitsland is hiermede
enigszins te vergelijken de ,,Deutsche Stiftung für Ent-
wicklunigsldnder”, die eveneens cursussen organiseert op
het gebied van vakopleiding, gezondheidszorg, alge-
meen bestuur enz. Daarnaast beoogt de stichting een
ontfnoetin;splaats te zijn voor vooraanstaande perso-
nen uit ontwikkelingslanden, en industrielanden die
zich bezighouden met ontwikkelingshulp.
Voor uitzending (na grondige voqrbereiding) van
Duitse vaklieden naar ontwikkelingslanden, om daar ter
plaatse geschikte lokale krachten op te leiden tot ge-
schoolde of geoefende arbeiders, ambachtslieden en
boeren, zorgt sinds 1963 de ,,Deutsche Entwickiungs-
dienst G. m. b. H.” een tegenhanger van het Ameri-
kaanse Peace Corps. De Dienst werd trouwens in tegen-
woordigheid van wijlen President Kennedy in Bonn
opgericht. De aanwerving van Duitse vaklieden geschiedt
door de (particuliere) werkgroep ,,Lernen und Helfen
Uebersee; de kosten van de Entwicklungsdienst zullen
op de duur naar schatting ca. DM
25
mln. per jaar be-
dragen en komen ten laste van het Bundesmin’isterium
für Wirtschaftliche Zusammenarbeit.
Bijzonder belangrijk is in de Bondsrepubliek het
werk van de ,.Karl Duisbeg Geselischaft”. Ressorte-
rend onder het ,,Auswrtige Amt” is deze vereniging
met medewerking van werkgevers- en ‘werknemersor-
ganisaties opgericht. Zij verleent hulp bij het plaatsen
en opleiden van niet-academische stagiaires. Voor dit
doel beschikt de vereniging over een uitgebreid net
van contacten in 108 steden. van de Bondsrepubliek. Zij
verzorgt ook de culturele en sociale belangen van sta-
giaires, die op kosten van de Bondsrepubliek in West-
Duitsland verblijven. Het totale aantal buitenlandse,
niet-academische stagiaires uit ontwikkelingslanden dat
op het ogenblik in West-Duitslan’d verblijft wordt ge-
schat op 15.000. Een deel van de pra’ktikanten komt
op uitnodiging van de Bondsreg’ering, een ander deel
op uitnodiging van het bedrijfsleven en weer een deel
op eigen. initiatief. De Westduitse overheid bekostigt
het verblijf van de eerste groep; het bedrijfsleven dat
van de tweede groep praktikanten.
Een soortgelijke taak op universitair gebied verricht
de ,,Deutsche Akademische Austauschdienst”. Dit in-
stituut bevordert het verlenen van beurzen aan buiten-
landse studenten. Daaronder bevinden zich momenteel
ongeveer 2.000 uit de ontwikkelingslanden. Vergeleken
hiermede is het werk dat in Nederland op dit gebied
wordt gedaan weliswaar zeer nuttig, maar toch nog be-
scheiden van omvang. Onder vigeur van. het ,,Fellow-
ship Programme” van de Internationale Technische
Hulp (Ministerie van Buitenlandse Zaken) volgden in
1963 een goede 200 studenten uit ontwikkelingslanden
een opleiding in Nederland. Van hen volgde 80 pCt.
cursussen in Delft, Wageningen, Deventer en het Tnisti-
tute of Social Studies en 20 pCt. individuele program-
ma’s. De kandidaten werden allen geacht van acade-
misch niveau te iijn en enige jaren praktische erva-
‘ring te hebben.
Deze 200 staan dus tegenover de 2.000 bursalen in
West-Duitsland,’ maar tegenover de 15.000 niet-acaut-
mische .,praktikanten” in de Duitse industrie kunnen
wij in Nederland vrijwel niets stellen. Als het werk ten
behoeve van deze duizenden studenten en niet-acae-
mische stagiaires goed wordt aangepakt, moet het in
de loop vafii de jaren een zeer belangrijke goodwill
voor het gastvrijheid verlenende land scheppen, zowel
op economisch als op cultureel gebied. De instellingen
die zich in Nederland op dit gebied bewegen (o.a. de
Stichting Compas, het Universitair Asylfonds e.d.) ver-
richten dan ook een nuttige taak, niet alleen uit men-
selijk maar ook uit nationaal oogpunt. Een nauwere
samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven, de
universiteiten en andere organen van het maatschappe-
lijk leven lijkt echter zeer gewenst, al was het alleen
maar om een over
–
zicht te krijgen van wat er in ver-
schillende milieus gedaan wordt en bestaande initiatie-
ven te stimuleren. Vooral in de industrie lijkt er nog
wel ruimte voor uitbreiding. Gedachten hieromtrent
bestaan er bij ons vel. Eerst moet echter een centrum
worden gevormd en een uitvoerbaar financieringsplan
worden gemaakt. Een initiatief van. regeringszijde zou
misschien deze zaak weer aan het rollen kunnen bren-
gen.
Conclusie.
Als wij in Nederland bereid zijn, meer tijd en geld
te besteden aan ontwikkelingshulp, wijst het Duitse
voorbeeld ons verschillende wegen om dit zo te doen
dat ook het Nederlandse bedrijfsleven geprikkeld wordt
om ondanks teleurtellinigen en politieke onzekerheid
zijn activiteit weer te vergroten. Te noemen zijn:
meer aandacht voor gerichte steun aan bepaalde
uitgezochte ontwikkelingslanden, hetzij als lid van een
consortium, hetzij zeiver nationaal;
meer aandacht voor concrete projecten in plaats
van algemen.e financiële steun voor de uitvoering van
een min of meer vaag en veranderlijk programma;
regeringskredieten aan Nederlandse bedrijven om
belangrijke exporten of investeringen in ontwikkelings-
landen te helpen financieren;
een nationaal fonds voor het garanderen van po-
litieke risico’s;
belastingfaciliteiten met betrekking tot winsten ge-
maakt in ontwikkeling:slanden en afschrijvingen op daar-
heen gezonden kapitaalgoederen;
mobilisatie van niet-risicodragend particulier ver-
mogen (o.a. van institutionele beleggers) om dit met
behulp van rentesubsidies en Nederlandse overheids-
garanties als lening ter beschikking van gunstig be-
oordeelde ontwikkelingslanden te stellen;
bevordering van deelneming in nationale ontwik-
kelingsbanken door het Nederlandse bankwezen en/
of de Nationale Jnvesteringsbank;
goede ambtelijke coördinatie, met onmiddellijke
raadpleging van deskundigen uit het bedrijfsleven en
de maatschappij, nog in het heginstadiuni;
organisatie en financiering van training en oplei-
ding van jonge mensen uit ontwikkelingslanden, voor-
al in het industriële bedrijfsleven.
Rotterdam.
Prof. Dr. P. KUIN.
36
,
E.-S.B.
13-1-1965
Lezers over
J
.
-S.W’
Reeds eerder mocht ik enige tesultaten geven van het
onderzoek dat in de zomer van 1964 d.m.v. een schrifte-
lijke steekproefenquête werd ingesteld naar de lezerskring
van dit tijdschrift
1).
Werden tot dusver slechts de uit-
komsten vermeld betreffende de omvang van de lezei skring,
de indeling naar bedrijfsklasse en naar grootte van de
onderneming, in het nu volgende zal de aandacht gericht
zijn op de leesgewoonten van de ,,E.-S.B.”-lezers en hun
opinies over de inhoud van het blad.
Duidelijkheidshalve zij nogmaals geteleveerd, dat de uit-
eindelijk verkregen steekproef
554
abonnees omvatte met
in totaal 639 abonnementen op ,,E.-S.B.”. Door de ant-
woorden van deze groep te projecteren op het totaal van
alle abonnees en alle abonnementen, kon een vrij nauw-
keurige schatting worden verkregen van de totale lezers-
kring van ,,E.-S.B.”. In verband met het belang van het
onderscheid tussen particuliere abonnees en zakelijke abon-
nees, en de hierbij behorende aantallen abonnementen en
lezers, worden deze projecties nog eens weergegeven in
tabel 1.
TABEL 1
De opbouw van de ,,E.-S.B.”-lezerskring
0)
Criterium
Particulieren
Zaken
Totaal
2.600
1.700
4.300
Aantalabonnees
…………
Aantal abonnementen
2.600 2.200 4.800
Aantal lezers
……………
3.800
15.800
19.600
a) Voor toelichtingen zij verwezen naar het voorgaande artikel (zie voet-noot).
Alvorens op de leesgewoonten in te gaan dient erop
gewezen te worden dat de uitkomsten voor de particuliere
abonnees vergeleken met die voor de zakelijke abonnees
niet alleen gedetailleerder – er werd met verschillende
vragenlijsten gewerkt -, maar vermoedelijk ook betrouw-
baarder zijn.
Bij
de zakelijke abonnees moest namelijk in
het algemeen worden volstaan met de indtuk welke de
invuller van het formulier had met betrekking tot het
nerendee1
der ,,E.-S.B.”-lezers binnen de onderneming. De
persoonlijke abonnees konden geheel voor zichzelf spreken.
Deze beperking t.a.v. de zakelijke abonnees geldtvoor het
onderzoek naar de leesgewoonten der lezers, en in nog
sterkere mate voor de opiniepeiling t.a.v. de inhoud van
,,E.-S.B.”. Het schriftelijk ondervragen naar meningen is
een erkend hachelijke onderneming, ook al beperkt men
zich tot onschuldige vragen als de onderhavige. De ant-
woorden moeten wat dit betreft dan ook met de nodige
omzichtigheid worden gehanteerd.
Wachten op ,,E.-S.B.”.
Beperken wij ons voorlopig tot de zakelijke abonnees,
dan is een eerste aspect, dat specifiek voor deze categorie
van belang is, de vraag hoe lang een nummer van ,,E.-S.B.”
gewoonlijk binnen de onderneming circuleert. Maatgevend
voor de circulatietijd is uiteraard het aantal lezers binnen
‘) Vergelijk het artikel: ,,Wie leest er nu ,,E.-S.B.”?” in het
nummer van 23 december 1964. Ook:,,,,E.-S.B.”-lezerskring-
onderzoek” in het nummer van 9 december 1964.
de onderneming en het aantal beschikbare abonnementen.
De uitkomsten met betrekking tot de 223 zakelijke steek-
proefabonnees zijn de volgende (tabel 2).
TABEL 2.
De circulatietijd van ,,E.-S.B.” bij de zakelijke abonnees
Aantal
A
antal
abonnemen-
1
Aantal
Circulatietijd
abonnees
ten b)
lezers
(in pCt.)
(in pCt.)
(in pCt.)
1
Ongeveer één week
22
17
7
Ongeveer twee weken
……
1
25
22
13
Ongeveer één maand
……
1
27
26 28
Langer dan één maand
…
1
16
28
50
Onbekend/variërend
……
1
4
3
Niet van toepassing a)
….
6
4
Totaal
……………….
100
100 100
Geval van slechts één lezer.
Onder aanname, dat alle abonnementen van eenzelfde abonnee even
lang circuleren.
Uit deze gegevens blijkt dus dat meer dan de helft. der
nummers een niaand of langer circuleert; ruim driekwart
der lezers binnen de geabonneerde bedrijven en instellingen
is hiermee gemoeid. Dit wijst erop, dat een niet gering aan-
tal lezers ,,E.-S.B.” met de nodige
vertraging
onder ogen
krijgt. Overigens is het opvallend, dat de
gemiddeld beschik-
bare tijd
per lezer vrijwel onafhankelijk is van de circulatie-
tijd. Bij een totaal gemiddelde van tuim 7 lezers per abon-
nement geldt immers, dat de klasse ,,ongeveer twee weken”
tot 13/22 x 7 = ca. 4 lezers per abonnement komt. De
klasse ,,ongeveer één maand” levert evenzo 28/26 x 7 =
7,5 lezers per abonnement op, of vrijwel het dubbele aan-
tal. De gemiddeld beschikbare leestijd per lezer bedraagt
derhalve 2 â 3 dagen (exclusief weekends), ongeacht de
circulatieduur.
Het feit dat ,,E.-S.B.” gemiddeld 2 ii 3 dagen per lezer
beschikbaar is, is op zich geen garantie dat het blad ook
goed wordt gelezen. Enige informatie hieromtrent biedt
echter de antwoordenreeks op de vraag, hoe goed een
doorsneenummer door het merendeel der lezers wordt ge-
lezen. Te kiezen viel tussen ,,niet of
nauwelijks
ingezien”,
,,vluchtig doorgenomen”, ,,goeddeels gelezen” en ,,on-
bekend”. De resultaten staan vermeld in tabel 3.
TABEL 3.
De leesintensiteit van de ,,meerderheid” der zakelijke lezers
Leesintensiteit
1
Aantal abonnees (in pCt.)
Niet of nauwelijks ingezien
0
Vluchtig doorgenomen
43
Goeddeels gelezen
………………….
43
Afwisselend
……………………….
9
Onbekend
………………………..
5
Totaal
………………………….1
100
Geen der abonnees kon het blijkbaar over zijn hart
verkrijgen ,,niet of nauwelijks ingezien” in te vullen. Aan-
gezien het om een zeker gemiddelde per onderneming gaat
is dit evenwel ook zeer wel overeenkomstig de werkelijk-
heid te achten.
E.-S.B. 13-1-1965
.
37
Drie
typen
particulieren.
Deze zelfde cijfers verkrijgen meer reliëf, wanneer zij
worden geplaatst tegenover de – vrijwel identieke – vraag,
die aan de particuliere abonnees werd gesteld. Dit biedt
ons tevens de gelegenheid een onderverdeling van parti-
culiere abonnees te introduceren, die bij de abonnementen-
administratie wordt gebruikt, te weten de indeling in
leden
en donateurs van het Nederlandsch Economisch Instituut,
gewone abonnees
en
studentenabonnees.
Deze indeling is
interessant omdat zij correspondeert met een onderscheid
naar leeftijd en/of naar maatschappelijke positie. De aan-
tallen abonnees in deze klassen verhouden zich ongeveer
als 2 : 3 : 1. De resultaten voor de 331 particuliere steek-
proefabonnees worden weergegeven in tabel 4.
TABEL 4.
De leesintensiteit van de particuliere abonnees
Aantal abonnees (in pCt.)
Leesintensiteit
Leden enGewone
Studen-
Totaal
donateurs abonnees
ten
Niet of
nauwelijks
ingezien .
2
1
0
Vluchtig doorgenomen
31
21
15
24
Leest minstens 1 artikel geheel
58
74
83
70
Afwisselend
……………
7
3
2
4
..
Geen antwoord
………..
2
1
0
Totaal
…………………
100
100
100
100
De invloed van leeftijd en maatschappelijke positie op
het lezen van ,,E.-S.B.” is onmiskenbaar. Vergelijkt men
deze resultaten ovet igens met die van tabel 3, dan valt op
dat de particuliere abonnees duidelijk meer tijd aan
,,E.-S.B.” besteden dan de doorsnee zakelijke lezer.
Vrijwel hetzelfde beeld t.a.v. de drie groepen particu-
liere abonnees doet zich voor
bij
de vraag naar het tijdstip,
waarop ,,E.-S.B.” voor het eerst wordt ingezien. Tabel
5
geeft hiervan de resultaten.
TABEL
5.
Moment van eerste inzage door de particuliere abonnees
Aantal abonnees (in pCt.)
Tijdstip
Leden en Gewone
1
Studen-
Totaal
donateurs
1
abonnees 1
ten
Direct na ontvangst
39
59
58
51
Binnen een week
…………
44
34
40
39
Paslater
……………….
11
4
2
6
Afwisselend
……………
5
2
0
3
Geen antwoord
………….
1
1
0
1
Totaal
…………………
100
1
100
1
100
1
100
De duidelijke
lijn
in het percentage ,,pas later” wijst ook
hier op een systematische samenhang met leeftijd of positie.
Wellicht zou het percentage ,,studenten” dat het blad
,,direct na ontvangst” inziet beter in de pas lopen, indien
zij minder vaak pendelden tussen woonplaats en studie-
plaats.
Nog fraaier is dezelfde invloed te bespeuren t.a.v. de
vraag, wat de particuliere abonnees plegen te doen met de
nummers, zodra deze door henzelf en eventuele mede-
lezers zijn gelezen. De jongeren hechten blijkbaar meer
aan de oude nummers en het wegdoen van de gelezen
nummers is voor hen min of meer een zonde. Zo kunnen
wij althans de resultaten van tabel 6 interpreteren.
TABEL 6.
Wat de particuliere abonnees doen met de gelezen nummers
–
–
Aantal abonnees (in pCt.)
Methode
Ledersen
Gewone
Studers-
donateurs
abonnees ten
T otaa
Bewaren (kortere tijd)
16 14
6
13
Bewaren (langere tijd)
53
75
92 70
25
6
2
12
4
3
0
3
wegdoen
………………
2
1
0
weggeven
…………….
Afwisselend
……………
Geen antwoord
………….
0
1
0
0
Totaal
………………..
1
ioo
100
100
100
Worden de oude nummers veelvuldig bewaard – mede
een index voor het belang dat men hecht aan ,,E.-S.B.” –
het regelmatig raadplegen van oude nummers komt maar
betrekkelijk weinig voor:
5
pCt. van de leden en dona-
teurs, 10 pCt. van de gewone abonnees en 20 pCt. der
studentenabonnees (ter vergelijking:
bij
de zakenabonnees
is dit cijfer 12 pCt.). Daartegenover geeft 36 pCt., resp.
31 pCt., resp. 20 pCt. te kennen zelden of nooit oude
nummers te raadplegen (bij de zakenabonnees: 29 pCt.).
Nu mag men niet verwachten dat regelmatig raadplegen
van oude nummers een vanzelfsprekende zaak is. Het gaat
om de zekerheid, het nummer bij de hand te hebben wan-
neer dat nodig mocht zijn – ook al gebeurt dat sporadisch.
De vaste rubrieken.
Een vijftal onderdelen van het blad werd als ,,vaste
rubriek” in de enquête betrokken, en ten aanzien van elk
van deze werd de vraag gesteld of de (particuliere) abonnee
deze rubriek ,,zelden of nooit”, ,,af en toe”, dan wel
(vrj) geregeld” pleegt te lezen. Aan de zakelijke abonnees
Z
on de vraag in deze vorm niet worden gesteld. Daar
luidde de vraag, of tenminste één persoon de betreffende
rubrieken ,,(vrj) geregeld” leest. De uitkomsten voor de
particuliere abonnees staan vermeld in figuur 1, die voor
de zakelijke abonnees in tabel 7.
TABEL 7.
Het lezen van vaste rubrieken door zakelijke lezers
(toelichting in de tekst)
Vaste rubriek
Ja
(in pCI.)
Onbekend!
geen antwoord (iNeen
n pCt
(in pCt.)
.)
Totaal (in pCt.)
Geld- en kapitaalmarkt
61
27
12
100
Boekbesprekingen
56 32
12
100
Personeels- en andere adv.
36
44 20
100
Kort artikel véôrin
…
76
21
3
100
Europa-bladwijzer
30 52
18
100
Bij de beoordeling van deze uitkomsten moet in aan-
merking worden genomen, dat niet al deze ,,vaste
rubrieken” elke week in ,,E.-S.B.” verschijnen. Een ver-
(1. M.)
38
E.-SB. 13-1-1965
gelijking tussen de rubrieken
F1 G. 1.
Leesgewoonten van particuLiere abonnees m.b.t. vaste rubrieken in,,E-S.B.
”
s uaarom
lluI1UL LiHVUl
uou
een vergelijking tussen de
verschillende typen abonnees.
Daarbij valt allereerst op dat
de zakelijke lezers – in over-
eensteniming met de tabellen
3 en 4 – deze rubrieken
minder goed lezen dan de
particuliere abonnees. De uit-
komsten van tabel 7 hebben
immers betrekking op de
groep van alle lezers binnen
de ondernemingen. Het syste-
matisch vrij grote aantal ant-
woorden ,,onbekend” maakt
een zuivere vergelijking oven-
gens niet mogelijk.
De verschillen tussen de
drie typen particuliere abon-
nees zijn even opmerkelijk
als verklaarbaar. Leden en
donateurs zijn minder geïn-
teresseerd in boekbesprekin-
gen en advertenties, en rela-
tief sterker in het korte arti-
kel voorin ,,E.-S.B.” en in de
Europa-bladwijzer. De stu-
dentenabonnees daarentegen
hebben opvallend weinig be-
langstelling voor de rubriek
,,Geld- en kapitaalmarkt”,
maar zij lezen boekbespre-
kingen en advertenties veel
trouwer. Deze rubrieken heb-
ben voor hen duidelijk meer
waarde uit een oogpunt van
studie of toekomstige werk-
kring.
De omvang van dit artikel
verhindert ons om meer re-
sultaten t.a.v. de leesgewoon-
ten te vermelden. Bekend is
Is
20
.
5
–
i
Ii; n
.5
u
I. L
IØ
1
Leden+Don.
40
.5
S
‘
S
• b1 L IiI
‘3
•
t.
n. GewoneAb. Studenten. -.
t
80
60
p
.5
0
20
I,ijI
iï
..jI
KORT ..
Leden+
t.
n. GewoneAb.
20
iii Ii Ii.
II.. •,.
Leden+Don. G
ewoneAb..
bIJv. OOK noe ue speciaie num
–
mers van ,,E.-S.B.” worden
gelezen in vergelijking met de normale nummers. Voorts,
welke andere, min of meer vergelijkbare, bladen de lezers
geregeld bereiken.
Het oordeel over de inhoud.
Ten einde een zo rijk mogelijk geschakeerd beeld te
verkrijgen t.a.v. de mening van de abonnees over de in-
houd van het blad werd een zevental uitspraken met be-
trekking tot ,,E.-S.B.” in de enquête opgenomen, waar
–
over de ondervraagden een genuanceerd ,,eens” of ,,on-
eens” konden uitspreken. Op dçze wijze kon aan verschil-
lende aspecten van deopinie afzonderlijk aandacht worden
besteed, en de beantwoordingen werden hierdoor
bij
voor-
baat vergelijkbaar.
De resultaten op dit punt overziend, kunnen wij stellen
dat zelfs voor de zakelijke abonnees – van wie een ,,meer-
derheidsoordeel” werd gevraagd – de beantwoordingen
vrij duidelijke indicaties geven. Bepaalde uitspraken leidden
weliswaar tot een relatief groot aandeel antwoorden ,,geen
uitgesproken mening”, maar het aandeel ,,geen antwoord”
bleef binnen redelijke perken. Voor de particuliere abonnees
ligt de zaak nog gunstiger. Slechts één uitspraak was voor
hen moeilijk te beoordelen, en wel de vraag of ,,E.-S.B.”
een ,,prestige-blad” is, of niet. Om diverse – achteraf
duidelijke – redenen is deze vraag ongelukkig te achten,
en de ondervraagden hebben niet nagelaten dit te onder-
strepen, door een groot aantal antwoorden ,,geen mening”.
De resultaten t.a.v. de zakelijke abonnees staan vermeld
in tabel 8, die voor de particulieren in figuur 2.
TABEL 8.
De opinie van de zakelijke abonnees over de inhoud van
,,E.-S.B.”
Geen
1
Uitspraak:
volledig
j
Groten-
uitge-
Groten-
deels
volledig
is (een)
,,E.-S.B.” Totaal
oneens
deels
sproken1
.
eens
t
___———–
oneens
mening
eens
Actueel blad
100
1
2
30
44
23
Interessant blad
100
1
2
29
44
24
Prestige-blad
100
18 13
58
8
3
Vlot leesbaar
100
1
14
44
32
9
Blad voor academici
100
8
17
43
26
6
Oppervlakkig blad
100
45 20
34
1
0
Meningvormendblad
100
2
8
51
1
29
10
a) Inclusief ,,geen antwoord”.
E.-S.B.
13-1-1965
39
Interessant blad
?
—
–
0 + ++
Prestige—blad?
r
—
—-
7
0
+ + +
BLad voor academici ?
++
OppervLakkig blad
?
F10. 2. De mening van de
particuLiere
abonnees over
de
inhoud van E—S.B.
–
–
VolLedig Oneens
–
Grotendeels oneens
o
fGeen uitgesproken mening (onder)
(Gein antwoord (boven)
+
GrotendeeLs eens
+ +
Volledig eens
Over het geheel genomen
komt ,,E.-S.B.” er goed af bij
de lezers. Men acht het blad 41
in grote mate actueel en
interessant en allerminst op- 3
pervlakkig. Het blad draagt
bij aan de meningsvorming 2
en isedelijk tot vlot leesbaar.
1
Een blad voor academici is
het wellicht in sommige ogen
te veel, maar een prestige-
blad is het waarschijnlijk net
weer niet – aldus de meer-
derheid der lezers. Over de
verschillen tussen de drie
typen particuliere abonnees
zou veel te zeggen zijn, maar 6
ruimtegebrek dwingt ons al-
leen de totale resultaten weer
te geven.
41
Twee andere opinievragen
dienen volledigheidshalve nog 31
te worden vermeld. In samen-
hang met de vraag betreffende 21
h’et lezen van andere min of
meer vergelijkbare bladen
werd ook gepolst naar de
plaats, welke ,,E.-S.B.” zou
innemen in een rangorde –
naar ,,belangrijkheid” van
alle gelezen bladen. De par- 6
ticuliere abonnees bleken
twee tot drie van de tevoren
geselecteerde twaalf bladen
geregeld te lezen, en hun
waardering voor ,,E.-S.B.”
bleek uit het feit, dat ca. 80
pCt. een rangcijfer 1 of 2 aan 2
,,E.-S.B.” wilde toekennen.
De zakelijke abonnees bleken
1
gemiddeld 4 van de genoemde
twaalf andere tijdschriften te
lezen, en kenden voor 60
pCt. een cijfer 1 of 2 toe aan
–
Q
–
n ” (‘
J.-.., h.
.-.i-
tv all sici. LcLallI,
komt bovendien 10 pCt.,
resp. 20 pCt. voor rekening van ,,geen antwoord”).
In de vorm van een open vraag werd verder nog ge-
informeerd naar eventuele onderwerpen, welke volgens de
abonnee niet of te weinig of op onvoldoende niveau in
,,E.-S.B.” aan de orde konien. Een betrekkelijk klein deel
der abonnees maakte slechts van deze gelegenheid gebruik,
zonder overigens met gelijkluidende of gelijkgerichte sugges-
ties naar voren te komen. Bij wijze van proef werd op deze
vraag een zgn.
,,split run”
uitgevoerd, d.w.z. dat een wille-
keurig gekozen helft der abonnees in de toelichtingop
deze vraag enige onderwerpen gesuggereerd kreeg, te weten:
,,meer korte actuele notities”, ,,meer theoretisch-analytische
beschouwingen” en ,,meer specifieke onderwerpen op be-
drijfs- of financieel-economisch gebied”. De andere helft
der ondervraagden ontving een formulier zonder deze
suggesties. Het zal niemand verbazen dat de groep ,,met
de suggesties” gemiddeld meer suggesties deed dan de
groep ,,zonder”, en dat de genoemde onderwerpen van alle
onderwerpen de meest genoemde bleken. De groep ,,zon-
der” kwam aan deze of soortgelijke suggesties niet toe,
waarmee weer eens duidelijk werd, hoe voorzichtig men
moet zijn niet het formuleren van vragen voor een enquête.
Deze voorzichtigheid geldt in feite voor de resultaten van
het gehele lezerskringonderzoek. Het heeft echter – dank
zij de bijzonder welwillende medewerking der abonnees –
een schat van informatie opgeleverd, waarvan voor diveise
doeleinden een dankbaar gebruik kan worden gemaakt.
Leiden.
Drs. G. J. AEYELTS AvERINK.
Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!
40
E.-S.B. 13-1-1965
De belastingvrije conjunctuurreserve in Zweden
In 1956 werd door Prof. Witteveen in dit blad de belas-
tingvrijé conjunctuurreserve aan de orde gesteld
1).
Hij
vroeg zich af of de Nederlandse ondernemer er door
fiscale maatregelen niet toe gebracht moest worden om
in een tijd van hoogconjunctuur uit de winst middelen
opzij te zetten voor besteding in een tijd van min of meer
algemeen dalende vraag. Zijn conclusie was dat deze
reserves een plaats verdienen in het arsenaal van corïjunc-
tuurpolitieke middelen. Niet alleen beperken ze de inves-
teringen in de hausse op een juiste wijze – namelijk door
de rentabiliteit van investeringen in een recessie met be-
hulp van fiscale faciliteiten te verbeteren en dus verschui-
vingen ervan in de tijd aan te moedigen – maar bovendien
verhogen ze de liquiditeit van de ondernemer in een tijd
van teruggang en daardoor zijn bereidheid om te investeren.
Twee jaar later – in 1958 – begon men in Zweden
actief met deze reserves te werken. In het hiernavolgende
wordt iets verteld over het daar toegepaste systeem en de
ervaringen die men ermee heeft opgedaan.
De Zweedse conjunctuurreserve.
Voor ondernemingen die aan bepaalde voorwaarden
– om. de rechtsvorm betreffend – voldoen bestaat de
mogelijkheid een speciale reserve te vormen, waarin
jaarlijks maximaal 40 pCt. van de winst voor aftrek van
belastingen gestort mag worden. Indien deze middelen
meteen of op een later tijdstip gebruikt worden
met toe-
stemming
van een ,,Raad voor de werkgelegenheidspoli-
tiek” (Arbetsmarknadsstyrelsen), een semi-onafhankelijk
overheidsorgaan waarin ook werkgevers en -nemers een
stem hebben, dan geniet de onderneming bepaalde belas-
tingvoordelen: de investering mag voor zover zij uit de
reserve gefinancierd is ineens worden afgeschreven, terwijl
bovendien een investeringsaftrek van 10 pCt. van de ge-
bruikte reserve gegeven wordt. Deze toestemming wordt
verleend als zich in een of meer sectoren van het econo-
misch leven een conjuncturele vraaginzinking voordoet.
Ze kan investeringen in kapitaalgoederen betrefîen, maar
bijv. ook uitgaven die ondernemers maken bij het vormen
van voorraden omdat ze hun produktie ondanks de ge-
daalde vraag niet willen inkrimpen.
Om te voorkomen dat de reserverende ondernemingen
liquider zouden worden dan zonder dit stelsel het geval
zou zijn geweest moeten zij ongeveer het equivalent van
wat anders aan de fiscus afgedragen zou zijn – 46 pCt.
van de winst – storten bij de CentraleBank op een rente-
loze (niet-geblokkeerde) rekening. Uiteraard wordt daar
–
door tevens de liquiditeit van het bankwezen beïnvloed.
De overige 54 pCt. behoeft niet in de vorm van bepaalde
activa te worden aangehouden. Aangezien voor investerin-
gen uit de reserve slechts een evenredig deel van wat bij de
– ‘) Belastingvrije conjunctuurreserves voor het bedrijfsleven”
door Prof. Dr. H. S. Witteveen in ,,E.-S.B.” van 22 februari
1956.
Hierop reageerde Dr.J. E. Andriessen in ,,Nogmaals de be-
]astingvrije conjunctuurreserve” in ,,E.-S.B.” van 4 april
1956,
gevolgd door ,,De belastingvrije conjunctuurreserve en de struc-
tuurpolitiek” door Prof. Witteveen in ,,E.-S.B.” van 11 april
1956,
,,Conjunctuur- en structuurpolitiek” door Dr. Andriessen,
met een naschrift van Prof. Witteveen in ,,E.-S.B.” van
9
mei
1956,
en een ingezonden stuk van Drs. H. H. de Klerk met een
naschrift van Prof. Witteveen in ,,E.-S.B.” van 30 mei
1956.
Centrale Bank gestort is vrijgegeven wordt, zal de onder-
nemer bij het beoordelen van zijn liquiditeitspositie er
uiteraard rekening mee dienen te houden dat hij meer dan
de helft van de investeringsbedragen uit deze niet bij de
Centrale Bank aangehouden middelen zal moeten ver
–
krijgen Wil hij profiteren van de genoemde belasting-
voordelen.
Indien na vijf jaar de gereserveerde bedragen nog niet
gebruikt zijn mag de onderneming 30 pCt. opnemen en
aanwenden voor investeringen die in dat geval meteen
afgeschreven kunnen worden.
De volgende tabel geeft een indruk van de omvang en
betekenis der Zweedse conjunctuurreserves.
Totale reserves aan het
Jaar
1 Aantal ïleelnemende
t
ondernemingen
eind van het jaar (in mln.
Zw.kr.; 1 Zw.kr. = f.0,70)
1960
………….
1
1.639
1
2.046
1961
………….
1
1.819
2.394
1962
2.099
2.663
Bron:
Jaarverslag 1963 van het Arbetsmarknadsstyrelse.
In 1962 was 64 pCt. van het totale bedrag afkomstig
van ondernemingen met meer dan 1.000 werknemers;
82 pCt. stond op naam van industriële en bouwonder-
nemingen, 10 pCt. op naam van het bank- en verzekerings-
wezen. De omvang der reserves is ongeveer gelijk aan een
kwart van de jaarlijkse particuliere bruto-investeringen
met uitzondering van de woningbouw (in 1963 bedroegen
deze ongeveer 11 mrd. Zw.kr.).
De reserves zijn reeds enige malen gebruikt om de vraag
te stimuleren. In de recessie, van 1958/59 werd voor in
totaal ongeveer Zw.kr. 1 mrd. vrijgegeven. In 1962, toen
de vraag in de machine- en sche&psbouwsector terugliep,
werden de reserves op.engesteld voor orders die véôr 1 mei
1963 in die sector geplaatst zouden worden en v66r het
eind van het jaar uitgevoerd. Onder deze voorwaarde
werden 370 verzoeken tot een totaal bedrag van Zw.kr.
370 mln, ingewilligd. Ten einde werkloosheid in de bouw-
industrie in 1962 te voorkomen kregen ondernemingen
toestemming om Zw.kr. 600 mln, aan de reserves te ont-
trekken voor bouwwerkzaamheden, die v66r 1 november
van dat jaar aangevangen moesten zijn. Aldus werden
projecten tot een totale waarde van Zw.kr. 1.200 mln.
uitgevoerd, wat neerkomt op ongeveer 50 pCt. van de
totale bouwactiviteit (met uitzondering van de woning-
bouw) in dat jaar.
Uit dit laatste voorbeeld blijkt tevens hoe de vrij-
gekomen reserves soms als ,,starter” kunnen dienen en dan
aangevuld worden met andere fondsen. Overigens worden
de reserves niet alleen voor conjunctuurpolitieke doel-
einden gebruikt. Sinds kort kunnen toestemmingen ook
gebaseerd zijn op structuurpolitieke overwegingen; de
reserves kunnen namelijk worden vrijgegeven voor inves-
teringen in gebieden waar chronische werkloosheid heerst.
Hoofdzaak blijft echter het anticyclisch gebruik.
Voordelen voor de onderneming.
Wil het systeem goed werken dan moet deelneming
royaal beloond worden. De ondernemer dient er immers
toe gebracht te worden middelen opzij te zetten uit de winst
juist wanneer de rentabiliteit van zijn investeringen hoog
E.-S.B.
13-1-1965
,
41
is, en deze middelen te investeren wanneer de vooruit-
zichten niet zo best zijn.
In Zweden wordt de reservevorming en -besteding door
de volgende fiscale voordelen aantrekkelijk gemaakt.
In de eerste plaats
krijgt
de ondernemer een investerings-
aftrek van 10 pCt. indien hij zijn reserves laat rusten tot hij
toestemming krijgt ze te gebruiken. Gezien de winst-
belasting van bijna 50 pCt. komt dit neer op een inves-
teringspremie van ongeveer 5 pCt.
Belangrijker is de mogelijkheid van directe afschrjving,
vooral indien de reserves benut worden voor investering
in produktiemiddelen die normaliter fiscaal slechts zeer
langzaam afgeschreven kunnen worden. Een cijfervoor-
beeld, gebaseerd op de in Zweden geldende winstbelasting
van 48 pCt., laat dat
duidelijk
zien:
Stel dat de reserves worden geïnvesteerd in een gebouw van
f. 100.000, dat normaliter in 20 jaar maar nu in 1 jaar mag worden
afgeschreven. In het eerste geval zou bij het gebruik van de
reserve – zonder toestemming
2)
dus – normaal
f.
48.000
belasting zijn betaald en verder jaarlijks een aftrek toegepast
van f. 5.000, gedurende 20 jaren, resulterend in een jaarlijkse
belastingvermindering van
f.
2.400. De contante waarde van
deze vermindering is bij een discontovoet van
5
pCt. ca
. f. 33.000.
Worden daarentegen de reserves gebruikt met toestenuning van de ,,Raad voor de werkgelegenheidspolitiek” dan behoeft
die f. 48.000 niet betaald te worden, maar geniet de onderneming
uiteraard ook niet het latere, op f. 33.000 gewaardeerde, belas-
tingvoordeel. In dit geval resulteert dus een premie van f. 15.000
of 15 pCt. op gebruik, van de reserve. Dit percentage komt
natuurlijk hoger te liggen als men over meer dan 20 jaar zou
afschrijven of wanneer men met het oog op de rentevergoeding
die de onderneming op vreemde middelen betaalt een hogere
discontovoet reëler acht.
Bij deze berekening van de voordelen die voor de
onderneming aan de Zweedse conjunctuurreserve ver-
bonden zijn is echter nog geen rekening gehouden met het
feit dat gebruik van de reserve niet alleen belastinguitstel,
maar ook -afstel kan betekenen. Zou namelijk de onder-
neming die aldus in een recessie investeert met verlies gaan
werken, dan zal de staat in het geheel geen winstbelasting
ontvangen, ook niet over de al eerder gemaakte winst
waaruit de conjunctuurreserve was gevormd. Zénder de
mogelijkheid van dergelijke reserveringen zou echter over
die vroegere winst in ieder geval 48 pCt. belasting zijn
betaald. M.a.w., de eerder gegeven berekening, die er van
uitging dat de onderneming ook na het gebruik van de
reserves winst blijft maken, geeft nog niet weer dat de staat
onder bepaalde omstandigheden een deel van het aan de
investering verbonden risico overneemt.
Betekenis als conjunctuurpolitiek instrument.
Het Zweedse systeem brengt dus mee dat de ondernemer
meer profiteert van zijn reserves naarmate hij ze voor
duurzamer investeringen gebruikt. Dit betekent dat ze
waarschijnlijk aangewend worden in die sectoren welke
het meest te lijden hebben van conjuncturele vraag-
inzinkingen, bijv. de kapitaalgoederenindustrie. De liquidi-
teitsverbetering van de onderneming die immers de be-
schikking krijgt over zijn eerder gevormde reserves – en
daardoor die van het bankwezen – werkt eveneens in de
goede richting. Vooral door dit laatste onderscheidt de
conjunctuurreserve zich van de investeringsaftrek en ver
–
vroegde afschrijving, die het investeren wel aantrekkelijker
maken maar niet tegelijk de middelen ervoor verschaffen.
2)
In feite moet
bij
gebruik van de reserve zonder toestemming
een betrekkelijk kleine extra heffing betaald worden, doch deze
is hier buiten beschouwing gelaten.
elk aandeel
‘Vereenigd.
Bezit van
1894′ vormt
in feite een
complete
aandelen-
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggings-
maatschappij is, die de ge-
zamenlijke inbreng van haar
aandeelhouders belegt in ruim
200 zorgvuldig geselecteerde
fondsen. Zodoende wordt een
belang verkregen bij tal van
bedrijfstakken in binnen- en
buitenland. – Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissio-
nairs kunnen U inlichten.
N.V.
VEREENIGD
BEZIT
VAN 1894
BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ
Westersingel 84, Rotterdam
j
.
De voordelen van aandelenbezit
met beperking van risico
(1. M.)
42
E.-S.B.
13-1-1965
Het is moeilijk te beoordelen in hoeverre het vrijgeven
der reserves in Zweden geleid heeft tot investeringen die
anders niet of later verricht zouden zijn. Kwantitatief
onderzoek om deze vraag te beantwoorden is voor zover
mij bekend niet verricht en lijkt trouwens ook bijzonder
lastig omdat het vrijgeven der reserves steeds gecombineerd
werd met andere maatregelen om het investeringsklimaat
te verbeteren, zoals verhoging der overheidsbestedingen en
verlaging van het disconto. Al ontbreken dan exacte ge-
gevens, in Zweden bestaat wel de overtuiging dat het vrij-
geven der reserves in de bovengenoemde drie gevallen de
investeringsvraag gestin
–
ïuleerd heeft. Het O.E.C.D. landen-
rapport 1964 over Zweden zegt bijv.: ,,As in most other
European countries, industrial investment levelled off
in 1962, following the steep increase over the preceding
years, and showed no rise in 1963. The fact that, in Sweden,
there was no decline no doubt reflected the active stabili-
sation policy followed by the authorities, notably the
release of investment furids” (blz. 11). De ervaringen met
de reserves werden door de Zweedse werkgeverscentrale
zo gunstig geacht – waarbij deze centrale overigens na-
drukkelijk het aanvullend karakter ervan onderstreepte –
dat zij in 1962 aandrong op uitbreiding van het reserve-
stelsel tot de investeringen in voorraden, een wens die
inmiddels is vervuld.
De berichten over het afremmend effect der reserves in
een hausse zijn minder gunstig. Men heeft dan ook ver
–
schillende malen de regels aangevuld wanneer een over-
verhitting van de conjunctuur dreigde door te bepalen dat
ondernemers extra belastingvoordelen zouden genieten
indien ze de hele reserve bij de Centrale Bank zouden stor-
ten, en niet slechts 46 pCt. Deze belastingvoordelen
kwamen neer op een rentevergoeding van 8
t
10 pCt.
In 1960161 werd op deze wijze voor Zw.kr. 1 mrd. aan
liquiditeiten opgezogen. De schaarste op de geld- en
kapitaalmarkt die hieruit voortvloeide miste haar effect
niet, maar de onvrjwillige investeringsbeperking – ge-
baseerd op overwegingen van liquiditeit in plaats van
rentabiliteit – die ermee bereikt werd, past eigenlijk niet
in het systeem.
Enkele kanttekeningen.
Uit de bovengegeven cijfers bleek dat in 1962 bijna
70 pCt. van de gereserveerde bedragen op naam van
ondernemingen met meer dan 1.000 werknemers stond.
Van de ruim 16.000 industriële ondernemingen met 680.000
werknemers, die Zweden telt, vallen er volgens een telling
van 1959 slechts 54 met 111.000 werknemers onder deze
categorie. De grote ondernemingen hebben dus een on-
evenredig groot aandeel in de conjunctuurreserves. Nu
kan dit ongetwijfeld gedeeltelijk verklaard worden uit de
voorwaarde dat deelnemende ondernemingen N.V.’s
moeten zijn, maar het lijkt toch ook waarschijnlijk dat de
reserves voor grote ondernemingen aantrekkelijker zijn
dan voor kleine. Eerstgenoemde zullen relatief gemakkelijk
toegang hebben tot de kredietmarkt en daardoor eenvoudi-
ger aan aanvullende middelen kunnen komen wanneer de
reserves vrijgegeven worden. Ze behoeven derhalve in een
tijd van hoogconjunctuur hun investeringen minder sterk
te beperken met het oog op de reservevorming.
Bovendien veronderstelt een doelmatig gebruik van de
conjunctuurreserves dat de onderneming in het kader van
een bedrijfsplanning op wat langere termijn over een
portefeuille met uitgewerkte investeringsprojecten beschikt.
De deelnemers aan het Zweedse systeem moeten dan ook
geregeld informaties verschaffen omtrent hun toekomstige
investeringsplannen. Een dergelijke planning zal echter bij
grote bedrijven eerder aangetroffen worden dan bij kleine.
Op grond van deze overwegingen lijkt het waarschijnlijk
dat dit reservestelsel vooral de grote ondernemingen ten
goede komt.
Voorts is het duidelijk dat de mogelijkheid van deze
conjuncturele reservevorming het investeren uit de winst
zeer sterk bevorderd. Wanneer men van mening is dat de
neiging hiertoe niet moet worden aangemoedigd omdat
op deze wijze te- veel middelen onttrokken worden aan de
kapitaalmarkt en daardoor aan mogelijk doelmatiger
aanwending, dan heeft de conjunctuurreserve naar Zweeds
model op dit punt bepaald nadelige eigenschappen.
In de ,,E.-S.B.”-discussie van 1956 had Andriessen
andere bezwaren tegen de conjunctuurreserve. Wanneer
– zo stelt hij – door stortingen in deze reserves inder-
daad in een hoogconjunctuur de investeringen afgeremd
worden dan zullen hierdoor waarschijnlijk vooral de zgn.
autonome investeringen getroffen worden. De door de
inkomensstijging geïnduceerde investeringen hebben name-
lijk een hoger en directer rendement. Maar daling van de
autonome investeringen – die bijv. gemaakt worden in
verband met het invoeren van nieuwe produktiemethoden
of het betreden van nieuwe afzetmarkten – zou funest
zijn omdat
zij
essentieel zijn voor economische groei.
Tegen deze bedenkingen kan men in de eerste plaats
aanvoeren dat anderzijds het conjunctuurreservestelsel de
doorvoering van autonome investeringen in een tijd waarin
de geïnduceerde uitvallen, juist stimuleert met aantrekke-
lijke premies en het beschikbaar komen van liquide
middelen. Witteveen wijst er nog op dat alle maatregelen
waarmee de particuliere investeringsiust getemd wordt
deze door Andriessen gevreesde eigenschap dan zouden
hebben.
Verder draagt hij ter verdediging van de reserves twee
al even speculatieve redeneringen aan, nl. dat wellicht in
een hausse de geïnduceerde investeringen al zo hoog zijn
dat er juist geen ruimte meer is voor de autonome of – ter
keuze van de lezer – dat het klimaat na enige jaren van
snelle ontwikkeling en groeiende iriflatoire spanningen
gunstig is voor ,,Fehlinvestierungen”, die de oorzaak van
een crisis zouden kunnen zijn en waartegen de conjunctuur-
reserves preventief zouden werken. In de Zweedse literatuur
over deze reserves valt geen aanwijzing te vinden dat deze
bezwaren zich in de praktijk gerealiseerd hebben. Uit de
instemming van het bedrijfsleven met het stelsel kan
hetzelfde worden afgeleid.
De Zweedse conjunctuurreserve vertoont ten slotte nog
een trekje dat vooral een minister van financiën zal aan-
spreken: reservevorming door het bedrijfsleven betekent
dat de belastinginkomsten van de overheid minder snel
stijgen dan anders het geval zou zijn. En omdat het krach-
tigste en eenvoudigste argument tegen toeneming van de
overheidsuitgaven nog steeds gevonden wordt in een
achterblijven van de inkomsten, maakt de conjunctuur-
reserve het de minister dus iets gemakkelijker op deze
uitgaven te bezuinigen – en belastingverlagingen uit te
stellen! – kortom, een anticycisch beleid aan een parle-
ment te verkopen.
De betekenis van de conjunctuurreserve wordt in Zweden
niet overschat. Een te ver gaande vraagtoeneming kan er
niet mee worden voorkomen als bijv. niet te zeifder tijd de
overheid zich beperkingen oplegt in haar uitgaven;
bij
een
(slot onderaan volgende bir.)
E.-S.B. 13-1-1965
43
De kostprijsberekening in de visserij
Als hoofddoeleinden van de kostprijsberekening worden
in het algemeen beschouwd de vaststelling van de grond-
slag voor de prijsbepaling ter verkoopmarkt, de vaststelling
van het inkomen en de beoordeling van de efficiency van
de voortbrenging.
De eerstgenoemde doelstelling is in de visserij-sector voor
de producent niet actueel, daar zeevissers verplicht zijn bij
aanvoer in Nederland hun gehele vangst rechtstreeks van
de vangplaatsen af aan te voeren in een plaats, waar een
visafslag is gevestigd en aldaar onmiddellijk na aanvoer
ter beschikking te stellen van de plaatselijke visafslag, ten
einde de door hen aangevoerde vis door tussenkomst van
die visafslag te verkopen. De producent kan derhalve de
aanbiedingsprjs niet vaststellen.
Het Productschap voor Vis en Visproducten is echter
bevoegd minimum-verkoopprijzen vast te stellen, welke
prijzen verschillend kunnen
zijn
voor de diverse soorten
visserjprodukten. Bij het vaststellen van de minimum-
verkoopprijzen is de kostprijsberekening van gewicht als
middel ter oriëntatie voor de te volgen prijspolitiek.
Ook bij de vaststelling van het inkomen en de bepaling
van de rendabiliteit, speelt de kostprijs een rol, door deze
te vergelijken met de opbrengstprjs ter markt.
Kostenberekeningen ter beoordeling van de efficiency
van de bedrijfsvoering zijn voor de visserij, door de aard
van het bedrijf en de wijze van voortbrenging, van onder-
geschikt belang.
De factoren die de kostprijs bepalen zijn achtereen-
volgens: de produktiecapaciteit van het schip en de hier-
mede corresponderende hoeveelheden te vangen vis, be-
nevens de waardering van de produktiecapaciteit in geld.
Er moet nu worden vastgesteld, welke hoeveelheden
produktjemiddel onder normale produktie-omstandigheden
nodig zijn voor het behalen van een normale produktie
(vangst), ten einde te komen tot een genormaliseerde kost-
prijs. Een grote moeilijkheid bij deze kostprijsberekening
is het bepalen van de produktiecapaciteit van een visserij-
schip. Het is niet mogelijk de produktiecapaciteit te be-
palen aan de hand van de beschikbare technische gegevens
– de vangst is mede afhankelijk van vele andere factoren,
welke niet berekend kunnen worden – zodat het nood-
zakelijk is gebruik te maken van produktieresultaten.
Uit beschikbare produktiegegevens over een reeks van
jaren moet het mogelijk zijn om een relatie vast te stellen
tussen het soort schip en de gemiddelde vangst per vaardag
en daaruit de normale vangst per vaardag te berekenen.
Voor de bepaling van het normaal aantal vaardagen (be-
drjfsdagen) per jaar is het gemiddeld aantal reizen dat in
deze periode gemaakt kan worden en het aantal stilligdagen
dat gemiddeld voor laden en lossen nodig is van belang.
(slot van vorige blz.)
scherpe inzinking in de economische bedrijvigheid zal ook
deze faciliteit de ondernemers er niet toe brengen op grote
schaal te investeren. De belastingvrije conjunctuurreserve
wordt in Zweden daarom beschouwd als een op zichzelf
niet z6 belangrijk middel van conjunctuurpolitiek, dat
echter een aantal – hierboven gereleveerde – bijzondere
eigenschappen heeft die het recht geven op een plaats in
het arsenaal.
Amsterdam.
N. J. BOUMA.
Met de vaststelling van de normale vangst per vaardag en
het normaal aantal vaardagen is de normale produktie
van het visserijschip bepaald.
Nu kan worden overgegaan tot het vaststellen van de
hoeveelheden produktiemiddelen, welke gebruikt dienen te
worden om de normale produktie per jaar te vangen.
Daartoe is een overzicht samengesteld van de kosten-
soorten.
T. Kosten welke een percentage vormen van de opbrengst
(besomming):
Gages en sociale lasten.
De gages bestaan krachtens een collectieve arbeidsover-
eenkonist uit een percentage van de besomming, met een
minimum garantieloon.
Afsiagkosten.
De afsiagkosten worden uitgedrukt in een percentage van de bruto-besomming.
11. Kosten, welke door ,,genormaliseerde” hoeveelheden zijn te
bepalen:
S
proviand;
brandstoffen;
bedrjfsbehoeften: fust, kisten, ijs, zout;
radio, zender, echolood e.d.;
scheeps- en machinekarnerbehoeften;
laad-, loskosten en vrachten;
verzekering schip;
onderhoud, reparatie en survey schip;
vernieuwing en onderhoud netten; rente en afschrijving.
IIE. Algemene kosten, welke niet nauwkeurig door genormali-
seerde hoeveelheden bepaald kunnen worden, zoals directie-,
kantoor- en andere walkosten.
Uit een nadere bestudering van de kostensoorten blijkt,
dat deze bij wijzigingen in de produktie merendeels een
gelijke
,
grootte behouden en derhalve als vaste kosten
kunnen worden gekwalificeerd.
Wijzigingen in de produktie kunnen,
bij
handhaving van
het normaal aantal vaardagen, o.a. ontstaan door klimato-
logische of biologische oorzaken. De kosten per eenheid
produkt zullen dalen of stijgen, al naar gelang de produktie
groter of kleiner is. Vermindering of vermeerdering van het
gebruik van het visserjschip, m.a.w. een afwijken van het
normaal aantal vaardagen, kan verschillende oorzaken
hebben. Het niet gelijk zijn van de natuurlijke produktie-
omstandigheden in de verschillende jaren kan als voor-
naamste oorzaak van een afwijking worden beschouwd.
De grilligheid van het weer is van grote invloed op het
aantal vaardagen. Gunstige of ongunstige perioden kunnen
het aantal vaardagen vermeerderen resp. verminderen.
Een overcapaciteit buiten de seizoenperioden is het on-
vermijdelijk gevolg. De seizoenperioden zijn echter niet
nauwkeurig te bepalen en kunnen door bovenvermelde
wisselvallige klimatologische invloeden afwijken van het
normaal aantal vaardagen, waardoor de overcapaciteit
kleiner resp. groter zal worden. De gehele overcapaciteit
moet dan worden aanvaard als onvermijdelijk en maakt
als zodanig deel uit van de kostprijs.
Met uitzondering van de bedrijfsbehoeften, de laad- en
loskosten en vrachtkosten, zijn alle kosten vermeld onder
II en III vast. Uitgaande van het normaal aantal vaar-
dagen zijn zij onafhankelijk van wijzigingen in de produktie.
Bij wijziging in het aantal vaardagen zullen de uitgaven
44
.
E.-S.B.
13-1-1965
voor proviand en brandstoffen proportioneel veranderen.
Voor de post ,,onderhoud netten” moet een voorbehoud
worden gemaakt. Het is namelijk mogelijk, dat ten gevolge
van grotere vangsten extra reparaties moeten worden ver-
richt. Daar het echter niet mogelijk is een relatie tussen
grotere vangsten en eventuele hogere reparatiekosten aan
te geven, veroorloof ik mij, gezien de betrekkelijk geringe
betekenisvan een eventuele stijging van deze kosten, de
post ,,onderhoud netten” onder de vaste kosten te rang-
schikken.
De bedrjfsbehoeften, de loskosten en de vrachtkosten,
welke betrekking hebben op het vervoer na het lossen,
veranderen rechtevenredig met de omvang van de pro-
duktie. Deze kosten zijn derhalve proportioneel verander-
lijk.
De afslagkosten, de gages en dus ook de sociale lasten
worden, zoals vermeld, bepaald door de besomming. De
hoogte van deze kosten relateert derhalve niet aan de
produktie zonder meer, doch aan de opbrengst van deze
produktie. Deze opbrengst behoeft geenszins parallel te
lopen met de ontwikkeling van de produktie, doch kan
een (veel) geringere daling of stijging vertonen en zelfs bij
wijziging in de produktie niet reageren en bij gelijkblijvende
produktie wel.
Hoewel dus deze kostenfactoren veranderlijk zijn – het
minimum garantieloon, zoals ,vermeld in de beschrijving
van de kostensoorten, buiten beschouwing gelaten – komt
het mij niet juist voor deze kosten als variabel aan te duiden,
daar volgens de literatuur variabele kosten onmiddellijk
reageren op iedere wijziging in de grootte van de produktie.
Het lijkt mij juister voor deze kosten, welke een specifiek
verschijnsel van deze produktiesector vormen, de term
,,procentuele kosten” in te voeren.
Resumerend kunnen de kostensoorten, wat hun af
–
hankelijkheid van de produktie-omvang betreft, als volgt
worden ingedeeld:
A. Vaste kosten.
proviand
S);
brandstoffen
5);
radio, zender etc.;
verzekering vaartuig;
vernieuwing netten;
onderhoud netten;
rente;
afschrijving;
scheeps- en machinekamerbehoeften;
onderhoud, reparatie en survey vaartuig;
algemene kosten.
B. Variabele kosten.
1) bedrijfsbehoeften;
m) laad- en loskosten en vrachten.
C. Procentuele kosten.
gages;
sociale lasten;
afsiagkosten.
) Bij
wijzijing in het aantal vaardagen, ten gevolge van onvermijdbare
oorzaken, zullen deze kostenfactoren proportioneel veranderen.
Aan de hand van de voorgaande indeling kan de kost-
prijs van 1 kg vis als volgt in formule worden weergegeven:
INSTITUUT VOOR BESTUURSWETENSCHAPPEN
Het Instituut voor Bestuurswetenschappen vraagt een
STAFFUNCTIONARIS
in de rang van hoofdcommies of referendaris al naar gelang
van bekwaamheid en ervaring.
Salaris:
Hoofdcommies-redacteur a f 838 – f 1109 per maand; Hoofdcommies-redacteur b f 957 – f 1273 per maand;
Referendaris a f 1109 – f1477 per maand
Exclusief huurcompensatie, vakantietoeslag en salarismaat-
regelen 1965. Overigens zijn de gebruikelijke sociale voor-
zieningen voor overheidspersoneel van toepassing (Pensioen-
wet 1922, I.Z.A. enz.) Aanstelling boven het minimum-
salaris is mogelijk.
Werkzaamheden: voorbereiding van wetenschappelijke con-
ferenties, bestuurlijk en financieel-economisch onderzoeks-
werk, literatuuronderzoek, medewerking aan de ontwikkeling
van opleidingen en andere vormingsactiviteiten.
Voor deze functie komen in aanmerking academici (juristen,
sociologen, economen) of bezitters van het diploma G.A. 11
dan wel van beide diploma’s G.A. 1 en G.F. of de akte Eco-
nomie M.O. Ruime ervaring in de bestuursdienst strekt
tot aanbeveling.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met vermelding van de
gewenste rang en voorzien van uitvoerige toelichting te
richten aan de directeur van het Instituut voor Bestuurs-
wetenschappen, Burg. de Monchyplein 9, ‘s-Gravenhage,
binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad.
a .
…………
m
:
hoeveelheid verschillende produktie-
middelen
bij
norniale produktie.
Wa
…………
Wrn
:
waardering in geld per eenheid van de betreffende produktiemiddelen. Q.n
:
normale produktie
Q.
:
werkelijke produktie
B
:
bruto besomming
dn
:
normaal aantal vaardagen
d
:
werkelijk aantal vaardagen
Gebruik makend van bovenstaande formule kan ook de
genormaliseerde kostprijs
1)
van 1 kg vis worden berekend
op basis van het huidige prijsniveau, om vervolgens na te
gaan, in hoeverre de kostprijs eventueel afwijkt van de
genormaliseerde kostprijs in verband met afwijkingen van
de normale produktie (vangst) en afwijkingen in het aantal
vaardagen.
De kostprijsberekening in de visserij vertoont dus enige
bijzonderheden in vergelijking tot de industriële voort-
brenging. Bij de industriële produktie is het verband tussen
hoeveelheden produktiemiddelen en de daarmede voort te
brengen hoeveelheden produkt binnen vrij enge grenzen
bepaald, terwijl in de visserij het verband tussen het schip
als produktiemiddel en de gevangen hoeveelheid vis een
vrij grote speling te zien kan geven als gevolg van de grote
rol, die de niet-beheersbare produktiefactoren – klimato-
logische en biologische invloeden – bij de voortbrenging
spelen. De normalisatie van de kwantiteiten produktie-
middelen en produkt is daardoor van groot gewicht. Het
willekeurig element van een goede of slechte teelt is nu
uitgeschakeld. Het verband tussen produktiemiddel en
hoeveelheid produkt is meer exact geworden.
‘s-Gravenhage.
Drs.
J.
Th.
W.
HENDRIKS.
1)
Q = Qn en d = dn.
K=
(a.Wa+ b.Wb)+ c.W+…. + k.Wk+
dn
(n±o±p)
Qn
ium
E.-S.B. 13-1-1965
45
Structurering en functionering van de interne bed rjfsorganisatie
(VI)
De problematiek van leiding •en organisatie van de
onderneming kan vanuit de praktijk op verschillende
manieren worden benaderd. Een klassiek voorbeeld is
het verschil in de benaderingswijzen van Taylor en Fay-
ol, de één van onder uit de hiërarchie, de ander van-
uit het hoogste hiërarchische niveau, beiden echter de-
zelfde problematiek analyserend. Laatstgenoemde bena-
dering loopt meestal uit op het centraal stellen van de
structurering, terwijl de benadering van onder af meest-
al de functionering als centrale probleemstelling heeft.
Een andere zienswijze kan voorts die van de externe
adviseur zijn, hetgeen men de benadering van buiten-
af zou kunnen noemen. Een voorbeeld hiervan is
,,On-
dernemers, Directeuren en Managers” door
P. A.
Schlenzka,
een vertaling uit het Duits van enige jaren
geleden
1).
Het is een vlot geschreven boek, dat een
combinatie omvat van memoires van een Duits orga-
nisatie-adviseur en citaten uit overbekende Amerikaan-
se publikaties (o.a. van Drucker). Het is dan ook eer-
der als interessante lectuur dan als vakliteratuur te be-
schouwen, zodat eventuele lezers het aangename met
het nuttige kunnen verenigen. Het nuttige zal echter al-
leen ontdek.t worden door lezers die niet met de hoofd-
lijnen van de Amerikaanse literatuur op dit gebied op
de hoogte zijn en die zich hiervoor ook niet al te zeer
willen inspannen.
Geeft het bovengenoemde werk een min of meer syste-
matisch beeld van de ervaringen van een extern orga-
nisaÛieadviseur, de bundel
,,Organization Theory in In-
dustrial Practice”,
onder redactie van M.
Haire
2),
geeft voornamelijk een potpourri van bijdragen van in-
terne adviseurs, waarin in het geheel geen systeem en
nauwelijks enige samenhang te ontdekken is. H.et is eei
verzameling van (obligate?) korte geschriften van prac-
tici over ,,organization-theory-in-actjc,n”, als reactie op
een symposium dat in
1959
door theoretici over ,,mo-
dern organization theory” werd gehouden
3).
Het
is echter een reactie die volkomen beneden peil is, zo-
dat lezing van dit boek, afgaande op de aankondiging
en op de naam van de ,,editor”, tot een enorme te-
leurstelling leidt. De bijdrage van Haire zelf (What is
Organized in an Organization?), die van Effersori (Or-
ganization of the Planning Process) en van Gilman (An
Jnquiry into the Nature and Use of Authority), zijn
de enige artikelen die de moeite van het lezen waard
zijn. De andere tien artikelen vormen een armzalig ge-
heel van korte beschrijvingen van niet ter zake dienen-
de ondernemingssituaties en bijdragen waaruit blijkt
dat men noch de theorie van gisteren, noch die van
vandaag kent, zodat het kennelijk teveel gevraagd is daar-
op een reactie vanuit de praktijk te geven
4).
N. Samson NV., Alphen aan den Rijn (z.j.), 246 blz..
f. 14,75,
John Wiley & Sons, Inc., New York, London 1962,
173 blz., 44 sh.
Vgl. M. Haire, editor: ,,Modern Organization Theory”,
New York 1959.
Degenen die zich een beter beeld willen vormen van
de huidige stand der theorievorming zij verwezen naar H.
Koontz, editor’. ,,Toward a Unified Theory of Manage-
ment”, New York 1964. Voorts naar de artikelen van
Roethlisberger, Dale en Leavitt in het jubileumnummer van: ,,Training Directors Journal”, vol. 17, september 1963, no. 9.
Een. strikt systematische en theoretische benadering
vanuit de top van het hiërarchische systeem is te vin-
den in
,,Exploration in Management” 5)
geschreven
door W.
Brown,
Chairman en Managing Director van
de Glacier Metal Company, een Engelse onderneming
met bijna 4.000 werknemers, die bekendheid heeft ge-
kregen door onderzoekingen en experimenten op het ge-
bied van Organisatie en leidïng (o.a. door publikaties
van E. Jaques). In het eerste hoofd
s
t
u
k, Analysis of Or-
ganization, geeft Brown een beschouwing over het
,,waa:rom” en het ,,hoe” van zijn analyse. Het boek be-
staat verder uit zes delen: Structure, Policy, Commu-
nication, Specialist Work, The Gap at the Bottom of
the Executive System, Sources of Managerial Authori-
ty. Hieraan toegevoegd zijn voorts: Glossary of Tech-
nical Terms, gegevens over de Giacier Company en een
uitvoerig register.
Structurering en functionering, het systeem van rela-
ties in de werking van de organisatie e.d. worden door
Brown zorgvuldig geanalyseerd en geïllustreerd. De be-
perktheid van het klassieke lijn-staf begrip blijkt in dit
boek wel zeer duidelijk! Als totaliteit gezien kan deze
publikatie zeer worden aanbevolen. Op enkele punten
dient daarbij echter een voorbehoud te worden ge-
maakt. De totstandkoming van dit werk is sterk be-
invloed door adviseurs van het Tavistock Institute of
Human Relations, waardoor een zekere eenzijdigheid
in de richting van ,,human relations” te constateren
valt. De onderneming die hier ten tonele wordt ge-
voerd is zeker niet representatief. Het technische pro-
duktieproces van kogellagers e.d. is vrij gespecialiseerd.
Ten slotte moet gewaarschuwd worden tegen de opvat-
tingen van Brown over technische ,,research and de-
velopment”. Hoewel deze problematiek niet duidelijk
uit de verf komt, kan toch wel aangenomen worden
dat Brown ten onrechte stelt dat deze activiteit geen
afzonderlijke organieke verbijzondering zou moeten
zijn, doch veeleer gespreid over de operationele afde-
lingen zou moeten plaatsvinden.
Een veel beter inzicht in de organisatorische en eco-
nomische problematiek van ,,research and develop-
ment” is te verkrijgen door bestudering van
,,Technolo-
gical Planning on the Corporate Level”,
een verslag van
een conferentie over dit ondbswerp onder redactie van
J. R. Bright
0).
De dertien verschillende inleidingen,
die op deze conferentie werden gehouden, zijn met de
discussieverslagen en een samenvatting van de ,,editor”
in deze publikatie gebundeld. Het toevoegen van de
woordelijke verslagen van de discussies na elke inlei-
ding heeft zowel de leesbaarheid van het geheel, als de
mogelijkheid tot evaluatie van de betekenis der afzon-
derlijke hoofdstukken verhoogd.
Uit organisatorisch oogpunt kunnen vooral de samen-
vatting van Bright en de bijdragen van Smith (Critli-
cal Decision Points in Technological Innovation),
O’Brien (Technological Planning and Misplanning), Tel-
Ier (The Next Hundred Years), Ansoff (Evaluation of
Heinemann Educational Books Ltd., London 1960, re-
printed 1962, 326 blz., 30 sh.
0)
Harvard University, Graduate School of Business Ad-
ministration, Boston 1962, 253 blz., S
3,50.
46
.
E.-S.B. 13-1-1965
Applied Research in a Business Firm) en Henderson
(Implications of Technology for Management) worden
aanbevolen. Deze publikatie is ook van betekenis voor
degenen die overeenkomsten op dit gebied met grote
Amerikaanse ondernemingen willen treffen en iets van
het Amerikaanse denkklimaat op dit technisch-econo-
mische terrein willen proeven.
In de hiervoor genoemde publikaties wordt de in-
vloed van de ondernemin.gsomvang en van de groei-
snelheid ‘op de structurering en functionerirtg van de
interne organisatie slechts terloops genoemd of alleen
impliciet onderkend. Dit is geheel anders in het Zit-
serse werk
,,Die Entwickiung der Organisationsstruktur
in wachsenden Unternehmungen”
door
Dr. H.
U.
Baumberger
7).
Veel nieuws geeft dit boek niet, maar
de rangschikking van bekende stof met de groeifactor
als Leitmotiv geeft een veel beter inzicht in. de samen-
hang en betrekkelijkheid van veel uitspraken en theore-
tische stellingen van de organisatiekunde.
Het oorspronkelijke Duitse werk laat zich stroever
lezen dan de Nederlandse bewerking door P. H. M. van
Busseil
(Dr. H.
U.
Baumberger: De organisatiestructuur
in expanderende ondernemingen)
8),
hoewel in deze be-
werking de terminologie soms wat vreemd aaizdoet
(buy. leidingcollege, leidingorganisatie. De Nederland-
se bewerking doet minder formatisch aan dan de Zwit-
serse editie, en heeft aanvullende literatuurlijsten,
waardoor echter tevens de beperktheid van de probleem-
stelling in de oorspronkelijke editie duidelijk blijkt.
Desondanks kan dit werk, en dan in het bijzonder de
Nederlandse editie, aanbevolen worden omdat de be-
rtaderingswijze vanuit de ondernerningsgroei nog te wei-
nig voorkomt en pogingen daartoe zeker toegejuicht
moeten worden.
Eindhoven.
Dr. A. wArrEL.
7)
Verlag Paul Haupt, Bern 1961, 162 blz., Fr./DM 19,80.
S)
N. Samson N.V., Alphen aan den Rijn 1964, 171 blz.,
f. 15
.
.
BERICHT
Hierdoor ielen wij onze donateurs, leden en
abonnees mede, dat dezer dagen gebruik zal
worden gemaakt van de verleende toestemming
tot automatische giro-afschrijving van aan ons
verschuldigde bedragen. Voor zover ons geen
formulier voor automatische afschrijving werd
toegezonden en de donatie, de contributie of het
abonnementsgeld voor het jaar 1965 nog niet
werd overgemaakt, verzoeken wij u beleefd dit
thans zo spoedig mogelijk te doen door storting
op onze postrekening no. 8408 of op onze reke-
ning bij de heren R. Mees & Zoonen te Rotter-
dam.
Voor de goede orde maken wij u er nogmaals op
attent, dat de abonnementsprijs per 1 januari
1965
f.
36,50
(voor studenten
f.
25) per jaar bedraagt.
Stichting
Het Nederlandsch Economisch Instituut
Kapitaalmarkt.
Nadat vorige week een jaaroverzicht van de geidmarkt
is gegeven is in deze kroniek deontwikkeling op de kapitaal-
markt aan de beurt. Fundamentele gegevens hiervoor zijn
de besparingen en de investeringen.
In absolute bedragen lijken de jongste ramingen van de
besparingen gunstig. Immers, volgens de ,,Macro-econo-
mische verkenningen” zou in 1964 in totaal f.
9,55
mrd.
zijn gespaard tegen f. 8,53 mrd. iii 1963. Relatief zijn de
cijfers minder rooskleurig. Vergeleken met de investeringen
zijn deze laatste sterker gestegen dan de besparingen zijn
gegroeid, zodat er voor het eerst sinds jaren een spaar-
tekort ontstond. Dit weerspiegelde zich in een tekort in de lopende rekening van de betalingsbalans dat ongeveer f. 1
mrd. zal bedragen.
Ook wanneer men het bespaarde bedrag in procenten
van het nationaal inkomen uitdrukt blijkt 1964 geen goed
spaarjaar te zijn geweest. In 1964 bedroeg de spaarquote 17,8 pCt., in 1963 18,9 pCt. Reeds sedert 1960, toen een
percentage van 22,7 werd berekend, is de quote elk jaar
achteruit gegaan. Ons land toont dus een steeds grotere
voorkeur voor huidige goederen met verwaarlozing van de toekomstige. Blijft deze tendentie bestaan dan zal de groei
van de economie zonder twijfel geringer worden. De daling
van de spaarquote is volledig aan vermindering van de
relatieve particuliere besparingen te wijten. Het aandeel
van de overheid in het totaal blijft vrijwel stabiel.
Slechts een deel van de besparingen verschijnt als aanbod
op de kapitaalmarkt. Aan de andere kant wordt de be-
hoefte aan financieringsmiddelen uit hoofde van inves-
teringen ook slechts ten dele op de kapitaalmarkt gedekt.
Helaas beschikken wij in Nederland niet over een recente
kapitaalmarktstatistiek. Slechts door enkele fragmenten
samen te voegen kan men een onvolledig beeld verkrijgen.
Het ter markt komende aanbod stamt voor het grootste
deel uit het reservoir der institutionele beleggers. De parti-
culieren spelen een veel bescheidener rol en ten slotte moet
men de invloed van het buitenland onder ogen zien.
Binnen de groep der institutionele beleggers hebben enige
verschuivingen plaats gehad. De besparingen via spaar-
banken zijn teruggelopen: in de eerste elf maanden van
1963 van f. 1.294 mln, naar f. 1.088 mln, in dezelfde periode
van 1964. De spaarrekeningen van handelsbanken zijn niet
in deze stroom meegevoerd. In de periode van januari t/m
oktober 1964 waren de toevertrouwde spaartegoeden ca.
f. 70 mln. meer gestegen dan in de overeenkomstige periode
van 1963. Dat bij de traditionele spaarbanken minder ge-
spaard is dan verleden jaar is niet het gevolg van een
dalende spaarzin bij de bevolkingsgroep, die van deze in-
stellingen gebruik maakt. De krachtige stijging vanT het
inkomen van deze categorie zal hoogstwaarschijnlijk ook tot grotere absolute besparingen hebben geleid. De rente-
ontwikkeling heeft echter medegebracht, dat velen hun be-
sparingen via andere kanalen hebben belegd.
De overige institutionele beleggers (sociale en pensioen-
fondsen, levensverzekeringsmaatschappijen) zullen hun aan-
bod ter kapitaalmarkt in 1964 waarschijnlijk hebben ver-
groot. De zich naar deze instellingen richtende stroom
zwol verder aan en hun liquiditeitsvoorkeur zal zijn afge-
nomen. Exacte cijfers ontbreken echter; deze worden al-
thans niet gepubliceerd.
Het buitenland is in de eerste drie kwartalen van 1964 als netto-aanbieder verschenen. Tegenover een kapitaal-
export van f. 173 mln, in de eerste drie kwartalen van 1963
stond in dezelfde periode van 1964 een import van f. 350
mln. Lichten wij hieruit het particuliere kapitaalverkeer,
omdat dit grotendeels rechtstreeks over de kapitaalmarkt
loopt, dan liggen de verhoudingen enigszins anders. Tegen
een import van f. 441 mln, in de genoemde periode 1963
E.-S.B. 13-1-1965
47
stond
f.
341 mln, in het overeenkomstige tijdvak van 1964.
Op de publieke emissiemarkt is de totale activiteit in
1964 iets kleiner geweest dan in 1963 (f.
1.545
mln, tegen
f. 1.666 mln.). Omdat de overheid, zowel de Staat als de
lagere publiekrechtelijke lichamen
mci.
de Bank voor
Nederlandsche Gemeenten, een geringer beroep hebben
gedaan (f. 1.074 mln, tegen f. 1.523 mln.) was er meer
ruimte voor de particuliere sector, die hiervan gaarne ge-
bruik heeft gemaakt door het beroep van
f.
139 mln. tot
f. 417 mln, te doen stijgen. Dit grotere bedrag heeft de
liquiditeitszorgen in het bedrijfsleven verminderd, zodat
de politiek van de Staat gunstig heeft gewerkt.
Het is aannenielijk,-dat grote activiteit heeft geheerst op
de onderhandse niarkten. Nieuw ingeschreven hypotheken,
die in de periode januari/augustus 1963f. 3.628 mln. hebben
bedragen, liepen in hetzelfde tijdvak van 1964 tot f. 5.493
mln, op. De pandbrïefuitgifte der hypotheekbanken bereikte
in de maanden januari/oktober 1964 het beçlrag van f. 313
‘!
-8.11.”?
99&J.
*
JVat
betekent
open
‘
bewaring
van efficten
bij de Kas-Associatie
Bewaring ri l,rand- en
inbraakvrije kluizen. Des-
kundige behandeling der
stukken. Verzilvering van
coupons en dividenden.
Lichting van nieuwe cou-
pon- en dividendbiaden.
Nazien van uitlotingen en
aflosbaarstellingen. Voort-
durende administratie. Aan-
en verkopen via uw corn-
missionair.
KAS-ASSOCIATIE
spuistraat
172
amsterdam
U reageert op
annonces in
Wilt U dat dan steeds
kenbaar maken!
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring von onze uitgave
De
N.V. PROVINCIALE GELDERSCHE ELECTRICITEITS-
MAATSCHAPPIJ
te ARNHEM
i
t
vraagt een
HOOFD VAN DE AFDELING VERBRIJIKSONTWIKKELING
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
3e Een leerzame vrogenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden
u
op uw verzoek gaarn;
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam
Zijn taak zal bestaan uit het leiding geven aan de bestaande Organisatie en uit het
opbouwen van een voortgezette ontwikkeling van het huishoudelijk electriciteits-
verbruik in het voorzieningsgebied van de vennootschap, met gebruikmaking van
moderne methodieken op het gebied van marktonderzoek en statistiek.
Opleiding op academisch niveau, ervaring op het gebied van marktonderzoek en
voorlichting, strekken tot aanbeveling, evenals technische belangstelling en bekwaam-
heid tot het leggen van goede contacten.
Leeftijd niet ouder dan ± 40 jaar.
Brieven met een korte en duidelijke omschrijving van opleiding en levenslôop en
voorzien van pasfoto, binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad te richten aan
de Directie, Utrechtsestraat 85 te Arnhem.
48
E.-S.B. 13-1-1965
mln, tegen
f. 165
mln, in dezelfde maanden van
1963.
De
lagere overheid leende in het eerste halfjaar
1964
niet min-
der dan
f. 887
mln. onderhands, in de eerste helft van
1963
was dit
f. 492
mln. Ook het bedrijfsleven heeft belangrijke bedragen uit deze markt genomen. Aangenomen mag wor-
den, dat ook de omvang van het middellange krediet aan-
merkelijk is toegenomen.
Aan de rente-ontwikkeling is in deze rubriek steeds ruim
aandacht geschonken. Kort’samengevat komt deze erop
neer, dat de rentevoet het gehele jaar belangrijk boven die
van
1963
heeft gelegen. In de loop van het jaar voltrok
zich een golfbeweging. Van begin
1964
tot eind juli was
er een stijging van
4,8
pCt. tot
5,4
pCt. Hierop volgde in
augustus en september onder invloed van buitenlands aan-
bod een daling tot
5
pCt., waarna de stijging werd hervat,
die de rente aan het eind van het jaar op
5,36
pCt.
bracht. ‘
B U R E
AU VAN DE KIEFT’N.V.
Organisatie en Efficienc Adviseurs
AMSTERDAM – BRUSSEL
I
) In opdracht van de Directie van een belangrijke, expan-
derende vleesconservenindustrie met vestigingen in binnen-
en buitenland zoeken wij in strikt vertrouwelijke sfeer –
contact met gegadigden voor de functie van
I(
CONTROLLER
Zijn plaats in de organisatie is oniniddelljk onder de Directie.
Hij heeft de supervisie over de administraties van de vesti-
gingen en onderhoudt de contacten met de externe acc6un-
tant. Deze functionaris adviseert de Directie t.a.v. bedrijf’s-
economische aspecten. De budgetéring, budget- en kosten-
bewaking, analyse en interpretatie van de bedrijfsresultaten,
enz. zullen zijn voortdurende aandacht vragen. .
De gedachten gaan bij voorkeur uit naar de econ.drs. en/of
accountant NIVA/VAGA. Een ruime ervaring in een in-
dustriële onderneming als controller of daarmede te verge-
moderne talen is gewenst zomede de bereidheid tot reizen.
lijken functie is noodzakelijk. Een behoorlijke kennis van de
Leeftijd tot 45 jaar.
Afhankelijk van opleiding en ervaring kan de honorering
gesteld worden op ca. f35.000,-.
Na gebleken geschiktheid
is t.z.t. opname in de Directie goed mogelijk.
wenden tot de heer S. van de Kieft, Leidsestraat 74, Amster-
Belangstellenden gelieven zich, bij voorkeur schrte1ijk, te
dam. Tel. 020-653161 62953. Volledige discretie wordt
‘
gegarandeerd. Geen inlichtingen worden ingewonnen en geen
1
contact met opdrachtgevers gelegd dan na overleg met de
candidaat.
E.-S.B. 13-1-1965
49 –
Indexcijfora aandelen
30 dec.
H.
&
L. 8 jan.
(1953
=
100)
1963
1964 1965
Algemeen
……………….
392
419-393
402
Intern. concerns
………….
548 598
–
553
567
Industrie
………………
341
357 – 327
360
Scheepvaart
…………….
153
161 – 133
146
Banken en verzekering
…….
232
249 —223
240
Hahdelenz.
…………….
165
175-156
171
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
f. 156,10
Philips G.B
………………
f. 148,30 f. 152,10
Unilever
……………….
f. 138,90]
f. 141,30
ExpI. Mij. Scheveningen
398
2121
A.K.0
……….. ………..
526
5134
Hoogovens, nrc
………..
5644 5614
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
775
932
Nationale-Nederlanden, c
870
7994
30 dec.
8 jan.
1963 1965
Zwanenberg-Organon
……..
900
1,069
Robeco
…………………
f. 227 f. 232
New York.
Dow Jones Industrials
……..
760
883
Rentestand.
Langl. staatsobl. b)
……….
4,71
5,18
Aand.: internationalen b)
3,15 c)
3,42
lokalen b)
………..
3,66 c) 3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
24
ca. 3
1
1,
Gecorrigeerd in verband met
bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamscise Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN
N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN
gevestigd te ‘s-Gravenhage
$
.
UITGIFTE VAN
f
100.000.000.— 5
1
12
pCt. 25-jarige Obligaties 1965
Grootte der stukken: nominaal
f1000.—
en
f500.—.
Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,
schuidregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal
f100.000,—,
worden verkregen.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde
uitgifte zal zijn opengesteld op
WOENSDAG 20 JANUARI 1965
van des voormiddags 9 tot des namiddags. 4 uur
TOT DE KOERS VAN 100 pCt.
bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
Rotterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Amsterdamsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co. N.V.
R. Mees & Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
Algemene Bank Nederland N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
Pierson, Heldring & Pierson
Hope & Co.
alsmede
ten kantore der Vennootschap
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 12 januari 1965.
Prôspectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en
het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 12 ianuari
1965.
.
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
–
50
E.-S.B. 13-1-1965
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN VOLKSGEZONDHEID
Bij het
Directoraat-generaal van de Volksgezondheid
te
‘.,-Gravenhage kunnen worden geplaatst enkele
MEDEWERKERS
voor het zelfstandig behandelen van aanvragen tot
garanderen van leningen ten behoeve van bouwprojecten in de sector gezondheidszorg.
Vereist:
• Financiële, bedrijfseconomische of bouw-
kundige opleiding (bij voorkeur op acade-
misch niveau)
• Het vermogen gecompliceerde vraagstukken
in grote lijnen te kunnen samenvatten
• Goede schriftelijke uitdrukkingsvaardig-
heid.
• Tactvol kunnen onderhouden van contacten
op verschillend niveau.
• Een praktische instelling.
Gewenst: Ervaring in de behandeling van financiële en
en bedrijfseconomische vraagstukken. Enig in-zicht in bouwkundige onderwerpen.
Salaris:
afhankelijk van leeftijd, opleiding en ervaring
volgens Rijksregeling.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 5001017188 (in linker
–
bovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks Psycho-logische Dienst, Bureau Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
Ll1id41ii:
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitanten op
ter voorziening in de vacature van
CHEF BUREAU STATISTIEK
OER GEMEENTESECRETARIE
Taak:
het organiseren van statistische onderzoe-
kingen op uiteenlopend gebied en de lei-
ding van de verzorging van de desbetref-
fende documentatie.
Vereisten:
doctoraal examen economische weten-
schappen met statistische specialisatie;
enige jaren researchervaring;
stilistische bekwaamheden;
leidinggevende capaciteiten.
Deze functie biedt salarismogelijkheden tot een maxi-.
mum van f. .707,- per maand, nog te verhogen met 5,3%
huurcompensatie, 4% vakantietoelage.
Salarisherziening per 1januari1965 is in voDrbereiding.
Verplaatsingskostenregeling is van toepassing.
De gemeente is aangesloten bij het Instituut Ziekte-
kostenvoorziening Ambtenaren Utrecht.
Sollicitatiebrieven binnen 14 dagen te richten aan Burge-
meester en Wethoudèrs, Stadhuis, Utrecht.
Bij het
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK
bestaat behoefte aan
ENIGE JONGE ACADEMICI
bij voorkeur economen en sociologen, voor statistisch
onderzoek op o.a. (macro-)economisch, financieel, sociaal
en cultureel terrein.
Salaris tot een max. van f. 1.377,— (wetenschappelijk
ambtenaar) resp. f. 1.633,— (wetenschappelijk ambtenaar
1) per maand, exclusief 5,3% huurcompensatie.
Belangstellenden kunnen zich schriftelijk wenden tot het Hoofd van de afdeling Personeelszaken, Oostduinlaan 2,
‘s-Gravenhage.
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
HET BETERE GENRE
ONZE REISGIDS 1965
Is verschenen
en bevat ruim 800 Ideale reizen naar:
BELGIE-LUXEMBURG: 2-3-5
en
8
dagen
DUITSLAND: 2-3-4-5-6-7
en
8 dagen
ZWITSERLAND: 6-7-8-11
en
12
dagen
OOSTENRIJK: 8-9-10-11
en
12
dagen
ITALIE: 8-10-12-13-14
en
20
dagen
TIJRKIJE/GRIEKENLAND:21
en
24
dagen
TSJECHOSLOWAKIJE:
. .
.9
dagen
0
,
000
SPANJE: .. 13-14
en
20
dagen
JOEGOSLAVIE:
….
16
dagen
FRANKRIJK. …….. 5
dagen
. j
SCANDINAVIE: 7
en
13
dagen
FINLAND-LAPLAND:
..
21
dagen
os v-
Alle reizen
met eigen
autocars.
Prima hotelverzorging en deskundige leiding.
Wekelijks 8-daagse bootreis op de Rijn
NIEUWI
In
1965 ook VLIEGREIZEN.
Vraagf
onze Reisgids Aufocarreizen
èf onze
Reisgids
Vliegreizen
bij:
Iloofd.kantoor:
ROTTERDAM – SCHIEDAMSEVEST 59- TEL. 1170’70
(61.)
Kantoren: Amsterdam – Dam 6
–
Telefoon 248174
(8
0
Den Haag – Wagenstraat 40 – Telefoon 117873-116693
en de plaatselijke Agenten.
E.-S.B. 13-1-1965
51
Doctoraal student
economie
zoekt part time
job in Rotterdam
Br. onder nr. E.-S.B.
2-1,
Postbus 42, Schiedom.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 30; voor
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
T. bestellen bij U. boekhandelaar dan
wel rechtnreeks
bij de uitgever
N
.
V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerij
H. A. M. Roelanjs te Schleda,n.
EKOG
VERENIGDE KUNSTMESTFABRIEKEN MEKOG ÂLBÂTROS H.V.
Wij vrage.n voor ons kantoor te Utrecht een
ECONOOM
die zal worden belast met de behandeling van financiële
•
aspecten voor dochterondernemingen en deelnemingen in
samenwerking met de afdeling Beheer Dochterondernemingen.
De werkzaamheden bestaan o.a. uit het evalueren van
investeringsprojekten en het systematisch volgen en analyseren
van de resultaten der dochterondernemingen aan de hand van
periodieke rapporten.
Vereisten zijn: leeftijd 25-30 jaar;
opleiding doctoraal examen economie.
Met de hand geschreven brieven, voorzien van een recente pasfoto
worden ingewacht op het Centrale Kantoor van de vennootschap,
Afdeling Personeelszaken Maliebaan 81 te Utrecht.
VEKEMANS en BERK
ACCOUNTANTS
(leden N.l.v.A.)
s-Gravenhage Amsterdam
Nijmegen
Zwolle
vragen voor hun kantoor te ‘s-Gravenhage een
JONG JURIST
Aan een ambitieuze kracht, die de post-doctorale
studie voor belastingconsulent wil volgen en die bij-
zondere belangstelling heeft voor het ven nootschaps-
recht, bieden wij een interessante werkkring, welke
de gelegenheid opent tijdens de studie, onder leiding
van een ervaren belastingdeskundige, praktische
ervaring op te doen op een kantoor met een veelzij-
dige kring van relaties.
Behalve tijd voor het volgen van colleges, wordt een
vergôeding gegeven voor studie- en reiskosten.
Ook zij die binnenkort hopen af te studeren kunnen
solliciteren.
Brieven
te
richten aan het kantooradres Koninginne-
gracht 49, ‘s-Gravenhage.
52
E.-S.B. 13.1-1965
k.
.5
kkl
LAAT
—
H
–
ET
WERiSICO
‘
–
‘
-.
bedrfjfs-w.a.-verzekering, motorrijtuigverzekering,
ongevallenverzekering voor, inzittenden van auto-
mobielen, collective invaliditeitsverzekering. –
BRANDRISICO
ZOVER, NI’ET KOM EN
bndenbedschadéverzekering’van industriële
verzekering’ tegen oorlogsschade, stormschade en
CENTRAAL BEHEER en de bi] haar aangesloten onderlinge ondernemersorgani-
andere risico’s.
–
saties gevén u vâdrlichting en treffen vooru de .juite voorzieningen voor uw
VERVOER-RISICO
verzekeringen en de uitvoering van uw salaris-, Io9r. en andere administraties.
transportverekering van goederenzendingen in
–
binnen: en buitenland.
tJ hebt al zérgen genoeg wanneer u uw zakelijke belangen goed behartigt.
– PENSIOEN-RISICO –
Breek uw hoofd niet over verzekeringen, welke dan ook.
collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en inva-
–
iiditeitsverzekerin’g.
–
CENTRAAL BEHER is gespecialiseerd in deze materie’ en heeft deskundige
VERENIGING VOOR CENTRALE ‘ELEKTRONISCHE
-, – – –
adviseurs op alle terreinen van het verzekeringswezen.
ADMINISTRATIE C.E.A.-
–
–
-‘
loon-, voorraad-, debiteuren-administratie, factürering
CENTRAAL BEHEER staat tot uw dienst.
–
,
–
–
–
enz. met behulp van elektronische apparatuur.
CENTRAAL BEHEER
BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTERD’AM-W. TEL13497.I :P.OSTBUS 8400
– – –
—
E SB 1311965
–
53
•
HET NEDERLANDSCH
ECONOMISCH INSTITUUT
verricht toegepast wetenschappelijk onderzoek op
economisch gebied in opdracht van overheid en
bedrijfsleven zowel in Nederland als in overig Europa
en de ontwikkelingslanden. Deze werkzaamheden
vragen uitbreiding van de wetenschappelijke staf.
ECONOMEN
die voor dit werk belangstelling en er zo mogelijk
ervaring in hebben en die bereid zijn in voorkomende
gevallen enige tijd buiten Europa werkzaam te zijn,
worden verzocht hun sollicitaties te richten tot de
Directeur van het Instituut, Prof. Dr. L. H. Klaassen,
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
D. HUDIG & CO
Ao. 1825
MAKELAARS IN ASSURANTIN
ROTTERDAM
Telefoon (010) 13 08 00
Wijnhoven 23
Telex 2 11 03
Postbus 518
VAN OER HOOP, OFFERS & ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 11 4620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502
Bij de Financiële Dienst van de
N.V. Nederlandse Spoorwegen bestaat de
mogelijkheid tot plaatsing van enige
academisch gevormde
economen
Leeftijd tot 35 jaar.
De voorkeur gaat uit naar hen, die
belangstelling hebben voor financierings- en
investeringsproblemen en/of voor
,
kosfprijs- en
resultatenberekening op korte en lange termijn.
Sollicitaties – ook van hen, die binnenkort
afstuderen – te richten aan de 2e Afdeling
van de Dienst van Personeelzaken der N.V.
Nederlandse Spoorwegen te Utrecht.
605
54
E.-S.B. 13-1-1965
Chocoladefabriek N.V., een internationale industrie op het
gebied van chocolade. en suikerwarenproduktie, zoekt ter
uitbreiding van haar service and finance division een
STATIS*TICS. OFFI’C-ER'(vr.)
Wij zoeken voor deze funktie een jonge vrouw (22.35 jaar) die door’haar opleiding
en/of ervaring in
–
staat is een statistische afdeling op te bouwen welke ten behoeve
van de diverse afdelingen binnen het bedrijf statistische analyses zal uitvoeren en
welke door het interpreteren van verzamelde gegevens richtlijnen kan geven en kan
adviseren ter’ bevordering van het juiste operationele beleid per afdeling.
Het salaris zal niet minder dan
f
12.000.. per jaar bedragen, terwijl naast direkte
opname in een premievrij pensioenfonds diverse’ aantrekkelijke secundaire voor-
waarden geboden worden.
Kandidaten die geïnteresseerd zijn in deze zeer zelfstandige funktie,
met als opleidingsniveau m.o. wiskunde kandidaatsexamen wiskunde
of economie of een gevorderde studiè statistiek gelieven hun sollicitaties
in te zenden aan,:
Mars Chocoladefabriek
N. V.,
afd. personeelszaken, Taylorweg 5, VegheL
• -••
E.-S.B. 13-1-1965
55
BU.REAÜ. VAN. DE KI
Organisatie en Efficienc Adviset,
AMSTERDAM BRÜSSEL
In opdracht van de Directie van een grote 1
ming/fihiaalbedrijf op het gebied van verbruiksgoecleren met
in totaal 9 vestigingen in
TANG’ANYIKA
zoeken wij’ “- in strikt vertrouwelijke sfeer ‘- contact met
gegadigden voor de functie van
CHEF INTERNE
•ÂCCOUNTANTSDÏENST
Onmiddellijk onder de Directie ressorterend wordt deze
functionaris verantwoordelijk gesteld voör het financiële en
administratieve beheer zowel van het hoofdkantoor als van
alle vestigitigen. Standplaats Dar-es-Salaam. Hoewel de
voorkëur uitgaat. naar de accountant
N.J.V.A.
of.V.A.G.A.
kan ook een iets mindere opleiding voldoende zijn; mits
een ruime ervaring in een vergelijkbare functie is opgedaan.
Een behoorlijke kennis van de engelse taal is noôdzakelijk.
Leeftijd tot maximaal 40 jaar. De remuneratie en Överige
voorwaarden kunnen als uitzonderlijk’ gunstig gekwalificeerd
worden, zomede de verdere perspectieven.
Dar-es-Salaam is de moderne hoofdstad,’met een grote euro-
(ook nederlandse)
het
pese
gemeenschap, van
welvarende,
politiek volkomen rustige Tanganyika. De stad is fraai aan
strand en’ zee gelegen. Het klimaat is gunstig. Alle’
–
moderne
comfort is aanwezig, o.a.. een.internationale school.
Belangstellenden gelieven zich, bij voorkeur schrfleljk, te
wenden tot
van
de heer S.
de Kieft, Leidsestraat 74, Am-
sterdam.
Tel.:
020-65316162953.
Volledige
discretie
Geen
wordt gegarandeerd.
inlichtingen worden ingewonnen
en geen contact met opdrachtgevers gelegd dan na overleg met,
de candidaat.
CN
1
[..
[..
4
56
.
E.-S.B. 13-1-1965