Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2472

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 6 1965

z

.

‘1 E R Z E
ic

LV £14 SV 1 R ZE k ER
ING

&4NK

Samsom:een naam op de achtergrond

De achtergrond waarvan? Misschien van

een goed-functionerend bedrijf. Een bedrijf

dat werkt met Samsom-systemen. Admi-

nistratiesystemen, opbergsystemen, docu-

mentatiesystemen. Systemen om efficiënt

mee te werken. Systemen voor het beste

resultaat met het minste werk tegen de

laagste kosten;
N. Samsom n.v. afd. Ondernemingen

Alphen a/d Rijn tel. (01720) 26 01.

H. BRONS Jr

MAKELAAR IN ASSURANTIËN

TELEFOON (010) 11.19.80 *

MAURITSWEG 23

ROTFERDAM-2

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoazeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeerc.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

le Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder ce hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een clironique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vete fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

EC O.N 0 MI S C H-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, post cheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Abonnementsprijs:
franco per post voor Nederland
f.
36,50.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel (010)
26 02.60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart. COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F.
Collin;
J. E.
Mertens
de Wilmara; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.

E.-S.B. 6-1-196

Op de tweesprong

Het jongste loonakkoord getuigt van matiging en gezond

verstand. Dit is niet een nieuw
bewijs
van oude vaderlandse
deugden. De inflatie is bepaald nog niet tot staan gebracht.

Aan uitbundigheid geven wij althans hierin onze Europese

buren weinig meer toe, eerder is het omgekeerde het geval.

De natie is duidelijk minder introvert geworden. Het ge-

luid van aardige of onaardige flierefluiters, waarvan het

wemelt in het veld, geeft aan dit klimaat zijn aparte, soms
wat wilde bekoring.

Hoe onvermijdelijk en in bepaalde mate nuttig de aan-

passing aan peil en geest van de Euroniarkt mag zijn,

overdaad schaadt. Uit vrees voor interne spanningen

schijnen wij nu geen stap meer
bij
de internationale inflatie

ten achter te mogen blijven. Zoekt men de oorzaak van

de economische neurose niet wat te zeer in het eigen inner-

lijk? Waren de overschotten op de betalingsbalans in het

verleden gemiddeld zo excessief? Is de overspannen arbeids-

markt geen algemeen
verschijnsel?
Is het niet de Europese
inflatie, die ons in hoofdzaak voortdrjft en die wij eerder

moeten bestrijden dan slaafs volgen?

In dit opzicht is het loonakkoord als element van een

redelijk geëquilibreerd beleid een teken va.n bezinning.

Zeker wanneer men rekening houdt met de nasleep van de

golf die ons in 1964 overspoelde en met de spanning die

in onze economie nog onverminderd heerst. De conjunctuur-

politieke orthodoxie bespeurt hier menige ketterij. Maar

politiek is’ de kunst van het
mogelijke.
Wij hebben nu later

in 1965 het gerede perspectief van prijsstabiliteit en een

vrijwel sluitende betalingsbalans. Onder de misschien ver-

anderde omstandigheden, die daarna zullen gelden, zal

onze concurrentiekracht moeten bewijzen of wij juist hebben

aangepast.

De internationale concurrentiepositie van ons land was

van oudsher richtsnoer voor het sociaal-economisch beleid.

Gegeven de onmogelijkheid op een precieze harmonie met
anderen te richten, is enige reserve daarbij wijs. De actuele

neiging voor dit richtsnoer de
gelijkheid
met het
prijs-
en

loonpeiJ elders – whatever that may be – in de plaats

te stellen, miskent een fundamenteel verschijnsel. De prijzen

van de uitgevoerde goederen en diensten zijn in de achter

ons liggende jaren niet of
nauwelijks
gestegen. Stijgen doet

slechts het binnenlandse
prijs-
en kostenpeil. De concur-

rentie heerst op de internationale markt volledig, op de

nationale markt in aanmerkelijk mindere mate. Concur-
rentie is een onnet woord geworden in ons overspannen

Hollands binnenhuisje. De vrijheid om de vrijheid aan

banden te leggen, schijnt de enige vrijheid, die nog respec-

tabel is. Voor zover prijzen en produktiekosten niet door

de vrije werking van vraag en aanbod in overeenstemming

met de internationale krachtspositie worden gehouden,

moet de economische politiek daar stimulerend dan wel

regelend voor zorgen.

Het is een merkwaardige coïncidentie, dat nu dit besef

internationaal de roep om een inkomenspolitiek luider doet

weeridinken, in de bakermat van dit beleid de behoefte

ontstaat zich er vanaf te wenden. De loonpolitiek blijkt bij

een gespannen arbeidsmarkt moeilijk in praktijk te brengen.

Welke mate van ontspanning is daarvoor nodig? Nog niet

lang geleden vonden wij 3 pCt. werkloosheid een criterium

voor volledige werkgelegenheid. Velen vinden dat nu te

veel. Wij
zijn
aan 1 pCt. gewend geraakt. Dat betekent

spanning. Is 1 â 2 pCt.
blijvend
bereikbaar? Is de centrale
loonpolitiek dan niet juist mede nodig om in deze richting
evenwicht en groei blijvend te combineren?

Zo ooit, dan kunnen wij in elk geval nu die vraag niet

meer alleen oplossen. De Europese markt zal ongetwijfeld

nog lange tijd verre van homogeen zijn. En de speelruimte,

die
wij
hebben om in en buiten de Gemeenschap onze door

tal van factoren bepaalde concurrentiepositie te handhaven,

wordt onderschat. Maar het effect wordt wel in toenemende

mate afhankelijk van het beleid, dat in de partnerlanden

wordt gevoerd. En het wordt dus steeds noodzakelijker

daarop mede invloed uit te oefenen. Halfhartigheid op dit

gebied mist alle zin. Van wat dan gebeuren kan, geeft de

Engelse noodsprong na bijna 15 jaar liberalisatie een waar-

schuwend beeld.

Binnenkort zal de Douane Unie zijn voltooid. Met het

graanakkoord is een nieuwe drempej overschreden. In de

monetaire en de conjunctuurpolitiek in het algemeen wor-

den de contacten nauwer. De gezamenlijke middellange

termijn prognoses openen de weg voor gecoördineerde

activiteiten in de breedste zin. Op het interne beleid zal

men elkaar geleidelijk vinden, maar in de verhouding tot

de buitenwereld zullen de tegenstellingen tussen introverte

Noorderlingen en extraverte Zuiderlingen zich toespitsen.

Kan men de integratie bevriezen tot de juiste weg ge-

kozen is? Het risico bestaat, dat zij dan straks niet meer te

vinden is. Zo ergens, dan beduidt hier stilstand achter-

uitgang. Een unieke speling van het Europese politieke lot

heeft, o Voltaire en Descartes, de rationele keuze afhankelijk

gemaakt van het irrationele sentiment. Welke zou Frank-
rijks rol niet zijn, wanneer het de blik wat ruimer richtte.

Maar het politieke schouwspel wisselt, in de ene of de

andere zin. Het lijkt wijs beleid de Gemeenschap te ver-

sterken tot het doek opgaat voor een nieuw bedrijf.

‘s-Graveiihage.

G. BROUWERS.

Op de tweesprong,
door Prof G. Brouwers…….
3

H. G. van Beusekom…………………..
14

Ontwikkelingshulp in Nederland en West-Duits-

De onevenwichtigheden in onze economie,
door

land (1), door Prof. Dr. P. Kuin……………
4

L. S. Beuth met een naschrift van Dr; H. Um-
Business schools en bedrijfsleven in de Verenigde

rath………………………………
14

Staten, doorProf. Dr. H. M. H. A. van der Valk.. 6

Groei of woekering?,
door Ir. H. B. Goettsch…..
8 Boekbesp

ekingen:

De arbeidsvoorwaarden van handarbeiders en be-

Prof. Dr. M. A. G. van Meerhaeghe: Handboek
ambten, door Drs. R. van der Vlist ……….. 11

van de Economie, bespr. door Drs. Ch. J. Filet .
16

Drs. I. van der Zijpp: Lineaire programmering in
Ingezonden stukken:

het bedrijf, bespr. door Drs. G. J. Aeyelts

Bouwcapaciteit en woningproduktie,
door G

Averink …………………………….
20

Werkman met een naschrift van Prof Dr. Ir

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
21

E.-S.B. 6-1-1965

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Ontwikkelingshulp in Nederland en West-Duitsland

(1)

Wie de grondigheid van onze Duitse buren kent en

de energie constateert waarmede zij zich op de ont-

wikkelingslanden richten, vraagt zich af of wij Neder-

landers niet iets van hun voorbeeld kunnen leren. Ons

beleid is in dit opzicht nog vrij ongevormd en het

zou kunnen zijn dat de Duitsers oplossingen hebben

gevonden, waarmede ook wij ons voordeel kunnen

doen. Natuurlijk is dc situatie van beide landen zeer

verschillend; daarom moet iedere vergelijking met het
nodige voorbehoud worden gehanteerd. Maar de hier-

na en in een tweede artikel volgende eerste verken-

ning van het terrein toont toch wel aan dat hetgeen

in de Bondsrepubliek gebeurt voor ons land zeker

nietzon’der belang is.

De omvang van de kapitaaistroom.

Gemakshalve zullen wij de totale kapitaaistroom uit

Nederland en West-Duitsland naar de ontwikkelings-

landen als ,,hulp” aanduiden, ‘hoewel het een mengsel

is van schenkingen, leningen, en investeringen. Volgens

de statistieken van de O.E.S.O. is de hulp uit de Bonds-

republiek de laatste jaren ruwweg 3 á 4 maal zo groot

als die uit Nederland. Men moet ehter in aanmer-

king nemen ‘dat het nationaal inkomen van de Bonds-

republiek 6 á 7 maal zo groot is. Over de periode 1959

t/m 1962 ‘stak dan ook tonze hulpverlening n’iet ongun-

stig af bij de Du’itse. Wanneer men de Nederlandse

hulpverlening vormenigvuldigt met een factor, die de

verhouding tussen het Duitse en Nederlandse nationaal

inkomen voorstelt en de aldus berekende ,,theioretische”

Duitse hulp vergelijkt met de werkelijke, krijgt men

het volgende resultaat:

TABEL 1.

Totale ontwikkelingshulp
(in miljoenen U.S. dollars)

Jaar
1
Nederlandse’
Vermenig-

vuldigings-
Theoretische
Werkelijke
1
Verschil
hulp
factor
J
Duitse hulp
Duitse hulp

1959

..
213
1

5,96
1.269

798
1

471 1960

..
246
1

6,33
1.557
616

941
1961..
219
t

6,62
1.450
835
1

615
1962

..
141
1

6,75
952
635

317

1
819
5.228
2.884
—2.344

Relatief gesproken was de totale Nederlandse kapi-

taaistroom in deze vier jaar dus bijna tweemaal zo sterk

als de Duitse, hoewel onze voorsprong in 1962 al sterk
aan het verminderen was. Bij nadere analyse blijkt, dat

het verschil voornamelijk veroorzaakt wërd door de

grotere particuliere activiteit in Nederland. In de pu-

blieke sector was de ontwikkelingshulp van de Bonds-

republiek namelijk verhoudingsgewijs groter.

TABEL 2.

Ontwikkelingshulp in de publieke sector

(in miljoenen U.S. dollars)

Jaar
1
Nederlandse’
Vermenig-

vuldigings-
Theoretische
Werkelijke
Verschil
hulp
factor
Duitse hulp
Duitse hulp

1959

..
50
5,96 298
325
+

27
1960

..
47
6,33
298
343
+

45
1961

-,
67
6,62
457
615
+

158
1962

..
86 6,75
581
450

131
250
1.634
1.733
+

99

Het verschil tussen tabel 1 en tabel 2 levert een ver

gelijking op tussen de hulpverlening uit de private sec-

tor in beide landen.

TABEL 3.

Ont lvikkelingshulp in de privale sector

(in miljoenen U.S. dollars)

Jaar
Nederlandse

l

Vermenig-

1

vuldigings

Theoretische
Werkelijke
Verschil
hulp
factor Duitse hulp
Duitse hulp

1959

..
163
5,96
971
473

498
1960

..
199
6,33
1.259
273

986
1961

..
152
6,62
993
220

773
1962

..
55
6,75
371
185

186
569
3.594
1.151
—2.443

Verhoudingsgewijs heeft dus ‘de particuliere Duitse

kapitaalstr.00m in deze vier jaar maar één derde bedra-

gen van de Nederlandse, alles op basis van de O.E.S.O.-

cijfers.

Hiervoor is een aantal verklaringen aan te voeren.

De beiangrijkste zijn:

de grotere openheid van de Nederlandse econo-

mie. in verhouding tot het nationaal ‘inkomen spelen

import en export ‘in Nederland een meer ‘dan tweemaal

zo grote rol als in de Bondsrepubliek;

de andere financiële structuur van het Duitse be-

drijfsleven.. Zoals onlangs Dr. E. Schneider in Rotter-

dam heeft gememoreerd wordt de Duitse industrie voor

een belangrijk deel met ban’kkrediet gefinancierd en

heeft zij maar weinig eigen middelen ter beschikking
om in de ontwikkelingslanden te investeren. De hoge

rentestand maakt het ook niet aantrekkelijk, voor dit

doel geld te lenen. Dit zal misschien een van de rede-

nen zijn, waarom de Duitse overheid het bedrijfsleven

bij ‘zijn activiteiten in ontwikkelingslanden zoveel meer

steun verleent dan de Nederlandse.

Overheidssteun aan het bedrijfsleven.

Er •is in WestDuitsland een, zekere indi:recte steun

van de regering ‘aan het bedrijfsleven, omdat het over-

grote deel van de gelden die de regering van de Bonds-

republiek aa’n ontwikkelingslanden, verstrekt in de vorm

van leningen voor bepaalde concrete projecten wordt

gegeven. Hoewel hierbij in het algemeen niet de voor-

waarde wordt gesteld dat de voor deze projecten be-

nodigde kapitaalgoederen in Duitsland moeten worden

besteld, komt een deel van de projectenhulp toch wel

aan de Duitse industrie ten goede. Dit komt misschien
wel doordat in zulke gevallen een of meer Duirtse on-

dernemingen het hele project hebben voorbereid – en

het ook kunnen uitvoeren.

Belangrijker ‘is echter de directe steun waarmede de

Duitse regering in eigen land de particuliere activitei-

ten, die op ontwikkelingslanden zijn geiicht, stimuleert.

Wij ‘kunnen in dit opzicht onderscheiden het verzeke-

ren van export- en financieriingskredi’eten, de i’nveste-

ringsgaranties, het verschaffen van leningen., ‘het direct

deelnemen in investeringen en het verlenen van belas-

tingfaciliiteiten.

De export- en financierin’gskredietverzekering – in

deloredere-opzicht is het verschil tussen ‘beide soorten

E.-S.B.
6-1-1965

krediet gering – vindt in de Bondsrepubliek en in

Nederland in grote trekken op dezelfde wijze plaats.

In Nederland wordt de polis afgegeven door de Ne-

derlandsche Credietverzekering Maatschappij met her-

verzekering bij de Staat. In pnincipe neemt de Staat

slechts die r:iSico’s in herverzekening die niet voor par-

ticuliere rekening kunnen worden genomen. Het totale
obhigo van de Nederlandse Staat bedroeg ultimo 1963

f. 2,4 mrd.

In West-Duitsland wo:rdt de polis afgegeven door de

,,Hermes Kred’itversicherungs A.G.”, ‘die daarbij als

penvoerder optreedt voor de Duitse Staat die met en-

kele uitzonderingen, alle risico’s dekt. Het obhigo van

de Bondaregering bedroeg uitimo 1963 DM 19,4 mrd.

Nederland kent de zgn. negatieve risico-omschrijving;

daarbij wordt aangegeven wat niet gedekt is door een

exportkredietverzekering, zoals koers’ris’ico’s, leemten in

het contract, materiële schaden en de gevolgen van

een beslag door een crediteur van verzekerde. In

West-Duitsland past men de minder ruime positieve

risico-omschrijving toe, m.a.w. men somt op wat wél ge-

dekt is.

Wat de premie betreft, kent men in de Bondsrepu-

bliek een eenheidspremie voor politieke risico’s. Tn Ne-
derland hanteert ‘men een klassering van de debiteuren-

landen in
5
categorieën. Alleen in Nederland kan dek-

king van het ,,projected default” – voortgezette wan-

prestatie – worden geaccepteerd. Nederland is voorts

het enige land dat kortlopende transito- en driehoeks-

transacties verzekert.

Samenvattende kan men stellen dat de dekking op
het punt van de exportk.redietverzekering in Neder-

land beter is dan in de meeste andere landen, inclu-

sief de Bondsrepubliek.

Op het punt van
investeringsgaranties
kent de Bonds-
republiek sinds medio 1962 bepaalde voorzieningen.

Iedere Duitse ondernemer die in een daarvoor in aan-

merking komend ontwikkelingslan’d wil investeren, kan
het bedrag van zijn investening verzekeren tegen de ge-

volgen van nationalisatie, onteigening, oorlog, oproer en

revolutie, alsmede moratoria en opheffing van conver-

terings- en transfermogelijk’heden.

Het eigen risico bedraagt normaliter 10 pct. van het

schadebedrag. De jaarlijkse premie ligt tussen 0,6 en

1 pCt. van het te garanderen bedrag. Behalve de hoofd-

som kunnen ook kapitaaiopbrengsten (winstaandeel,

rente) worden gegarandeerd. De garanties voor inves-

teringen worden afgegeven door de ,,Deutsche Revi-

s’ions- und Treuhanid A.G.”. Het door de T’reuhand

gedragen risico ‘is tijdelijk begrensd en aflopend. Zo
geldt bij een looptijd van de garantie van 10 jaar een

jaarlijkse vermindering van 5 p0.; overigens wordt in

het laatste garan’tiejaair nog 65 pCt. gedekt. Voor een

lopVijd van 20 jaar zijn deze percentages resp. + 32

en 40.

Het ‘lag aanvankelijk in de bedoeling dat de garan-
ties van de Bondsregering alleen zouden gelden voor

investeringen in landen, waarmede zij een verdrag had

afgesloten, waarbij de tegenpartij op zich nam, ‘investe-

ringen van Duitse ondernemingen in haar gebied juri-

disch en economisch op voet van gelijkheid met natio-

nale ondernemingen te behandelen en de transfer van

winsten en hoofdsommen te waarborgen dan wel –

voor zolang dat niet het geval is – door de ‘in ‘het

land bestaande rechtsorde op overeenkomstige wijze te

beschermen. Met Griekenland, Kameroen, Maleisië en

Pakistan zijn dergelijke verdragen afgesloten en van

kracht geworden.

Er blijkt echter een toenemende weerstand van de

ontwikkelingslanden tegen dit soort verdragen te be-

staan. Daardoor ‘is een aantal verdragen weliswaar af-

gesloten, doch nog niet van kracht geworden, en wel

tussen ‘de Bondsregering en Ethiopië, Ceylon, Guinea,

Iran, Kongo (F.l’isabethviile), Zuid-Korea, Liberia, Ma-

dagaska’r, Ma’rokko, PhiIipijnen, Senegal, Soedan, Thai-

land, Togo, Tunesië en Turkije. Andere landen willen

in het geheel niet over een dergelijk verdrag ‘onderhan-

delen. De Duitse regering houdt •da’n ook niet meer

strikt vast aan de regel, dat alleen garanties kunnen

worden verschaft voor ‘investeringen in het gebied van
verdragpart’ners. Wel moet zij uiteraard ‘overtuigd zijn

dat er in het ontwikkelingsiand ‘in kwestie voldoende

rechtszekerheid bestaat.

In de vorm van
leningen aan het eigen bedrijfsleven

stelt de Duitse regering ieder jaa’r DM 20 min. Ier be-

schikking ter bevordering van investeringen in ontwik-

kel i n’gsianden. Deze bedragen komen voornamelijk ten

goede a’an middelgrote Duitse onderneminigen die zich

in de ontwikkelingslanden willen vestigen. De leningen

zijn als regel maximaal groot DM 500.000, in uitzon-

deringsgevallen DM 1 mln. De ‘looptijd is ten hoogste

12 jaa’r (de eerste 4 jaar behoeft niet te worden ‘afge-

lost) en de rentestand is 5 pct.

Daarnaast worden speciale kredieten ter beschikking

gesteld voor Duitse ondernemingen die reeds in het

buitenland gevestigd waren en daar door onteigening

e.d. zodanige schade hebben opgelopen dat zij in hun

ontwikkeling worden belemmerd. Voor de vestiging

van dochterondernemingen en filialen, alsmede voor

deelneming in ‘ondernemingen in ‘ontwikkelingslanden

kunnen zij van de Duitse regering leningen krijgen te-

gen de lage rente van 3 á 4 pot.; de looptijd hiervan

bedraagt maximaal 15 jaar met
5
aflossinigsvrije jaren.

Een derde categorie leningen wordt verstrekt ten

behoeve van Duitse exporten (vermoedelijk voorname-

lijk kaitaaigoederen) naar ontwikkelingslanden. De

looptijd daarvan is zeer variërend, soms zelfs 20 jaar;

hiervoor gelden geen, afiossingsvrije jaren en de rente

bedraagt in het algemeen 6 pCt.

Leningen voor investeringsprojecten van bescheiden

omvang worden verschaft door de ,,Deutsche Geseil-

schaft für Wintsöhaftiiche Zusammenarbe.it”, die in 1963

met een’ stamkapita’a’l van DM
75
min, door de rege-

ring van de Bondsrepubliek werd opgericht ‘met ‘het

doel, de investeringsactiviteit van middelgrote Duitse

ondernemingen ‘in ontwikkelingrla’nden aan te moedi-

gen. Leningen voor grotere invesieriizgsprojecten wor-

den verschaft door de ,,Kreditaratalt für Wiederauf-

bau”. Leningen
Ier
financiering van exporten krijgt de

Duitse exporteur van de ,,Kred,itans’ta’lt für Wiederauf-

bau” of van de ,,Ausfuhrkredit A.G.”.

Ook op het gebied van
belastingfaciliteiten
is de re-

gering van de Bondsrepubliek de Nederlandse regering

v66r. Het Entwidklungshilfe/Steuergesetz van 23 decern-

ber 1963 verleent voor kapitaali’nveste’ringen in ontwik-

kelingslanden de volgende faciliteiten:

– De Duitse ondernemer kan op zijn fiscale balans op de
waarde van de investeringen in de ontwikkelingslanden
een investeringsaftrek van 15 pCt. toepassen. Boven-
dien kan hij 50 pCt. van het resterende bedrag ver-
vroegd afschrijven.

(slot
onderaan volgende blz.)

E.-S.B. 6-1-1965

Business schools en bedrijfsleven in de Verenigde Staten

Telkens weer wordt de buitenstaander getroffen door

de belangstelling, welke het Amerikaanse volk voor zijn

onderwijssystemen heeft. Dit is een, zaak, welke de

Amerikaan niet als iets vanzelfsprekends aanvaardt of

een zaak, welke de overheid wel zal regelen, maar

waaraan hij zelf ook actief wil deelnemen. De ,,rebel-

lie” van deskundigen en ouders in de jaren vijftig tegen

de heersende opvattingen van het progressieve onderwijs

van Dewey en zijn navolgers zijn daarvan een duidelijk

bewijs. En de kruistocht, zoals ik het zou willen noemen,

van Dr. Conant, oud-president van Harvard University,

voor verbetering van het lager, middelbaar en kweek-

schoolonderwijs kan in dit verband niet onvermeld

blijven.

Een recent voorbeeld van de belangstelling van het

Amerikaanse volk voor zijn onderwijs is een nieuw

rapport over business sçhools, samengesteld door de be-

kende vereniging van Amerikaanse ondernemer, Com-
mittee for Economic Development
1).
Dit rapport be-

handelt een ander vraagstuk dan dat, hetwelk in Neder-

land actueel is, namelijk of de oprichting van een aparte

business school wenselijk is of dat de economische

faculteiten en hogescholen een gespecialiseerde opleiding
voor hogere functies in het bedrijfsleven in haar program-

ma moeten opnemen
2).
De kern van het ‘raagstuk, in

genoemd rapport behandeld, is, of het gewenst is de op-

leiding volkomen te richten op de onmiddellijke be-

hoefte van een afgestudeerde voor het bedrijfsleven of

dat het beter is hem vooraf een algemene vorming te

geven.

Deze vraagstelling is een gevolg van twee uitvoenge

rapporten, welke in 1959 tegelijkertijd door twee wel-

,,Educating Tomorrow’s Managers, The Business Schools
and the Business Community. A statement on national policy”
by the Research and Policy Committee of the Committee
for Economic Development, New York, oktober 1964.
Zie het artikel van Dr. A. Wattel: ,,Naar een Neder

landse ,,business school”?” in ,,E.-S.B.” van 9 januari 1963
en dat van Drs. L. Traas. ,,Is een Nederlandse ,,business
school” wenselijk?” in ,,E.-S.B.” van 15 mei 1963.

bekende instellingen, The Ford Foundation en Carnegie

Corporation of New York, werden uitgebracht. Deze

rapporten bevatten een scherpe kritiek op de Ameri-

kaanse business schoois
3).
De voornaamste kritiek was,

dat de academische standaard van deze instellingen te

laag was, vooral op het ,,under graduate” niveau, dat zij

te weinig uitstekende leerlingen aantrokken, dat de leer-

programma’s vakken van twijfelachtige aard bevatten,

dat de leermethoden niet het analytisch en leidinggeven-

de vermogen van de studenten ontwikkelden en dat de

leerkrachten niet de ontwikkeling van de wetenschap

bijhielden.

Hoewel de business schools moeten beslissen over het

leerprogramma, menen de samenstellers van het ge-

noemde nieuwe rapport, dat de vertegenwoordigers

van het bedrijfsleven in nauwe samenwerking met de aca-
demische staf een bijdrage tot versterking van deze sector

van wetenschappelijk onderwijs kunnen leveren. Terecht

wijst het rapport erop, dat het Amerikaanse onderwijs

het gevaar loopt een routinezaak te worden, welke effi-

ciënte technici en specialisten opleidt, maar niet vol-

doende aandacht schenkt aan jonge mensen met inzicht,

energie, fantasie, creativiteit en karakter welke onze

maatschappij het meest nodig heeft. Het is belangrijker,

dat de business schools streven naar een dergelijke op-

leiding dan naar het opleiden van technici enz. Daarom

legt het rapport de nadruk op de ontwikkeling van een

aantal noodzakelijke kwaliteiten
4).
Om deze kwaliteiten

te verkrijgen is een algemene vorming van de student

noodzakelijk.

Zie mijn artikelen over deze rapporten in ,.E.-S.B.’
van 2 en 16 december 1959.
Deze kwaliteiten zijn: Analytical ability and balanccd judgment; Capacity to solve problems and reach decisions
in a sound and well-organized manner; Vigor of mmd and
of imagination; Ability to work with – and lead – others;
Understanding of human behavior and of social, political
and economic forces; Character that assures adherence to
high principles under stress conditions; Ability to keep au
open mmd and to continue learning on one’s own initiative.

(vervolg van blz. 5)

– Wanneer kapitaalgoederen, welke in de Bondsrepubliek
zekere tijd zijn gebruikt, naar ontwikkelingslanden wor

den uitgevoerd en daardoor stille reserves zouden vrijko-
men, mag toch de boekwaarde worden berekend. Deze waarde dient dan echter ook voor investeringsaftrek en
vervroegde afschrijving te worden toegepast.
– Met Egypte, India, Pakistan en Griekenland zijn ver-
• dragen gesloten ter vermijding van dubbele belasting-
heffing.
Toor
inkomsten uit andere ontwikkelingslanden
bestaat de mogelijkheid bij de vaststelling van de be-lasting in de Bondsrepubliek rekening te laten houden
met de elders betaalde belasting. Een andere mogelijkheid
is inkomsten uit het buitenland met een ,,all in” heffing
van 25 pCt. te laten belasten. Overwogen wordt momen-
teel om deze vaste heffing te verlagen.

Het totale aan bovengenoemde faciliteiten inherente

belastingoffer wordt geschat op DM 80 mln. per jaar.

Wanneer wij al deze vormen van directe en jndjirec-
te overheidssteun aan het eigen bedrijfsleven overzien,

dan is er behalve de exportkredietverzekering eigen-

lijk weinig wat wij er in ‘ons eigen land tegenover kun-

nen stellen. Het ontbreken van verdere overheidssti-

mulansen kan zeker niet worden gerechtvaardigd met

een beroep op een voldoende spontane activiteit van

het Nederlandse bedrijfsleven in dit opzicht. Integen-

deel, de particuliere Nederlandse investeringen in ont-

wikkelingslanden lopen sterk achteruit en onrze export

richt zich in stijgende mate op Europa. De Nederland-

re regering zou dan ook ern’stig moeten overwegen of

en ‘hoe zij met het Duitse voorbeeld voor ogen het

Nederlandse bedrijfsleven wat meer prikkels kan ge-
ven om ondanks politieke tegenslagen en onzekerhe-

den, de particuliere activiteiten in oniwikkelingslanden

te vergroten.

Rotterdam.

Prof. Dr. P. KTIIN.

E.-S.B. 6-1-1965

Het is buitengewoon merkwaardig dat dit geluid op

dit ogenblik van de kant van het Amerikaanse bedrijfs-
leven wordt vernomen. In de laatste tijd staan namelijk

de Liberal Arts Colleges, de Amerikaanse wetenschap-

pelijke instellingen voor de algemene vorming van de

jonge mens, aan aanvallen van onderen en van boven

bloot. Van onderen doordat de kwaliteit van het onder-

wijs op een groot aantal high schools in de laatste jaren
aanzienlijk is verbeterd en dus een deel van het huidige

programma van de genoemde Colleges in de laatste klas

of klassen van de high schools wordt gegeven, van

boven door de drang van de ,,graduate schools” naar

meer gespecialiseerde kennis van de afgestudeerde ,,un-
der graduate” student ).

Het rapport benadrukt echter de vrees, geuit door Sir

Charles P. Snow in zijn bekende boek over de kloof

tussen exacte en geesteswetenschappen
6).
Men kan in

dit verband nog verder gaan en stellen, dat de scheiding

zich niet hiertoe beperkt maar dat ook op elk van deze

twee grote gebieden kleine kloven bestaan tussen de ver-

schillende onderdelen en çlat zelfs vakgenoten elkaar

niet altijd meer geheel begrijpen. Onze tijd lijdt onder

een versplintering van kennis. Daarom is het zo interes-

sant, dat genoemde vereniging van ondernemers in de

Verenigde Staten – overigens in navolging van de ge-

noemde rapporten van The Ford Foundation en Carnegie

Corporation of New York – de algemene vorming van

toekomstige ondernemers op de voorgrond stelt.

Onder de vele aanbevelingen in het rapport, zijn er

enkele van specifiek Amerikaanse aard; andere zijn van

meer algemene aard en zijn daarom ook voor ons land

van belang. Gewezen is reeds op de samenwerking tus-

sen bedrijfsleven en business ‘schools door verbeteriin;g
van de leerprogramma’s en het streven om de beste stu-

denten’ voor deze studie aan te trekken. Van betekenis

voor ons land is het benadrukken van de noodzaak van

meer research ‘op bedrijfseconomisch gebied.

Dif laatste is een algemeen probleem. De beoefening

van de wetenschap vereist meer dan vroeger research.

Dat dit punt in het rapport van de C.E.D. ‘benadrukt

wordt iis mijns inziens het gevolg van de achterstand

van de Amerikaanse business schools op dit gebied

vergeleken met andere sectoren van de wetenschap in

de Verenigde Staten.

De nieuwe taak, dour de samenstellers van dit rapport

toegedaicht aan de business schools, zal aanzienlijke ‘uitga-

ven vereisen. Typisch Amenikaans is, dat het rapport deze

hogescholen adviseert hun plannen en programma’s in

aantrekkelijke vorm aan ondernemingen en andere moge-

lijke geldgevers aan te bieden, maar ook het bedrijfs-

leven de raad geeft aanzienlijke steun te verlenen als de

business schools streven naar vernieuwing
7).

5)
Een scherpe aanval, op de Liberal Arts Colleges kwam
ongeveer een jaar geleden van Prof. Jacques Barzun van
Columbia University. In mei van dit jaar kondigde Harvard
University een herziening van zijn historisch programma
van algemene vorming van de student aan.
() ,,The T’o Cultures and the Scientific Revolut’ion”
(New York,
1959),
vooral het eerste hoofdstuk over ,,The
Two Cultures”.
7)
Interessant is in dit verband op te merken, dat het be-
drijfsleven in Engeland aanzienlijke bedragen heeft bijeen-gebracht voor de oprichting van twee business schools. Op
dit ene gebied van het educatieve front, zoals ,,The Econo-
mist” het uitdrukt, ontbreken de financiële middelen niet
(zie het nummer van 31 oktober 1964 van genoemd week-
blad, blz. 501/502).

In Nederland ligt het financiële vraagstuk door de

overheidssubsidies anders. Niettemin is er ook in ons

land belangstelling van het bedrijfsleven voor het weten-

schappelijk onderwijs, onder meer blijkende uit de zgn.

Commissie Bedrijfsleven – Hoger Onderwijs. Deze

commissie is destijds volkomen informeel op initiatief

van de verbonden van werkgevers tot stand gekomen.

Ook neemt het bedrijfsleven actief deel aan het gesprek

over de wijze, waarop het idee van business schools in

ons land verwezenlijkt kan worden. Hoewel de verhou-

dingen in ons land anders liggen dan in ‘de Verenigde

Staten, worden er toch in genoemd rapport kwesties be-

sproken die, zoals gezegd, van belang zijn vot,r ons land
8).

Een daarvan is de reeds genoemde algemene vorming

van de student
voof
leidinggevende posities. Dit is een

vraagstuk niet alleen voor het bedrijfsleven maar ook

voor andere gebieden van het maatschappelijk leven. In

ons land wordt deze vorming vrijwel geheel aan het

eigen initiatief van de studenten en aan niet-universi-

taire instanties overgelaten. Het idee van een algemene

vorming van de student, zoals dat in Amerika in de

goede Liberal Arts Colleges geschiedt, wordt wel eens

verworpen met de opmerking dat de middelbare op-

leiding en vooral de gymnasiale opleiding daarin zou

voorzien. Dit is echter slechts tot op zekere hoogte

waar. De Liberal Arts Colleges geven veel meer. Bo-

vendien krijgen jonge mensen deze opleiding op een

leeftijd, waarop zij meer ontvankelijk zijn voor deze

vorming dan in de middelbare schooljaren.

De nieuwe technische hogeschool in Twente gaat

reeds enigszins in deze richting. De studie voor ingenieur

aan deze hogeschool tracht in bescheiden mate de kloof

tussen de exacte en de geesteswetenschappen te over-

bruggen door verplicht onderwijs in de maatschappij-

wetenschappen. Hier is het Amerikaanse voorbeeld ge-

volgd. Op geheel ander gebied is ,,Nijenrode” een instel-

ling, welke enigszins overeenkomt niet een Amerikaans

,,under graduate” College in ,,business admi.nistration” en

welke ook, hoewel nog in zeer beper’kte mate, streeft

naar algemene vorming van de student. Op te merken is,

da’t de twee onderwijsinstellingen ‘in Nederland, die aan-

dacht schenken aan de
algemene
vorming van de stu-

dent, ook de enige zijn met een catnpussysteem.

De vraag rijst, op welke wijze in Nederland een op-

leiding voor leidinggevende functies in het bedrijfsleven,

gepaard gaande met een verkorting van de studieduur,

waarom het bedrijfsleven vraagt, mogelijk is. Daarover

in een volgend artikel.

Washington D.C.

v. d. V.
begin november 1964.

S)
Nadat dit artikel geschreven was, nam ik kennis van
de besprekingen op het Congres van de Federatie Organi-
satie intellectuele beroepen, welke 14′ november 1964 in
Amsterdam zijn gehouden. Dr. A. J. Piekaar benadrukte
in zijn openingsrede het feit, dat de universiteit een open
oog moet hebben voor de eisen van ‘de maatschappij. Mr.
Bloembergen wees erop, dat er een toenadering ontstaat
tussen universiteit en bedrijfsleven, die mede het gevolg is
van algemene tijdsverschijnselen. Met de ervaring, welke
het bedrijfsleven heeft opgedaan kunnen andere sectoren van
het maatschappelijk leven hun voordeel doen. Prof. Mr. J.
Glastra van Loon gaf onder meer een kritische beschou-
wing over de Organisatie van de universiteit. Dit zijn ge-
luiden, die geheel passen in de aanbevelingen van het rap-
port van de C.E.D. met betrekkingtot het onderwijs in
,,business administration” in de Verenigde Staten.

E.-S.B. 6-1-1965

1
.

7

Groei of woekering?

,,f believe, that it ts the duty
of
bioiogists to
discuss the problems
of
the human future, even 1f t/ijs
is
not exact science bijt o,iIy speculation”.
B. Rensch
1)

De groei van het aantal exemplaren van de Soort mens

brengt de gedachten van Darwin weer in een acuut stadium.

Het spook van Maithus, voor hem de schok der herkenning

van het principe van de strijd om het bestaan en de natuur-

lijke selectie, is voor Darwins kleinzoon in 1959 nog steeds

reëel: ,,The principle will continue to hold that however

much food is produced there will always be too many

mouths asking for it”
2).
En uit deze kring met ,,eenzelfde
verleden” komt de stem van Aldous Huxley, wanneer hij

wijst op de gevolgen van ontbering, die men zich bewust

wordt. ,,From disappointment through resentfu•l frustration,

to widespread social unrest the road is short. Shorter stili
is the road from social unrest, through chaos, to dictator-

ship, possibly of the Communist Party, more probably

of generals and colonels”
3).
De mens wordt door zijn

groeiend aantal een schrik-barende milieufactor.

De gebeurtenissen in Ierland van een honderd jaar ge-

leden (1845) hebben hun ,,oplossing” gevonden in de

(honger)dood van tallozen, emigratie van meer dan een

miljoen mensen en in het ontstaan van een verschrikkelijke

haat jegens Engeland
4),
Gebrek aan kennis van planten-

ziekten, die de basis waarop de bevolkingsvermeerdering

plaatsvond, wankel maakte (introductie van de teelt van

aardappelen, die een hogere voedingswaarde per hectare

hebben dan granen), alsmede de maatregelen van de Britse
regering om het kleine bedrijf te vernietigen, zijn factoren,

cjie achteraf als zodanig duidelijk aanwijsbaar zijn.

Juist dit achteraf zint ons, moderne plannenmakers,

bijzonder slecht. Het weten te leven met onzekerheid mag

dan een teken van volwassenheid (b)lijken, het zijn toch

wel erg duidelijke en harde ,,paddestoel”-effecten, die tot

bezinning dwingen. Muller constateert, dat het zich plotse-

ling bewust worden van de schade aan het genetisch bezit

door straling, ,,by reason of having been made a political

footbail, has done more to arouse the public and its

leaders to the fact that our genetic constitution requires

protection than all the propaganda that eugenicists have
ever put forth”
5).

Het möet erkend worden, dat algemeen verbreide kennis

betreffende biologisèhe extrapolatie (het overzien van de

biologische gevolgen van onze plannen) maar uiterst pover

is; het ontbreken van die kennis, het niet onderkennen

van potenties van onze genetische erfenis, in miljarden

jaren van evolutie de mens ten deel gevallen, alsmede het

negeren van gevaren, die dit bezit van binnenuit (o.a. primi-

tieve opvattingen over kunstmatige selectie) en van buiten-
af (het onbeheerst creëren van het nieuwe milieu) belagen,

kan leiden tot roof bouw.

B. Rensch: ,,Man as an organism” (Panel III) in ,,Evolution
after Darwin”
(1960), Vol. III,
blz.
174.
Ch. G. Darwin: ,,Can man control his numbers?” in
,,Evolution after Darwin”
(1960), Vol. III,
blz.
472.
A. Huxley: ,,The politics of ecology. The question of
survival”. Uitgegeven door ,,Center for the study of Democratic
Institutions”, Santa Barbara, California, U.S.A.
(1963).
B. H. Slicher van Bath: ,,De agrarische geschiedenis van
West-Europa”,
1960,
blz.
295, 407.
H. J. Muller: ,,The guidance of human evolution” in
,,Evolution after Darwin”
(1960), Vol. IT,
blz: 437.

Eensdeels is dit een gevolg van het feit, dat biologie

,,moeiljker” is dan natuur- en scheikunde en ten opzichte

van beide bijna altijd ,,achter” ligt, anderzijds waar-

schijnlijk van de gedachte, dat de ontwikkeling van socio-

logische en economische kennis het sluitstuk zou zijn van

de ,,know how” over het menselijk gedrag. Het heeft

weinig gescheeld of de biologie was als emdexamenvak in

Nederland geschrapt; voor hoevelen is de evolutie nog

steeds een theorie in plaats van een feit? Ten einde onszelf

geen zand in de ogen te strooien, lijkt het verstandig te

blijven beseffen (en voor velen, die moeten besturen, zal

hij/ven beseffen
vervangen moeten worden door
gaan be-

seffen),
dat het wezenskenmerk van het bestaan van de

mens gelegen is in zijn biologische grondslag.

De toestand met betrekking tot de voeding van de mens

op de wereld is niet bevredigend. De fotosynthetische

produktie door middel van de groene plant en de daarvan
afgeleide dierljke produktie heeft haar uiteindelijke gren-

zen, nog afgezien van de tijd als limiterende factor in de

wedloop tussen aantal en voedsel. De gematigde lucht-

streken – tevens de meest geïndustrialiseerde gebieden –

en de subtropen bergen potentieel de beste mogelijkheden
in zich tot verhoging van de voedselproduktie. De rijkdom

van de tropen is een sprookje. ,,Uit verschillende experi-
menten is reeds gebleken, dat bij een bewerking volgens

Westeuropese methoden van de grond in de tropen na

enige jaren slechts een onvruchtbare woestenij overblijft.

Men moet als landbouwkundige dan ook zijn hart vast-

houden, wanneer men hoort en leest over grootse plannen

om in de tropen landstreken mechanisch te gaan ontginnen

voor de voedselproduktie. Afgezien van aile technische en

economische problemen daaraan verbonden, zijn derge-

lijke plannen uitermate gevaarlijk”
6)
Synthetisch vcedsel

ten slotte kent de grenzen van de grondstoffen.

Lijkt verhoging van de voedselproduktie aan grenzen

gebonden en het realiseren ervan (op niveau) aan de tijd,

dan betekent dit, dat ten slotte een evenwichtstoestand

ontstaat tussen beschikbaar voedsel en het aantal mensen

op de wereld. Terwijl voorheen een natuurlijke regulering

van het aantal door hongersnood, ziekten en oorlog be-

stond, thans betekent de sterke groei van het aantal, dank

zij beheersing van het milieu, vooral voor jonggeborenen,

evenzeer een aankbersen op een evenwichtstoestand. Het

komt er nu op aan, op welk niveau deze toestand intreedt:

,,Either we are going to control the population explosion

or we shall become the cancer of the whole planet. 1f we

are not careful, we shail be back with famine and starvation

and all the rest of it”
7).

Evenmin als het voedselvraagstuk is de regeling van het

aantal een eenvoudige opgave. Een universeel gebruik van

eenvoudige, orale anticonceptiva, medische en andere be-

zwaren nog daargelaten, zou het sexuele instinct on-

schadelijk kunnen maken, maar op het instinct naar ouder-

schap een positieve selectie kunnen uitoefenen, zodat de

groeifactor genetisch gesproken steeds stabieler zou worden.

G. G. Bolhuis: ,,De teelt van voedingsgewassen in de
tropen”, Nationaal Voedselcongres,
1962,
blz.
65.

J. Huxley: ,, ,,At Random”, a television preview” in
,,Evolution after Darwin” (1960), Vol. ITT,
blz.
51.

E.-S.B. 6-1-1965

En hoe moet men zich internationaal overleg inzake rege-

ling van het aantal voorstellen?

Bovendien dringt zich naast de kwantitatieve aspecten

het netelige vraagstuk van het kwalitatieve aspect op. Wat
voor gevolgen kunnen op dit punt ondoordacht onderzoek

en onvoidragen kennis hebben? Het recente verleden noch

het heden zijn geruststellend op dit punt. De meritocra-

tie
8
,
9
,
10)
kan niet afgedaan worden als een hersenschim,

maar moet tevens als een gevaarlijk experiment worden

gezien. Is het huwelijk van twee kosmonauten slechts een

toevallig resultaat van een lokale panmixie? Studieloon

en studentenvakbeweging zijn randverschijnselen van dit

vraagstuk. ,,Eenvoudige” selectie in de nationale populatie,

kunstmatige inseminatie, diepvriessperma, geïnduceerde

parthenogenesis e.d. zijn geen onderwerpen, die slechts in

de ,,science fiction” ondergebracht kunnen worden, maar

kunnen evenmin de gedachte opwekken als zouden geno-
type en milieu geen abstracties zijn. De kunst van het ver

edelen is het weggooien, zo luidt een axioma in de (planten)-

veredeling. Een dergelijke toetsing is ondenkbaar bij de

mens.

Niettemin is het duidelijk, dat de natuurlijke selectie,

voortvloeiende uit de elkaar verdringende overvloechrn,
vervangen gaat worden door de kunstmatige selectie; de

mens zal richting moeten geven aan de evolutie.

,,Engineering life” is onze opgave, die met zorg en uiterste

behoedzaamheid uitgevoerd zal moeten worden, waarbij

als primaire eis geldt, dat milieu en genotype gelijke waarde

hebben. Verbreking van dit evenwicht bij het maken van

het nieuwe bouwplan houdt bij voorbaat mislukking in.

In het licht van het voorgaande betoog lijkt een be-

spreking van het milieu – en thans meer in de ecologische

zin van het woord (zie later) – in Nederland van geen

betekenis. Men verdedigt echter nogal eens de stelling, dat

eventueel minder prettige gevolgen van snelle ,,vooruit-

gang” een soort prijs is, die men voor deze vooruitgang

moet over hebben; zelfs het gegeven van de populatie-

dynamica van homo sapiens wordt soms gebruikt om on-

vermijdelijkheden maar te aanvaarden. Dit is echter niet

anders dan zelf bedrog; wil men het principe van

,,engineering life” niet verloochenen, dan moet men de

durf opbrengen zijn onkunde inzake biologische extra-

polatie te bekennen. Als nietwetende verstaander
11)
be-
tekent zo’n moment een signaal tot voorzichtigheid en

Ch. G. Darwin: ,,Can man control his numbers?” in
,,Evolution after Darwin” (1960), Vol. 111, blz. 471.
Stichting Werkcomité voor opvoeding tot democratie:
,,De selectie en ontwikkeling der meet begaafden”, 1962.
M. Young: ,,The rise of meritocracy 1870-2033. An
essay on eilucation and equality”, 1958.
We zullen ons niet verdiepen in de betekenis, die men
aan sapiens moet toekennen. Voor de gemiddelde mens is de
gedachte dat de wetenschap ,,het wel op zal knappen” ver-
trouwenwekkend; een zodanig geloof in de wetenschap kan
leiden tot bijgeloof en het kritiekloos aanvaarden van de ,,witch
doctor”.

gelijktijdig een sterke prikkel een uitweg te zoeken uit de

onkunde.

Nederland – voorlopig zullen we de nationale grenzen

nog even aanhouden – zal waarschijnlijk in de merk-

waardige positie komen te verkeren een biologisch experi-

ment te worden, op nationale schaal, in de Westeuropese

geciviîiseerde wereld. Welke nota van miljoenen in Neder-

land zal gepresenteerd worden?

In 1963 wordt in de Troonrede voor het eerst de hygiëne

van het milieu genoemd; in 1962 wordt de rijksinspectie
voor de hygiëne van het milieu gecreëerd. ,,Rotterdam”,

biologisch monstrum
12)
werd in 1960 als een misschien

wat gechargeerde opvatting aangeduid
14),
al werd de

stelling, dat ,,voor de naaste toekömst (zal) geen plano-

logische voorbereiding van enige omvang, met name be-

treffende industriële vestigingen, een beoordeling van de

biologische aspecten ervan kunnen ontberen”, in haar

algemeenheid onderschreven.

Het is hier niet nodig waar te maken hoezeer in de laatste

jaren de belangstelling voor het milieu een publieke zaak

is geworden, vooral in de Rotterdamse agglomeratie. Het

volgende is kenmerkend voor het onbehagen over zgn.
onvermijdeljkheden: ,,Hoever kunnen we gaan met het

laten verknoeien van onze biosfeer”
15)
In deze beschouwing

komt men na die vraag vervolgens tot de slotsom, dat

het wegens gebrek aan ,,bewijs” in de biologie eigenlijk
om een uitgangspunt gaat en constateert, dat Rotterdam

er maar één kent: de economie. Men behoeft maar enkele

letters te wijzigen om te zien waar het werkelijke belang

ligt: de ecologie, het verband, de samenhang tussen levende

wezens en hun omgeving en onderling. Begint men van

Rotterdam met zijn ,,parfum de Pernis” al niet een andere

indruk te krijgen, ni. van een voorbeeld, dat niet gevolgd

moet worden?

Het is toch uitermate beschamend, dat een stad die

,,alles” is èp het water, ,,nergens” is mèt het water. Schaarste

aan drinkwater drijft de bestuurde naar de nog onbesmette

omgeving, terwijl de bestuurder door kortzichtigheid ge-

confronteerd wordt met de voortdurend nijpender wordende

watervoorziening. Is de moeilijke bevaarbaarheid van

rivieren alleen een klimatologisch verschijnsel, of is men

stroomopwaarts bewust bezig zich te verzekeren van goed

water (door bijv. de bouw van stuwmeren) indachtig het

iets gewijzigde gezegde: degene, die het dichtst bij de bron

zit, laaft zich het best? De gezondheidsdiensten van de zes

E.E.G.-landen verrichten onderzoek naar radio-activiteit

in de life (?)-line van Europa, het Rijnwatei.

Korstmossen, op bomen en struiken voorkomende plant-
aardige organismen, zijn uiterst gevoelige indicatoren voor
de luchtverontreiniging; zij reageren buy, op aanwezigheid

van S0
2
van• waarschijnlijk niet meer dan 0,5 delen per

H. B. Goettsch: ,, ,,Rotterdam”, biologisch monstrum” in ,,E.-S.B.” van 6 juli 1960. J. W. Tesch: ,,Verstedelijking en volksgezondheid” in
,,Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde”, no. 7 en 9, 1963.
,,Feiten, daden en gedachten” in ,,Tijdschrift voor Sociale
Geneeskunde”, no. 17, 1960.
,,Voorbeeld?” in ,,N.R.C.” van 23 mei 1964.

(t. M.)

E.-S.B.
6-1-1965

9

.1

100 mln.
16).
Nederland heeft gebieden, waar deze korst-

mossen niet meer voorkomen, zgn. epifyten-woestijnen
17)•

Nu zijn ,,man-made deserts” in de wereidhistorie duidelijke

bewijzen voor het ontbreken van biologisch inzicht van

de mens in vroeger tijden. (Enige voorbeelden uit het ver-

leden en het heden van de gevolgen van het ontbreken van

biologisch inzicht: de Gele Rivier transporteert jaarlijks

2.500 mln, ton löss, ,,the gteatest work of Chinese civiliza-

tion”
13);
de ,,dust bowl” in Amerika uit de jaren dertig;

de recente erosie in Kasachstan in de Sowjet-Unie schijnt

die in Amerika te overtreffen
19)

De menselijke factor behoeft in ecologisch opzicht echter

niet altijd verarming te betekenen. Niettemin doet het wat

onprettig aan, wanneer men kaarten van deze epifyten-

woestijnen legt naast grootscheepse recreatieplannen in de

randstad Holland (,,A.N.W.B.-plan”); de woestijn over-

dekt de recreatiestrook.

Van ernstiger aard is het tôenemend ,,bewijs” voor het
verband tussen luchtverontreiniging en longkanker. (Het

ontstaan van neoplasmen is een biologisch vraagstuk; het

isoleren van één agens is niet juist; zo is het roken in dit

verband eveneens uiterst belangrijk). ,,Der Lungen-Bron-

chial Krebs gehört zu den durch die Zivilisation ent-

scheidend beeinfluszten Erkiankungen. Solange es nicht
gelingt, die atmosphârische Luft in weitestem Masz von

den auffallenden Verunreinigungen zu befreien, wird das

Problem der Lungenkrebszunahme nicht beherrscht werden

können. Es ist vielmehr damit zu rechnen, dasz der Lungen-

Bronchial Krebs in zunehmenden Masze auch die jüngeren
Altersgruppen befallen wird, da der Mensch des Industrie-

zeitalters diesen Schdigungen von friihester Jugend an

voll ausgesetzt ist”
20).

De bedoeling van de Rotterdarnse brochure ,,Lucht-

verontreiniging en volksgezondheid in Rotterdam” was

,,het geven van goede voorlichting op basis van feiten-

kennis aan een brede kring van belangstellenden”
21
). Bij

het verstrekken van de gegevens heeft men zich beperkt

tot ,,acute schade”, hoewel in de oinschrijving van het

begrip luchtverontreiniging evenzeer de ,,pas na lange tijd

zich openbarende schade aan de menselijke gezondheid”

als kenmerkend wordt genoemd. Men meent, dat ,,er geen

aanwijzingen zijn, dat de begrippen hinder en schade aan

de volksgezondhèid toegebracht elkaar steeds dekken”.

Elders wordt met deze opvatting resoluut afgerekend: ,,Het
is derhalve onjuist hinder te beschouwen als een fenomeen,

dat slechts in de psychische sfeer thuishoort en lichamelijk
gezien nauwelijks schadelijk behoeft te zijn”
22).

Het lijkt gewenst in een volgend geschrift tot voorlichting

eens aandacht te schenken aan de historie, aan de elders

A. F. G. Fenton: ,,Observations made in Belfast City,
Northern Ireland, on Lichens as indicators of atmospheric
pollution”. Publikatie van de World Health Organization, 1962.
J. J. Barkman: ,,De verarming van de cryptogamenfiora
in ons land gedurende de laatste honderd jaar” in ,,Natura”,
no. 10, 1960, blz. 141.
G. V. Jacks and R. 0. White: ,,The rape of earth. A world
survey of soil erosion”, 6e druk 1949, blz. 22.
S. van Popta: ,,Chroestsjov – leider en criticus van de
Sowjet-economie – exit (II)” in ,,E.-S.B.” van 28 oktober
1964, blz. 986.
H. S. Maurer: ,,Umwelteiriflüsse und Lungen-Bronchial
Krebs”. Strahientherapie, 1964, 123 Bd., Heft 3, blz. 392-409.
Commissie Bodem, Water en Lucht: ,,Luchtverontreini-
ging en volksgezondheid in Rotterdam”, 1964.
P. E. Joosting: ,,Medische facetten” in ,,Het vraagstuk
van de luchtverontreiniging”. Prov. Gezondheidsdag 1964,
georganiseerd door de Provinciale Raad voor de Volksgezond-
heid in Zuid-Holland, blz. 40.

geconstateerde gevolgen van technologische uitbarstingen

voor de menselijke gezondheid. Het verwerven en de ver-

breiding van de kennis omtrent de mogelijkheden, die de

biologische extrapolatie biedt, zal bevorderd moeten wor-

den;het ontbreken van de geweiddadigheid, die de straling

begeleidde en welke te vergelijken is met de spectaculaire

,,acute schade”, mag geen argument zijn op dit terrein de

empirie te laten zegevieren.

Ten slotte komt concreet de vraag op: zal men bij de

overwegingen inzake het stichten van hoogovens uitsluitend

vanuit één standpunt, vanuit de economie, zijn plannen

maken of is men bereid het ecologisch motief te hanteren?

De instelling op deze vraagstukken van het milieu is van

groot gewicht. Rotterdam kan hier inderdaad het goede

voorbeeld geven en dit is dan ook dringend nodig.

In de studie ,,De ontwikkeling van het Westen des

Lands”, uitgekomen in
1958,
besteedt men onvoldoende
aandacht aan het milieu. Het is in 1964 blijkbaar nog mo-

gelijk te spreken over de dringende noodzaak van een plan

voor Nederland
23)
zonder preadvies van een biologisch

geschoolde. Wanneer men plannen voor het jaar 2000
24)

aan de orde stelt, wordt terecht niet alleen op economische

motieven geoordeeld, maar worden ook sociale en culturele

aspecten in de beoordeling betrokken. Weliswaar wordt

enige aandacht besteed aan de hygiëne van het milieu, maar

een consequente behandeling van het vraagstuk vanuit

ecologisch standpunt komt niet uit de verf. Dit is een on-

gewenste toestand en naar mijn mening ontkomen we niet

aan de noodzaak, dat aan de Inspectie voor de hygiëne

van het milieu en soortgelijke instellingen, meer in het

algemeen aan de ecologische factor, een vetorecht toe-

gekend zal moeten worden, wanneer het gaat om een oor-

deel over het verder industrieel in cultuur brengen van

Nederland. De provinciale gezondheidsdag 1964 in Zuid-

Holland doet in dit verband bijzonder weldadig aan.

Nationalisme overigens, is op het terrein van de ecologie

ook een gevaar en het is daarom wenselijk – maar voor-

lopig nog duidelijk een wensdroom – de bestudering niet
aan te vat(en vanuit het Nederlandse standpunt, maar uit

te gaan van het feit, dat het een regionaal Europees be-

stuursprobleem is. De ondernemingen met vertakkingen

buiten of afsplitsingen in Nederland zullen ook verder

moeten zien dan hun eigen sociaal-economische neus lang
is en, wanneer medezeggenschap tevens medeverantwoor-

delijkheid inhoudt, dé vakverenigingen evenzeer. Wat dat
betreft lijkt het perspectief niet zo fris, als men terugdenkt

aan de bruiloft in Vlissingen
25)
waar de ,,liaison dangéreuse

tussen kapitaal en vakvereniging” ad oculos gedemon-

streerd werd.

De botsing tussen het economisch en ecologisch motief

– en hierbij komt de populatiedynamica van de mens weer

opduiken heeft zich op wereldwijde schaal gemanifes-

teerd in ,,Silent Spring” van Rachel Carson en deze open-

baring (voor de econoom, niet voor de ecoloog) is dan ook

de onaantastbare verdienste van dit boek
26).
De grote

,,De stedelijke ontwikkeling in Nederland”, Preadviezen
voor de algemene vergadering 1964 van de Maatschappij voor
Nijverheid en Handel.
J. P. Thijsse: ,,Industriële ontwikkeling in nationaal ver-band”. Verslag van de voordrachten en discussies op de open-
bare bijeenkomst van de Orde van Nederlandse Raadgevende
Ingenieurs, 1963, blz. 7 e.v.
E. Damen: ,,Vertekend ondernerningsbeeld” in ,,Hollands
Maandblad”, 6e jrg., no. 207, blz. 8.
Zie ,,Dodelijke éonsequentie?”, door R. Fentener van
Vlissingen in ,,E.-S.B.” van 2 december 1964.

10

E.-S.B.
6-1-1965

waarde, die de bestuurder op dit terrein toekent aan de

ecologie is onmiskenbaar: ,,Public litterature and the
experiences of panel members indicate that, until the

publication of ,,Silent Spiing” by Rachel Carson, people

were generally unaware of the toxicity of pesticides. The
government should present this information to the public

in a way that will make it aware of the dangers while

recognizing the value of pesticides”
27)
Een analoge op-

vatting met betrekking tot persistente gechioreerde kool-

waterstoffen, zoals aldrin, dieldrin, heptachloor, komt in

Engeland naar voren. Ook in Nederland is men waakzaam,

zoals blijkt uit het Symposium ,,Op Leven en Dood” (1964).

Symptomen van dit conflict tussen economie en ecologie

zijn op velerlei terreinen aanwijsbaar. De heb-zucht is thans

een massaal geconditioneerde reflex, die legaal gesanctio-
neerd wordt in plaats van als stinkende bijzonderheid aan-

gemerkt te worden, zoals Dhéry in ,,Weekend â Zuydcote”

van Robert Merle (,,C’était presque grandiose d’aimer

l’argent â ce point”).

Zo is het momenteel ook ,,bon ton” in de economie aan

de landbouw een zeker parasitisme toe te schrijven. In

Amerika denkt een ecoloog er als volgt over: ,,Small-

scale farming could be succesfully pursued as a form of

27)
,,Report on the use of pesticides”, prepared by the Presi-
dent’s science advisory committee, panel on the use of pest icides,
16 mei 1963.

applied ecology, if blind economic interests were replaced
with a sense of social responsabilïty”
28).

Wanneer het gaat om de voedselvoorziening in de wereld,

dan is er geen sprake van afwegen van belangen, van een

prioriteitenschema; de produktie per man wordt simpel-

weg overdekt door de noodzaak van de produktie per ha.
Het uit elkaar groeien van ,,rijk” en ,,arm” is een normaal

natuurlijk gebeuren, evenals de oplossing natuurlijk is;

onder de huidige omstandigheden lopen we echter de kans,

dat die oplossing nogal definitief is: de paddestoel(wolk)

is een saprofytisch (van afval levend) of parasitair (op

ander leven terend) organisme.

De groei van het biologisch inzicht is voor een harmo-

nische ontwikkeling van het leven, waarvoor de verant-

woordelijkheid aan de mens is toegedeeld, een eerste ver-
eiste om aan de ongecontroleerde groei, aan de woekering

een halt toe te roepen. Het nieuwe bouwplan, de kunde

van het samen-leven zal gedragen moeten worden door het

principe van ,,engineering life”; geneeskunde en landbouw-

kunde zijn oeroude bewijzen, dat de mens hiertoe de

potenties bezit.
Barendrecht.

Ir. H. B. GOETTSCFÎ.

28)
L. Herber: ,,Our synthetic environment”, 1963, blz. 215.

De arbeidsvoorwaarden van handarbeiders

en beambten

Inleiding.

Terwijl Marx aan de nieuwe middenstand nauwelijks

enige aandacht schonk, bleek in de eerste decennia van de

twintigste eeuw de belangstelling voor deze categorie

steeds groter te worden. Inherent aan deze toenemende

belangstelling was de in deze decennia belangrijke groei

van de aantallen in deze categorie in vrijwel alle westerse

landen.

Natuurlijk is de groei van de nieuwe middenstand als

organisatorische of semantische categorie op zichzelf geen

kritiek op Marx, immers het geven van een afzonderlijke

naam aan een deel der werknemende bevolking is een

eenvoudig te stellen daad. Anders is het wanneer die

benoemde categorie, de nieuwe middenstand, qua mentali-

teit, qua klassebewustzijn ,,sich (nicht) immer mehr dem
Proletariat nâhert”
1).

De oorzaak van de belangstelling voor de nieuwe

middenstand moet dus niet zozeer gezocht worden in de

groei van deze categorie op zich, alswel in de zeer belang-

rijke vraag of het klassebewustzijn van deze categorie

inderdaad proletarisch zal zijn – volgens de voorspellin-

gen van Marx, Kautsky e.a. – dan wel anders. De geringe

geneigdheid van het werknemende gedeelte van de nieuwe

middenstand, om zich naar het voorbeeld van de arbeiders

te organiseren, in liefst dezelfde vakbonden als de arbeiders,

kan wijzen op een geringer proletarisch bewustzijn. Het

groeien van de aantallen in de categorie der nieuwe midden-

‘) Kautsky: ,,Die Proletarische Revolution”, Berlin 1922,
blz. 33; aangehaald
bij
M. van de Vali: ,,De vakbeweging in de
welvaartsstaat”, Meppel 1963, blz. 26.

stand, bezien tegen deze achtergrond, is de wezenlijke

kritiek op Marx.
In 1952 blijkt de Amerikaan P. F. Drucker, lijnrecht in

tegenstelling met de vroegere voorspellingen van de

marxisten, van mening dat niet de nieuwe middenstand

opgaat in een geproletariseerde handarbeidersgroep,

maar dat juist omgekeerd handarbeiders zich aan de

nieuwe middenstand trachten te conformeren
2)
Van de

Vall spreekt in dit verband over een ,,massaal acculturatie-

proces”.

In plaats van het in loondienst zijnde deel van de nieuwe

middenstand is het gebruikelijk te spreken, van beambten,

als categorie duidelijk te onderscheiden van de ,,hand-

arbeiders”, althans in het gewone spraakgebruik.

De hiervoor genoemde ,,acculturatie” blijkt achteraf

bezien ook in Nederland nogelijk te zijn geworden door

een dubbele ontwikkeling: beide categorieën hebben zich

namelijk in zeer sterke mate gedifferentieerd. Het toe-
nemende aantal beambten hield duidelijk verband met

het splitsen van zich uitbreidende ondernemerstaken die

reeds aan anderen gedelegeerd waren. Anders gezegd,

niet alleen nam het aantal gedelegeerde ondernemers-

functies toe, ook bleek elke functie op de duur onmogelijk

door één of enkele beambten te kunnen worden uitgevoerd.

Dit leidde in vele situaties tot ,,interne delegatie”, in die

zin dat de vroegere employé thans het hoofd is van een

grotere of kleinere afdeling die bestaat uit beambten die

gedeelten van de taak van de vroegere employé hebben

2)
Van de Vali, blz. 26.

E.-S.B. 6-1-1965

11

overgenomen. Deze arbeidsdeling heeft ertoe geleid dat

thans tal van beambtenfuncties nauwelijks nog adequaat

worden getypeerd met de term ,,hoofdarbeid”.

Omgekeerd hebben, processen als mechanisering en

automatisering ertoe geleid dat tal van arbeidersfuncties

hoog gekwalificeerde vakarbeid omvatten, waarin het

element ,,hoofdarbeid” duidelijk is vertegenwoordigd.

Een en ander betekent dat in tal van bedrijven het

onderscheid tussen beambten en arbeiders vaag is, formeel,

zonder adequate algemeen gekende, laat staan algemeen

aanvaarde basis.

Het onderzoeksprobleem.

Een restant van de jarenlang bestaande, min of meer

duidelijke, verschillen tussen beide éategorieën, is het

bestaan van andere arbeidsvoorwaarden voor beide

groepen. Is een zekere privilegiëring van de beambten-

categorie bij haar ontstaan vanzelfsprekend, continuering

van en bewuste manipulatie met privileges bedoeld om

het ontstaan van beambtenorganisaties, vergelijkbaar met

arbeidersvakbonden, tegen te gaan, moet zeker in het

verleden voor mogelijk worden gehouden.

Het in elkaar schuiven van handarbeiders- en beambten-

functies doet het besef van het bestaan van niet begrepen

,,privilegiëring” echter sterk toenemen en daarmee het

ontstaan van conflictsituaties. Uit dit oogpunt kan de

belangstelling, juist van werkgeversijde voor dit probleem

voor een groot deel verklaard worden. Dat anderzijds

ook macro-sociaal-economische overwegingen een rol

zullen hebben gespeeld, lijkt echter niet uitgesloten. Een

en ander leidde ertoe dat de ,,Stuurgroep Sociaal Weten-

schappelijk Onderzoek” van het C.S.W.V. in oktober 1961

een commissie ,,beambten-arbeiders” in het leven riep

met als opdracht het probleem van de verhouding tussen

beambten en arbeiders nader te bestuderen.
De vraagstelling werd als volgt geformuleerd: ,,Bestaan

er sociologisch gezien wezenlijke verschillen tussen

,,beambten” en ,,handarbeiders” op grond waarvan steeds

zekere onderscheidingen gehandhaafd moeten blijven?”

Naast een behandeling van de objectieve verschillen

tussen beide categorieën, leek het de commissie juist, aan-
dacht te besteden aan ,,de beleving van de verschillen door

de betrokken werknemers”. En voor dit laatste leek het
noodzakelijk een empirisch onderzoek te laten doen bij

een of meer bedrijven. De opzet en uitvoering van het

onderzoek werd opgedragen aan het Sociologisch Instituut

der Rijksuniversiteit te Utrecht. Het onderzoek stond

daar onder leiding van Dr. M. van de ValI, Drs. R. van

der Vlist en Drs. R. Stolzenburg, beide laatsten destijds

assistent bij Dr. M. van de ValI.

Of er ,,sociologisch gezien wezenlijke verschillen bestaan

tussen beambten en arbeiders, op grond waarvan steeds
zekere onderscheidingen gehandhaafd moeten blijven”,

was géén vraag die in dit onderzoek een rol speelde. Deze

vraag is uiteindelijk door de commissie beambten-arbeiders

en later door de Stuurgroep ontkennend beantwoord.

Het hiervoor genoemde sociologisch onderzoek had uit-

sluitend betrekking op ,,de beleving van de verschillen

door de betrokken werknemers”. De resultaten van dit

onderzoek waren zodanig, dat het zinvol geacht mag worden

wanneer niet alleen in naam (,,werknemers”), maar ook

inzake de arbeidsvoorwaarden, de oorspronkelijke, niet

meer zinvolle, twee-deling verdwijnt. Wat de arbeids-

voorwaarden betreft dient dan gezocht te worden paar een

systeem van verdeling op grond van ,,rationele over-

wegingen”, verband houdend met de aard van het werk

en de eisen van het produktieproces. Of het uiteindelijke

resultaat o.a. een versnelde ,,acculturatie” zal zijn, of een

zekere mate van proletarisering, is niet te voorspellen;

echter, wanneer de beambtenorganisaties in tal van

situaties geen afzonderlijke onderhandelingspartner zullen

zijn bij het vaststellen van c.a.o.’s e.d., lijkt eensgezind

optreden met of via de arbeidersvakbonden toch tenminste

één van de.mogelijkhedn.

Het onderzoek naar
de beleving van
de verschillen.

Hoewel hiervoor reeds gezinspeeld werd op het uit-

eindelijke resultaat van het empirisch onderzoek, verdi,ent

een iets nauwkeuriger bespreking hiervan de aandacht,

al was het maar om te voorkomen dat aan het onderzoek

te veel waarde wordt gehecht, meer dan wetenschappelijk

verantwoord is. Het onderzoek werd midden 1963 uit-

gevoerd. De oorspronkelijke opdracht, ni. aandacht te

besteden aan de beleving van de verschillen (in arbeids-
voorwaarden) door de betrokken werknemers zelf, werd

na ampele gesprekken met de opdrachtgevers vertaald

in een aantal concrete vragen:

Worden verschillen in secundaire arbeidsvoorwaar

den duidelijk ervaren?

Hoe staat men tegenover deze verschillen, is men

véér of tegen afschaffing?

Op grond van welke motieven is men voor of tegen

afschaffing van bestaande verschillen?

Wat zijn eventuele gevolgen van afschaffing van

bestaande verschillen?

De studie werd gebaseerd op de interviewgegevens van

een steekproef van 200 werknemers van een groot metaal-

bedrijf in het westen van het land. Het is niet de bedoeling

de vier hiervoor geformuleerde vragen in extenso te
(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning

en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal

N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

12

E.-S.B. 6-1-1965

behandelen. Speciaal de punten twee en drie

zijn belangrijk en daar zal dan ook de aan-

dacht op vallen.

In de eerste plaats dan bleek uit het onder-

zoek dat 63 pCt. van de handarbeiders van

mening was dat het belangrijkste verschil in

positie tussen hen en beambten gezocht moest

worden in verschillen in secundaire arbeids-

voorwaarden; een principieel verschil werd
door de meerderheid niet gezien. Bij de be-

ambten was dit 44 pCt. en dus minder. Even

vaak wezen de beambten op de grondslagen

waarop deze verschillen naar hun mening

berusten: grotere vakbekwaamheid, meerdere verantwoor

delijkheid en sterkere identificatie met het bedrijf.

Het meest waargenomen werden de verschillen in aan-

wezigheidscontrole en ziektecontrole. Ruim 92 pCt. van

de handarbeiders, die verschillen in secundaire arbeids-

voorwaarden als belangrijkste positieverschil tussen hand-

arbeiders en beambten noemden, vond het bestaan van

deze verschillen in hun algemeenheid onjuist; dit komt

overeen met 58 pCt. van alle handarbeiders. Nog geen

2 pCt. van de arbeiders, die op verschillen in secundaire

arbeidsvoorwaarden wezen, achtte deze verschillen juist

(1 pCt. van alle handarbeiders). Bij de beambten waren

deze cijfers resp. 75 pCt. (33 pCt. van alle beambten) en

11 pCt.
(5
pCt. van alle beambten). Zodat de conclusie

gerechtvaardigd is, dat zowel bij de handarbeiders als bij

de beambten het percentage van hen, die de verschillen

in secundaire arbeidsvoorwaarden in het algemeen af-

keuren, ver uit stijgt boven het percentage van hen, die

ze goedkeuren.

Enkele verdere cijfers zijn dat 69 pCt. van alle hand-

arbeiders en 71 pCt. van alle beambten verschillen in

ziektecontrole onjuist achtten. 74 pCt. van alle hand-

arbeiders en 62 pCt. van alle beambten wezen verschillen

in aanwezigheidscontrole af. Men moet bij deze cijfers

steeds rekening houden met het feit dat grote aantallen

bepaalde verschillen niet bleken te kennen (vooral hand-

arbeiders) en eveneens grote aantallen geen mening ten

beste konden of wilden geven.

Verdere cijfers zijn op zich minder interessant; de teneur

is hetzelfde. Af en toe bleek het percentage, dat geen

verschillen kende onverwacht groot, zowel bij hand-

arbeiders als bij beambten. (Zo bleek bijv. 44 pCt. der

handarbeiders en
50
pCt. der beambten geen verschillen
in vakantieduur te kennen. Het bestaan van afzonderlijke
c.a.o.’s voor beambten en handarbeiders was niet bekend

bij 53 pCt. der handarbeiders en 42 pCt. der beambten).

Een hypothese.

Het onderzoeksrapport formuleert ten slotte de volgende

hypothese:

,,Zij die ‘het’ verschil afwijzen kunnen het niet herleiden

tot de eisen gesteld door het produktieproces of de zwaarte

van de arbeid, zodat het verschil voor hen het karakter

heeft van een alleen maar uiterlijk verschil in status,

terwijl degenen die dit wel kunnen, hierin een functionele

zinvolle maatregel zien”.

Het is deze hypothese die extra aandacht verdient.

In de eerste plaats is er de suggestie als zou dit een be-

wezen stelling zijn die in de pers tot uitdrukking is ge-

komen. In de tweede plaats, de hypothese lijkt hier en

daar met (te veel) gejuich begroet te worden.

(1. Al.)

Vastgesteld kan worden, dat de hier geformuleerde

hypothese niet méér is dan een hypothese, een mogelijke

verklaring van een gevonden verschijnsel. Ter verificatie

van deze hypothese was slechts weinig kwalitatief materiaal

ter beschikking. Voor zover ditzelfde materiaal voor een
deel de basis was van deze hypothese, is het zelfs als be-
perkte verificatiemogelijkheid niet bruikbaar.

Nauwkeurige bestudering van de hypothese en

het bijbehorende kwalitatieve materiaal (uitspraken van

geïnterviewden) laat een extra moeilijkheid zien.

Tegenover elkaar staan bijv. de volgende uitspraken:

,,Dat ze op kantoor korter werken vind ik onbillijk, wij

werken net zo goed met ons hoofd” (arbeider).

De kantoortijden liggen anders. Ik ben er niet op

tegen, ik weet bij ondervinding dat hoofdarbeid zwaar

is. . .” (arbeider).

Beide uitspraken tonen in hun onderling verband aan

dat de waarde van de gevonden hypothese beperkt is.

Sommigen aanvaarden het verschil in arbeidstijd (en

andere verschillen) tussen beambten en handarbeiders als

zinvol, terwijl anderen het afwijzen omdat zij het niet

kunnen herleiden tot eisen gesteld door het produktie-

proces of de zwaarte van de arbeid.

Men kan zich afvragen of dit niet altijd al zo geweest is;

het aanvaarden of verwerpen van verschillen in arbeids-

voorwaarden is een zaak die rationeel gemotiveerd zal

worden. Vage begrippen als ,,zwaarte van de arbeid” en

,,eisen van het produktieproces” laten in de praktijk toe

dat een zelfde verschil geaccepteerd wordt of verworpen.

Beleidsconclusie.

Veel belangrijker dan de gevonden hypothese is dan

ook de open vraag: hoe kan de bedrijfsleiding van een

concreet bedrijf de bestaande verdeling van arbeids-

voorwaarden herzien op een wijze waarmee een zo groot

mogelijk aantal werknemers akkoord gaat. Zoals de zaken

nu staan, en gezien de tevredenheid met de gevonden ver-

klaring, lijkt de kans groot dat een ,,rationele verdeling

van privileges” bereikt zal worden op grond van de

redeneringen en opvattingen van de bedrijfsleiding en

misschien volkomen in tegenstelling met de interpretatie

van het begrip ,,rationeel” door de werknemers zelf dan

wel grote groepen daaruit. Een andere mogelijkheid is dat

een en ander bij de totstandkoming van nieuwe c.a.o.’s

geregeld zal worden; wat daar de consequenties van zijn

is niet duidelijk., In ieder geval is het
waarschijnlijk
dat

een traditionele verdeling van privileges door de werk-
nemers minder kritisch beoordeeld zal worden dan elke

zgn. rationele wijziging daarin.

SOCIOLOGISCH INSTITUUT

Drs. R. VAN DER vLIST.
van de Rijksuniversiteit te Utrecht.

E.-S.B.
6-1.1965

13

INGEZONDEN STUKKEN

Bouwcapaciteit en

woningprodnktie

De Spiegelaar van ,,Bouw” stelt er prijs op Prof. Van

Beusekom (zie zijn artikel onder bovenstaande titel in

,,E.-S.B.” van 11 november 1964) tewijzen op een paar

dingen die hij blijkbaar over het hoofd heeft gezien.

Inderdaad constateerde de heer D. J. Beuker, voor-

zitter van de Bond van Bouwondernemers, op 30 sep-

tember ji. dat zijn leden ,,nog te veel met het verschijn-

sel der onbenutte bouwcapaciteit worden geconfron-

teerd”. Maar bij de opening van het bedrijf van de

N.V. indeco-Coignet, een woningfabriek te Zaandam,
zeide Prof. Dr. J. Wemelsfelder op 29 september om.:

nu hebben aannemers nog wel eens de neiging om

zich, wanneer het om hun relatie tot Den Haag gaat,
voor te doen als kroosroeiers die alleen maar aan de

riemen trekken en verder in de dotters blijven steken”.
De bond van de heer Beuker telt volgens de secreta-

ris ongeveer 400 leden die op 30 september met hun

allen 40.000 woningen in aanbouw hadden. Is dat het
,,zeer beperkte contigent”, waarvan Prof. Van Beuse-

kom spreekt? Zi
j
n dit de bouwondernemers die volgens

hem ,,maanden en soms jaren kunnen blijven wachten,

ook al verloopt hun bedrijf”? Toegegeven, het zijn niet

alle vrije-sectorwoningen, die 40.000, maar moet dat

dan? Ook met de bouw van premiewoningen doen de

bouwondernemers nuttig werk en maken zij winst. Wie

zijn dan wel die klagende kroosroeiers?

Aangezien op de woningmarkt de vraag groter is dan

het aanbod, is het aantal ondernemers er geheel volgens
de theorie van de oude Adam (Smith) voortdurend toe-

genomen. De nieuwe ondernemers waren vooral lieden
die zich voorheen bezig hielden met het onderhoud van

gebouwen. Zij brachten wel ondernemerscapaciteit op de

markt, als men tenminste de moed om een (gering) risi-

co te nemen capaciteit moet noemen. Zij brachten een

minimum aan arbeid mee en vermeerderden niet de hoe-
veelheid beschikbare grondstoffen, noch de hoeveelheid

materiaal of kapitaal. Daarna kwam er een Minister die

oordeelde dat het bouwen van grote complexen woningen

sneller opschiet (vanwege het herhalingseffect) dan het

bouwen van afzonderlijke woningen of kleine complexen.

Uit die opvatting ontstond een rijksgoedkeuringstoe-

wijzingsbeleid ten gunste van de grote aannemingsbedrij-

ven en ten koste van de kleine. Het doel van dit beleid

is door produktiviteitsverbetering de produktie op te

voeren. En dat schijnt inderdaad te gelukken, gezien de
maandelijkse mededelingen over de steeds toenemende

twaalfmaandssominen. Het gevolg is weliswaar dat som-

mige kroosroeiers, nI. de kleine, inderdaad in de dotters

blijven steken, maar dat is dan het offer dat de Neder:

landse bevolking brengt om uit de woningnood te ge-

raken. De offerdieren klagen; het is begrijpelijk. Maar

hun lot is minder droevig dan het lijkt, want er is (on-

derhouds)werk genoeg aan de winkel.

Prof. Van Beusekom doet het voorkomen alsof de

optimale bouwcapaciteit bestaat uit de som der capaci-

teiten van alle tot bouwen in staat zijnde ondernemers,

maar hij weet toch ook wel dat het beeld van de econo-

mie niet meer zo simpel is als in de dagen van de reeds

genoemde oude Adam? De invloed van organisatie en

efficiëntie hebben dat beeld verstoord. Laten wij daar

blij om zijn.

Rotterdam.

G. WERKMAN.

NASCHRIFT

Mijn bezwaar tegen het huidige goedkeuringsbeleid is,

dat de overheid meent, dat zij de beschikbare bouw-

capaciteit kan inventariseren en het aantal rijksgoed-

keuringen daaraan aanpassen.
Ik acht dit onmogelijk, omdat het bouwbedrijf een veel

grotere elasticiteit heeft dan zich statistisch laat vaststellen.

Een bouwondernemer, die vrijheid heeft om te bouwen,

vindt bouwcapaciteit, hoe en waar dan ook, of hij vindt

middelen om met minder capaciteit meer te bouwen.

In de industrie is dit een heel normaal verschijnsel, maar
in het bouwbedrijf mag dit niet. Dat is de oorzaak, waarom

er minder gebouwd wordt dan mogelijk zou zijn en vele

ondernemers hun heil zoeken in minder urgent werk.

Natuurlijk is het belangrijk, dat grote ondernemers grote

complexen bouwen, omdat alleen daar industriële bouw-

methoden tot hun recht kunnen komen. Maar moet dit

nu een reden zijn om de vele kleine ondernemers, die altijd

een groot deel van de aanbouw voor hun rekening hebben

genomen, naar de onderhouds- en klusjessector te ver-

wijzen? Ik dacht, dat deze groep juist een belangrijke taak

zou kunnen vinden bij de door de Minister terecht voor-

gestane bevordering van het eigen woningbezit.

Deze mensen hebben geen bescherming en geen over-

heidssteun nodig, alleen maar vrijheid. Onze gehele woning-

markt zou er anders uitzien, wanneer die vrijheid werd

gegeven.

Hilversum.

Prof. Dr. Ir. H. G. VAN BEUSEKOM.

De onevenwichtigheden in onze

economie

in zijn artikel in ,,E.-S.B.” van 25 november 1964:

,,De onevenwichlligheden in onze economie”, stelt Dr.

H. Umrath op blz. 1073 dat ,,indien wij ten gevolge

van onze snelle bevolkingsgroei meer vermogensaanwas

nodig hebben dan andere landen, dan is spoedige in-

voerinig van vermogensaanwasdeling en investeringsloon

zuiver economisch bezien, dus in het
algemeen belang,

een eerste vereiste”. Ik kom hier
rekenkundig
niet uit:

wanneer x (vermogensaanwas) gedeeld wordt door y

(aandeelhouders) of door y + z (aaandeelhouders +

werknemers) blijft x = x. Waarschijnlijk bedoelt Dr.

Umrath met .,vermogensaanwas” hier ,,besparingen”

of ,,investeringen”, doch ook dan nemen deze door de-

[ing niet toe.

Een andére vraag is, of de bereidheid tot het doen

van extra-investeringen toeneemt door deling van de

aanwas door y of z of door y + z. Wanneer gesteld

zou worden dat via het in.vest’eringsloon de bereidheid

van de werknemers tot investering zou toenemen, dan

blijft de vraag of tegelijkertijd door de aanwasdeling

de bereidheid van y niet zou afnemen en in hoever-

re het verschil een positieve bijdrage ten gunste van de
investeringen zou vormen. Zolang dit laatste niet vast-
staat kan niet als axioma. worden genteld dat aanwas-

deling de investeringen zal bevorderen.

‘s-Gravenhage.

LOD. S. BEUTH.

14

E.-S.B. 6-1-1965

NASCHRWI

Reeds in 1952 heeft de S.-E.R. unaniem de rege-

ring geadviseerd na te gaan hoe de werknemers in de

toekomstige investeringen – dus de vermogensaanwas

in de bedrijven

zouden kunnen delen.

Twaalf jaren later is er praktisch nog niets ge

beurd. Wel wordt regelmatig bekiemtoond dat de voor

consumptie beschikbaar komende lonen niet té vlug mo-

gen stijgen omdat anders de groei van de investeringen

in gevaar komt. Dit leidt – met name in: tijden van

langdurige hoogconjunctuur – tot spanningen. Wil

men onder deze omstandigheden de bovenwaa’rle druk

op de consumptieionen mitigeren, dan zal men de werk-

nemers moeten laten delen in de vruchten van de in-

vesteringsexplosie die voor een groot gedeelte door hun

,,Masshalten” mogelijk wordt. Gebeurt dit niet binnen

alzienbare tijd dan zal straks de druk op de consump-
tielonen zo sterk worden, dat de investeringen minder

stijgen dan economisch met het oog op onze bevolkings-

groei. wenselijk lijkt. Waar het dus om gaat is het

veiligstellen
van, een – vergeleken met andere landen

– grote vermogensaanwas in de bedilijven en niet in

de eerste plaats het doen van extra-investeringen.

In het maatschappelijk samenspel doet zich soms de

noodzaak voor bepaalde stappen te doen, zelfs indien

de actuaris (nog) niet in staat is alle gevolgen ervan

precies te berekenen. Een mentaliteit die meent alles

van tevoren precies te moetn en te kunnen vaststellen

is reeds daarom gevaarlijk, omdat zij geen rekening

houdt met waardevolle, maar onweegbare, factoren. In

de maatschappij doen zich telkens situaties voor ‘waar

een viugge reactie veel positiever
gevolgen
zal hebben

dan een op zichzelf wij’s besluit dat genomen wordt na-

dat de zaak is doodgepraat. De bliksemsnelle invoering

van de v.ijIdaagse werkweek – onder voorbijgaan aan
het bedachtzame S.-E.R.-advies! – en de toonexplosie

1964 zijn hiervoor sprekende voorbeelden.

Of door de aanwsde1ing de bereidheid van de

tegenwoordige aandeelhouders zal afnemen en daar-

door per saldo de voor investeringen beschikbare be

sparingen zullen dalen, kan uiteraard niet van tevoren
worden vastgesteld. De heer Beuth stelt dus een voor

waarde waaran niet kan worden voldaan. Wel is tot

nu toe niet gebleken, dat de afroniing van de Winsten

d.m.v. de vennootschapsbelasting met meer dan 40 pCt.

een staking van aandeelhouders en/of andere vermo-

gensbezitters tot gevolg heeft gehad.

Amsterdam.

H. UMRATH.

/

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A: M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof. H. W. Lambers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

*.

Abonnementsprijs f. 30; voor

studenten f. 15.

*

Abonnementen worden, aan-

genomen door de boekhandel
en door uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Voor een onzer relaties in het westen des lands wensen

wij in contactte komen met gegadigden voor de positie van

BEDRIJFSJURIST(E)

In deze functie zal hij/zij in het kader van de juridische

afdeling zelfstandig werkzaam zijn. Ie taak van de func-

tionaris zal een gevarieerd karakter dragen en zich

bewegen zowel op het terrein van het privaatrecht als op

dat van het administratief recht.

Voor deze positie wordt gedacht aan een ervaren jurist(e),

die – bij voorkeur op veelzijdig gebied – een behoorlijke

juridische ervaring heeft verkregen.

Leeftijd: 30-40 jaar.

Belangstellenden worden uitgenodigd zich te richten tot

Ir. A. P. Riem-Vis, psych. drs., Directeur van het Labo-

ratori u m voor Toegepaste Psychologie, Vosi usstraat 54-55,

Amsterdam-Zuid.

Indien gewenst, zal de sollicitatie eerst net overleg aan

onze relatie worden doorgegeven.

E.-S.B. 6-1-1965

15

[BOEKBESPREKINGEN

Prof. Dr. M.
A. G.
van Meerhaeghe: Handboek van de

Economie.
H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden, vierde

uitgave 1964, 428 blz., f. 32.

Het ontbreken van een ,,Nederlandstalige inleiding tot
de economie voor het hoger onderwijs in België” bracht
Prof. Van Meerhaeghe ertoe het ,,onderhavig Handboek

uit te geven”. Hij introduceerde zodoende uno acto een

Belgische inleiding tot de economie op deNederlandse

markt. Dat was in 1952. Thans, in 1964, dient zich de

vierde druk aan, ,,in belangrijke mate bij- en omgewerkt”.

Een allervluchtigste beschouwing leert, dat het aantal

hoofdstukken is gestegen van 15 tot 16. Dat zit hem in de

prijsvorming. Het zevende hoofdstuk: ,,De prijsvorming”,

wordt in de vierde druk gevolgd door ,,De prijsvorming

(vervolg)”, waarin de prijsvorming van consumptiegoederen

zich er als het ware doorhéén slaat (hoofdstuk 8), terwijl

het happy-end van de prijsvormingstrilogie beschreven

wordt in ,,De prijsvorming en de produktiefactoren” (vierde

druk, hoofdstuk 9; derde druk hoofdstuk 8).

Om een indruk te geven van de opbouw van het boek,

geven wij eerst even de titels van de andere hoofdstukken:

1. Inleidende begrippen; 2. De economische kringloop;
3. De gezinshuishoudingen; 4 en 5. De bedrijfshuishou-
dingen; 6. Het geld; 7, 8 en 9. De prijsvorming; 10. Het

niveau van het nationaal inkomen en het algemeen prijs-

peil; 11. De evolutie van het nationaal inkomen; 12 en 13.

De internationale economische betrekkingen; 14. De inter-

nationale economische organisaties; 15. De economische

politiek (28 blz. tekst); 16. De economische leerstelsels.
Bij de beoordeling van het werk is het goed om in ge-

dachten te houden dat de auteur zich er, blijkens het voor-

woord
bij
de derde druk, van bewust is dat ,,Het Hand-

boek eveneens als naslagwerk wordt gebruikt” en dat hij

daar ook naar handelt. Immers, wil hij enerzijds eigenlijk

niet meer bieden dan een inleiding, anderzijds heeft hij

,,paragrafen opgenomen (bijv. de lineaire programmering,

de input-output-ana1yse”, ,,of werd van punten gewag

gemaakt (bijv. de Cobb-Douglasfunctie), die men bij een

eerste contact met de economie kan voorbijgaan”. Het

resultaat is een wat compact beslag, bestaande uit voor-
treffelijke ingrediënten in een weliswaar gedegen, maar

vaak nogal heterogene samenstelling. De recensent be-

kroop althans het gevoel dat het baksel kans loopt ni&

DE METAALUNIE

Nederlandse Organisatie van

ondernemers in de metaalnijverheid

gevestigd te Utrecht, zoekt een

BE DR IJ FSADVISEU R

op administratief, fiscaal en financierings-

gebied. Hij zal op grond van zijn ervaring en

kennis voorlichting moeten geven en leden van

de Unie op deze gebieden van advies dienen.

Goede bekendheid met het vennootschapsrecht

en de fiscale problematiek kan in deze functie

niet worden ontbeerd. Vergevorderde accoun-

tantsopleidin, M.O. Boekhouden of opleiding

tot belastingconsulent, benevens ruime prâktijk-

ervaring in het bedrijfsleven zijn vereist.

Leeftijd boven 30 jaar.

Met de hand geschreven sollicitatiebrieven

vergezeld van een recente pasfoto voor 18

januari a.s. te richten aan de Nederlandse

Stichting voor Psychotechniek, Wittevrouwen-

kade 6, Utrecht, onder nummer ESB 152250.

ADVERTEREN

kost geld

*

NIET adverteren

kost veel

meer geld

!

16

E.-S.B. 6-1-1965

optimaal te rijzen in de oven, bestaande uit economische

novieten die ingeleid moeten wordén. De schrijver wil

beknopt zijn, maar hij wil toch liefst alles behandelen; dat

lukt niet, goed, maar dan moet tenminste alles genoemd

worden, al was het maar met een enkele aanduiding, met
enkele regels. Men gaat onwillekeurig hijgen. De ruimte
is beperkt, hij weet het, maar aanstippen zal hij het toch.

Het gaat niet van een leien dakje; voor de schrijver wel,

maar voor de noviet niet. Hém zit het niet glad. Natuurlijk

niet: het is geen glad boek. Het is na enkele bladzijden al

duidelijk dat het terrein van de economie schier grenze-
loos is. De beginnende student, die zich aan de hand van

Prof. Van Meerhaeghe de economie laat binnenleiden,

loopt weinig kans op de gedachte te komen dat slechts

enkele honderden bladzijden hem scheiden van de eind-

streep. Alle onaardigheid ten spijt klinkt Prof. Wemels-

felder hem veel aardiger in de oren: de 500 bladzijden

van het proefschrift van Prof. Hennipman blijken op de

punt van een naald ruimschoots plaats te kunnen vinden

(,,Onaardige Economie”, blz. 190) zodat het Doctoraal

ineens met reuzenschreden naderbij komt. Dit is een illusie

voor wie aan het Handboek begint.

Wil dit nu een pleidooi zijn voor gladde wetenschappe-

lijke boeken? Men is Vrij het zo op te vatten, mits men
onder glad wil verstaan – mét de recensent – : ,,eetlust-

opwekkend”. In dit verband dus: eetlustopwekkend voor

de beginner. Hiertoe is een zekere mate van homogeniteit

vereist, die men in het Handboek mist. Sommige passages

lezen vlot, andere hebben een uitgesproken bars voorkomen

en het gevaar is: niet denkbeeldig dat sommigen in de

kaleidoscopische veelheid van onderwerpen de rode draad
van de continuïteit kwijt raken. Het is ook wel veel geëist:

inleidend handboek en naslagwerk in één band verenigd

te willen zien. Het leidt er bijv. toe, dat men kritiek kan

uitoefenen op wat men prijst en omgekeerd. Laat ons

enkele hoofdstukken wat nader in ogenschouw nemen,

zodat de eigenaardige wisselwerking tussen lof en kritiek

wat beter uit de verf komt.

Het eerste hoofdstuk is duidelijk genoeg, trouwens ook

kort genoeg. Een eigen formulering omtrent aard en inhoud

van de economie vormt de openingszet. Of Prof. Hennip-

man hier weer naar het rijk der naalden verwezen wordt is

niet helemaal duidelijk. Alras blijkt (blz. 4) dat ook schade-

lijke goederen nuttig zijn (gewoontegetrouw), en dat niet

omdat Van Meerhaeghe dat zegt, maar omdat de economie

dat zegt. Twee plus twee is vier; wij blijven positief, voor

het geval dat men met privé klachten aankomt. Op blz. 15
wordt en passant de normatieve economie genoemd, maar

dat is hetzelfde als economische politiek. Dit wordt niet

nader geadstrueerd en één bladzijde verder is het hoofd-

Te
beitelten bi)
-uw
boekhandelaar
dan
wel rechtsareeks bi) de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandse Boekdrukkerlj
H. A. M.
Roelants ee Schiedan,.

Advertentietarieven op
aanvrage bij

N.V. Kon. Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANTS

Postbus 42, Schiedam.

E.-S.B.
6-1-1965

Wehkamp Algemene Postorder Combinatie N.V.

DEDEMSVAART

ZWOLLE

(Continentale dochteronderneming van de Great Universal Stores Ltd. Londen),

vraagt tengevojge van interne promotie van de huidige functionaris een

CHEF

van de afdeling Hoofdboekhouding

Voor deze verantwoordelijke en goed gehonoreerde functie zoeken
wij
een zelfstandige
en integere medewerker, die liefst op basis van een met succes voltooide middelbare
schoolopleiding en in het bezit is van een volledig S.D.P.-diploma of diploma ‘M.O.
Boekhouden, dan wel een hiermee gelijk te stellen niveau heeft bereikt.
Leeftijd ca. 25 – 35 jaar.

Vereist zijn een brede bedrijfservaring en leidinggevende capaciteiten.

Goede contactuele mogelijkheden en creativiteit in denken en handelen beschouwen

wij voor een goede uitoefening van deze functie eveneens als voorname eigenschappen.

Eventueel kan een woning op betrekkelijk korte termijn in het vooruitzicht gesteld
worden.
Uitvoerige en eigenhandig geschreven sollicitaties (geen balipoint) vergezeld van recente

pasfoto te richten aan de personeelsadviseur van het bedrijf te Dedemsvaart (industrie-

terrein ,,De Rollepaal”).

17

stuk ten einde. Men heeft dan de inleidende begrippen

gehad. Nu volgt – evenals na elk ander hoofdstuk –

een voortreffelijke bibliografie, gerubriceerd en voorzien

van kritische aantekeningen.

Het hoofdstuk over de economische kringloop heeft

wat van een noeste verzameling cijfers, gelardeerd met

samenbindende tekst, welke uitmondt in een heel ummiere

paragraaf over de ,,inzet-uitzettabel”. Het geheel vergt

25 bladzijden. Hoofdstuk 111 (gezinshuishoudingen) vangt
eveneens uitgesproken kwantitatief aan en stipt vervolgens

micro- en macro-economische aspecten van het consumen-

tengedrag aan. De theorie der indifferentiecurven wordt

gelukkig onrealistisch van karakter genoemd (blz. 62) en
ook dienovereenkomstig uit de doeken gedaan. Onrealis-

tisch is eveneens de formulering op blz. 61: ,,hoe verder de

indifferentiecurven van de oorsprong liggen, hoe meer

nuttigheid ze opleveren”. Het elasticiteitsbegrip verschijnt

aan de kim, maar wordt snel weer verduisterd.

Het eerste hoofdstuk over de bedrijfshuishoudingen (IV)

beschrijft om te beginnen de verschillende ondernemings-

vormen en gaat dan over tot de theorie van, de produktie,

waarbij de grafieken zeker verdienstelijk genoemd mogen

worden. Toen rnéest er een korte paragraaf worden opge-

nomen over de iineaire programmering. In het volgende

/

U
reageert op

annonces in

GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE

Bij de centrale personeelsafdeling der gemeente kan worden geplaatst een

LEIDINGGEVEND»

*

FUNCTIONARIS

Wilt U dat dan steeds

die onder supervisie van de directie van de afdeling de leiding heeft over
de sector, welke in het bijzonder belast is met de behandeling en de
ontwikkeling van vraagstukken, liggende op het terrein van de personeels-
planning, de werkclassificatie, de functiewaardering, de beoordeling van
de vervulling van vacatures,. de formatiebepaling en daarmede verband
houdende organisatieonderzoeken, de personeelsbeoordeling, de loopbaan-
contrôle, het mutatiebeleid en de bevorderingen.

Gedacht wordt aan een bekwaam academicus – bedrijfseconoom,
ingenieur, bedrijfssocioloog – met vorming en ruime ervaring op boven-
genoemde terreinen.

Gegadigden dienen te beschikken over:

een grote werkkracht;
het vermogen om aan een aantal gekwalificeerde medewerkers
leiding te geven;
organisatorische kwaliteiten;
creatief vermogen;
soepele omgangsvormen;
een goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid.

Aan de te benoemen functionaris kan een basissalaris worden toegekend
van rond
f
25.000,— per jaar. Huurcompensatie (5,3 %), vergoeding volle
AOW/AWW-premie, kindertoelage, vakantietoelage (4 %), waardevaste
pensioenvoorziening, verplaatsings- en autokostenvergoeding volgens
wettelijke c.q. gemeentelijke regeling.

Gegadigden dienen bereid te zijn zich aan een psychologisch onderzoek
te onderwerpen.

Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties, met opgave van volledige
personalia alsmede van de naam van dit blad binnen 14 dagen ONDER
No. L 308 te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorziening, Burg. de Monchyplein 10, ‘s.Gravenhage.

kenbaar maken!

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op
hoog niveau zijn de

advertentiekolommen
van

,,Economisch-Statistische

8erichten” het
aangewezen

medium:

le) Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van •grote

invloed zijn.

18

E.-S.B. 6-1-1965

(vervolg) hoofdstuk worden tussen de bedrijven door niet

alleen Het Taylorisme en het Fayolisme” aan de orde

gesteld, maar zelfs enkele psychologische opwerpingen”

(blz. 138) welke men tegen het eerstgenoemde ,,isme” zou

kunnen opwerpen. Het hoofdstuk over ,,Het geld” is

bevredigend en niet te lang. Vrijwel geheel terloops wordt

opgemerkt dat men het consumptief krediet in principe

moet veroordelen (blz.156). Er wordt weliswaar niet gerept

over archaïsche of neurotische instellingen ten opzichte

van het geld en de symbolische betekenis van een en ander

maar dat zou, gezien Aula-pocket no. 170 (,,Geld”) ook

een ambivalente doublure geweest zijn.

We kunnen kort zijn over de drie volgende hoofdstukken

(prijsvorming). Men treft erin aan wat men verwacht aan

te treffen. Een geknikte afzetcurve wordt gelanceerd en

gaat verloren in de ruimte. Daartegenover staat dat er een

waaieroligopolie uit de lucht komt vallen. Het ware niet

moeilijk op deze wijze door te gaan met de volgende zeven

hoofdstukken. Nog één voorbeeld: op blz.
356
verschijnt

de welvaartseconomie ten tonele, die echter weer binnen

één bladzijde de laan uit wordt gestuurd. Daarmee is

echter de welvaartseconomie genoemd en wie erop déôr wil

gaan raadplege de bibliografie (waarin gelukkig ook Prof.

Hartogs Toegepaste welvaartseconom ie” vermeld wordt).

Het is echter tijd om op te houden met deze detail-

kritiek. Enerzijds is de gesignaleerde heterogeniteit vol-

doende in het licht gesteld,
anderzijds
zou de recensent

zodoende teveel de uitstekende kwaliteiten van het boek

verbloemen, terwijl hij er juist op wil vertrouwen dat in de

kritiek de waardering helder doorklinkt. Met andere

woorden: kritiek en waardering vormen een dialectische

eenheid. Samenvattend komt het boek van Prof.Van Meer-

haeghe ons minder soepel leesbaar voor dan hijv. het recente

werk van Dr. J. E. Andriessen (,,Economie in Theorie

en Praktijk”). Wij houden het mede voor een kwestie

van smaak, welk van de twee men, voor de keuze staande,

zou moeten kiezen. Het een is lichter verteerbaar, het ander

ligt wat zwaarder op de maag. De calorische waarden

spelen, gegeven het doel van de beide boeken, krjgertje.

Waar sommigen melkbrood beleggen met roggebrood,

geven anderen de voôrkeur aan regerings-wit. Men zou

het zo kunnen zeggen: Andriessens boek leent zich beter

tot zelfstudie: zijn boek en een docent zijn substituten.
Van Meerhaeghe maakt met zijn handboek een docent

tot een complementair goed. De keuze lijkt hiermee duide-

lijker te zijn bepaald.

Men is bij het ,,Handboek van de Economie” in goede
handen. Het is geen Lamme-Goedzak-sfeer die het boek

HOL
1AN
HE SOCETEIT
RZEKERINGEPI N.V.

A
2
1807

meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475. TeL (020) 221322, AMSTERDAM
0.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street. Tel.
WA
5.4511
TORONTO.

Bij de afdeling Administratieve Organisatie

en -Techniek van de secretarie kan worden

geplaatst een

JONGE MEDEWERKER

Taak: het verrichten van efficiencyonderzoeken op
het gebied van de administratieve Organisatie.
Mede .door contacten met de gemeentelijke
diensten, bedrijven en instellingen biedt de
functie afwisselende werkzaamheden op uiteen-
lopende terreinen.

Eisen:
Doctoraal

economie,

bedrijfseconomische
richting met belangstelling voor de bedrijfs-
organisatie.

Salaris:
tot f. 1.007,— per maand, inclusief de huur-
compensatie en ongeacht de verhogingen per
1 januari

a.s. De inhouding ingevolge de
A.O.W. blijft voor rekening van de gemeente.
Toelagen:
Studiekosten-, prerniespaar- en gunstige ziekte-
kostenregeling (I.Z.A.) van toepassing.

Woning:
T.a.v.

gehuwden:

Aan

toewijzing

van

een
woning zal worden medegewerkt. Reiskosten
voor wekelijks gezinsbezoek worden vergoed;
tegemoetkoming in de pensionkosten 90 pCt.
Volledige verhuiskostenvergoeding;

10 pCt.
van de bezoldiging voor inrichtingskosten.

Sollicitatie:
Wie het voornemeif heeft te solliciteren wordt
verzocht dit binnen een week na het verschijnen
van dit blad schriftelijk, met duidelijke ver-
melding welke functie het betreft, mede te
delen aan de Chef van de afdeling Personeels-
zaken van de gemeentesecretarie. Een sollicita-
tieformulier zal daarna worden toegezonden.

42
Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!

E.-S.B.
6-1-1965

19

ademt: daarvoor is het te veeleisend en daarvoor biedt het

ook teveel. Ook Uilenspiegelachtige ,,unforgettable caden-

za’s” moet men niet teveel zoeken: daarvoor is het te

streng. Maar de noviet die zich niet laat ontmoedigen en

die daarenboven een vaardige leermeestershand tot weg-

wijzer heeft – want zonder leiding zou men gemakkelijk

moedeloos kunnen worden – hém zal de lectuur van het

Handboek zeker geen windeieren leggen en hem valt een

extra voordeel toe: het lezen in de taal die Uilenspiegel

gebruikt zou hebben, ware hij (excusez le mot) een twin-

tigste eeuwse econoom geweest.
Amsterdam.

Drs. Ch. J. FILET.

1
N.V. Levensverzekering Maatschappij

DE NEDERLANDEN VAN 1870









.


.

o
VERZEKERINGEN

:
voor staf en
personeel




S


.






S

:
reeds voor
een
groep van 5
5

•.
LAERE TARIEVEN


HOGERE KORTINGEN

2


.

Herengrachc 124-128, Amsterdam
C., te!.
62112

Drs. 1. van der Zijpp: Lineaire programmering

in het bedrijf.
Serie kwantitatieve bedrijfseconomie,

no. 2. H. E. Stenfert Kroese N.V., Leiden 1964,

176 blz., f. 18.

Het opvullen van lacunes in de literatuur is ongetwij-

feld het meest gebruikte en ook het enig aanvaardbare

argument tot het schrijven van hand- en leerboeken.

Over de lacune, welke dit boek wil opvullen, zou men
lang kunnen discussiëren. Hoofdzaak is echter dat het

boek er al is en dat het onderwerp, de lineaire pro-

grammering, de grootste aandacht verdient.

Wie ooit de moeite heeft genomen de befaamde col-

leges van Prof. Charnes te doorworstelen, zoals die

ruim tien jaar geleden
te
boek werden gesteld, weet on-

geveer welke taak Van der Zijpp op zich heeft geno-

men en wat hem — de lezer – hier te wachten staat.

De auteur start namelijk met 50 blz. wiskunde van de

bovenste plank. Matrixalgebra, verzamelingen van vec-

toren en lineaire vergelijkingen worden in hoog tempo

opgediend, als gold het onmisbare hulpmiddelen voor

de dan volgende uiteenzetting over de Simplexmethode.

Ongetwijfeld biedt deze aanpak de beste
wetenschap-

pelijke
basis, maar het is de vraag of de
geïnteresseerde

leek ,,in het bedrijf” gelukkig zal zijn met deze uitstal-

ling van voor hem nieuwe begrippen en notaties. Toege-

geven, in het voorwoord heeft Prof. De Wolff gesteld,

dat dit ,,geen literatuur is voor diegenen, die met de

wiskunde op gespannen voet staan”. Maar de afstand

van de operationele research-specialist tot ,,iedere be-

drijfsman, die enige belangstelling voor dit vak bezit,

en die nog enig begrip heeft van de schoolalgebra” is
toch te groot om zô overbrugd te kunnen worden.
De toepassingen van de lineaire programmering in

het bedrijf worden in het vierde hoofdstuk aantrekke-

lijk geëtaleerd, vooral voor zover het de produktiesfeer

betreft. Het gegeven verkoopmodel valt minder gelukkig

uit, enerzijds omdat de lineaire programmering zich als

oplossingsmethode voor dit vraagstük minder gemakke-

lijk leent, anderzijds omdat de auteur met zevenrnijls-

laarzen door de feitelijke marketingproblematiek stapt.

Het gecombineerde produktie-afzet-model is dan ook

weinig meer geworden dan een juxtapositie van de bei-

de voorgaande modellen. Het voorbeeld van de kunst-

mestfabriek laat dit duidelijk zien. Wie de vraag naar

kunstmest bij voorbaat groter stelt dan de produktieca-

Bij DE NATIONALE INVESTERINGSBANK

(HERSTELBANK) N.V.

bestaat de mogelijkheid tot plaatsing van een 35- á 40-jarige

ERVAREN ECONOOM

op de afdeling Economisch Onderzoek.

Hij zal als eerste medewerker het hoofd bijstaan in de werkzaamheden van de afdeling, die voor een belangrijk gedeelte bestaan uit het onder-
zoek van bedrijfstakken (globale marktanalyses, bepaling van de
relatieve plaats van een bedrijf in de bedrijfstak e.d.) en het mede-
werken aan de samenstelling van het jaarverslag.

Sollicitaties te richten tot afdeling Secretariaat, Postbus 380, ‘s-Gravenhage.

Blijf bij!

*

LEES

E.-S.B.

20

E.-S.B. 6-1-1965

paciteit zal niet tot zijn verbazing ontdekken, dat geen

enkele vraagrestrictie dreigt te worden geschonden. De

meest naïeve oplossingstechniek leidt hier sneller dan de

Simplex tot de optimale combinatie van activiteiten. Dat

neemt niet weg, dat dit model als produktiemodel in

zijn eenvoud zeer geslaagd kan worden genoemd. De

produktie van zwavelzure ammoniak, kalkammonsal-

peter en kalksalpeter uit de grondstoffen ammoniak en

zwavelzuur met als halffabrikaat salpeterzuur, is op

grond van de exacte technische coëfficiënten dan ook

dankbaar illustratiemateriaal.

De laatste paragrafen van het boek behandelen o.m.

het meest eenvoudige transportvraagstuk en de duali-

teit, d.w.z. de omkeerbaarheid van ieder Iineair pro-

grammeringsprobleem. Al met al wordt een voor-

treffelijke beschrijving geboden van de Jineaire pro-

grammering als theoretisch instrument. Maar de belang-
stellende leek heeft hieraan vermoedelijk te weinig hou-

vast bij het oplossen van optimumvraagstukken uit zijn

dagelijkse praktijk.

Leiden.

Drs. G. J. AEYELTS AVERINK.

Adverteer meer in ,,E.-S.B.”

Geidmarkt.
De ontwikkeling op de geidmarkt wordt zoals bekend,
in grote lijnen bepaald door vier factoren, nl. de mutaties
in de bankbiljettencirculatie, het beloop van de betalings-
balans, het netto-effect van de financiële transacties van de
Staat en ten slotte de monetaire politiek van De Neder-landsche Bank. Naar vrijwel algemene verwachting zou
het tekort op de betalingsbalans het gehele jaar een sterk
verkrappende invloed hebben, de bankpapiercirculatie zou
per saldo eveneens een forse aanval op de kasliquiditeit
der banken doen en de Staat zou in het najaar door de
inning van de vennootschapsbelasting traditioneel de markt
een moeilijke periode bezorgen. De verkrappende factoren
zouden derhalve gedurende vrijwel het gehele jaar over-
heersen en op deze ontwikkeling had men zich ingesteld.
Het is echter enigszins anders gelopen.
De bankpapiercirculatie ontwikkelde zich volgens de
verwachting. Ook in 1964 heeft de trendmatige uitbreiding
per saldo een belangrijke verkrappende factor gevormd.
Eind 1963 bevond zich f. 6.308 mln, in omloop, ultimo
1964 f. 6.986 mln., een verschil dus van f. 678 mln. Wat
de betalingsbalans betreft bevestigde het verloop van de
goud- en deviezenreserve van De Nederiandsche Bank tot
6 juli de verwachting van een tekort. De reserve liep met

voor


4
ec
I
1~11e

kon men

te veel

en ook

te weinig

uitgeven

De meeste mislukkingen

zijn vaak het

gevolg van het laatste

N.V. Nederlandse Spoorwegen zoekt

jonge

e
mici.

ongeacht van welke studierichting doch

met commerciële belangstelling,

ter vervulling van enkele vacatures bij de
Dienst van Economische Zaken.

Deze Dienst verzorgt de werving voor reizigers- en

goederenvervoer in binnen- en buitenland en is in

het algemeen belast met de zorg voor de

ontwikkeling van het vervoer per spoor.

Na een opleidingsperiode, waarin kennis wordt

gemaakt met het gehele bedrijfsgebeuren, volgt

aanstelling bij de acquisitie, dan wel bij de tarief-
of marktonderzoekafdelingen van deze Dienst.

Sollicitatiebrieven worden gaarne ingewacht bij
de

Dienst van Personeelzaken, 2e afdeling B,

Moreelsepark, Utrecht.

E.-S.B. 6-1-1965

21

f. 374 mln, terug, zodat ook uit dezen hoofde de markt
onder druk kwam te staan. In de tweede helft van het jaar
wijzigde zich de situatie. Per saldo namen de internationale
liquiditeiten van de Centrale Bank toe, ni. met niet minder
dan f. 1.261 mln., Wij zagen het merkwaardige verschijnsel,
dat over het gehele jaar de officiële goud- en deviezen-
voorraad is gestegen, ni. met f. 887 mln., niettegenstaande
wij toch moeten aannemen, dat de betalingsbalans over
deze periode een tekort heeft laten zien.
Afgescheiden van de invloed van de Staat en de trek-
kingen .van het I.M.F. op de officiële reserve moet het
bankwezen grote bedragen aan valuta aan De Neder-landsche Bank hebben afgedragen, daarmede de kas-
liquiditeit versterkende. Een belangrijke invloed is van de zwakke positie van het pond uitgegaan, waardoor in Lon-
den aangehouden sterlingtegoeden van particuliere onder-
nemingen naar
.
Amsterdam zijn overgebracht. Het is
mogelijk, dat uit hoofde van de betalingsbalans in de
tweede helft van het jaar liquiditeiten ons land zijn binnen gestroomd. De afdracht van valuta, aan De Nederlandsche
Bank door de banken was voor een deel gevolg van de
repatriëring van buitenlandse uitzettingen dezer instellingen.
Dit laatste hield verband met de invloed van de derde
hierboven genoemde factor, de financiële transacties van
de Staat. In de eerste zeven maanden van 1964 heeft het Rijk zijn tegoed bij de Centrale Bank geheel moeten ge-

bruiken en bovendien op 27 juli zelfs een renteloos voor-
schot moeten opnemen. Het ging in totaal om f.
1.095
mln. Deze sterk verruimende factor heeft de verkrappende
invloed van de stijgende bankbiljettencirculatie en van de
aankoop van deviezen door de banken bij De Neder-
landsche Bank gecompenseerd. Over het gehele eerste tijd-
vak bestond daarom per saldo een evenwicht. Dit blijkt
ook uit het gebruik, dat de markt van de kredietfaciliteiten
van de Centrale Bank heeft gemaakt. Dit is slechts enkele
malen van betekenis geweest, vooral in de week eindigende
20 juli, toen de geldmarktinstellingen f. 209 mln, krediet hadden opgenomen, tegen normaal f.
5 â f. 10 mln. De
traditioneel zeer sterke uitbreiding van de bankpapier-
omloop in verband met de vakantie en de voorbereidingen
voor de storting op de staatslening op 3 augustus zijn de
oorzaken geweest.
In de tweede helft van het jaar heeft de Staat, zoals
gebruikelijk, grote bedragen aan de markt onttrokken, zo-
als reeds gezegd als gevolg van de betaling van de vennoot-
schapsbelasting eind september en in oktober. Het rijks-
saldo bij De Nederlandsche Bank steeg van nihil tot f. 562 mln, eind 1964. De hierboven reeds gemelde omslag in de
beweging van de deviezenvoorraad zorgde voor een corn-
penserende invloed.
De Nederlandsche Bank heeft de monetaire politiek dit
jaar gericht op de kredietcontrole.Van de kasreserveregeling

DE DIRECTIE VAN EEN VAN DE GROOTSTE

ONDERNEMINGEN IN HET ZUIDEN VAN HET LAND

zoekt een

ORGANISATIE-DESKUNDIGE

INGENIEUR OF ECONOOM

Als naaste medewerker van de Fabrieksdirectie zal hij richtlijnen moeten ont-

wikkelen ter voortdurende verhoging van de efficiency. Het accent valt in deze

taak meer op het bedrijfseconomische- dan op het specifiek technische aspect.

Naast een uitgebreide bedrijfskennis wordt van de hier gezochte deskundige in het

bijzonder verwacht:

Kennis van de kostprijs-opbouw, procesanalyse, planning-methoden, voorraad-

politiek en arbeids- en beloningstechnieken.

Het werk van de stafafdelingen arbeidstechriiek in de verschillende fabrieken zal
hij moeten coördineren en verder ontwikkelen.

Deze goed gehonoreerde functie, die een uitgebreid arbeidsveld biedt, kan slechts

succesvol vervuld worden door iemand die, hetzij als extern adviseur, hetzij binnen

een onderneming een ruime ervaring heeft verkregen.

Geïnteresseerden kunnen zich ter nadere oriëntatie, respectievelijk solli-

citatie richten tot Drs.
R. R. M.
Lyppens, van het

GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE

PSYCHOLOGIE

WILHELMINAPARK 25 – TILBURG

22

E.-S.B. 6-1-1965

is in het geheel geen gebruik gemaakt en open-marktoperaties
in de vorm van stalling kwam slechts een enkele maal voor.
De banken zagen geen kans binnen de periodiek herziene
norm der kredietrestrictie te blijven, zodat sedert 15 januari
1964 een verplicht deposito moest worden aangehouden.
Dit bedroeg aanvankelijk f. 42 mln. Het schommelde enigs-
zins, doch had de tendentie steeds hoger te worden. In de
periode 15 november – 15 december werd met f. 233 mln.
een hoogtepunt bereikt. Het behoeft geen betoog, dat dit
deposito de kasliquiditeit van de banken heeft verminderd
en dus op de geidmarkt een verkrappend effect heeft gehad.
Het is begrijpelijk, dat de banken niet in staat zijn ge-
weest beneden het kredietpiafond te blijven. Dit wordt
door De Nederlandsche Bank bepaald aan de hand van de
stijging van het reëel nationaal inkomen. De liquiditeïts-
behoefte van het bedrijfsleven echter staat in verband met
het nominaal inkomen en dit is als gevolg van de prijs-
stijging sterker toegenomen dan het reëel inkomen. Al zijn
de banken bij de verstrekking van nieuwe kredieten zeker
terughoudend geweest, de cliënten hebben om niet in
liquiditeitsmoeilijkheden te komen in groter mate van de
bestaande kredietlimites gebruik gemaakt. Beziet men de
gang van zaken in het tweede halfjaar, dan kan men niet
zeggen, dat de overschrijding van het kredietplaforid
ernstige nadelen heeft medegebracht.

Indexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L. 30 dec.
(1953

100)
1963 1964
1964
Algemeen

……………….
392
419 – 393
405
Intern, concerns

………….
548
598 – 553
568
1ndustrie

………………
341
357 – 327
355
Scheepvaart

…………….
153
161 – 133
146
Banken en verzekering
…….
232
249 – 223
236 Handel enz .

…………….
165
175-156
170

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)
f. 157,30
Philips G.B
………………
f. 148,30
f. 152,-
Unilever

……………….
f. 138,90
f. 141,40
ExpI. Mij.
Scheveningen
398
225
A.K.0
………………….
526
507
Hoogovens, n.r.c.

………..
5644
568
Kon. zout-Ketjen, n.r.c .
……
775
960
Nationale-Nederlanden, c
870
785
Zwanenberg-Organon

……..
900
1.049
Robeco

…………………
f. 227
f. 230 New York.
Dow Jones Industrials
……..
760
874 d)
Rentestand.
Langl. staatsobl.
b)

……….
4,71
5,34e)
Aand.: internationalen b)

. . .
3,15 cl
3,45e)
lokalen b)

………..
3,66 c)
3,40e)
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..

Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.
31 december:
18 december.

C. D. JONGMAN.

Rij KSPOSTSPAARBAN K

Bij de Centrale Administratie van de Rijkspostspaarbank, gevestigd te Amsterdam, bestaat

gelegenheid tot plaatsing van

enkele bedrïjfseconomen

De te verrichten werkzaamheden zullen onder meer omvatten:

Het onderzoek ter voorbereiding van wijzigingen in de organisatie en administratie, die het

gevolg zijn van de verder voortschrijdende administratieve automatisering.

De bovengenoemde staf-werkzaamheden zullen wordenverricht onder leiding van en in nauw
overleg met de directie van het bedrijf.

Gegadigden dienen in het bezit te zijn van het doctoraal-diploma in de economie in de bedrijfs-

economische studie-richting. Enige praktische ervaring in de aanpak van organisatie-werk zal op

prijs worden gesteld. Leeftijd tot 35 jaar.

Zij, die aan bovengenoemde eisen voldoen, zullen bij indiensttreding in een speciaal voor

academici gunstige salarisschaal worden opgenomen.

Geinteresseerden worden uitgenodigd hun schriftelijke sollicitaties met vermelding van opleiding,

levensloop, e.d.

vergezeld van
een
recente
pasfoto –
te richten aan de directie van de Rijks posts paar-

bank, Van Baer!estraat 27 te Amsterdam-Z.

?çI
4

RPS

IL-S.B.
6-1-1965

23

Bij de Algemene Bank Nederland bestaan nieuwe mogelijkheden voor

BEHOEFT

Uw

STAF

UITBREIDING?

Verzuimt dan niet
E.-S.B. voor Uw

oproep in te

schakelen.

economen

Wij zoeken voor onze Economische Afdeling enige medewerkers die met een
van de volgende taken zullen worden belast:

• bestudering van financiële en economische vraagstukken • verzorging van economische publikaties

Er is plaats, zowel voor hen die al ervaring in het bedrijfsleven hebben. op-
gedaan, als voor hen die hun studie pas hebben voltooid. Zij die beschikken
over voldoende belangstelling, kennis en gevoel voor de praktijk, kunnen ver-zekerd zijn van een interessante werkkring met goede vooruitzichten.

Brieven richten aan: afdeling Personeelzaken, Vijzelstraat 20, Amsterdam.

24
Algemene Bank Nederland

(Nederlandsche Handel-Maatschappij – De Twentsche Bank)

Op het te ‘s-Gravenhage gevestigde
Secretariaat van een Vereniging

van Fabrikanten
in de sector van de voedingsmiddelenindustrie is

plaats voor een

ADJUNCT-SECRETARIS
t

De taak die vervuld moet worden is zeer veelzijdig; gewenst is een

zekere bekendheid met o.m.:


de industriële aspecten van de landbouwpolitiek


loon- en prijsbeleidsvraagstukken


E.E.G.-zaken

E.-S.B. biedt U

een grote

trefzekerheid,

66k bij aspirant-

leidinggevende

functionarissen

in de commerciële,

administratieve

of aanverwante

sectoren.

De verenigingswerkzaamheden liggen in belangrijke mate op het

aanrakingsviak tussen overheid en bedrijfsleven.

*

De gedachten gaan Uit naar een

JURIST of ECONOOM

Advertentie-

afdeling E.-S.B.

Postbus 42

Schiedam

Met het oog op de aard der werkzaamheden bestaat voorkeur voor

een jurist.

Brieven met uitvoerige gegevens en recente pôsfoto onder letter MG

te richten aan:

Mr. H. LIJIJK,
ORGANISATIE-ADVISEUR

LANDGOED DUINRELL,
WASSENAAR

Discretie verzekerd.

Telefonisch worden geen inlichtingen verstrekt.

24

E.-S.B. 6-1-1965

De R van Rendement

van doorslaggevend belang voor uw bedrijf’sverlichting

Ieder weet, dat een höog rendement ook

Philips ,,TL” verlichting voldoet

voor bedrijfsverlichting van groot belang is.

aan
AL deze eisen:

Maar het is lang niet ieder bekend, dat de –
• Hoog rendement door
,
aan elkaar aange-

juiste onderlingé afstemming van ,,TL”

paste constructie van lampen, armaturen

lampen, armaturen, voorschakelapparaten

en voorschakelapparaten.

en startershierin een grote rol speelt. Ont-

..
Bljvendgoede lichtopbrengst
door juiste
werp, fabricage en toepassing van elk van

samenstelling en korreigrootte van het

deze onderdelen moeten daarom uitgekiend

fluorescentièpoeder

zijn ten opzichte van elkaar Ten gunste van


Grote bedrjfszekerheid
door precieze elek-

het rendement.

trodenconstructie en materiaalkeuze


Minimale wattverliezen
door exacte dimen-

Zeker

de beoordeling van het rendement is

sionering van de voorschakelapparatuur

niet ieders werk. Philips bedrjfsverlichting

.
Volkomen aanpassing
aan elke bedrijfs-

geeft echter zekerheid van een hoog rendement

situatie door weldoordachte differentiatie

Het bijzonder instructie ve boékje ,,Praktische wenken voor Bedrfsverlichting” is ook

voor uw bedrijf gemaakt. Het wordt u per omgaande toegezonden na aanvraag

Philips Nederland n.v., Afd. Bedrjjfsverlichting 6, Eindhoven.

PHILIPS

PHILIPS

BEDRIJFSVERLICHTING

E.-S.B. 6-1-1965
25

11

KWANTITEIT

VEKEMANS en BERK

ACCOUNTANTS
(leden N.î.v.A.)

‘s-Gravenhage Amsterdam

Nijmegen
1
Zwolle

of

vragen voor hun vestigingen te ‘s Gravenhage en Nijmegen

TWEE DOCTORANDI

in de bedrijfseconomie

Aan ambitieuze mensen die de academische accoun-

tants-opleiding volgen, bieden wij een interessante

werkkring, die de gelegenheid opent tijdens de studie

praktische ervaring op te doen op een kantoor met

een veelzijdige kring van relaties.

Behalve tijd voor het volgen van de colleges, wordt
een vergoeding gegeven voor studie- en reiskosten.

Geïnteresseerden kunnen zich, onder opgave van per-

sonalia,
schriftelijk
wenden
tot de heer
J.
Voorhorst,

Koninginnegracht49
te’s
Gravenhage, die in een persoonlijk

gesprek gaarne nadere inlichtingen zal verstrekken.

Op de afdeling
HANDEL, VERKEER EN IIWUUSTRIE
van het
Havenbedrijf kan een

wetenschappelijk medewerker

worden geplaatst met academische opleiding in de economische
wetenschappen.

Taak: In het bijzonder het verrichten van economische onder-
zoekingen.

Salaris:
Afhankelijk van leeftijd, ervaring en opleiding vindt in-
deling plaats in de rang van hoofdcommies of administratief
hoofdambtenaar.
Salarisgrenzen van f852,– tot f1477,– per maand exclusief de
huurcompensatie ad 5,3%.
Per 1 januari 1965 vindt salarisherziening plaats.
De premie A.O.W./A.W.W. komt voor rekening van de
gemeente.

Verplaatsingskosten enz.:
De Verordening inzake vergoeding van
reis-, pension- en verhuiskosten is van toepassing.
Voor het
verkrijgen
van een woning kan ruime medewerking
worden verleend.

Sollicitaties: Uitvoerige sollicitaties binnen 14 dagen te zenden aan
de chef van het bureau Personeelvoorziening, kamer 331,
stadhuis, Rotterdam onder no.
710.

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

soneelsannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42

Schiedam

26

.

E.-S.B. 6-1-1965

• I.C.T.

1900 ONTNEEMT”HET

RISICOmELEMENT AAN’DE COMPUTERJEUZE

Welke ontwikkelingen de computer-tech-
niek ook.nog te zien zal geven in de toe-

komst, het zullen ontwikkelingen zijn

van de l.C.T Serie 1900 van vandaag;

Elke compônent van deze Serie past op

elke component, op die van vandaag,

maar ook op die van de toekomst. Hier-

mede is afgerekend met het risico der

econdmische veroudering.Daarom is de

I.C.T Serie 1900 een gezonde investe-

ring op lange termijn.

I.C.T (International Computers and Tabulators Lim-
ited) is op het terrein der informatie-verwerking
de tweede in grootte in de Vrije wereld.
LC.T Nederland N.V. – onder directie van Ruys’
HandeIsvereeriging N.V. – is de Nederlandse ves-
tiging van dit wereldconcern.

LC.T SERIE

91) 0

I.C.T NEDERLAND N.V. LANGE VOORHOUT 17 ‘S-GRAVENHAGE TELEFOON 070-184160.

Zeven verechlllenda
pro-
1

INPUT

1
OUTPUT
1
GEHEUGEN
cessors:

cyclustljd

van-
1

document-lezer

t
printers
300, 600
of
1350
1

niagneetbandsystemen
erend van
1,1 tot 6 mIcro-
1

leeSt
en sorteert
1200
doen-
1
regels/min.
20,8. 41,7, 60
of
96
KC/sec. eecondé, kerngeheugen
1

menten/mni.

1
kaartponsers
350
of
100
trommelgoheugens
32.768
,

capacIteit

van

4096

tot
1

kaartiezers

l
1

300
of
900
kaarten/min.

1
kaarten/min. papierbandponser
131.072
of
524.288
woorden elk
schtjfgeheugen
apeci/iceer-
262.144’woorden è 24bits.
1

papierbandlezers

1
110
tekena/sec.
baar van
31
tot
126
miflioen

worden gekoppeld

1

300
of 1000 tekens/sec.

1
schrijfmachine
teke,w
Een I.C.T 1004 data
1

schrijfmachine

1
twee typen display-unit8
verwtsselbaa

schijfgeheu-

processor kan
toetsenbord voor display-

1
1

unit.
graph-plotter
gen
4.032.000
tekens per set
magnetisch

kaartgeheugen
1

1
maximum capaciteit
5,4
mii-
aan de,!.C.T Serie 1900.
1


hard tekens.

AanslultmoellJkheden
voor data transmissie via
telex en
telefoon. Koppe-
lingsmogelljkheld van
meerdere processore on-
derling.

E.-S.B. 6-1-1965

27

‘Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche ‘Levensverzekering-Maatschappij

,VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERINGEN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Schadeverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTTERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM – ARNHEM

VEKEMANS en BERK

Efficiency

COUNTANTS
(leden N.l .v.A.)

‘sGravenhage

Amsterdam

Nijmegen

Zwofle

bespoedigt

Uw
contacten
vragen voor hun kantoorte•’s-Gravenhage een
-»’»»»–‘
,

met gegadigden

*
JONG. JURIST

Aan een ambitieuze kracht, die de post-doctorale

studie voor belastingconsulent wil volgen en die bij-

Indien


zondere belangstelling’heeft voor het, vennootschaps-

recht, bieden wij een Interessante werkkring, welke
Uw
telefoonnummer

de gelegenheid opent tijdens de studie, onder leiding

in Uw annonce
van

een

ervaren

belastingdeskundige,

praktische

ervaring op te doen op een kantoor met een veelzij-
moet worden

‘dige kring van rélatiès.’

opgenomen,

. .

Behalve tijd voor het volgen van colleges, wordt een,

vermeld dan
.

,

vergoeding gegeven voor
,
studie- en reiskosten.

tevens het.



Ook zij ‘die, binnenkort’ hopen af te studeren’ kunnen

solliciteren..

NÉTNUMMER
Brieven
‘te richten
aan
het
kantooradres Koninginnc-
.
gracht 49, ‘s-Gravenhage.

IlIllIIlIIlIIllIllIllIllIllIll!llIIllllIIlIlllIIlIIHhllIlIIlIIlIIlI

28

E.-S.B. 6-1-1965

Auteur