Marketing zonder techtiologische research?
Marketing• is in wezen het
scheppen ‘van afzetkansen.
Dit is tenminste het residu dat overblijft bij’destillatie van
de vele definities vah marketing. Het benutten van deze
door marketing geschapen kansen wordt in de regel aan
de verkooporganisatie overgelaten. Genoegzaam is ook
bekend dat een juiste marketing alleen berust op een
optimale combinatie, van de ,,marketing mix”, ‘elementen
als daar zijn: kwaliteit of eigenschappen, prijs, reclame-
steun, afzetkanalen, met als sluitstuk het assortiment. In
deze elementen zijn op zich zelf ook weer optimale combi-
naties te construeren en dan kan er worden gesproken van
reclame-mix, produkt-mix etc. Geen enkel bedrijf kan het
nog stellen zonder een duidelijk marketingplan met daarbij
behorend marketing onderzoek. De continuiteit en de
rendabiliteit worden anders aan ondrageljke risico’s
blöotgesteld.
In vroeger jaren was het nog mogelijk in commercieel
opzicht een voorsprong op zijn coniurrenten te krijgen
door betere produktiemetho~en, snellere automatisering en
efficiency, maar dit alles is niet meer eenvoudig. De
moderne communicatiemiddelen, ondernemingsvormen en
financieringsvormen hebben hier een vergaande gelijk-
schakeling teweeggebracht.
Het streven naar een voorsprong op concurrenten heeft
twee functies sterk op de voorgrond geplaatst die kunnen
dienen om desondanks het verkrijgen, behouden of her-
overen van een voorsprong mogelijk te maken. Dit zijn
met name marketing en technologische research.
Deze beide functies hangen nauw samen met de
ver-
anderingen die zich op de markt voltrokken en zich nog
voordoen. Veranderingen die wel worden gekenschetst als
de omschakeling van de ,,seller’s market” naar de ,,buyer’s
market”. Deze laatste valt dan te karakteriseren door de
aanwezigheid van een overvloed elkaar beconcurreiende
produkten, een veelvuldigheid die’op de seller’s market
met alleen maar harde en zachte zeep, ten enenmale
ontbrak. Als ingrediënt van de produkt-mix heeft de
research een bijzonder stormachtige ontwikkeling te zien
gegeven. Bij de opkomst van nieuwe produkten kwam in
de onderlinge concurrentie vooral de nadruk op de eigen-
schappen te liggen, waarbij marktbehoeften en laborato-
riumvindingen elkaar aanvulden.
Met de hieruit voortkomende impulsen bleven research
en produktontwikkeling elkaar steeds sneller opjagen.
Het sluitstuk van deze inspanningen ten slotte werd ge-
vormd door patenten en octrooien. Voorzien van de aldus
verkregen produkten kwam de marketing om er op de
meest efficiënte
wijze
commerciële successen van te maken.
Maar is nu een marketingplan alleen mogelijk en nood-
zakelijk bij die
bedrijven
die aan research doen? De prak-
tijk wijst wel anders uit. Zo wordt in een bedrijfstak als
de textielindustrie waar individueel weinig aan research
wordt gedaan, toch marketing bedreven door het op grote
schaal gebruik maken van licentie-overeenkomsten met
bijbehorendé marktverdeling om zich op deze manier de
gewenste voorsprong te verwerven. Door het nauwkeurig
volgen van de technische vooruitgang en de in research
gemaakte vorderingen bij de grote concerns, en research-
instituten, en van de veranderingen in de behoeften en het
verloop van de markt, dit alles door een adequate mar-
keting-afdeling, behoeft een achterstand op researchgebied
geen handicap te zijn. Het criterium hierbij is natuurlijk
dat bijtijds de juiste licenties kunnen worden verworven.
Het is buiten kijf dat geen bedrijf rendabel kan blijven
voortbestaan zonder marketing en zonder de vruchten
van de hiermee onmiddellijk samenhangende research te
plukken, waar deze research dan ook wordt uitgevoerd.
In deze voortdurende veranderde maatschappij is research
via produktontwikkeling een conditio sine qua non voor
marketing. Ook zonder zelf faciliteiten hiertoe te bezitten
kan en moet er gebruik worden gemaakt van de resultaten
van elders verricht speur- en ontwikkelingswerk, d.m.v.
licenties en marktverdeling.
Zo kan marketing een succes worden. Maar dit is dan
ook bij wijze van spreken de alleen zaligmakende weg.
Uitsluitend gebruik van vrije procédés en halffabrikate.n
is vrijwel steeds op een commerciële mislukking uitgelopen
en hier dient dan ook voor gewaarsôhuwd te worden. Een
bewijs hiervoor wordt bovendien geleverd door het zich
in de V.S. voordoend verschijnsel van de overgang van
produktiebedrijven via hun researchafdelingen tot instel-
lingen, die enkel nog hun bedrijf maken van het patenteren
van hun researchresultaten, en het daarop uitgeven van
licenties. Marketing van een marketing-bouwsteen dus!
De hieruit voortvloeiende royalties en vergoedingen vormen
zo nog dè enige bron van inkomsten.
Enschede.
.
B. J.
DEINUM.
Blz.
Marketing zonder technologische research?,
door
B. J. Deinum………………………….875
Onze begroting,
door Mr. H. F. van Leèuwen….
876
Overheidsuitgaven en volkshuishouding
–
maat-
staf voor beleid
(1),
door Drs. E. L. Berg en
Dr. D. Dolman………………………..
877
De centrales van de woningbouwcorporaties en de
structuur van de bouwnijverheid,
door Dr. M.
J. Brinkgreve ………… .
.
……………
880
Vermogensaanwasdeling en oudedagszorg,
door L.
Beuth …………………………….
883
Blz.
Europa-bladwijzer No. 26…………………884
Boek bes p rek in gen:
H. H. M. Grootjans: Het structuurvraagstuk
in de Nederlandse Katholieke Middenstands-
bond, bespr. door Dr. F. J. W. van Vroen-
hoven ……………………………..
889
Sidney Dell: Trade Blocs and Common Mar-
kets, bespr. door G. C. A. Mulder, B.Sc.,
Ps. D………………………………
890
Geld- en kapitaalmarkt, door Dr. C. D. Jongman..
892
E.S.B. 30-9.1964
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
875
Onze ‘begroting
1
S’
In opzet verschilt de Miljoenennota 1965 weinig van de
voorafgaande nota’s betreffende de toestand van ‘s Rijks
financiën. Zij geeft daarvan op even onbevredigende wijze
een dr(jefgeestig beeld door te eindigen met een begrotings-
tekort, terwijl er in werkelijkheid belangrijke overschotten
zijn.
De beschouwingen zijn gericht op de conjuncturele ont-
wikkeling en de impulsen van de rijksbegroting daarop.
Hoe belangrijk dit moge zijn, ik meen dat door opeen-
volgende ministers te weinig als doel is gesteld het geven
van een begrijpelijk aan bedrijfseconomische inzichten aan-
gepast overzicht van de staatsfinanciën.
Toegegeven moet worden dat een veroudérde compta-
biliteitswet in dezen wel een hinderpaal is; met name staat
de onderscheiding .van gewone en buitengewone uitgaven
‘aan een goede voorstellingswijze.in
de weg
1).
Verschillende
categorieën van uitgaven hebben nu eenmaal een verschil-
lend effect in onze samenleving. Ook al worden sommige
zgn. niet relevante uitgaven uitgeschakeld voor bepaalde
berekeningen, het totaal der uitgavën speelt bij de be-
schouwing van het begrotingseffect een te grote rol.
De uitgaven van de Staat kan men glo8aal verdelen in:
lopende uitgaven voor verteringen in een betreffend
jaar te doen;’
een bijdrage aan het Burgerlijk Pensioenfonds voor
fofidsvorming bestemd (dit komt neer op een bijdrage aan
de kapitaalmarkt uit lopend inkomen);
uitgaven voor zaken van blijvend nut, die echter geen
directe financiële baten voor de schatkist zullen opwerpen;
uitgaven voor rentegevende financieringen (woning-
bouw en staatsbedrijven);
een aparte categorie, gevormd door aflossing van
gevestigde binnenlandse schuld, neerkomend op een bij-
drage aan de kapitaalmarkt, beschikba’ar voor herfinan-
ciering.
Indien de uitgavencategorieën sub 4 en
5
genoemd door
lopende inkomsten, dus praktisch uit belastingen, zouden
worden bekostigd, zou het overheidsvermogen in belang-
rijke mate stijgen. Een begroting zonder tekort op de gehele
dienst zou betekenen dat de contribuabelen worden ont-
eigend ten behoeve van het vormen van gemeenschaps-
bezit, m.a.w. dat wij fors aan het socialiseren zouden zijn.
M.i. dient echter normaliter voor’de’uitgaven sub 4 en’ 5
bedoeld te worden geleend.
De orde van grootte waar het hier om gaat voor categorie
4 bedraagt bijna f. 1,4 mrd. Met aflossing van binnenlandse
staatsschuld is bijna f.
550
mln, gemoeid. Voor rond f. 1
mrd. zullen volgens de nota fin ancieri ngsm iddelen moeten
orden aangetrokken, zodat er vooi f. 1 mrd. vermogens-
vorming van het Rijk zal plaatsvinden. Dit staat dan nog
naast de vermogensvorming in niet rechtstreeks renderende
objecten begrepen in categorie 3, per saldo f. 860 mln.
bedragend, waarvoor de uitgaven in mijn opvatting ten
laste van de lopende inkomsten dienen te komen. Finan-
ciering door leningen moet m.i. worden beperkt tot recht-
streeks rendabele’ objecten en herfinanciering van staats-
schuld.
i) Deze indeling vervalt in het zojuist ingediende wetsontwerp tot herziening van de comptabiliteitswet. Een bevredigend alter-
natief wordt evenwel in dit wetsontwerp niet gegeven.
876
Ruwweg zou een samenvatting van de begroting er
m.i. als volgt kunnen uitzien (in miljoenen, guldens):
lopende uitgaven ………. . ………………. f. 11.400
bijdrage voor fondsvorming in het Burgerlijk
Pensioenfonds …………………………….800
uitgaven,voor werken van blijvend nut ………. ..
860
f.13.060
middelen
……………………………….14.090
begrotingsoverschot
…………………….f.’ 1.030
Financierïngsuitgaven
voorschotten ………………………….f
1.400
/
aflossing binnenlandse gevestigde schuld …….,,
550
Uiteraard is mijn opstelling globaal en voor verdere split-
sing vatbaar: oider lopende uitgaven zijn posten met geheel
verschillend effect, samengevat. De vraagvergroting naar
goederen en diensten wegens salarisverhoging is bijv. een
geheel andere dan die wegens storting in een of ander fonds
ten behoeve van ontv’ikkelingslanden. Van de financierings-
üitgaven zullen waarschijnlijk enkele posten naar categorie
3 verschoven moeten worden. Daarentegen kan het ver-
dedigbaar zijn enkele uitgaven voor zaken van blijvend
nut naar rubriek 4 te brengen.
De lezer zal concluderen, dat in mijn gedachtengang
waarin een ruimere leningspolitiek wordt bepleit voor een
wegenfonds met zelfstandige leningsbevoegdheid geen
plaats is. Ik ben hier dan ook geen voorstander van. De
wegenbouw zal evenals de bekostiging .van andere zaken
van
blijvend
nut permanent uitgaven vergen. Een systeem
van doelheffingen heeft ongetwijfeld psychologische voor-
delen en kan ook voor de continuïteit bevorderlijk zijn.
Bij financiering door leningen van dit soort van uitgaven
komt echter de rente en aflossingslast steeds zwaarder te
drukken en zal men bij goed rekenen ongetwijfeld tot de
conclusie komen dat dit een dure opzet is geweest. Naast
een ruim gebruik van leningsfinanciering voor rechtstreeks’
rendabele uitgaven, lijkt een wegenfonds met lenings-
bevoegdheid niet gewenst.
Anders ligt dit bij de financiering van staatsbedrijven
welke rente opbrengen. Hier zou een directe financiering
buiten de gchatkist om op zijn plaats zijn. Wij zouden dan
waarschijnlijk geen pijnlijke achterstand van telefoon-
aansluitingen hebben gehad. De malle figuur dat een deel-
neming van de staatsmijnen in een buitenlands bedrijf ons
begrotingstekort beïnvloedt zou zich dan niet voordoen.
Het vooropstellen van het financiële aspect van de be-
groting en het evenwicht daarin betekent niet dat ik geen
oog zou hebben voor de
conjuncturele
aspecten en voor
het niveau van inkomsten en uitgaven. Nu moet ik als
mijn mening vooropstellen dat men noch via de openbare
financiën, noch met monetaire middelen – tenzij met in
het ab’surde doorgevoerde maatregelen – een belonings-
inflatie zoals wij die thans hebben kan keren. Een enigszins
matigend effect is het meeste wat wij ervan kunnen ver-
wachten, maar zolang de Minister van Economische Zaken
via prijsdruk de
col?sumptie
stimuleert, blijft het roeren
met een stokje in de goot. M.a.w. ‘ zolang wij de belonings-
inflatie niet willen zien en behandelen als een onvermijdelijke
aanpassing aan buitenlandse lonen en prijzen blijven wij
in de spanningen zitten.
E.-S.B. 30-9-1964
(1. M.)
Dit neemt niet weg dat een ieder op zijn terrein moet
helpen de spanningen niet verder te vergroten: ook de
begroting moet daartoe bijdragen. Het is wel onvermijdelijk
dat de overheid met de beloningsinfiatie in het gelid loopt
en daartoe het hare bijdraagt, zij het dat de staat geen
voorloper mag worden, zoals het soms even lijkt. Maar
overigens dient zij geen extra impulsen te geven en mini-
tieus wordt ons voorgerekend dat dit niet is geschied. Door
steeds zwaard6r drukkende belastingen op inkomen
wordt tegendruk gegeven doordat de leningsbehoefte wordt
beperkt. Het eindresultaat is dit, dat de staatsuitgaven
gemeten in een percentage van het geïnfieerde nationaal
inkomen praktisch gelijk blijven (26,4 pCt.), dat de belas-
tingbaten (hierin begrepen het aandeel aan de geneenten
aftedragen) stijgen, oplopend, eveneens in ‘pCt. van het
nationaal inkomen, van 26 in de laatste jaren naar 26,8
in 1964 en 27,2 in 1965. .Hiertegenover staat dat het be-
rekende percentage der overheidsbesparingen met ongeveer
dezelfde fractie stijgt van
5,9
naar de recordhoogte van
6,4 pCt.
Opmerkelijk is dat onder de druk van conjuncturele
omstandigheden door een liberale minister een socialistisch
ideaal in belangrijk grotere mate wordt verwerkelijkt dan
ooit is geschied!
Men moet zich afvragen in hoeverre wij ons in een
vicieuze cirkel bewegen. Door de verschuivingen in de
inkomensverdeling en de verzwaarde belastingdruk is de
particuliere spaarquote verminderd en het totaal der be-
sparingen niet onaanzienlijk gezakt beneden de ca. 20 pCt.
van het nationaal inkomen, welk percéntage nodig is met
het oog op een gewenst investeringsniveau en een gewenst
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans.
Nu worden als correctief de overheidsbesparingen opge-
voerd dankzij een zodanige belasting op de inkomens, dat
daardoor de paticuliere besparingen worden belemmerd,
terwijl het fiscale woonklimaat steeds ongunstiger wordt.
Uit een oogpunt van bestedingsbeperking zouden de
belastingen op de verteringen dienen te worden’ verhoogd,
maar in werkelijkheid is de verhouding tussen de opbrengst
der belastingen op inkomens, winsten en vermogens tegen-
over die op verteringen vrijwel nimmer zo ongunstig ge-
weest voor eerstgenoemde groep als volgens de prognose
voor 1965 het geval zal zijn (58,2 pCt. tegen 41,8 pCt.).
Het heeft er veel van, dat wij inderdaad in een vicieuze
cirkel zijn aangeland, die slechts met kracht kan worden
doorbroken met onpopulaire, en dus met politiek moeilijk
haalbare, middelen.
Mr. H F. VAN LEEUWEN.
Laren.
Oud-lid van de Tweede Kamer der Staten-GeT,eraal.
Overheidsuitgaven ‘en volkshuishouding –
maatstaf voor beleid
(1)
In onderstaand artikel wordt be.toogd, dat de structurele
norm, aan de hand waarvan de groei van de rijksuitgaven
in de Miljoenennota wordt beoordeeld, grote betekenis heeft
als beleidsinstrument; de
voer
belastingverlaging of
uit-
gavenstijging beschikbare structurele ruimte biedt een
nood-
zakelijk houvast bij de onderhandelingen tussen de Minister
van Financiën en
zijn
collaga’s alsmede bij de algemene
financiële beschouwingen. Niettemin schiet deze norm te-
kort bij de beoordeling van de structurele ontwikkeling van
de overheidssector. Betoogd wordt dat de uiteenlopende
prijsontwikkeling in overheids- en private sector leidt tot
een systematische overschatling van de groei der overheids-
sector. In een volgend artikel zal aangegeven worden op
welke wijze de theorie-Zijlstra zou kumien worden aange-vuld om de groei
van de overheidssector te kunnen beoor-
delen.
Inleiding.
De imposante stijging van de overheidsuitgaven en de
niet minder indrukwekkende groei van de belastinginkom-
sten in Nederland, vooral na de tweede wereldoorlog,
leiden tot een grote aandacht voor het probleem van’ be
weiseljke omvang van de overheidsactiviteiten
1).
Voor
enkelen is van een probleem geen sprake: zij blijven steken
in de bewering dat de overheidsactiviteiten moeten afnemen
tot een absoluut minimum. Voor alle anderen is de kwestie
hoe omvangrijk de overheidssector in de vol kshuishouding
dient te zijn wel degelijk een vraagstuk. Daarmee wordt
vooraf de vraag gesteld hoe overheidsactiviteiten moeten
worden gemeten. In dit artikel wordt een aantal problemen
behandeld, die zich bij het meten vân overhei dsactivitei ten
voordoen. Er wordt geen poging ondernomen om een
normatieve uitspraak te doen over de wenselijke omvang.
van de overheidssector.
De omvang van de overheidsactiviteiten wordt gewoon-
lijk gemeten aan de overheidsuitgaven. Ook al kan de
kwaliteit en intensiteit van het overheidsingrijpen niet al-
leen worden gemeten aan financiële maatstaven, een globale
indruk van de ontwikkeling
van
de overheidssector kan
men eraan ontlenen, indien de overheidsuitgaven worden
gerelateerd aan liet nationaal inkomen (laatste regel van
tabel 1).
‘) Hoewel de in dit artikel behandelde problematiek zich
bij reële overheidsbestedingen in het algemeen voordoet, is
het betoog voornamelijk gericht op rijksuitgaven; daar is het
begrip ,,overheid” soms gebruikt in de meer enge betekenis
van het ,,rijk”.
E.-S.B. 30-9-i964
/
–
–
877
TAËL 1.
Rijksuitgaven in procenten van het nationaal inkomen
1958
1959
1960
1
1961
1962
1963
1964
1965
Directe bestedingen
……………….
Salarissen
……………………………..
Netto materiële consumptieve bestedingen
Netto investeringen
………………………
Qverdrachteii t.b.v. het onderwijs
…………….2,8
Overige overdrachten
……………………..
Inkomensoverdrachten
…………………..
Totaal
……..
. …………………………
8,9
8,1 8,1
•8,6
–
9.1
8,9
9,3
9,4
3,3
..4,4
1,2
4,3
2,6
1,2
4,1
2,7
1,3
–
4,1
3,0
1,5
4,3
3,4
1,4
4,3
3,1 1,5
4,8
3,1
1,4
5,0
2,9
1,5
.
0,8
..
3,0 9,3
3,9 8,3
4,6 8,2
5,0 8,0 5,2 7,2
5,5
7,4
53
7,3
4,0
..
3,5
3,2-
‘
3,5 3,5
3,3
–
3,4 3,5
.22,5
a)
..
20,4
20,3
21,4
22,1
– 21,3
22,2 22,0
a) Dit relatief hoge percentage
is
goeddeels te wijten aan de lichte recessie (relatief laag nationaal inkomen, hoge inkomensoverdrachten).
Bron:
Miljoenennota’s.
Om de ontwikkeling van de dverheidsuitgaven en daar
–
mee van de omvang der overheidshuishouding te kunnen
beoordelen, wordt in de Miljoenennota sedert het jaar
1960/61 de zgn. structurele norm gehanteerd. Los van de
toepassing in een concrete situatie wordt met deze norm
beoogd de keuze tussen uitgavenverhoging en belasting-
verlaging duidelijk als alternatief te stellen: gegeven een
structurele groei van het nationaal inkomen en gegeven
de geldende belastingtarieven, komt voor het rijk een be-
paald bedrag aan middelen beschikbaar (los van conjunc-
turele mee- of tegenvallers). Deze ruimte nu is beschikbaar
voor uitgavenstijging of belastingverlaging. De structurele
groei van de overheidsuitgaven moet volgens deze norm
zoals toegepast in de politieke realiteit, niet sneller zijn
dan die van het nationaal inkomen, welke op 4 pCt. per
jaar wordt gesteld. Voor overheidsuitgaven en nationaal
inkomen wordt gerekend mèt reële grootheden. Door het
progressieve belastingstelsel groeien de belastinginkomsten
sneller dan de uitgaven bij hantering van de norm, nl. met
ruim
5
pCt. per jaar. Een periodieke belastingverlaging is
dan mogelijk en nodig om macro-economisch de belasting-
druk
2)
gelijk te houden. In verband met de relatief hoog
geoordeelde belastingdruk in Nederland hield de feitelijke
toepassing van de ,,norm-Zijlstra” bovendien in, dat een
achterblijven van de groei der overheidsuitgaven bij de
toeneming van het nationaal inkomen wenselijk is om de
belastingdruk te kunnen verlagen.
Betekenis van de norm.
De keuzetheorie van Zijlstra is in de eerste, plaats een
beleidsinstrument
en heeft als zodanig een grote betekenis.
Er wordt een beleidsnorm geschapen die voor de onder-
handelingen tussen de Minister van Financiën en zijn col-
lega’s van ,,spending departments”, alsmede voor het ge-
sprek tussen regering en parlement, houvast biedt bij de
beoordeling van de stijging der overheidsuit’gaven. Daarbij
wordt een groei van die uitgaven, evenredig met een struc-
turele toeneming van het nationaal inkomen, tot norm
verheven, hetgeen in politicis voornamelijk indruk kan
maken, omdat de mogelijkheid van belastingverlaging aan
handhaving van de norm wordt gekoppeld.
In feite houdt de
norm-Zijlstra
niet meer in dan hand-
having van de status quo t.av. de omvang van de overheids-
sector in een groeiende economie. In een stationaire huid-
houding zou hij ,het aandeel van de overheid bevriezen.
Wij kunnen het dan ook eens zijn met hen, die de norm-
Zijlstra betitelen als een vuistregel
3).
De aloude norm van
een jaarlijks evenwichtige gewone dienst is in het licht van
2)
Belastin-gopbrengst in verhouding tot het nationaal
nikomen.
moderne opvattingen omtrent de economische invloed van
de overheidsuitgaven en belastingheffing verdwenen. De
vuistregel-Zijlstra plaatst deze verouderde norm in een
dynamische economie zonder de essentie aan te tasten.
Daarbij worden tevens de volgende maatstaven gehanteerd:
de begrotingsuitgaven worden niet meer gesplitst in
lopende en kapitaalsuitgaven, doch in relevante en niet-
relevante;
de eis van evenwicht wordt vervangen door de eis
van handhaving van een gegeven begrotingssaldo;
de eis van jaarlijks evenwicht wordt vervangen door
de norm van ,,evenwicht” gezien over een reeks van jaren.
De essentiële vraag-vôor de normatieve omvang van de
overheidssector – welke niet alleen economisch van aard
is
– 4),
nI. of de omvang van de rijksuitgaven in de uit-
gangssituatie juist is, wordt wel gesteld, doch kan niet
beantwoord worden met behulp van dit instrumentarium.
Deze vraag wordt extra-comptabel beantwoord aan de
hand van ,,circumstantial evidence”
5),
Nauw verbonden
met deze vraag is het feit, dat de keus tussen overheids-
uitgavenstijging en belastingverlaging politiek nuttig, maar
theoretisch niet het meest relevant is: de uitgaven leggen
beslag op produktiefactoren
ten laste van
de volkshuis-
houding. De belastingheffing dient die last over de leden
van de gemeenschap te verdelen, waarmee niet gezegd wil
zijn, dat de hoogte der belastingheffing geen invloed heeft
op het nationaal inkomen
6)
Van gelijk gewicht als de eerder genoemde is de vraag,
of het evenredig meegroeien van de overheidssector met
het nationaal inkomen wenselijk is, dan wel of een struc-
turele daling of
stijging
van de relatieve omvang van deze
sector in een groeiende geïndustrialiseerde economie
wenselijk of noodzakelijk is. Naar onze mening kan de
beantwoording’ van deze laatste vraag enigszins worden
gesteund door het verder ontwikkelen van maatstaven ter
beoordeling van de afzonderlijke uitgavencategorieën, zoals
thans reeds incidenteel in de Miljoenennota’s gebeurt. Al-
vorens dit uit te werken willen wij echter de consequenties
van de ,,vuistregel-Zijlstra”, zoals die in de Miljoenennota
verder is uitgewerkt, kritisch bezien.
Prijsstijging in de overheidssector.
De bepaling van de structurele plaats van de overheid
in de volkshuishouding dient uiteraard te gebeuren door
Prof. Dr. C. Goedhart, Drs. J. M. den Uyl in de algemene
vergadering van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde van
23
november
1963,
Verslag, blz. 10 e.v.
Conform Prof. Dr. J. Zijlstra, idem.
Zie de slotbeschouwingen van de laatste Miljoenennota’s.
Zie ook: ,,Overheidshuishouding en prijsontwikkeling:
problemen rond de structurele norm”, door E. L. Berg in
,,E.-S.B.” van
31
oktober
1962.
878
E.-S.B. 30-9-1964
vergelijking ijan de groei der
reële
overheidsuitgaven me
T
t
die van het
reële
nationaal inkomen. In de praktische toe-
passing van de theorie-Zijlstra gebeurt dat niet. Enerzijds
wordt wel een stuk nominale salarisstijging in aanmerking
genomen als prijsstijging. Anderzijds wordt de nominale
omvang van de rijksuitgaven geconfronteerd met de struc-
tureel bepaalde ruimte; zodat fn tijden van prijsstijging de
groei van de rijksuitgaven wordt afgeremd, wanneer de
norm integraal zou worden gevolgd.
Om de produktiemiddelen die direct door de overheid
worden aangetrokken, te kunnen meten, zijn door ons in
tabel 1 de inkomens- en vermogensoverdrachten – niet
ten behoeve van het onderwijs – buiten beschouwing
gelaten. In tabel 2 is een indruk gegeven van de prijsont-
wikkeling, van de overheidsconsumptie en -investeringen,
alsmede van de private bestedingen gedurende enkele jaren.
produktiviteitsstijging gelijk gesteld aan die in de economie
als geheel, in het j,readvies van Drees wordt het vraagstuk
sterk gerelativeerd: de waardering berust vooral op de
conventies van statistici.
De stelling dat de produktiviteitsstijging in de overheids-
huishouding gelijk is aan die in de gehele volkshuishouding
lijkt ons zeer onwaarschijnlijk
8):
de stijging van de arbeids-
produktiviteit is immers grotendeels afhankelijk van de
mogelijkheid het produktieproces te mechaniseren/auto-
matiseren, welke mogelijkheid in de dienstverlenende sec-
tor van de volkshuishouding geringer is dan in de industrie.
Neemt men aah, dat de stijging van de arbeidsproduktiviteit
bij de overheid inderdaad hoger dan nul, doch lager dan
die in het bedrijfsleven is, dan betekent de steeds achter-
blijvende produktiestijging van een evenredig meegroeiende
overheidssector een dalen van het belang der overheids-
TABEL 2.
Prj/sindices
1955
1956
157
1958
1959
1960
1961
1
19621
1963,
j
1964
1965
91
93
98
100
100
103
105
108
II!
118
123
Consumptiegezinnen
…………..
83
89
98
100
101
106 112
118
126
145
.
154
overheid
………….
Investeringen bedrijven
…………
86 93
98
100
99
100
101
103
107
112
115
overheid
………….
84
91
98
100
99
102 104
109
115 120 126
Bron: Nationale rekeningen (CBS.) en Macro-economische verkenningen (C.P.B.).
De overheidsbestedingen blijken zeer veel sneller in prijs
te zijn gestegen. Aangezien de overheid in het algemeen
goederen en diensten levert, waarvan de
prijsvorming
niet
op een markt geschiedt, kan de produktie niet worden
gemeten aan de marktwaarde. De bijdrage van de overheid
tot het nationaal produkt wordt schattenderwijs gesteld
op de kosten van de aangewende produktiefactoren.
De oorzaak van de relatief snelle prijsstijging van de
overheidsinvesteringen ligt waarschijnlijk grotendeels in de
relatief grote
prijsstijging
in weg- en waterbouwkundige
werken. De zeer sterke prijsstijging van de overheids-
consumptie wordt veroorzaakt door de zeer grote loon-
intensiteit van deze bestedingscategorie. Bovendien zijn de
overheidssalarissen de laatste jaren sterker gestegen dan
het gemiddelde loon in de private sector (,,de denivel-
lering”). Bij de bepaling van de prijsindexcijfers wordt de
salarisstijging door het C.B.S. beschouwd als een geheel
nominale
stijging,
met andere woorden: de arbeidsproduk-
tiviteitsstijging van de overheidsdienaren is nihil.
Arbeidsproduktiviteit in de overheidssector.
Zowel in de Miljoenennota
1965
alsook in het preadvies
van Prof. Dr. W. Drees Jr. over de Nederlandse overheids-
uitgaven
7)
wordt de produktiviteitsontwikkeling in de
overheidssector behandeld. In de Miljoenennota wordt de
huishouding bij een evenredig aandeel van de overheids-
uitgaven in het nationaal inkomen. Een relatief gelijk-
blijvende overheidsprestatie houdt dan in de noodzaak van
een groeiend beslag op het nationaal inkomen
9).
De progressie van het belastingstelsel is in dat geval
althans voor een deel nodig om een van overheidswege
gelijkblijvend voorzieningenpeil te handhaven, tenzij een
voortdurende daling van de overdrachtsuitgaven mogelijk
zou zijn. De vuistregel-Zijlstra (hoe nuttig en noodzakelijk
ook om de’ groei van de rijksuitgaven te doen afwegen.
tegen belastingverlaging) blijkt derhalve, indien niet ge-
corrigeerd voor een extra prijsstijging, te kort te schieten
ter beoordeling van de
structurele ontwikkeling
van de
overheidssector.
In het tweede artikel zal worden nagegaan op welke
wijze de norm-Zijlstra kan vorden aangevuld om de struc-
turele ontwikkeling van de overheid te kunnen meten.
E. L. BERG.
‘s-Gravenhage.
– D. DOLMAN.
Preadvies voor de Veieniging voor de Staathuishoudkunde
1963,
blz.
32
e.v.
In
hoeverre het begrip produktiviteit in de overheidssector
zinrijk is, komt in het slotartikel aan de orde.
Zie noot 4 en ,,The Growth of Government Expenditure
in the United Kingdom since
1790″
in ,,Public expenditure; appraisal and control”, door Oliver and Boyd, Edinburgh and
London
1963,
blz. 115.
(1. Al.)
E.-S.B. 30-9-064
879
De ‘centrales van
de woningbouw-
corporaties en de structuur, van de
bouwnijverheid
Ondanks de, grotendeels bekwaam en met toewijding
geleide; organisaties van ondernemers en werklieden en
het overkoepelend orgaan: Raad van Bestuur Bouwbe-
drijf, blijft de bouwnijverheid in wezen ,,amorf”. In
een eerder in ,,E.-S.B.” verschenen artikel
1)
werd
daarom gepleit voor coöperatieve samenwerking tussen
de ondernemers; maar als er geen, zij het zachte,
drang wordt uitgeoefend mâg men van zulk een pleidooi
niet veel verwachten. En die (zachte) drang moet uit-
gaan van de opdr’achtgevers. Reeds in ,,E.-S.B.” van .17
april
1963
2)
werd betoogd, dat de centrales van de
woningbouwcorporaties de aangewezen organen zijn om
leiding te geven bij de samenwerking tussen aannemers
(waarbij vooral gedacht werd aan standaardisering). In-
middels heeft het Katholiek Instituut voor Volkshuisves-
– ting (K,I.V.) een congres gehouden over de, taak der
centrales en de ontwikkeling van het K.I.V. De direc-
teur vai het K.I.V., Mr. F. Andriessen, heeft op dit con-
gres een inleiding gehouden, die van groot belang is.
Deze inleiding is, met andere inleidingen in duk ver-
schenen; in het volgende wordt enkele malen naar de-
ze publikatie verwezen.
Mr. Andriessen’ heeft de taak der centrales vooral ge-
zien in het verlengde van .de bemoeiingen der corpora-
ties. Dit is begrijpelijk, gezien zijn functie en het ge-
hoor, waaivoor hij sprak. Maar zijn betoog reikt veel
verder dan de woningbouwcorporaties in haar huidige
vorm – en werkzaamheid Nadat spreker de centrales
heeft behandeld als verlengstuk van de corporaties (blz.
38/39) legt hij de volle nadruk opde
Unieke positie van
de corporaiiés,
die kunnen (en moeten?) optreden als
vertegenwoordigers van de consument bij de woning-
voorziening (waarvoor dan uiteraard de centrales als
,,woordvoerders” zullen moeten optreden). Dit optreden
is nog iets anders, en wel veel meer, dan de rol die de
Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid bij
•het 50-jarig jubileum van de Nationale Woningraad aan
de corporaties toewees, nUl. ,,gesprekspartner” van de
ôverheid te zijn De consument is degene te wiens be-
hoeve de bouwnijverheid, zeker in de woningbouw,
rechtstreeks wérkzaam is; het zijn de belangen van de
consument, die de overheid heeft te behartigen. Wan-
neer we dit inzien dienen we ook te erkennen (en niet
alleen stilzwijgend, maar uitdrukkelijk en stellig), dat
de vertegenwoordigers van de consumenten niet alleen
mee mogen ,,praten” maar het recht en de plicht heb-
ven ,,mee te beslissen”.
In de jaren, die achter ons liggen, is vele malen be-
toogd, dat de bouwnijverheid al lang de woningnood de
,,De structuur van de bouwnijverheid” in ,,E.S.B.”
van
5
februari 1964.
,,Woningbehoefte en woningbouw” in ,,E.-S.B.” van
17 april 1963.
880;
baas zou zijn geworden, wanneer de overheid minder
regelend en verbiedend had ingegrepen (,,verbiedend”,
want het is immers verboden te bouwen zonder rijks-
goedkeuring en gemeentelijke bouwvergunning). Dit ge-
luid is trouwens nog allerminst verstomd, ook niet na
het verschijnen van de bouwnota vafi Minister Bogaers,
wiens beleid zeer wordt gewaardeerd. Hoe vaak ook
herhaald, de bedoelde bewering miskent de werkelijk-
heid. We staan hier namelijk voor een moeilijk en inge-
wikkeld vraagstuk. Er zullen er weinigen zijn, die dur-
ven ontkennen, dat het onmiddellijk na de oorlog dedure
plicht van de overheid was:
te zorgen, dat de produktiecapaciteit van de bouw-
nijverheid – die te enen male onvoldoende was om
aan de behoefte te voldoen, gezien de omstandigheid dat
er vier jaar lang nauwelijks of niet gebouwd was maar
wel veel’vernield – voor een billijk deel bestemd werd
om woningen t’e bouwen voor de talloos velen, die
slechts een bescheiden huur konden betalen;
te voorkomen, dat de bouwprijzen onverantwoord
zouden stijgen ten gevolge van de schaarste.
Het is mede een uitvloeisel van deze toestand, dat:
de voorziening in de massale behoefte vrijwel uit-
sluitend een taak werd van de gemeenten en/of de wo-
ningbouwcorporaties (die niet overheidsgeld werken);
de bouwondernemers, die v66r de oorlog ,,voor.de
markt bouwden”, thans ten aanzien van de woningvoor-
ziening nauwelijks meer meetellen;
naast de reeds lang werkzame maatschappijen voor
belegging in vast goed, zich nieuwe ontwikkelden; deze
houden zich, evenals de institutionele beleggers, vooral
bezig met de financiering van dat deel van de. woning-
bouw, dat niet door de overheid wordt verzorgd, ook al
draagt de overheid door subsidies bij in de stichtings-
kosten van het merendeel dezer woningen.
Juist door de bemoeiingen van ‘deze groep werd op
de overheid de taak gelegd te trachten de ontwikkeling
van de bouwprijzen strak in de hand te houden. Im-
mers, de ,,bèleggers” richten zich (van hun standpunt
gezien volkomen begrijpelijk) vooral op objecten, die
een goed rendement beloven. Bij de huidige schaarste
is er ten dezen geen enkele .prikkèi om zo zuinig mo-
gelijk te bouwen, omdat men erop mag rekenen dat
nog voor lange tijd de te bouwen panden voor winst-
gevende prijzen kunnen worden verkocht of tegen zeer
lonende bedragen kunnen worden verhuurd. Deze over-
wegingen gelden misschien in nog sterker mate voor de
enkele ondernemingen (die zich reeds thans op de markt
doen gelden en die, denkelijk spoedig, door andere zul-
len worden gevolgd), die 6f in hoofdzaak financiële be-
langen behartigen, maar daartoe de bouw zelf uitvoe-
ren of er althans leiding aan geven, 6f, aanvankelijk
zelf bouwers zijnde, zich nu ook met verkoop dan wei
verhuur bemoeien.
E.-S.B. 30.9-1964
S
‘
De opwa.rte druk op de prijzen vereist èen tegen-
druk om de stijging te matigen (voorkomen is in
5
de
huidige conjunctuur welhaast niet te verwachten) en
het spreekt vanzelf, dat de overheid het als haar taak
beschout deze druk uit te oefenen. Het is ook begrij-
pelijk, dat het Ministerie de teugels in handen wenst te
houden,
1
want de functionele deceniralisatie, die èn op
staatsrechtelijke gronden èn in het belang van een doel-
treffende uitvoering de voorkeur zou verdienen, werd
verhinderd door de omstandigheid, dat, gelijk reeds
werd opgemerkt, het bouwbedrijf in wezen amorf is en
ook de woningbehoevenden voor het merendeel een
amorfe massa vormen.
Wat de nijverheid betreft zij herinnerd aan het droeve
en beschamende verschijnsel der zwarte ilonen. Nadat
de nieuwe c.a.o. in werking was getreden is ongetwij-
feld een verbetering opgetreden, maar naar verluidt
steekt het euvel de kop weer op. En zolang de organi-
saties van• ondernemers en werklieden geen orde kun-
nen stellen op eigen zaken,,mag de overheid aan deze
organisaties geen taken delegeren
De spanning op de arbeidsmarkt maakt het vrijwel
onmogelijk op korte termijn de bouwnijverhëid be-
hoorlijk te geleden. Daarom moet begonnen worden
met een poging om de ,,vraag” hiërarchisch te or-
denen. ,,Centrale regeling” van een zô gediversifieerd
vraagstuk als de woningbouw leidt immers tot mis-
standen die des te ernstiger worden naar mate langer
aan centralisatie wordt vastgehouden. Wij erkenden
hierboven dat de bemoeiing van de overheid na de oor-
log onvermijdelijk was, maar het is er mee als met een
gipsverband: dat kan soms nuttig, nodig, ja onvermij- –
delijk zijn, doch het moet tijdig worden verwijderd om
de terugkeer tot normale functionering weer mogelijk
te maken. –
Ten aanzien van de mogelijkheid de ,,vraag” te gele-
den, is de inleiding van Mr. Andriessen, hierboven ver-
meld, een zeer verblijdend geluid. Men kan er in beluis-
teren, dat de centrales der woningbouwcorporaties bezig
zijn te rijpen tot een toestand van volwassenheid, zodat
zij zich bij de overheid kunnen melden als de’aangewe-
zen instanties aan wie èn het goedkeuringsbeleid èn de
prijsvorming kunnen worden ,,gedelegeerd”. Wanneer
we hier over prijsvorming spreken, wordt in de eerste
plaats gedacht aan de zgn. toetsingsprijs (vroeger curve-
prijs genaamd). Uitzonderingsgevallen daargelaten
wordt geen plan voor de bouw van woningwetwoningen
goedgekeurd, wanneer
,
niet de aannemingssom overeen-
komt met die prijs (men
mag
er onder blijven, doch de
toetsings prijs is z6 gesteld, dat hiervan geen sprake is):
Bovendien worden kwaliteitseisen gesteld, waaraan vol-
daan moet worden.
Dit bedenkend kan men zich moeilijk onttrekken aan
de indruk, dat de elkaar opvolgende Ministers en hun
raadslieden drie vliegen in één klap hebben willen slaan:
opvoering van het aantal nieuwe woningen;
opvoering van de kwaliteit;
voorkoming van te snelle stijging der prijzen (van
handhaving van prijzen kon geen sprake zijn).
Het doet een buitenstaander merkwaardig aan, dat
telkenjare begrotingen van het Ministerie van Volkshuis-
vesting en Bouwnijverheid zijn goedgekeurd, waarbij
enerzijds een aantal te bouwen woningen als doel werd
gesteld, anderzijds een bepaald bedrag door de volksver-
tegenwoordiging werd gedgekeurd. Emmers, tn dezen
zou men moeten zeggen: 6f men bepaalt een aantal
6f men bepaalt een bedrag.
Omdat de prijs welke hét Ministerie stelde (en stelt)
door de ondernemers te laag wordt geacht, haalt men
het gewenste aantal niet.
In vele gevallen kan een woningwetplan alleen tot uit-
voering komen, indien de
l
bouwer gelegenheid krijgt te-
gelijk ook andere objecten te bouwen, waarbij geen
prijsgrens is gesteld. Die andere objecten worden dan
te duur gebouwd. Op de kopers of huurders wordt dus
een belasting gelegd, die niet door de volksvertegenwoor-
diging is goedgekeurd; dit lijkt niet geheel in overeen-
stemming met democratisch beleid. Het behoeft geen
betoog, dat dit prijsbeleid een poging om de kwaliteit
te verbeteren uitsluit. -.
Van de drie vliegen wordt er dus geen geraakt. Wel-
iswaar werden en worden de bedragen, die aan de wo-
ningwetwoningen ten koste worden gelegd, kunstmatig
laag gehouden, maar
I
in zeer veel gevallen is
koop hier duurkoop, omdat woningen tot stand ko-
men, die geen woongemak bieden, passend bij de hui-
dige wensen van de bewoners. Vooral om zowel de on-
waarachtige prijsvorming te voorkomen als om te voor
–
komen, dat woningen worden gebouwd met een te ge-
ringe ,,gebruikswaarde” wordt bepleit èn de prijsbepa-
ling èn de rijksgoedkeuring te delegeren aan de centra-
les.
Reeds in het artikel in ,,E.S.B.” van 17 april 1963
werd erop gewezen, dat dit pleidooi
niet
inhield dat ook
de contingentering wijziging behoeft; het thans gevolgde
beleid: verdeling door de Minister over de provincies
en door Gedeputeerde Staten over de gemeenten, lijkt
moeilijk voor verbetering vatbaar en geheel in overeen-
stemming met de verantwoordelijkheid van de overheid.
Maar de centrales, voortdurend verband houdend met
de plaatselijke corporaties, zijn nu juist de lichamen,
die ,,aan ieder het Zijne” kunnen geven en niet behoeven
te pogen ,,aan allen hetzelfde te geven” (wat uiteraard
niemand kan bevredigen). –
Ten aanzien van de prijs (aanneemsom) beschikken
de centrales over een schat van gegevens, die – vooral
wanneer het overleg tussen de centrales verder en meer
stelselmatig wordt uitgewerkt – de mogelijkhëid bieden
m een billijke en redelijke prijs te
dbenaderen
en de
dntwikkeling van het prijsverloop vast te stellen. Dit
vooral omdat bij de beoordeling van de bedragen vol-
ledig rekening kant worden gehouden met de hoedanig
heid der levering; de centrales werken immers veelal
jaren achterèen met dezelfde ondernemers.
Wat de plannen betreft het volgende. De centrales
bschikken reds nû – en kunnen door samenwerking
met coöperaties van aanneniers steeds meer gaan be-
schikken – over tal van, ontwerpen, die een aantrek-
kelijke verscheidenheid bieden. Meer dan één hiervan
is reeds vaker uitgevoerd, zodat er ervaring mee ver-
kregen is. Kenmerkend is, dat zoveel mogelijk dezelfde
standaardonderdelen worden benut. Uit deze ontwerpen
kan de plaatselijke corporatie kiezen, wat in haar omge-
ving en v66r haar leden het best past. Zolang men vast-
houdt aan standaardonderdelen en aan beschikbare (zo
mogelijk reeds uitgevoerde) ontwerpen, blijven de voor-
delen van standaardisatie en herhaling (repetitie-effect)
bewaard. De centrales kunnen hiervoor waken, want
zij
zijn het aan wie de overheid een taak delegeert. De-
ze taak. uitvoerend zijn de centrales niet meer (althans
9
-0
E.-S.B. 30-9-1964
.881
niet meer in eerste aanleg) ôrganen van de corporaties
maar ,,instrumenten” van de overheid.
Het staat wel vast, dat de centrales bij voortduring
voor moeilijke keuzen komen te staan: zij mogen niet
meer goedkeuren dan de geldmiddelen toelaten, zij moe-
ten waken voor de ,,bewoonbaarheid” en de ,,toekomst-
waarde” der te bouwen woningen en zij moeten, indien
enigszins mogelijk, bevorderen dat de door G.S. aan de
gemeenten (of aggiomeraties) toegewezen contingenten
worden benut. Vooral in de overgangs-
tijd zal dit een vrijwel onoplosbaar vraag-
stuk zijn. Op den duur mag men hopen,
dat omtrent aan te vragen bedragen en
in uitzicht te stellen aantallen, voorstel-
len van de centrales zullen worden inge-
wacht alvorens de Minister zijn begro-
ting opstelt.
Het pleidooi om prijsbewaking en
goedkeuringsgelegenheid aan de centra-
les van woningbouwcorporaties te dele-
geren, geldt alleen de woningbouw. Ten
aanzien van de utiliteitsbouwmoeten an-
dere voorzieningen worden getroffen.
Daar een bespreking hiervan buiten het
raam dezer beschouwing valt, zij hier
slechts onderstreept, dat er geen vrees
voor overspanning van de arbeidsmarkt
behoeft te bestaan. Het is weliswaar
juist, dat vele aannemers zowel in de
woningbouw als in de utiliteitsb6uw
werkzaam zijn, maar het
conhingenle-
ringsbeleid
blijft immers in onze gedach-
tengang aan de overheid en
zij alleen
bepaalt welk deel van de capaciteit voor
de verschillende gebieden beschikbaar
komt. –
Men kan tegen het voorstel ongetwij-
feld bezwaren aanvoeren. Enkele willen
we bespreken:
1. Betwijfeld kan worden of de cen-
trales wel voldoende zorgvuldigheid zul-
len betrachten in het prijsbeleid. Gezien
de staat van dienst van ,,Ons Limburg”
(oudste), de Nationale Woningraad
(grootste) en het K.I.V. (jongste, maar
toch ook reeds met een achtenswaardig
verleden) lijkt zulk een twijfel misplaâtst.
Delegatie van een deel van de overheids-
taak aan de centrales brengt uiteraard
voor deze een nieuwe verantwoordelijk-
heid en met name een plicht van ver- –
antwoording met zich. Het zal nodig
zijn, dat aan goedkeuring van een plan
steeds de eis wordt gesteld, dat gewerkt
wordt niet een ,,open begroting” en dat
na gereedkomen van het werk een uit-
voerige nacalculatie wordt overgelegd.
Dit is niet alleen nodig ten behoeve van
de verantwoording van de centrales;
het is ook in het welbegrepen eigenbe-
lang van de bouwers. Immers, behalve
tot continuïteit, waarop het beleid van
Minister Bogaers is gericht, leidt dze
plicht tot het invoeren van een werkelijk
,,industriële calculatie”.
Men kan tegenwerpen, dat de centrales slechts met
een deel van de massale woningbouw daadwerkelijk be-
moeienis hebben. Dit is juist maar dit deel is groot ge-
noeg om èn ten aanzien van de bouwkosten èn ten aan-
zien van de woongemakken en de toekomstwaarde ge-
gronde gevolgtrekkingen te mak’en.
Gewettigd is de vraag, of de centrales reeds vol-
doende toegerust zijn om de taak, die schrijver dezes
hun toedenkt, te volvoeren. Hierop kan men volmon-
deze bout kost f
Eén vitale bout breekt en de machine staat stil. Direct
gevolg: de produktie stagneert. Misschien moet
er een monteur uit het buitenland komen. Misschien
verliest U een belangrijke order. Het risico van
machinebreuk wordt door de toenemende mechanisatie
steeds groter. Dit risico behoeft U niet zelf te dragen.
Voor ieder bedrijf zijn er verzekeringsmogelijkheden,
die de financiële gevolgen van machinebreuk opvangen.
Het obje
ç
tief advies van een assurantiemakelaar
kan U in staat stellen de voor U meest geschikte
keuze te doen. R. Mees & Zoonen Assurantiën
beschikt over een staf van deskundigen die U gaarne
zal advisëren inzake het sluiten van een
verzekering aangepast aan Uw speciale behoeften,.
en in geval van schade Uw belangen behartigt.
R.MEES&ZOONEN
ASSURANTIËN
Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam
Delft – Vlaardingen – Alblasserdam – Spijkenisse
1720
882
E.-S.B. 30-9-1964
dig antwoorden: ,,thans zeker nog..niet”. Wel beschik-
ken zij alle drie over een kern, die – mits de midde-
len beschikbaar worden gesteld – in zeer korte tijd de
staf èn wat omvang èn wat geschiktheid betreft op peil
kan brengen.
Ten aanzien van plannen en ontwerpen dreigt het
gevaar, dat zich een gewoonteweefsel (of routine) vormt,
zodat vernieuwing bemoeilijkt wordt. Dit kan voorko-
men worden door voor aanbieders van afgewezen plan-
nen de mogelijkheid te openen in beroep te komen
bij een onafhankelijk bureau van raadgevende ingeni-
eurs, een bureau dus, dat noch met het Ministerienoch
met de centrales noch met aannemers in nauwe betrek-
king staat.
Te duchten is ongetwijfeld, dat de centrales het niet
zonder een zeker bureaucratisme zullen kunnen stellen.
Di.t is zelfs tot op zekere hoogte onvermijdelijk. De
centrales kunnen. dit grotendeels voorkomen door, waar
enigszins mogelijk, functioneel te decentraliseren. Voorts
geldt het volgende: als overkoepelende organen van de
woningbouwcorporaties staan de centrales met die cor-
poraties in voortdurend verband. Zij hebben zich verder
te onderwerpen aan de uitgesproken wil der meerder-
heid. Is deze in strijd met de overtuiging van de bestu-
ren of uitvoerende functionarissen, dan moeten deze
heengaan. En voorts staat tegen een beslissing van een
centrale altijd beroep open op de overheid; deze heéf t
immers bevoegdheid ,,gedelegeerd” maar niet overge-
dragen. Er is dus geen sprake van, dat men het ene
,,gipsverband” vervangt door een ander of dat men van
de regen in de drop ‘komt.
In het bovenstaande is voornamelijk aandacht besteed
aan verhoging van de doeltreffendheid (efficiency) van
het overheidsbeleid ten aanzien van de woningbouw en
wel vooral de massale woningbouw. Maar de bepleite
de.le1gatie” van bevoegdheden aan de centrales is 66k,
en misschien• nog meer, van belang voor de structure-
ring van de bouwnijverheid. Gewezen werd reeds op de
omstandigheid, dat de bernoeiingen van de centrales met
de bouwkosten onherroepelijk zullen leiden tot ,,in-
dustriële ca.lciilatie”, ook in de talloze bedrijfjes en be-
drijven opbouwgebied, waar thans van zulk een calcu-
latie geen sprake is.
De technische bureaus van de centrales krijgen voorts
de beschikking – naast de ervaring die zij reeds heb-
ben verzameld – over de ervaringen van de bedrijven,
welke voor hen of althans onder hun leiding werken
uitvoeren. Deze schat, thans verspreid en ten dele ,,als
geheim gehoed”, kan tot zeer aanzienlijke besparingen
leiden. ‘Gebûndeld door de centrales komt dit ,,bezit”
eerst geheel tot zijn recht.
Het belangrijkste is evenwel, dat het overwicht dat
de centrales krijgen tegenover de aannemers, omdat zij
een deel van de overheidstaak uit te voeren krijgen, hen
in staat stelt leiding te geven bij de vorming van samen-
werkingsgroepen. Schrijver dezes heeft hiervoor de vorm
van coöperatis bepleit, maar de juridische vorm is niet
wezenlijk. Men kan ook denken aan andere vormen, als
men maâr bedenkt, dat de ervaring heeft geleerd dat
verenigingen en bonden onvoldoende waarborg geven,
dat afspraken worden nagekomen.
Bij velen leeft het besef dat ingrijpende veranderin-
gen in de bouwnijverheid nodig zijn om de woningnood
de baas te worden. Men denkt daarbij vooral aan de zgn.
,,geïndustrialiseerde” ‘bouwwijièn. De terecht bestaande
waardering voor de vindingrijkheid, de durf, de onder-
nemingszin van de leiders der ondernemingen, die ge-
industrialiseerd of althans ,,in systeem” bouwen, mag
ons evenwel’ niet blind maken voor de omstandigheid,
dat geen dezer werkwijzen tot nog toe tot noemens-
waardige besparing heeft geleid en dat al evenmin be-
langrijke voordelen in woongemak zijn bereikt. Er zijn
dus ook andere oplossingen nodig en die vindt men al-
leen ,,ai doende”.
Een der grootste dierkundigen, die Nederland heeft
gehad, had in zijn studeerkamer de spreuk hangen:
,,The way of life is the way of trial and error” of vrij
vertaald: ,,Een levend wezen vindt de oplossing van de
moeilijkheden, waarvoor het komt te staan, door ver-
schillende mogelijkheden te beproeven en van zijn mis-
lukkingen te leren”. Dit geldt zeker voor de bouwnijver-
heid. De amorfe toestand, waar we telkens op wezen,
is de oorzaak, dat er voor de nodige proefnemingen
geen geld is en ook anderszins te weinig gelegenheid.
Ook hier kan de leiding van de centrales de oplossing
brengen, omdat waarschijnlijk uit de bezuinigingen die
bereikt worden door de standaardisering en de herha-
ling, reeds voldoende fondsen gevonden kunnen worden
en anders een nauw merkbare heffing op ieder uitge-
voerd werk het nodige oplevert. Het allerbelangrijkste
is echter dat de samenwerking, waartoe de centrales de
aannemers, waarmede zij werken, kunnen brengen, de
voorwaarde is voor de vestiging van het gezag van de
leiding, welke in deze tak veel te veel ontbreekt.
Amersfoort.
Dr. M. R. J. BRINKGREvE.
Vermogensaanwascieling. en
oudedagszorg
Een aspect van de voorstellen van de drie vakcentra-
les inzake vermogensaanwasdeling (V.A.D.) dat tot dus-
ver nog nauwelijks in de discussie naar voren kwam, is
dat van de oudedagsvoorziening.
Essentieel hierbij is, dat de welvaart niet van een
slechts tijdelijke aard mag zijn, doch een blijvend
karakter draagt. Blijvend vooral in de betekenis, dat
men ook straks, wanneer men niet meer zelf actief aan
het produktieproces kan deelnemen, niet terugvalt in een
situatie welke als relatieve armoede wordt ervaren. Ze-
ker is daartoe vermogensvorming tijdens de actieve peri-
ode een doeltreffend middel. Deze vermogensvorming
E.-S.B. 30-9-1964
–
.
883
behoeft niet per se een individueel karakter te dragen.
Hiervoor levert de grandioze ontwikkeling van het pen-
sioenwezen een duidelijk bewijs.
Het kenmerk van deze collectieve vermogensvorming
ligt hierin, dat hierbij het individuele beschikkingsrecht
tijdens de actieve periode in feite geblokkeerd is (o.a.
door de werking van de Pensioen- ei Spaarfondsenwet).
Hier ligt dus een overeenkomst met de grondslagen
van de opzet van de V.A.D. ën de S(ociale) B(eleggings)
G(emeenschappen). in zoverre zou men ook kunnen stel-
len, dat de V.A.D. eenzelfde effet heeft op een doelma-
tige oudedagsverzorging als pensioen. In het nadeel is de
– V.A.D. echter t.a.v. de gezinszorg, ervan uitgaande, dat
de A.W.W. evenmin als de ‘A.OW., ook al worden zij
aangepast aan de welvaartsverhoging, een op zich zelf
voldoende verzorging bieden. In het vooideel van’ de
V.A.D. zou echter de meerdere waardevastheid’zijn, die
bëzit van aandelen en oiroerend goed boven verzeke-
ringsaanspraken worden geacht te bieden. Dit nu mag
ondanks de steeds weer naar voren gébrachte ,,ervaringen
uit het verleden”, in twijfel worden getrokken.
In het bijzonder willen wij hier de vraag stellen, of de
V.A.D. geen afbreuk zal doen aan een verdere pensioen-
ontwikkeling. Voor een bepaalde oiiderneming, die de
keuze heeft f. 100.000 als aftrekbarelast uit te geven aan
verbeteringen van zijn pensioenregeling of dit achterwege
te laten enca. f. 55.000 (de belasting over deze f. 100.000
is dan reeds betaald) méér in eigen onderneming te inves-
teren, zal aan dit laatste wellicht (gezien de steeds moei-
• lijker wordende kapitaalmarkt en onder ,aandrang van de
werknemersorganisaties) de voorkeur geven en de V.A.D.
als passend in het ondernemingsbeleid willen accepteren.
De o’udere werknemers, die gelijk met hun jongere
collega’s en ongeacht dienstjaren en inkomen in deze
V.A.D. zullen delen, worden hierdoor benadeeld. De
voor hen zozeer noodzakelijke pensioenverbetering blijft
uit en de aan hen door de S.B.G. verleende aanspraak
houdt niet een gelijkwaardige verbetering in. Dit geldt in
sterker mate voor werknemers in die zeer talrijke onder-
nemingen welke niet of slechts in beperkte mate investe-
ren en die om deze reden ,,investeringsloon” aan hun
werknemers zouden moeten uitkeren.
Voorts lijkt mij de rechtsgrond van de aanspraak van
ambtenaren, die reeds een ideale oudedagsvoorziening en
gezinsverzorging genieten, voor betwisting vatbaar. Zij
leggen reeds een zware’claim op de begroting en daarme-
de op de belastingopbrengst en een verdergaande hevoor-
deling van deze grote categorie werknemers lijkt niet ver-
antwoord. -‘
Eveneens zou ik de rechtsgrond willen: betwisten t.a.v.
de beambten van verzekeringsniaatschappijen. Indien
daar van morele rechten van anderen dan de aandeelhou-
ders sprake kan komen, dan is het de grote groep ver-
zekerden, die juist door hun premiebetaling een vermo-
gensaanwas mogelijk maken: en gemaakt hebben.
Twee essentiële gevolgen van de V.A.D. zijn deze:
De voorrang, die de vakbonden zullen geven aan de
verwerkelijking van de V.A.D. die reeds nu in de vorm
van ,.eis” op de onderhandelingstafel ligt, .zal de werkge-
ver ertoe kunnen brengen noodzakelijke pensioenverbe-
teringen (o.a. het totstandbrengen van nieuwe ,,vrije” be-
drijfspensioenfondsen ten gunste van categorieën vetkne-
mers, die nog niet in het genot zijn van aanvullende pen-
sioenvoorzieningen) achterwege te laten. Er ligt een ze-
ker verband tussen de voorkeur der vakbonden voor ver-
dergaande AOW-verhoging en de verwerkelijking van
de V.A.D. Het gevaar is niet denkbeeldig dat aanvullend
pensioen, dat als primaire ‘arbeidsvoorwaarde zou moe-
ten worden beschouwd (zie ons artikel in,,E.-S.B.” van 7
december 1960), van haar secundaire, d.w.z. bijkomstige,
plaats naar een tertiaire, d.w.z. naar van minder belang
zijnde, bijkomstigheid wordt verdrongen.
Een nadruk op de investeringen in ondernemingen
zal zeke’r leiden tot een verminderd aanbod van de institu-
tionele beleggers, i.h.b. op de markt voor hypothecair
krediet, en aldus tot een opwaartse rentevoet en een stij-
gende druk op de dividenduitkeringen. De bestrijding van
de woningnood zal er nadelig door worden beïnvloed.
Wanneer dit de consequentie van de V.A.D. zou moe-
ten zijn, ligt hier een direct gevaar voor de oudere werk-
nemers en zoûden ook dé verdere nadeleni wei eens gro-
ter kunnen -blijken dan de gehoopte verbeteringen.
s-G ravenhage.
– Lod. S. BEUTIT.
Europa-blad wijzer
No. 26
‘in het artikel van
Alt red Frisch: ,,Les Communautés
européennes, nuages et espoirs”, past Nederland in de
donkerste wolken. ,,Les Pays-Bas se croient obligés de
défendre avec acharnernent le nioindre intérêt national et
n’hésiteraient pas A subordonner le destin de l’Europe,
aux préoccupations subalternes du port de Rotterdam,
qui a d’alleurs connu dès
t
présent, grâce au Marché
commun, un essor extraordinaire. Or, les Pays-Bas se
refusent avec tin acharnement aveugle de reconnaître
officiellement qu’ils peuvent tirer que le maximum
d’avantages de l’élargissement énorme de leur marché
intérieur, étant, abstraction faite du Luxembourg, le plus
petit partenaire du Marché commun et de ce fait auto-
matiquement aussi Ie plus gros bénéficiaire dans de do
maine commerciai. La Hollande n’a même pas l’excuse
comme l’Alleniagne et la France, d’être obligée de tenir
cornpte de difficulteés de politique intérïeure. •Son corn-
portenient s’explique uniquement par one abcence totale
d’esprit conimunautaire” (Les Problèines de l’Europe,
no. 22, 1963, blz. 104). Als de ,,espoirs” vah de auteur
even gekleurd zijn als deze ,,nuages”, kan men zich
wellicht de lezing besparen.
/
884
E.-S.13. 30-9-1964
–
–
–
S
Algemeen.
De Jaat’ste maanden gaat de belangstelling voor de
institutionele structuur van de Gemeenschappen sterk
uit naar de zgn. fusie van de executieven. Volgens de
Franse reg’ering zou deze kwestie geheel los van die van
de versterking van de bevoegdheden van het Europees
Parlement moeten worden bekeken. De fusie zou op
zichzelf reeds een voldoende versterking van het supra-
nationale element vertegenwoordigen en in het bijzon-
der een effectiever controle van het Parlement op de
executieve mogelijk maken. Hoe onjuist deze gedachten-
gang is, blijkt nog eens duidelijk uit de vrij lijvige
brochure, die Murray Forsyth
over ,,The Parliament of
the Europearl. Communities”
(Political and Economic
Planning, 1964, mcl. vertaling van het Reglement van het
Europees Parlement, 119 blz.) heeft geschreven en
waarin vooral de beperktheid van de bevoegdheden van
het Parlement duidelijk tot uitdrukking komt. Het Par
–
lement kan de executieven tot aftreden dwingen, maar
niet hun opvolgers benoemen. Het kan amendementei
aannemen, maar deze besluiten binden niemand. Het
moet meestal in het besluitvormingsproces worden ge-
raadpleegd, maar nadat het zijn opvattingen heeft laten
horen, is nèch de Commissie nèch de Raad van Minis-
ters verplicht deze opvattingen over te nemen: ,,What is
found useful and agre’eahle in the Parliament’s views is
incorporated in the final texts by the Council and the
Coirnission; the rest is ignored”. Het Parlement is vol-
gens Forsyth vooral belangrijk als ,,inspirational organ
of tie Comniunities”. Het houdt de belangstelling voor
onderwerpen als de politieke aspecten van de integratie,
de fusie van de Gemeenschappen en de Europese Uni-
versiteit wakker. De invloed op strikt’-wetgevend terrein,
zoals bijv. op dat van de landbouw, is echter te verwaar-
lozen. De auteur maakt enkele waardevolle opmerkingen
over de ontoereikende samenwerking tussen de nationale
parlementen en het Europees Parlement. De voorstellen,
die hij doet ter verbetering van de positie varf het Eu-
ropees Parlement, komen goeddeels overeen met die
welke in het rapport-Furler (E.P.doc. 31/63-64) waren
verwerkt. Van geen van beiden is de kans op spoedige
verwezenlijking groot.
Een reeks van drie artikelen: ,,Gedanken zur Weiter-
führung der Europaischen Integration” in het
Europa-
A rchiv wordt besloten door
W. Birkelbach
met een plei-
dooi voor uitbreiding ‘van de bevoegdheden van het
Europees Parlement onder de, titel: ,,Das Europiiische
Parlement und die Fortentwicklung der europiiischen
Institutionen”
(Europa-Archiv,
no. 8,
25
april 1964, blz.
275-282). Ook hij wijst erop, dat de huidige institutionele
regelingen niet definitief zijn en het Verdrag voorziet in
verdere aanpassingen welke noodzakelijk zijn in een
dynamische Gemeenschap. Helaas valt een duidelijke
verdeeldheid fe constateren tussen Frankrijk enerzijds en
de andere vijf lid-staten. Het zou reeds een verbetering
zijn als de regeringen en de politieke partijen zich ge-
bonden zouden achten door de besluiten van het Euro-
pees Parlement. Het is echter niet erg waarschijnlijk,
dat de \’ijf op dit moment een dergelijk ,,genticmen’s
agreément” zullen aanvaarden. Birkelbach eindigt met
een beschouwing over de vorming van een politieke
unie. ‘Hij meent, dat de steeds nijpender wordende par-
lenientaire democratisering van de Gemeenschappen in
de schaduw daarvan is komen te staan.
De moeizame G.A.T.T. -onderhandelingen gedurende
de Kennedy-ronde en de uiteenlopende standpunten van
E.-S.B. 30-9-1964
de lid-staten die tijdens de recente Wereldhandelsconfe-
Tentje naar voren zijn gebracht, tonen wederom het be-.
lang aan van de vraag, of de E.E.G. een ,,open” dan wel
een ,,gesloten” karakter zal krijgen. Voor de eerste op-
vatting zijn voldoende aanknopingspuntèn in het Verdrag
aanwezig. De verklaring in artikel 10 lid 1, de artikelen
131-136 en de toetredings- en associatiebepalingèn van’
de artikelen 237 en 238 wijzen duidelijk in die richting.
Niettemin zijn deze doelstellingen sedert de inwerking-
treding van het E.E.G.-Verdrag nauwelijks verwezen-
lijkt, zoals
Baron Snoy ei d’Op’puers
in ,,Les mécanismes
institutionnels européens et. l’ouverture sur le tiers mon-
de” in de
Journal des Tribunaux,
1964, blz. 257-261,
weet aan te tonen.
Ondanks de belangrijke interne spanningen tussen
unanimiteitsvereiste enerzijds en het gebrek aan eensge-
zindheid tussen de lid-staten anderzijds, bestaat er een
toenemende noodzaak en druk van buiten om op vele
terreinen een gemeenschappelijke politiek te ontwikke-
len. Volgens Baron Snoy is het voornaamste resultaat
van het compromis van 23 december 1963 op het in-
stitutionele vlak, dat de..Commissie thans namens de
E
.
E
.
G. belast is met het voeren van. de onderhandelingén
in de Kennedy-ronde. Terecht voegt hij hieraan onmid-
dellijk toe, dat de onderhandelingsvrijheid van de Com-
missie ten opzichte van derde landen sterk is ingeperkt
doordat van tevoren intern een compromis moest wor-
den bereikt. De Commissie is derhalve genoodzaâkt een
vrij star standpunt in te nemen, dat haar niet meer veer
ruimte voor concessies en compromissen biedt.
De titel van het artikel. van
Jean Siotis: Some Pro-
blems of European Secretariats”, in
Journal 01 Common
Market Studies
(maart 1964, blz. 222-25 1), dekt de la-
ding maar ten dele. Het artikel is niet slechts, zoals men
zou vermoeden, een onderzdek naar aard, inrichtin
~
g en
werkwijze van de administratieve diensten der Europese
Gemeenschappen, doch hieraan gaat vooraf een uit-
voerige plaatsbepaling van de Europese Gemeenschap-
pen in het gehele gamnia van internationale organisaties
en de daaruit voortvloeiende eigen karakteristieke as-
pecten van de Europese administratie. In deze algeniene
beschouwingen toont de schrijver zich vooral kritisch
ten opzichte van de opvatting, dat de Europese Gemeen-
schappen een geheel nieuwe en unieke aard zouden be-
zitten. Een zekere ,,Europese ideologie” zou er zich
tegen verzetten, dat de Hoge Autoriteit en de Europese
Commissie, met de bijbehorende administratieve dien-
sten als een internationaal secretariaat worden aange-
duid, maar in feite, aldus de auteur, zijn zij niet anders.
Het korte overzicht van de inrichting en de werkwijze
–
van de Europese secretariaten toont wel aan, dat hier-
voor nog geen vaste vormen en richtlijnen zijn. gevon-
den. Het onderwerp wordt door de auteur, die een be-
oefenaar van de politieke wetenschap is, op geheel ande-
re wijze benaderd en behandeld dan de jurist bekend en
vertrouwd is. Maar het is daarom niet minder lezens-
waard. Een bezwaar is wel dat de analyse veel te opper-
vlakkig is 6ni de vèrgaande conclusies te kunnen dragen.
De schrijver heeft bij zijn ,,plaatsbepaling” uitsluitend
aandacht gehad voor de Raad en de Commissie. Noch
aan het Hof noch aan de representatieve instellingen als
het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal
Coniité wordt ook maar de geringste aandacht gegeven.
Evenzeer wordt voorbijgegaan aan de rol die aan par:
ticulieren in het Gemeenschapsrecht is toebedeeld en die
veel belangrijker is dan in enig andere Organisatie.
885
Jn de Internationale Spectator (1964,
no.
4,
blz.
67-90)
is een referaat opgenomen van
Z.E. J.
van der Meulen
(Permanent Vertegenwoordiger van België bij de Ge-
meenschappen): ,,lDe Eurcpese instellingen en hun weer-
slag op de nationale overheidsdiensten”. De schrijver
behandelt dit onderwerp van drie verschillende kanten:
‘het intitutioneel aspect, de doelstelling en inhoud van
de Vercfragen en ten slotte de politieke betekenis der
Verdragen. Interessant is zijn uiteénzetting over de rol
van de Permanente \’ertegenwoordigi.ng in de Gemeen-
schappen en de voorzieningen die in de nationale admini-
straties zijn getroffen om te komen tot een gecoördineerd
,,Europees” beleid. Merendeels zijn deze voorzieningen
echter nog ontoereikend. Het globale karakter van de Ver-
dragen zal de nationale bestuursinstellingen echter niet
alleen administratieve en coör dinatietaken stellen, maar
zal bovenal inzicht en intllectuele aanpassing van de
nationale administratieve diensten eisen.
Een artikel van
Prof. Dr. Coppielers (lnternitio-
naleSpectator 1964,
no.
5, blz.
103-123)
vertoont naar
de titel verwantschap met dat van J. van der Meulen:
,,De invloed van de internationale organisaties op de
Belgische nationale instellingen”. Hier wordt echter uit-
gegaan van een veel algemener beeld van de internatio-
nale samenwerking en de weerslag daarvan niet alleen
op de’administatieve diensten, maar ook op de nationa-
le wetgever en zelfs
op
zulke ,,parastatale” instellmgen
als de Nationale Bank van België. De gegevens zijn ge-
baseerd op de resultaten van enquêtes en verslagen; na-
tuurlijk kan in zo’n kort bestek geen diepgaande analyse
worden geboden. De schrijver wil slechts een beknopt
overzicht geven vad de aanpassingsmoeilijkheden, die de
internationale ontwikkelingen opleveren
,
voor de na-
tionale staat in alle geledingen.
Onze Minister van Buitenlandse Zaken,
Mr.
J. M. A.
H. Luns, bespreekt in ,,De Westeuropese Unie als kata-
lysator” de functie yan de W.E.U.
(Internationale Spec-
lator 1964,
no.
9, blz.
215-231).
Mr.-Luns schetst de rol
RIJ KSPOSTSPAARBAN IK’
Bij de Centrale Administratie van de Rijkspostspaarbank, gevestigd te Amsterdam, bestaat
gelegenheid tot plaatsing van
–
enkele
bedre”fseconomen
De te verrichten werkzaamheden zullen onder meer omvatten:
Het onderzoek tr voorbereiding van wijzigingen in de Organisatie en administratie, die het
gevolg zijn van de verder voortschrijdende administratieve automatisering.
–
De bovengenoemde staf-werkzaamheden zullen worden verricht onder leiding van en in nauw
overleg met de directie van het bedrijf.
Gegadigden dienen in het bezit te zijn van het doctoraal-diploma in de economie mde bedrijfs-
economische studie-richting. Enige praktische ervaring in de aanpak van organisatie-werk zal op
prijs worden gesteld. Leeftijd tot 35 jaar.
–
Zij, die aan bovengenoemde eisen voldoen, zullen bij indiensttreding in een speciaal voor
academici gunstige salarisschaal worden opgenomen.
Geinteresseerden
worden uitgenodigd hun schriftelijke sollicitaties met vermelding van ofreiding,
levensloop,
e.d. –
vergezeld van een recente pasfoto
–
te richten aan de directie van de Rijkspostspaar-
bank, Van
Baerlestraat
27
te
Amsterdam-Z.
LVPS
886
E.-S.B.
30-9-1964
van de W.E.U. aan de hand van een kort overzicht van
zijn ontstaan en geschiedenis. De betekenis van de
W.E.U. ligt bovenal in het karakter van politiek-militair
Europees forum, waarop de voornaamste Westeuropese
mogendheden konden terugvallen wanneer samenwer
–
king elders stokte.
Een anonymus wijdt ‘in de
Revue du Marché Cominun
(januari 1964, blz. 14-18) een korte beschouwing aan
,,L’Actïon de la Communauté sur le plan international”.
Hij meent, dat de Gemeenschap er steeds sterker toe
wordt gedwongen een beleid ten aanzien van derde lan-
den te bepalen. ,,La Communauté se trouve ainsi pro-
– gressivenlent amenée â assurer le rôle d’une puissance
internationale”. Tja, dat is wel zo, maar hoe? De auteur
zwijgt daar jielaas over en bepaalt zich tot een korte op-
somming van wat er tot nu toe op het gebied van de
buitenlandse betrekkingen is gebeurd. Te vermelden valt
nog waarom naar zijn mening de onderhandelingen met
Engeland zijn mislukt. Engeland heeft besloten over toe-
treding te gaan onderhandelen ,,en fin de compte, pour
se refuser aux choix économiques et politiques qu’eôt
impliqué son adhésion”.
Op het gebied van de landböuw zijn in december 1963
een aantal belangrijke besluiten genomen. Een analyse
van de tweede marathonzitting van de Ministerraad van
de Europese Economische Gemeenschap wordt door
F. A. M. Alling van Geusau
in
Economie
(maart 1964,
blz. 233-252) verzorgd. Hij concludeert, dat de ,,mara-,
thon-methode” relatief snel tot besluiten leidt over con-
crete vraagstukken, wat echter het gevaar inhoudt van
onvoldoend doordachte beslissingen en schijncompro-
missen. Bovendien is de marathon-methode duidelijk in-
tergouvermenteel in plaats van supranationaal. De rol
van de Commissie is weinig meer dan die van geïnsti-
tutional iseerde bemiddelaar.
Landbouw.
Voor één der belangrijkste problemen, namelijk de
toenadering van de graanprijzen, is nog geen oplossing
gevonden. De moeilijkheden die hierbij rijzen worden
nog eens uiteengezet door
Hans Broder Krohn
en
Hans
Helmut Wdch Ier
in .,Der gemeinsame Getreidepreis in
der E.W.G. ‘Die Vorstellungen der E.W.G.-Kommission”
(Europa-Archiv, 10 januari 1964, blz. 19-27). De Kenne-
dy-onderhandelingen en met name de houding van de
Verenigde Staten kunnen ook voor de Europese land-
houwpolitiek belangrijke consequenties hebben. Volgens
koninklijke nederlandsche gist- en spiritusfabriek n.v. – delft
Bij de afdeling Marketing van het hoofdbedrijf van ons concern te D e 1f t kan een
ervaren marktonderzoeker
bij voorkeur academisch gevormd, in dienst treden.
o Hij moet in staat zijn zelfstandig internationaal, industrieel marktonderzoek te ver-
richten voor de produkten van de onderneming, die overwegend in het buitenland
afzet vinden.
Een systematische, analytische benadering van de commerciële problematiek wordt
als een eerste vereiste gezien.
• in verband met de aard van de produkten verdient enige belangstelling en feeling
voor chemische en chemisch technische zaken aanbeveling.
Belangstellenden, die niet ouder zijn dan 40 jaar, nodigen wij gaarne uit zich schriftelijk
in verbinding te stellen met onze afdeling Personeelszaken, Wateringseweg 1 te Delft.
Vermelding van ons kenmerk 239/AE in de brief stellen wij op prijs.
Het produktieprogramma van het concern omvat o.m. gist, anti-biotica, industriële enzym-
preparaten, biochemische produkten, weekinakers en alcohol. De onderneming heeft be-
drjjven in Nederland, België, Engeland, Duitsland, Portugal, Egypte, Angola en Peru. –
E.-S.B. 30-94964
1
–
887
de rnëning van
Prof. Hartog
,,gaat de genieenschappe-
lijke landbouwpolitiek in de richting van het inkapselen
van de landbouw in een Europese broeikas. Dit houdt
onder meer in, dat een Vrij belangrijk deel van het spe-
cialisatievoordeel van de vergrote markt weer verloren
gaat door de verspilling van produktieve krachten in de
landbouw”
(De Economist,
januari 1964, blz. 1-18).
Ne een gedegen beschouwing van
Jaenicke
in het
Zeitschrif t für ausiöndissches öffentliches Recht und
Völkerrecht
(oktober 1963; S.E.W. 1964, blz. 201) bevat
thans de Neue Juristïsche Wochenschrif t
van 12 maart
1964 (blz. 473-477) een op de praktische rechtsvragen
van de landbouwrnarktordenirig gericht artikel van
Dit-
ges en
Ehie. Zij
beschrijven de verordeningen nos. 19-24
uit 1962 als ,,echte europaische Gesetze’. ,,Irn Verhâlt-
nis zu widersprechenden nationalen (einfachen) Geset-
zen gebührt dem supranationalen Marktordnungsrecht
aus dern Wesen und der Funktion der Gemeinschaft der
Vorrang”
(blz.
473). De samenhang van deze wetten niet
de handelspolitiek, het vrije goederenverkeer, de tarief-
contingenten van art.
25,
lid 3 EEG., de mededingings-
politiek (verordening no. 26) en andere hoofdstukken
van het Verdrag (vestiging, transport, sociale politiek,
belastingharmonisatie) wordt in een tweede paragraaf
uiteengezet. De beschrijving van de wetgeving – bekend
o.m:-uit de artikelen van Olmi in S.E.W. en in Common
Market Law Review .- volgt dan in de paragrafen 2 en
3. De bijzondere rechtsvragen worden besproken in een
slotparagraaf. Daarin wordt de aandacht gevraagd voor
drie problemen: 1. de rechtszekerheid, die in vele op-
zichten ontbreekt omdat noch ver de grondslagen noch
over de doeleinden noch over de werking van de markt-
o rden ingsvoorschri fen voldoende klaarheid betaat; 2.
de wisselende beleidsaspecten waardoor het vertrouwen
van het bedrijfsleven, dat voor de bepalingen der rege-
lingen telkens wordt opgewekt, verscheidene malen moest
worden beschaamd (bijv. de import van diepvrieskippen
uit de Verenigde Staten); 3. het vraagstuk van de rechts-
bescherming, omdat deze voor ondernemingen in hoofd-
zaak moet worden gezocht in het E.E.G. -Verdrag en
daarin de toegang tot het Hof voor particulieren be-
perkt is.
In het kader van de beschrijving der landbouwyer-
ordeningen mag niet verzuimd worden de aandacht te
vestigen op het artikel van
Georg Cordts
in
Aussenwirt-
schaftsdienst
(1964, blz. 36-38) o’ver de ,,Aussenhandel
im EWG Markt für Obst und Gemüse”. De beschrijving
van het stelsel van kwantitatieve beperkingen, waar deze
nog mogen worden toege-
1
jast. de toepassing van mini-
N.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSE
VLIEGTUIGENFABRIEK FOKKER
gevestigd te Amsterdam
UITGIFTE van
10.025 gewone aandelen
elk groot nominaal f1000,- aan toonder
(desgewenst op naam),
voor de helft delende in de resultaten van het boekjaar 1964 en ten volle
in die van volgende boeklaren.
Ondergetekenden berichten, dat zj de inschrijving op
.9968
van boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor houders van gewone aandelen,
openstellen tot en met
WOENSDAG 7 OCTOBER 1964,
op alle beursdagen van des voormiddags 9 uur tot des nariddags 4
bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
tot de koers van 225 pct.,
op de voorwaarden vermeld in het prospectus d.d. 25 september 1964.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kartoren
van inschrijving.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V
DE TWENTSCHE BANK N.V.
Amsterdam, 25 september 1964.
mumprijzen volgens artikel
44 E.E.G. en de marktorga-
nisatie voorzien in Verorde-
ning no. 23 is nauwkeurig en
volledig. De ,,Political and
Economic Planning”-studie
over ,,Conzmodity Agree-
ments and E.E.C. Farm Po-
licy” (vol. XXX no. 480 van
ii mei 1964, blz. 149-209)
is bedoeld om na te gaan op
welke wijze deze overeen-
komsten van invloed kunnën
zijn bij de harmonisatie van
tegenstrijdige nationale land-
bouwbelangen.
De reeds bestaande inter-
nationale tin-, suiker- en tar-
we-overeenkomsten zijn er in
de eerste plaats op gericht
om de afzet te reguleren
door bepalde minimum- en
maximuniprijzen vast te leg-
gen. Speciaal voor de graan-
sector is het van het hoogste
belang, dat er een gecoördi-
neerde prijspolitiek komt,
niet alleen voor West-Europa
maar voor de gehele wereld.
Uit de besprekingen van de
laatste jaren is duidelijk ge-
bleken, dat een automatische
formule niet goed bruikbaar
is. Prijzen van landbouwpro-
dukten zijnmeeren meer een
instument geworden tot rege-
ling van het landbouwinko-
men. In hetalgemeen liggen
zij dan ook bven het niveau
888
E.-S.B. 30-9-1964
AMSTERD
–
AMSCHE BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
Uitgifte
van
nominaal f 18.250.000.- gewone aandelen
in stukken van
f
100.-,
f
200.- en 11.000.- aan toonder voor de helft gerechtigd
tot het dividend over het boekjaar 1964,
/
tot de koers van 100 pCt..
De inschrijving wordt uitsluitend opengesteld voor houders van claims (als
hoedanig div. bew. no. 99 van de thans uitstaande gewone aandelen is aange-wezen). waarbij inlevering van claims van tetkens nom. / 100.. bestaand kapi-
taal recht geeft op toewijzing van lom. t 20.- nieuw kapitaal.
Ondergetekende bericht, dat zij op
donderdag, 1 oktober 1964
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 Zuur.
de
inschrijving
openstelt op bovenstaande,
a
uitgifte bij haar Hoofdbank, Bij-
banken en kantoren op de voorwaarden vn het prospectus van uitgifte d.d.
22 september 1964.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren, alsmede – tot een beperkt aantal –
exemplaren van de statuten en van het verslag over het boekjaar 1963. zijn bij
de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
Amsterdam, 22 september 1964.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
1
t
van de wereldmarktprijzen, zodat wisselende heffingen op
de invoer niet gemist kunnen worden. Producenten buiten
de gemeenschappelijke markt maken zich bezorgd over
het systeem van yariabele invoerheffingen, omdat dit een
grotere hindernis zal vormen dan het vroegere systeem van
vaste rechten en invoer9uota. Bovendien zal een rela-
tief hoog prijspeil tot produktietoename binnen de
E.E.G. leiden, waardoor niet alleen de invoer zal terug-
lopen, maar ook de concurrentie op de wereldmarkt
groter zal worden. De studie bespreekt een aantal voor-
stellen, die gedaan’ zijn om de landbouwpolitiek van de
E.E’G. met die van derde landen in overeenstemming te
brengen. Het is niet te verwondeen, dat het plan-Baum-
gartner van 1961, uitgaande van een zodanige verhoging
van de wereldmarktprijzen, waardoor rnaan de kleine
Westeuropese boeren een redelijk inkomen zou worden
gegarandeerd, in deze brochurewordt afgewezen.
EUROPA-INSTITUUT
EUROPA-INSTITUUT
van de Rijksuniversiteit te Leden.
van de Universiteit van Amsterdam.
Boekbesprekingen
H. H. M. Grootjans: Het
structuurvraagstuk in ‘de
Nederlandse Katholieke
Middenstandsbond.
Proef-
schrift Utrecht, 1963, 228
blz.
Het is een welbekend ver-
schijnsel dat het verenigings-
leven in Nederland – en
wellicht ook in andere West-
europese landen – sinds een
aantal jaren wordt geken-
nierkt door een zekere mate
van niatheid. Vooral voor de
grotere verenigingen met een
niaatschappelijk-econom isch
doel kan de slijtage in hei
onderling begrip tussen le-
den en leiding bijzonder hin-
derlijk zijn bij het acceptabél
maken van het beleid dat
het bestuur al dan niet in,
htrmonie niet andere belan-
gensferen dient te voeren.
Met deze verschijnselen
voor ogen heeft Grootjans
zich afgevraagd of de oor-
zaak wellicht moet worden
gezocht in de organisatievor-
men zelf. Met name onder-
werpt hij de stands-en vakor-
ganisaties aan een afzonder-
lijke analyse; hij weegt hun
betekenis en hun aantrek-
kingskracht voor de leden
tegen elkaar af en stelt zich,
blijkens zijn eigen niedede-
ling, tot taak ,,het vraagstuk
van de meest geëigende or-
ganisatie-opbouw van de
Nederlandse Katholieke Middenstandsbond empirisch te
benaderen”. Daartoe onderzoekt hij achtereenvolgens
de verhouding tussen stands- en vakorganisaties op
rooms-katholieke grondslag in het algemeen en in de
Nederlandse Katholieke Middenstandsbond (N.R.K.M.)
in het bijzonder, de positie van de stands- en vakorgani-
saties in deze bond en de plaats van het vormingswerk
in de N.R.K.M. zowel voor zover dit uitgaat van de
stands- als van de vakorganisaties. Deze beschouwingen
worden clan aangevuld met een uitvoerige uiteenzetting
over een onder leden ven beide soorten organisaties
gehouden enquête. Blijkens de resultaten hiervan zou-
den de werfkracht van en de belangstelling voor de
vakorganisaties aanzienlijk groter zijn dan die van de
standsorganisaties. De vakorganisaties worden, als
groepen van personen die een zelfde beroep of bedrijf
uitoefenen, beter in staat geacht voor de belangen van
de betrokkenen op te komen. In het laatste hoofdstuk
van de studie wordt uit deze bevindingen de consequen-
tie getrokken: Grootjans geeft daar een aantal richtlijnen
die naar zijn oordeel kunnen bijdragen tot het tot stand
E.-S.B. 30-9-1964
889
brengen van een vernieuwde organisatiestructuur van de
N.R.K.M., waarbij het zwaartepunt in belangrijke mate
bij de vakorganisaties zou komen liggen.
De vraag dient beantwoord te worden of de’ taak
die Grootjans zich heeft gesteld, een nieuwe organisatie-
opbouw van de N.R.K.M. empirisch te funderen, ook
is voltooid. Deze vrag kan onzes inziens niet beves-
tigend worden beantwoord. Wat wij in de beschouwingen
als een gemis ervaren, is het ontbreken van elke ver-
wijzing naar organisatorische problemen waarvoor
andere dan tot de N.R.K.M. behoiende landelijke mid-
denstandsorganisaties zich zien geplaatst. Wellicht is dit
gemis er mede oorzaak van geweest, dat een belang-
rijk onderdeel van de werkzaamheden van de N.R.K.M.,
het optreden naar buiten als belangengroepering in het
niaatschappelijk-economisch leven, nauwelijks aandacht
krijgt. Mocht dit aspect niet van belang zijn voor de
interne organisatiestructuur, dan ware op zijn minst
een uiteenzetting waarin dit werd aangetoond
op
haar
(E.G.K.S.)
Uitgifte
van
nom. f. 25.000.000.-
53/4O/
20-jarige
n stukken van nominaal t. 1.000.- aan toonc
tot de koers van 100 p(
Amsterdam
25 September 1964.
Rotterdam
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
NEDERLANDSCHE HAND!
DE TWENTSCHE BANK N.V.
HOPE
..- CO.
R.
MEES &
ZOONEN
PIERSON,
IEIDRING
&
PIERSON
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
plaats geweest. Ondanks de verdiensten die het
boek zeker heeft, laat het dan ook een min of meer
onbevredigende indruk achter om hetgeen eraan ont-
breekt.
Heerlen.
Dr. F. J. W. VAN VROENHOVEN.
Sidney
,
Dell: Trade Blocs and Conimon Markets.
Constable & Co. Ltd., London 1963, 293 blz., sh. 25.
De schrijver behandelt in de eerste plaats, zoals hij
reeds in zijn voorwoord vaststelt, de krachten, die over
de gehele wereld de ‘grondslagen vormen bij het tot
stand komen van gemeenschappelijke markten. In het
eerste hoofdstuk geeft hij een kort overzicht van de
historische groei tot de jongste wereldoorlog, waarbij
hij als meest voorkomende vormen noemt de kolo-
niale rijken en de tolverbonden, resp. in hoofdzaak die-
nend voor het verkrijgen van grondstoffen en ter ver-
dediging van de binnenland-
_____________________ se landboüw en (jonge) in-
–
dustrie.
Bij het einde van de oor-
log waren de tolverbonden
ENSTAAL
reeds lang verdwenen, doch
de koloniale rijken beston-
den nog, zij het dat daarte-
gen een sterke oppositie be-
stond,’ in het bijzonder van
de Verenigde Staten en van
de Sowjet-Unie.
Het tweede hoofdstuk be-
obligaties 1964
handelt de grondslagen van
de Westeuropese integratie,
Ier.
met een historisch over-
zicht vanaf Hugo de Groot.
W
Hier wordt de economi-
sche integratie vanzelfspre-
kend centraal gesteld. De
twee volgende hoofdstukken
beschrijven de totstandko-
ming van de beide blokken
in West-Europa, de daar-
op volgende drie de integra-
tieproblemen en mogelijkhe-
den van de onderontwikkel-
de gebieden en het achtste
hoofdstuk die van de com-
munistische landen. Het
boek eindigt met een aantal
conclusies.
De samenvattende aanpak
van Dell is verheugend en
reeds alleen daarom behoort
het thuis in de boeken-
kast van iedere onderzoe-
LMAATSCHAPP!J, N.V.
ker van integratieproblenien.
Aan de andere kant valt
het te verwachten, dat het
een onderwerp van discus-
sie zal zijn, want er staan
vele pertinente uitspraken
in, die niet onaanvechtbaar
zijn. De begrippen ,,Trade
Block” en ,,Common Mar-
EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR KOLEN
Aflossing
geschiedt a pari op 15 November, voor de eerste maal op 15 November 1970. in 14
gelijke jaarlijkse termijnen van t. 1.650.000.- en een 15e termijn van
f.
1.900.000.-.
Vervroegde geflete ot gedeeltelijke aflossing is toegestaan van 15November 1974 al, uit-
sluitend op 15 November van elk jaar. in de larer 1974 t/m 1978A101’/2%, daarna A 101%.
Ondergetekenden berichten, dat zij cle inschrijving op bovengenoemde uitgifte open-
stellen op
Maandag, 5 October 1964
van des voormiddags uur tot des namiddags 4
uur,
oij nare kantoren ce
Amsterdam, ftotterdam
en ‘s-Gravenhage, voor zover aldaar
gevestigd, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 25 September 1964.
Exemplaren van Liet prospectus en inschrijvingsbiljetten alsmede – tot een beperkt
aantal ,- exemplaren van de van kracht zijnde tekst van het Verdrag van 18 April 1951 en
van het laatste Financiële Verslag van de Hoge Autoriteit zijn verkrijgbaar bij de in-
schnij vingskantoren.
890
1
E.-S.B. 30-9-1964
ket” laat hij algemeen. Daarentegen geeft hij (blz. 76-
77) een heldere definitie van de onderscheiden vormen
van losse tot nauwe saMenwerking: P.referential Area;
Free Trade Area; Customs Union en Economie Union.
Het historische gedeelte is het zwakst: hij slaat de
Oslo-overeenkomsten over, noemt het hertogdom Bruns-
wijk een kuststaat (blz. 22) enz. ,Het langst staat hij
stil bij de problemen van de onderontwikkelde gebie-
den. Ook bij de behandeling van de andere gebieden,
het sterkst bij die van de E.E.G., beziet hij de proble-
men overwegend vanuit het gzichtspunt van de belan-
gen der onderontwikkelde gebieden. Zijn angst voor
een overheersende invloed van de E.E.G. op de rest
van de wereld steekt hij niet onder stoelen of ban-
ken. De associatie der Frans-Afrikaanse staten met de
E.E.G. is hem een doôrn in het oog, want deze as-
sociatie ziet hij als een discriminatie tav. de andere
onderontwikkelde gebieden. Het valt daarbij op, dat
hij bij zijn uitvoerige be-
spreking van de onderont-
wikkelde gebieden en hun
integratiepogingen wel de
uiteengevallen (Brits-)West-
indische Federatie noemt,
doch niet rept van de pogin-
gen in de richting van een
Caraïbische Markt, laat
staan van de niet de E.E.G.
geassocieerde
voormalige
Franse en Nederlandse ko-
loniën in Amerika.
Dell komt tot de conclu-
sie, dat de v66r 1940 be-
staande koloniale handels-
blokken zijn verdwenen en
dat sedertdien de voormalige
moederinden zich in een
gezamenlijk integratieproces
bevinden, waarbij hij de
niet onaardige term gebruikt:
de verticale integratie maakt
plaats voor een horizontale
(blz. 261). De Verenigde
Staten hebben dit proces
buiten hun grenzen sterk
aangemoedigd. De situatie
binnen de Verenigde Sta-
ten ziet hij daariegenover
thans nog als een ,,Comnion-
wealth” in de zin van de
Britse van v66r de oorlog,
waarbij het Middenwésten
in dezelfde relatie tot het
Noordoosten staat, als vroe-
ger Australië en Canada tot
Engeland stonden.
Het door de Verenigde
Staten toegejuichte Verdrag
van Rome betekende het
ontstaan van een sterke ri-
vaal, waarvan sommigen een
derde macht willen ma-
ken tussen de Verenigde
Staten en de Sowjet-Unie in.
Hier dreigt z.i. het gevaar,
dat het vormen van een
nieuw blok de deelhebbers wel verenigt, doch de we-
reld als geheel verder verdeelt van twee in drie blok-
ken.’ Het afstoten van Engeland door een E.E.G. on-
der leiding van De Gaulle, ,,een strikt Europese con-
structie” (blz. 8), ziet hij als een verdere breuk in de
wereld, wat uiteindelijk nadelig is voor het voldoen
aan de economische aspiraties der onderontwikkelde ge-
bieden.
Er zijn reeds zeer veel publikaties verschenen over
economische integratie, zowel als over onderontwikkel-
de gebieden. De vele vakgenoten,. die zich met deze
onderwerpen bemoeien, dienen ,,Trade Blocs and Com-
mon Markets” te lezen. Om de duidelijke en samen-
vattende aanpak. Dit boek vraagt echter om een vol-
gend over dit onderwerp, maar dan vanuit een andere
gezichtshoek dan het directe belang van onderontwik-
kelde gebieden.
s’-Gravenhage.
–
G. C. A. MULDER.
Voor onze administratie, welke met de
modernste hulpmiddelen wordt gevoerd,
zoeken wij
een medewerker
hoofdboekhouding
(Ni.v.A.)
van 27 tot ca. 32 jaar.
Deze functionaris zal aanvankelijk bij de
hoofdboekhouding worden belast met
controlewerkzaamheden; daarnaast zal hij
geleidelijkaan worden ingewerkt in de
administratie van ons gehele bedrijf, om –
bij gebleken gschiktheid – t.z.t. een top-
functie in de administratie te bekleden.
Gegadigden dienen met de accountants-
studie N.l.v.A. tenminste gevorderd te zijn
tot en met bedrijfseconomie en moeten
bereid zijn de accountantsstudie te vol-
tooien.
Eigenhandig geschreven sollicitaties, ver-
meldende volledige personalia, opleiding
en ervaring, vergezeld van recente pasfoto,
te richten aan het Hoofd van de Afdeling
Personeelzaken, Lovinklaan 1 te Arnhem.
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE
HEIDEMAATSCHAPPLJ
VERENIGING TEN ALGEMENE NUTTE
E.-S.B. 30-9-1964
.
891
–
/
–
a
[_’
Geld- en kapitaal-
markt
Geidmarkt.
– Blijkens de ijfers van de
weekstaat van De Neder-
landsche Bank per 21 septem-
ber verheugde de geidmarkt
zich in een vrij grote ruimte.
Het verplichte deposito be-
draagt immers sedert 15
september f. 204 mln, en het
tegoed der banken lag met
f.
403 mln, hier ruim boven.
Men is zich echter zeer be-
wust, dat tegen eind septem-
ber twee drainerende factoren
op volle kracht gaan werken,
ni. de ultimostijging van de
bankpapiercirculatie en de
betaling van de vennoot-
schapsbelasting. Deze laatste
zal zich in oktober nog ver-
der voortzetten. Op grond
van deze ontwikkeling ligt
een minder ruime, wellicht
een krape markt in de lijn
der verwachting en dit heeft
vrijdag jI. aanleiding gegeven
de callgeldrente reeds thans
bij de komende marktver-
houdingen aan te passen.
Het tariefwerd van 2 pCt.
op 24 pCt. gebracht.
Kapitaalmarkt.
–
Uit de staat van middelen
en bestedingen, die voorkomt
in de ,,Macro-economische
verkenning van 1964 en
1965″,
kan men berekenen
dat de nationale besparingen
in het lopende jaar weer ver-
der zullen oplopen en wel tot
f.
9,55
mrd. Het jaar daar-
voor hebben de totale be-
sparingen f. 8,53 mrd. be-
dragen. In tegenstelling ech-
ter met 1963 zal 1964 een
spaartekort gaan opleveren,
want de toeneming der in-
vesteringen overtreft de groei
der besparingen. Tegen een
spaaroverschot van f. 260
mln, in 1963 komt in het
lopende jaar een tekort van
f. 1.220 mln, te staan.
Met betrekking tot de
monetaire ontwikkeling stel-
len de Verkenningen, dat
tegenover een groter tekort
op lopendé rekening een
aanvankelijk niet verwacht
overschot op de kapitaal-
rekening zal ontstaan. De
892
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
–
Onder verwijzing naar het Bericht van 3 augustus 1964 inzake het
aanbod tot omwisseling van aandelen Amsterdamsche Bank N.V. en
Rotterdamsche Bank N.V. in gewone aandelen Amsterdam-Rotterdam
Bank N.V. en de advertentie dd. 3 september 1964, deelt onderge-tekende mede, dat het omwisselingsaanbod wordt gestand gedaan.
Vanaf 23 september a.s.. kunnen de recepissen van gewone aandelen
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V., voorzien van één dividendbewijs,
alsmede de uitkering in contanten voor aangemelde en ingeleverde aan-
delen Rotterdamsche Bank N.V., bij het kantoor van inlevering in ont-
vangst worden genomen. De recepissén zullen t.z.t. na aankondiging
kosteloos verwisselbaar worden gesteldin definitieve stukken.
Nog niet aangemelde en ingeleverde aandelen Amterdamsche Bank N.V.
en Rotterdamsche Bank N.V. worden tot en met 30 november 1964
geaccepteerd op de voorwaarden in bovengenoemd Bericht vermeld.
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
Amsterdam, 22 september 1964.
OP HET
SECRETARIAAT
PROD UCTSCHAP
VOOR VEE
/
.EN VLEES
te
‘s-Gravenhage,
valt
een
vacaturete
vervullen door
een
JONG
ECOHOON
Gezocht ‘wordt
een
academisch
gevormd
medewerker,
namelijk een doctorandus in de economie of landbouw-
kundig Ingenieur.
De te vervullen funth biedt mogelijkheden tot ruim contact
met het bedrijfsleven, met name op het terrein ‘van de
exporthandel.
Voorts zal de aan te stellen functionaris belast zijn met de
bestudering van internationale vraagstukken o.a. die, welke
met de ontwikkeling van de Europese Economische Genieen-
schap verba’nd houden.
Beheersing van de moderne talen is derhalve vereist.
De salariëring zal nader worden overeengekomen, waarbij
rekening wordt gehouden met eventuele reeds opgedane
praktijk
–
ervaringen.
Sollicitaties
met
volledige
inlichtingen
over
opleiding,
referenties etc. binnen twee weken te richten aan de secretaris
van het Productschap voor Vee en Vlees, Laan van Meerder-
voort 53 ‘s-Gravenhage.
E.-S.13. 30-9-1964
10
drainage vanliquiditeiten uit 1
hoofde van het internationâle
1
betalingsverkeer blijft daar-
om f. 1 mrd. Financiële
1
transacties van het Rijk zul-
1
len per saldo geen liquiditei-
ten naar het verkeer doen 1
vloeien, wel echter zullen de
.1
lagere overheid en de krediet- De afdeling
HAVENBEDRIJF
verlening oer oanen aan ce
‘1
‘
HANDEL, VERKEER EN INDUSTRIE
particuliere sector tot een 1
vergroting der liquiditeiten-
1
zoekt kontakt met een
t /
massa leiden. Per saldo zal de
1
liquiditeitenhoeveelheid met
1
.
COflOOIT1
f. 500 mln. stiigen – het
1
Centrâal
Economisch
Plan
De snelle groei van het havenverkeer en de dynamisc1e industriële
raamde dat het kwantum on-
expansie in het havengebied vereisen een voortdurende aanpassing
veranderd
zou
blijven
–
van de infrastructuur. De genoemde afdeling assisteert de directie bij
doch dit bedrag is aanzienlijk
het voeren van het hiervoor nodige slagvaardige havenbeleid.
geringer dan het bedrag van
Taak:
Verrichten van economische en in het bijzonder econo-
de normale stijging van de
metrische onderzoekingen.
liquiditeitsbehoefte,’
geschat
Eisen:
*
De graad van doctorandus in de economische wetenschappen,
op f. 2,5 mrd. De relatieve
hetzij in kwantitatief-economische richting, hetzij in de
liquiditeitspositie is daardoor
bedrijfseconomische mits met goede wiskundige aanleg.
sterk achteruit gelopen, het-
Salaris:
Afhankelijk van bekwaamheid vindt indeling plaats in de
geen
tot
rentestijging
heeft
rang van
geleid. Onder de veronder-
HOOFDCOMMIES; salarisgrenzen f
852,–
f1.109,– p.m. 01
stellingen van het Planbureau
ADM. HOOFDAMBTENAAR;
zal de nationale licjuiditeits-
.
.
salarisgrenzen f1.109,–
–
f1.477,– p.m.
quote in 1965 zich nauwelijks
Genoemde bedragen
zijn
exclusief de huurcompensatie
wijzigen.
In
de
gedachten-
(5,3%), de vakantietoeslag (4%) en de per 1 januari 1965 te
gang van het Planbureau zou
verwachten salarisverhoging.
Premie A.O.W. /A.W.W. voor
dit betekenen, dat ook het
rekening van de gemeente. Waardevast pensioen.
huidige renteniveau zich zou
Toelage
enz.:
De kindertoelage-, premiespaar- en ziektekosten-
handhaven.
,
regelingen zijn van toepassing.
Een golf van emissies heeft
Woning enz.:
Voor het
verkrijgen
van eei woning zal zoveel mogelijk
de laatste tijd de kapitaal-
medewerking worden verleend.
markt
bereikt.
Sedert
half
De Verordening inzake vergoeding van- reis-, pension- en
september bedraagt het be-
‘
verhuiskosten is van toepassing.
roep ca. f. 32 mln. converteer-
Inlichtingen:
Nadere inlichtingen over de inhoud van de functie
bare obligaties en f. 53,3 mln,
worden gaarne verstrekt door de chef van de afdeling
aandelen. Hierbij komt dan
(tel. 010-117486).
nog als buitenlandse vrager,
de enige die gewone obliga-
Sollicitaties:
Sollicitaties te zenden aan de chef van het bureau
ties uitgeeft,
de Kolen- en
Personeelvoorziening,
kamer 331,
stadhuis,
Rotterdam,
binnen twee weken na het verschijnen van dit blad, onder
Staalgemeenschap met f. 25
no.
554.
mln.
Wat de deelmarkt der
30 dec.
18 sept. 25 sept.
1963 1964 1964
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
t’. 161,70
t’.
159,80′
Philips G.B .
…………….
f. 148,30
t’.
161,30
t’,
161,10
Unilever
……………….
t’. 138,90
t’.
149,10
f. 148,30
Expi. Mij. Schevenin
gen
…….
398
270
2614
A.K.0
………………….
526
1
2794
4764
Hoogovens, n.r.c
…………
5644
616
614
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
775
9054
9094
Nationale-Nederlanden, c
870 800
795
Zwanenberg-Organon
……..
900
974
983
Robeco
…………………
t’. 227
t’, 235
t’. 235
New York
–
–
Dow Jonea Industrials
……..
760
865 875
Rentestand.
Langi. staatsobl. b)
………
4,71
5,01
–
5,03
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
3,33
–
lokalen b)
………..
3,66 c)
3,39
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
2*
,
ca. 3
1
/
4
ca.
3’I
Gecorrigeerd in verband met
bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdanssche Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.
893
ondershandse leningen be-
treft heeft in de afgelopen week de Vereniging tot be-
vordering van de handel in onderhandse )eningen het
levenslicht aanschouwd. Deze gaat een nieuwe organisatie
van de markt in het leven roepen, waarin reeds lopende le-
ningen van de overheid zullen kunnen worden verhandeld.
Hoe fel aanbieders van kapitaal reageren wanneer de
rente de 6 pCt. bereikt, leert men uit de cijfers van de uit-
gifte van pandbrieven. In augustus is niet minder dan
f.
85.
mln, geplaatst tegen meestal niet meer dan f. 10 â
f. 12 mln. per maand. In de periode januari/augustus 1964
heeft de uitgifte f. 246 mln, bedragen tegen f. 132 mln.in
de overeenkomstige periode van vorig jaar.
Lodexcfers aandelen
–
30 dec.
H. & L.
18 sept. 25 sept.
(1953 — 100)
– 1963
1964
1964
1964
Algemeen
……………….
392
419.-394 ,
413
411
Intern, concerns
…………..
548
598— 553
590
587
Industrie
………………
341
357-327
351
350
Scheepvaart
…………….
153
161 – 133
141
140
Banken en verzekering
…….
–
232
249 —223
236
233
Handel eec. …………….
165
175-156
166
166
‘Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
E.-S.B. 30-9-1964
–
T
–
Maandschriftvan de EconomIsche
b
Voorlichtingsdienst, Ministerie
van Economische Zaken,.
economisch
Den Haag
–
Beschouwingen over actuele
eonomische ontwikkelingen
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog
niveau zijn de
advertentiekolommen van
I
, .”
INTONART
INSTITUUT VOOR TOEGEPAST MARKTONDERZOEK.
STEYNLAAN
13 – HILVERSUM
Ons sneigroeiend instituut dat zich bezig houdt met commer-
cieel en sociaal wetenschappelijk onderzoek zoekt op korte
termijn versterking van haar staf met:
MARKTONDERIONERS.
Onze gedachten gaan uit naar een drietal projectleiders/
rapporteurs voor de afdelingen:
Continu radio-, en televisie-
onderzoek
•
Enquêtes
• Continu
commercieel panel-
onderzoek
De functionarissen dienen zelfstandig leiding te kunnen
geven aan omvangrijke onderzoekprojecten en moeten daar-
naast zowel wetenschappelijk als commercieel en creatief
een essentiële bijdrage leveren aan het managements-team van het instituut.
I
.
Voor de genoemde functies gaat de voorkeur uit naar
kandidaten met een academische opleiding en een meer-
jarige onderzoek-ervaring, leeftijd tot 40 jaar.
Geboden worden veelzijdige, zelfstandige functies bij een
dynamisch instituut met een honorering die daarmede in
overeenstemming is.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven, sollicitaties welke met
discretie zullen worden behandeld, te richten aan de directie
van het INTOMART, Steynlaan 13, Hilversum.
Bij een der onder het Ministeric van Sociale Zaken en Volks-
gezondheid ressorterende diensten kan worden geplaatst een
HOOFD VAN DE AFDELI4G
DOCUMENTATIE EN RESEARCH
Kandidaten moeten in staat zijn leiding en richting te geven
aan deze afdeling, die belast is met het verzamelen, selec-
teren en bewerken van gegevens omtrent lonen,en arbeids-
voorwaarden. Zij moeten deze gegevens zelfstandig kunnen
analyseren en interpreteren.
Vereist: bij voorkeur dm in de economie met belangstelling
en ervaring in de econometrische en/of statistische richting.
Salaris: f 810,— tot f. 1.477,— per maand, exclusief huur-
compensatie.
Schriftelijke sollicitaties onder no. 4-6734/7188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) zenden aan de Rijks Psychologische
Dienst-Bureau Personeelsvoorziening van de Rijksoverheid,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
Het adres voor
uw ballpoints met firmanaam
Ballpoints met opdruk model P.L. 100 st. f. 21.-
Ballpoints model A.M. met inscriptie
100 stuks f. 40,-
Ballpoints voor eigen gebruik 100 stuks f. 18.-
Losse vullingen
f.
0,18 bij afname van 250 stuks
Koperen uitvoering. Rechtstreeks van fabriek
geen tussenhandel. Offerte liefst schriftelijk.
FIRMA BLOMMERS
2e LAURIERDWARSSTRAAT
45hs. –
AMSTERDAM
Telefoon (020) 24 4167. Na 6 uur 6 77 38.
overzicht
Het laatste nieuws
over economische Integratie
De Nederlandse export
en de were!dvraag
,,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
HET TIJDSCHRIFT VOOR IEDER DIE,
Abonnementsprijs:
(11
nummers per jaar) f25,–
DIRECT OF ZIJDELINGS, BETROKKEN
Voor abonnees op het weekblad.
IS BIJ DE INTERNATIONALE HANDEL!
“E.V” f15.-
Gratis proefnummer
Hiermede verzoek ik toezending van
–
een gratis proefnummer van
“Buitenlands Economisch Overzicht”.
naam
adree
Svp. zenden aan: Stichting
Economl8che Publicaties,
woonplaats
Bezuldenhoutseweg 151,
894
–
Den Haag; tel. 070 – 814011
Ie) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
E.-S.B.
30-9-1964
1