Het Amerikaans toerisme
Beschouwingen over de Verenigde Staten worden in
sterke mate beïnvloed door de triomf van Goidwater in
het Cow Palace van San Francisco. Het opdraven van deze
figuur maakt wellicht een intensiever, ook toeristisch,
contact van zijn landgenoten met Europeanen en andere
volkeren nég nuttiger. In dit opzicht is het dan ook ver-
heugend dat de tekenen wijzen op een flinke groei van het
‘Amerikaans toerisme naar het buitenland. Zo steeg het
aantal Amerikaanse reizigers naar overzeese gebieden in
1963 met bijna 12,5 pCt. tot bijna 2 mln.
1).
De totale reisuitgaven, incl
die in Canada en Mexico,
beliepen
bijna
$3,2 mrd.:
een procentuele toename van
11, evenals in 1962. Meer dan
een derde van de uitgaven
betrof transportkosten; waar-
van Amerikaanse en niet-
Amerikaanse transportonder-
nemingen resp. $ 495 en $ 625
mln, ontvingen. De bestedin-
gen
in
buitenlandse landen
stegen met 9 pCt. Hiervan
profiteerden vooral Europa en
het Middellandse zeegebied
(een stijging van 11 pCt.),
Mexico (13 pCt.) en Canada
(9 pCt.). De toeristische uit-
gaven in de andere wereld-
delen stegen niet of nauwelijks:
De’ voorlopige gegevens
over het eerste kwartaal van
1964 wijzen met een toename van 9 pCt. van de .totale
bestedingen ôp een voortgaande groei. Het perspectief
van een voortzetting van de opwaartse trend in het huidige
jaar kan mede worden gebaseerd op de gunstige conjunc-
tuur, de bekende belastingverlaging en op lagere trans-
oceanische transportkosten.
Deze lagere transportkosten veroorzaakten mede eèn
daling van de kosten van een Europese trip per gemiddelde
Amerikaanse toerist, namelijk van $ 1.300 in 1962 tot
$ 1.200 in 1963. De aanzienlijke toename met 18 pCt.
van hetaantal Amerikaanse reizigers naar Europa — om.
een gevolg van speciale luchttarieven’ en de toename van
groepsreizen en chartervluchten – ging dan ook gepaard
met een stijging van slechts 9 pCt. van huh bestedingen,
mci. transport. De gemiddelde uitgaven per toerist
in’
Europa, derhalve excl. transportkosten, daalden eveneens
en wel van $ 705 tot $ 670. De gemiddelde verblijfsduur
leef dezelfde met ca. 45 dagen. De voornaamste oorzaak
van de bestedingsdaling – ondanks de sterk gestegen
Europese prijzen – was waarschijnlijk het groeiende aan-
deel van de ,,middengroepen” in het reizigerslegioen.
Van de verschillende Europese landen behoorden Neder-
land, Spanje en Griekenland tot de groep, die in 1963
aanzienlijk gestegen toeristische dollarontvangsten noteer-
de, ni. met resp. 24,29 en 39 pCt. bij een Europees gemid
delde van 11 pCt. Voor Nederland was dit vooral een
gevolg van een toename van de gemiddelde dollaruitgaven
van de Amerikanen. In abso-
lute aantallen bezette Nder-
land evenwel een bescheiden
plaats. Dat gold zowel het
aantal reizigers (227.000
tegenover Frankrijk, Groot-
Brittannië, Italië en W.-Duits-
land met resp. 576.000,
539.000, 489.000 en 408.000)
als de ontvangsten ($ 21 mln.
t.o.v: Italië, Frankrijk en
Groot-Brittannië met resp.
$ 135, 119 en 116 mln.).
De daling van de bestedin-
gen per hoofd hangt’tevens
samen met de voortgezette
afname vn het procentuele
getal zeepassagiers met be-
stemming Europa, nl. van 24
tot 23 pCt. 254.000 zeepas-
sagiers gaven, gemiddeld per
passagier, in 1963 voor
transport en in Europa resp. $ 630 en $ 850 uit; 884.000
vliegpassagiers resp. $ 530 en $ 615. De vliegende pas-
sagiers besteeaden gemiddeld per dag wel meer doch hun
verblijfsduur is gemiddeld korter dan die van de varende
toeristen.
Gelukkig voor de Amerikaanse betalingsbalans namen
de bestedingen van buitenlandse reizigers eveneens krach-
tig toe, nl. van $ 870 mln, tot $ 934 mln. (excl. transport).
In het eerste kwartaal van dit jaar was er reeds een stijging
van 15 pCt. De tentoonstelling in New York en de lagere
transportkosten doen voor geheel 1964 een goed resultaat
verwachten. De gootste inkomsten waren die van Cana-
dezen (in 1963: $ 372 mln.) en van Mexicanen ($ 232 mln.)
847.000 bezoekers uit overzeese landen besteedden $ 330
mln.
M. H.
1)
Ontleend aan ,,Foreign travel boom continued in 1963″,
door E. H. Muller in ,,Survey of current business” van juni ji.
Reisuitgaven en aanlal reizigers uit de Verenigde Staten
/
naar gebieden van bestemming
Reisuitgaven in mln.
dollars
a) Excl. cruise-toeristen (ca. 322.000 in 1963; 1962: ca. 266.000).
• __
Biz.
Het Amerikaans toerisme ………………..727
1 n ge z o n d e n s t u k:
Vermogensaanwasdeling,
door Prof Dr. J. Wemels-
felder.
……………………………….
728
Van pierbeleid tot prijsbeleid,
door Prof. Dr.
A.
Heertje …………………………..
732
Intellectuele pressie op belastingdruk,
door Drs.
E. L. Berg …………………………..
734
Inter-Europese migratievrjheid ontoereikend?,
door D. van den Buicke, lic. econ. wet. ……..
736
Technische vooruitgang en werkgelegenheid, door
Dr. E. H. F. van der Lely ……………….
738
Blz.
Markt-matrices als consumptief marketing-
model,
door Drs. C. de Koning met een naschrift
van L. L. Tholen ……………………..
740
B o e k besprekingen:
Prof. Dr. J. E. Andriessen: Economie in Theorie
en
Praktijk,
bespr. door Drs. Ch. J. Filet
741
Miriam Camps: Britain and the European
Community 1955-1963,
bespr. door Dr. E. W.
Meier
…………………………….
743
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
744
Recente publikaties ……………………… 744
E.-S.B. 19-8-1964
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
727
,1
In
dit artikel wordt een cijfermatige schatting ge-
maakt van de concrete voordelen voor de werknemer
van het vermogensaanwasdelingsplan van de vak-
centralen. De conclusie is dat het lang niet duidelijk
is wie
er van
deze regelingen zullen profiteren. Het
blijkt ni. dat er een grote kans is dat de werknemers
‘ er in welvaart op achteruitgaan. Door enkele, in het
economisch stelsel ingebouwde, wetmatigheden zouden
de verliezen door
prijsstijging
e.d. wel eens groter
kunnen zijn dan de winst in dividenduitkeringen op
‘werknemersaandelen. Er
zijn echter betere mogelijk-
heden voor herverdeling, bijv. om
via belastingheffing
te komen tot subsidies op spaarbanktegoeden. Enkele
voordelen hiervan zijn Vrije beschikking over het geld
en de mogelijkheid voor de overheid de lasten op de
sterkste schouder te leggen. Overigens verwachte
men geen gouden bergen van welk herverdelingsplan
ook.
Vermogens.-
aanwasdeling.
Worden de werknemers de dupe?.
Argumenten pro en contra overheveling van vermogen.
Na de vele algemene beschouwingen over het vermogens-
aanwasdelingsplan van de vakbonden – die al naar ge-
lang van de hoek waaruit ze kwamen in majeur of in
m
i
neur
‘aren – is er thans gelegenheid wat meer in details
te gaan treden en te pogen de gevolgen te kwantificeren.
– . Zoals bekend is het de bedoeling van het plan om èen
deel van de rijkdom die zich (nog) in handén van enkelen
bevindt over te hevelen naar de werknemers. Dit wil men
befeiken door tegenover de interne reserveringen in de be-
drijven, voor werknemers bestemde, aandelën uit te geven,
waarop dividend wordt uitgekeerd. Dè werknemer mag
– echter vorlopig niet aan die aandelen komen, want als ze
en masse verkocht zouden worden, zouden we snel ver
–
mogen interen, en dat is niet de bedoeling. Er is dan ook
eèn grote trust nodig die alles voor de werknemers beheert.
Alleen het dividend wordt uitgekeerd. Dat mag worden
• verteerd.
Wij zullen ons hieronder niet specifiek bezig houden
met de vraag of het overtappen van kapitaal van de rijken
naar de armeren ,,goed” of ,,kwaad” is. Dat is geen eco-
• nomische maar een ethische kwestie. Iedereen geeft daarop
trouwens een verschillend antwoord. Kapitalisten zeggen
dat het een groot ,,kwaad” is omdat het niet minder dan
diefstal ‘van andermans goed is. Wie niets bezit zegt
daarentegen dat het ,,goed” is en voegt daaraan doorgaans,
• – ter eigen verontschuldiging toe, dat het vooral ,,goed” is
vanwege de democratisering van de maatschappij.
De werkgevers die regelmatig moeten onderhandelen
met de vakbonden zijn wat stilletjes. Zij hebben in hun
commentaren uitvoerig de intelligentie van de makers van
het rapport geroemd. Zij hebben ook het rapport geprezen
vanwege het feit dat het zo’n diepgaand rapport is. Wel
vraagt het, juist daarom, aldus repliceerden de werkgevers
tegeride haastige vakbondsleiding, diepgaande bestudering.
Het heeft dan ook geen zin er op korte termijn over te
– praten.
‘De vakbonden zelf gebruiken merkwaardigerwijs het-
zelfde argument als de kapitalisten – alleen in omgekeerde
richting. Zij zeggen (in nettere woorden) dat de grote ver-
mogens eigenlijk door diefstal op de arbeiderskiasse zijn
/
ontstaan, waarop ,,Het Handelsblad” vinnig reageerde
met een redactioneel hoofdartikel onder de titel ,,Marx
herleeft”. – –
Gegeven deze controverses lijkt het beter om over de
vraag van het ,,goed” of ,,kwaad” van het’ overtappen van
vermogens heen te stappen, omdat daarop alleen maar
een subjectief antwoord mogelijk
is.
Heel anders staat het met de behandeling van de vraag:
,,Hoe hevelt men over?” (gesteld dus dat men overheveling
wil bereiken). Dat is een objectiever probleem. Wanneer
men nu het vakbondsplan op deze manier bekijkt, en wat
aan het rekenen slaat, blijkt het toch wel enige stof tot
piekeren te geven en tot de intrigerende vraag te leiden
wie men er nu eigenlijk mee wil helpen, want dat is lang
niet zo duidelijk als het rapport aan zijn lezèrskring wil
suggereren. –
Hoe hevelt men over?
Er zijn drie criteria waaraan o.i. een goed overhevelings-
mechanisme moet voldoen, te weten:
Het moet administratief zo goedkoop inogelijk zijn.
Dit criterium zal zonder nadere toelichting duidelijk zijn.
Het criterium van de efficiency is allerwegen algemeen
erkend.
Het moet een z’o groot mogelijke’ vrijheid laten. Ook
dit zal duidelijk zijn. Als men immeis de keusheeft tussen
verschillende overhevelingssystemen, verdient dât systeem
de voorkeur, dat zo min mogelijk de menselijke vrijheid
aantast. Ook dit criterium zal iedereen, die veel opr heeft
met de democratie, accepteren.
Het overhevelingssysteem moet een zo gering moge-
lijke kans hebben dat het afwentelingsmechanismen in het
leven roept. Evenals te grote loonsverhogingen, kunnen
ook de verschillende denkbare methoden tot overheveling
van vermogen ,,afwentelingsmechanismen” in het leven
roepen, die de’overheveling geheel of gedeeltelijk illusoir
maken. Wij nemen aan dat dit derde criterium ook alge-
meen zal worden geaccepteerd omdat het yanzelf spreekt
dat men met een bepaalde actie iets wil bereiken.
Wanneer ‘men nu het vakbondsplan toetst aan deze
728
E.-S.B. 19-8-1964
drie criteria en vereljkt met andere denkbare methoden
van overheveling komt men tot de volgende conclusies:
dat het administratief onnodig duur is;
dat het in vergelijking met andere denkbare systemen
een maximum aan dwang en een minimum aan vrijheid
meebrengt;
dat het risico op ,,afwentelingsmechanismen” bijna
maximaal is. Wij hebben geprobeerd in dit opzicht ver-
schillende berekeningen te maken die tot de, eignljk
dramatische, conclusie leidden dat er een dikke kans is dat
de werknemers van hun eigen plannen de dupe worden.
Zij dreigen er op achteruit te gaan in plaats van vooruit.
Wanneer deze mogelijkheid (al is het zelfs als kans) aan-
wezig is, lijkt het, sociaal gezien, ongewenst enonrecht-
vaardig om met één hand te geven, wat toch weer dubbel
eirdwars zal of kan worden teruggenomen.
Een balans van voor- en nadelen voor de werknemers.
Alvorens voor- en nadelen voor de werknemers tegen-
over elkaar te plaatsen is het nuttig om vast te stellen hoe
men de voordelen van vermogensoverheveling voor de
werknemers – als totaliteit – het beste kan meten. Het
komt ons voor dat dit het beste kan gebeuren aan de hand
van het inkomen dat uit het vermogen wordt genoten.
Op het vermogen zelf (als totaliteit) mag natuurlijk niet
ingeteerd worden (ook niet in het zeer ver weg liggende
stadium dat men er zelf over kan beschikken) omdat dat
rampzalige gevolgen zou hebben. Het inkomen uit het
vermogen (dividend-uitkeringen) meet dus de omvang
van de welvaartsvergroting voor alle werknemers gezamen-
lijk. Dit dividendinkomen komt voor op de rechterzijde
van onderstaande balans (er is uitgegaan van de gunstigste
in het rapport genoemde regeling). De verliesposten op de
linkerkant van de balans zuilen hieronder nader worden
toegelicht. .
Ter algemene verduidelijking van deze balans: het
arbeidsdividend kan niet ,,uit het niets” worden gefinan-
cierd. Het moet ,,ergens uit” komen, zodat tegenover het
uitgekeerde dividend, in andere sectoren van de economie
inkomensvermindering moet ontstaan. De kernvraag is
dan, in hoeverre deze vermindering realiter kan worden
afgedwongen. Er zijn voorzover wij kunnen zien vier
mogelijke financieringsbronnen, te weten (a) verlaging
van het winstaandeel van zelfstandigen; (b) verlaging van
het dividend-aandeel van ,,oude” aandeelhouders; (c) ver-
laging van het aandeel der interne reserveringen; (d) belas-
tingverhoging of vermindering van collectieve voor-
zieningen. Elk van deze financieringsbronnen zal hieronder
nader worden bezien.
Verliezen en winsten voor de werknemers ten gevolge
van vermogensaanwasdeling
(in mln, guldens)
Verliezen
II
Winsten
i. verlies door het
af-
Dividenduitkeingen
op
wentelingsmechanisme
verworven
aandelen-
via o.a. de inkomens
bezit voor werknemers
556
van zelfstandigen, e.a.
228
11. Verlies aan collectieve
voorzieningen
78
111. Loonderving door ver-
mogenskostenstijging
425
totaal
731
totaal
556
netto
verlies
voor
werknemers
731 —556
=
175.
Toelichting op de
balans. –
.J. Als eerste post is genoemd
,,Verlies door het afwente-
lingsmechanisme via o.a. de inkomens van zelfstandigen e.a.”.
De zelfstandigen delen uiteraard niet in de vermogens-
aanwasdeling. Zij delen eigenlijk nergens in. Zij hebben
immers geen krachtige organisaties die voor hun belangen
opkomen. Vanaf 1945 hebben zij wèl kennis gemaakt met
allerlei prijsbeschikkingen, margebeschikkingen, prijs-
voorschriften e.d., bedoeld om hun-inkomen te beperken.
Wat is nu de ontwikkeling van hun inkomen (groten-
deels bestaande uit winst) in het verleden geweest? Ouder-
staand staatje isin dit verband interessant. Het vergelijkt
de ontwikkeling van het gemiddeld inkomen per zelf-
standige met die van het gemiddeld inkomen per werk-
nemer van 1952 t/m 1959 (1952 = 100 pCt.).
1952
1954
1958
1959
Ontwikkeling van het inkomen van
zelfstandigen (1952 t/m 1959)
100
119
161
172
Ontwikkeling van het inkomen van
werknemers (1952 t/m 1959)
100
114
162
168
Ondanks het feit dat de zelfstandigen geen organisaties
voor het afdwingen van inkomensverhogingen kennen en
ondanks alle margebeschikkin gen, zien zij zelf kennelijk
kans hun eigen inkomen in de pas te laten lopen met de
algemene loonsverhogingen. Zij laten zich kennelijk door
niemand de kaas van het brood eten.
Er zijn meer aanwijzingen dat deze winsten een eigen
functie hebben. Niet alleen via periodieke loonsver-
hogingen en prijsmaatregelen heeft men aanvallen op
deze winsten gedaan. Ook via belastingheffing heeft
men geprobeerd er een greep op te krijgen. In de loop
der jaren is overal in de wereld de winstbelasting’ voort-
durend gestegen. Amerikaanse onderzoekingen hebben
echter uitgewezen dat het vermogensrendement – na
aftrek van ‘belastingen – niet veranderde
1).
Met andere
oorden: zelfs de belastinglast kon geheel worden af-
gewenteld.
Men moet over deze herverdelingsproblematiek dan ook
niet gering denken. In Nederland verhouden de som
van de inkomens, verkregen uit winsten van zelfstandigen
zich tot de som van lonen en salarissen van werknemers
ruwweg als 1-: 3. Iedere loonsverhoging van de werknemers
met 1 pCt. die gefinancierd moet worden uit de winsten
van zelfstandigen
2)
brengt dus een reductie van het inkomen
van de laatste groep met 3 pCt. mee. Naarmate nu het
,,arbeidersdividend” groeit zou het aandeel van de zelf-
standigen met het drievoudige moeten afnemen indien de
winsten van deze groep als financieringsbron zouden
dienen. Bij een dividend gelijk aan 10 van-de loonsom,
zouden de inkomens der zelfstandigen met 30 pCt. moeten
worden gereduceerd. Dit herverdelingsprobleem lijkt nog
lastiger wanneer wij letten op de inkomensverdelfng binnen
de groep’van de zelfstandigen waar 15 tot 20 pCt. van hen
een winstinkomen heeft dat niet boven dat van een ge-
middelde, werknemer uitkomt. Het lijkt in elk geval waar-
– schijnljk – gezien ook de ervaring – dat de zelfstandigen
deze herverdeling coûte que coûte zullen voorkomen
door afwenteling.
Nu zou men zich er nog over kunnen beklagen dat het
Zie o.a.: Prof. Dr. Th. ‘A. Stevens: ,,Hervormng van ons
belastingstelsel”, blz. 5 (uitg. AE. E. Kluwer, Deventer 1964). Gesteld al dat dit zou kunnen.
E.-S.B. 19-8-1964
* 79
inkomen van de zelfstandigen eigenlijk ,,te hoog” is in
vergelijking tot ‘ander-inkonens. Voor liet afwentelings-
vraagstuk is dit natuurlijk irrelevant. Toch is het misschien
nuttig er even terloops bij stil te staan omdat juist in ver-
band met het herverdelingsprobleem nogal eens de klacht
gehoord wordt dat zelfstandigen te veel verdienen. Het ge-
middeld inkomen per zelfstandige bedroeg in vergelijking
tot andere (gemiddelde) inkomens in 1959:
Gemiddeld inkomen
–
(in guldens per jaar)
elfstan-
werk-
ambte- onder-
onder-
direc-
digen nemers
nareri
wijzend
wijzend
teuren
personeel
perso’neel
van
(L.O.)
(M.O.
+
N.v.’s
HO.)
9.000 4.500
6.600
1
7.000
1
12.000
j
28.000
– Op de vraag of iemand te veel verdient kan nauwelijks
een rationeel antwoord worden gegeven. Toch zijn er wel
enige aanwijzingen dat het gemiddeld inkomen van de
zelfstandigen mogelijk een weerspiegeling vormt van hun
economische functie. In de eerste plaats is er geen duide-
lijk overschbt of een duidelijk tekort aan zelfstandigen.
Daar waar zich geen evidente verschijnselen van tekorten
of overschotten voordoen neigt de econoom er al gauw
toe om van een juiste prijs- of inkomensvorming te spreken.
In de tweede plaats
blijken
de gemiddelden van de
inkomens der zelfstandigen in uiteenlopende bedrijfstakken
-niet zo gek ver uiteen te liggen, zoals uit onderstaand
staatje blijkt:
Gemiddeld inkomen zelfstandigen in de sectoren
(in guldens per jaar)
•
Nijverheid
Handel
j
Vervoer
10.000
9.100
8.700
Het feit dat het gemiddeld. inkomen in deze drie sectoren
grof gezien• in ongeveer gelijke mate afwijkt van het ge:
– . middéld werknemersinkomen
3)
zou er op kunnen wijzen
– dat het om een nogal homogene markt gaat waar deze
afwijking van het gemiddeld loon een weerspiegeling vormt
van de premies voor extra risico, onzekerheid, onregel-
matig werk e.d. die verbonden zijn aan het werk van zelf-
standigen.
Wanneer het inkomen van de zelfstandige inderdaad een
• wëerspiegeling vormt van zijn functies in het economisch
proces en geen specifieke monopolie-elementen bevat,
zou het gevaarlijk zijn om deze functies financieel aan te
tasten. Nu zou men er in dit verband nog op kunnen
wijzen dat er dan toch maar grote uitschieters onder deze,
uit winst verkregen, inkomens zitten en dat deze wellicht
aangepakt zouden kunnen worden. Door de vermogens-
aanwasdeling wordt dit echter niet bereikt. Deze kan
immers worden gezien als een poging tot een
algemene
sociale verbetering van de positie van de werknemers.
Hij kan en moet tot geldbedragen worden herleid. Nu is
een zekere differentiatie in deze algemene sociale voor-
ziening wel mogelijk, doch deze kan, gezien de algemene
samenhang op de arbeidsmarkt niet te groot worden.
Anders gezegd: De ,,uitschieters” zullen nauwlijks extra
straf worden aangepakt door de aanwasdelihg. Dit laatstè
maakt het financieringsprobleem er extra moeilijk op.
Al met l: Er lijkt zowel op grondvan de praktische
3)
Vrij veel lager ligt het inkomen in de Horecaf- en de land-
bouwsector. Dit lijkt echter verklaarbaar gezien de specifieke
positie van deze sectoren. –
730′
–
t-
ervaringen als op grond van theoretische overwegingen
geen reden om te verwachten dat de inkomensherverdeling
zich laat afdwingen en zich laat financieren uit de inkomens *
van de zelfstandigen (dit dus afgezien van de vraag of dit
wel gewenst zouzijn).
Dividendbétaling op arbeidsaandelen kan men eigenlijk
in belangrijke mate vergelijken met een loonsverhoging
waartegenover geen produktiviteitsstijgirig staat. De af-
wentelingsproblemen die hierdoor in het leven worden
geroepen zijn algemeen b’ekend en momenteel zelfs zeer
actueel.
Meer mogelijkheden liggen er misschien (?) om de
uitkeringen op werknemersaandelen te financieren uit de
dividenden bestemd voor de ,,oude” aandeelhouders.
De ondernemer zal het niet zoveel kunnen schelen
wie
de
dividenden incasseert. In veel gevallen hebben de oude –
– aandeelhouders – oôk al hebben zij een aparte, bond
niet zoveel in de melk te brokkelen. (Wel ontstaat er natuur
–
lijk een probleem door de stijging van de vermogens-
kosten, die door aandeleiiverwatering optreedt maar daar
zullen wij apart raar kijken.).
Hoewel het misschien niet helemaal realistisch is; zijn
wij er van uitgegaan dat via de financiering uit de divi-
denden die normaliter naar de’ oude aandeelhouders toe-
vloeien geen afwentelingsproblemen zouden— ontstaah.
In de berekening van verliezen en winsten is hiermee dus
rekening gehouden. De post (1) links op de balans is dus
tot stand gekomen door uit te gaan van de hypothesen
dat: a) pogingen om in de winsten (lees het inkomen) van
de zelfstandigen te eten zullen worden afgewenteld in de
prijzen zodat deze prijsstijging als eën verliespost’ voor de
werknemers kan worden gequalificeerd eq b) pogingen
om in de dividenden te eten niet zullen worden afge
;
wenteld
4).
De totale post bedraagt f. 228 mln. (De manier
waarop dit bedrag en de overige bedragen worden be-
rekend wordt in de appendix toegelicht).
–
Er is nog een derde brdn waaruit werknernersdividenden
gefinancierd zouden kunnen worden: de interne reser
veringen bestemd voor investeringen. Aangezien het niet•
de bedoeling van het rapport is om de investeringen aan
te tasten, gezien de nadelige gevolgen hiervan, zullen ook
wij deze mogelijkheid buiten beschouwing laten.
Post 2 op de balans geeft
‘
aan:
Vermindering van
collectie ve voorzieningen.
Ook de ambtenaren krijgen ver-
mogensaanwasdeling (uit de groei van het staatsvermogen).
Het uit te keren dividend betekent echter een verhoging
van de staatsüitgaven. Dit kan onder een gegeven politieke
cdnstellatie waar men de belastingdruk maximaal vindt
slechts gefinancierd worden uit een vermindering van de
collectieve voorzieningen. Vermindering van collectieve
voorzieningen treft iedereen in gelijke mate. Wat rechts op
de balans staat vindt men dus links wr terug. De post
werd berekend op
f.
78 mln.
De verwatring van het aandelenkapitaal die’ door
vermogensaanwasdeling ontstaat ‘leidt ’tot koersdaling.
De aandeelhouders zoeken, als men hun aandelen gaat
• verwateren, lucratiever beleggingsmogelijkheden (bijv. in
4)
Dit is ook het dualisme in het rapport. Het werd ge-
schreven als gold het voor grote ondernemingen met aandeel-
houders, dividènden enz. Men wil (en moet) echter het hele
bedrijfsleven er in betrekken maar loopt dan vast. Slechts een
minimaal deel van het inkomen uit winst en vermogen bestaat
uit dividendbetalingen. Zodoende is ook dé algemene ruimte
oor herverdeling uit dividenden minimaal. Het rapport sugge-
reert echter een onbeperkte ruimte. –
E.-S.-B. 19-8-1964
-I
a
het buitenland). De omvang van dè koersdaling ka6 inen-
– – – berekenen uit de omvang van de kapitaalvrwatering. –
Voor de ondernemer betekent dit dat de kosten van het –
gebruik van vermogen stijgen (anders gezegd: de disconto-
voet voor de ondernemer stijgt). Nu is er een bekend
plausibel – theoema in de klassieke en neo-klassieke
theoretische economie (Meade, Schouten, e.a.), dat stelt –
dat wanneer de kosten van het vermogen stijgen het aan-
• deel van lonen in de nationale produktie daalt
5).
Het is dus
een benedenwarts gericht afwentelingsmechanisme. Onze
– conservatieve – raming stelt de loonderving die door
deze afwenteling ontstaat (derde post links op de balans)
opf425mln. –
Vergelijken wij nu het totaal van de wint door dividend-
uitkeringen op werknëmersaandelen verkregen met het
totaal der verliezen danresulteert voor de werknemers een –
netto-verlies van f. 175 mln. (Indien wij zouden aannemen
• – dat in het geheel geen afwenteling van lasten zou plaats-
vinden, maar wèl het onder III genoemde loonquote-
effect zou optreden, dan zou het reëel welvaarts-résultaat
voor de werknemers onderde door ons gekozen uitgangs-
punten nagenoeg nihil zijn).
Natuurlijk zijn de gegevens zodanig grove schattingen,
dat zij slechts kunnen dienen ter bepaling van de gedachten.
Zij vormen a.h.w. een illustratie van de
mogelijke
conse-
quenties van de vermogensaanwasdeling. Het is waar-
schijnlijk ook overbodig om op te merken dat de ont-
wikkeling niet noodzakelijkerwijs bovenstaand patroon
behoeft te volgen. Niemand kan de toekomstige ont-
wikkeling precies voorspellen. Men kan zelfs ook nog wel
zodanig naar zich toe gaan zitten rekenen dat er wèl een
positief resultaat uit de berekeningen komt. Dat is echter
minder belangrijk. Essentieel lijkt ons dat de aard en de
omvang van het probleem en de gekozen oplossing zo-
danig zijn dat een normale – in deeconomie gebruikelijke
– en plausibele gedachtengang en een conservatieve
raming tot deze pessimistische conclusies leidt. Dit vormt
dunkt ons een voldoende” reden om met een zekere huive-
ring te staan tegenover experimenten, die een kans hebben
dat zij de werknemer een vermogen opleveren waarop hij
een reëel inkomensverlies lijdt. (Wij spreken dan nog niet
van de verliezen der vergeten groepen, waarian in
.
het
rapport geen melding wordt gemaakt). . –
Nu zijn de makers van het rai5port ongetwijfeld een
borg voor de integriteit en de oprechtlieid der bedoelingen,
maar onbewust en onbedoeld spelen natuurlijk bij het
schrijven van zo’n rapport op de achtergrond factoren als:
reclame voor de Organisatie en de op zich zelf zeker niet
•
ongezonde zucht om de kracht en de activiteit van de
organisatie naar bûitën te demonstreren. Begrijpelijk is
5)
Indien geen loonqïote-daling optreedt zou werkloosheid
ontstaan.
ook dat men zelf graag wil onderhandelen.’ Vooral het
laatste leidt echter gemakkelijk tot gewrongen constructies,
,,pour besoin de,la cause”. Men snuift de sporen hiervan
ook uit het rapport op.
Niemand zal de makers van het iapport hierover hard’
vallen. Het zou alleen jammer zijn, indien de werknemers •
door dit gehele complex van’ psychologische en niet-
pychologische factoren een sub-optimale regeling zouden
krijgen of, meer populair gezegd, blij gemaakt zouden
worden met een dode mus.
Maar zelfs wanneer de positieve voordelen voor de
-‘
-werknemer minder ongunstig zouden zijn dan bovenstaande
analyse aangeeft, blijft het plan bezwaarlijk, omdat- er
andere, meer ‘effectieve, middelen zijn om het zelfde doel
te bereiken.
Hoe dan vel?
‘
Zoekt men naar, een ovrhevelingssysteem dat aan onze
drie criteria (geringe administratiekosten, zo groot moge-
lijke. vrijheid
en zo min mogelijk afwentelingsrisico’s)
voldoet, dan lijkt het beter om via het belastingbiljet te
komen tot een belastingheffing waarvan de opbrengsten.
gebruikt ,worden voor suppletie op spaarbanktegoeden
e.d. Het is ook niet ideaal (dat is onmogeljk)maar het
heeft de volgende voordelen:
Het gevaar voor afwentelingsrisico’s (hoewel altijd
– –
aanwezig) lijkt geringer.
Men past zich aan aan bestaande spaargewoontes.
Wie het zuimgst is krijgt het meest. Ook het gevaar voor
-‘ –
,,intering” lijkt, doordat men aansluit op bestaande prefe-
renties, geringer.
Het geeft een maximum aan vrijheid. Er is geen be
disselende trust ‘nodig, die het heft in handen neemt.
Iedereen kan er van profiteren (ook gepension&erden
en ijfrentetrekkers, hetgeen billijk lijkt).
Dit systeem geeft natuuriijk ook financieringsproble-
t
men (ôf zwaardere belasting. ôf minder collectieve voor
–
zieningen). De belastingdienst kn echter op geraffineerde
manier de lasten’ differentiëren en de sterkste schouders –
opzoeken. In het vermogensaanwassysteem kan dit niet
of in veel mindere mate. (De huizen en grondbezitters zitten
zelfs op rozen; de aandelenbezitters ‘vluchten naar het
buitenland).
Het belastingsysteem kan zelfs (gedeeltelijk) net
monetaire argumenten worden verdedigd en men hoeft
dus niet uit grootvaders boekenkast Karl Marx ervoor.
op te duiken om de logica ervan te verdedigen.
Last – but not least: iedereen begrijpt wat er met
belastingheffing en ‘wat er met subsidie wordt bedoeld en
er behoeft geen aparte brochure te worden uitgegevei
om in populaire bewoordingen duidelijk’te maken-wat er
gaat gebeuren.Dit lijkt een niet onplezierige bijkomstigheid. –
Besluit.
Afgezien van alle hiervôér gegeven overwegingen kan
ten slotte nog aangetekend worden dat voor elk plan –
van welke aard .ian ook – dat tot herverdeling van de
welvaart (gemeten aan het genoten reëel inkomen) wil
komen – geldt dat het kwantitatief nooit veel om het lijf
kan hebben. Er is weliswaar een kleine top van super-
rijken in ons land, die de fantasie van velen prikkelt,
maar als men uit hun inkomen wil herverdelen blijven er –
zoals men kan berekenen – wat financiële kruimeltjes
over
6
). Ook bezitsvormingsplannen leveren – voor zover
wij kunnen zien – onder maximaal gunstige omstandig-
heden financieel kruimelwerk.
Het lijkt ons – psychologish gezien – dan ook niet
verstandig om herverdelingsplannen ,hetzij die in de geest
van de vakbeweging, hetzij die in de geest van het plan als
door ons hierboven verdedigd – met een té veel aan
publiciteit aan de wereld aan te bieden.
Er worden dan namelijk onder de – op dit terrein niet
geschoolde – brede lagenvân de bevolking, verwachtingen
gewekt die toch niet kunnen worden vervuld. De gouden
bergen bestaan helaas niet.
Leende. –
J. WEMELSFELDER.
6)
Zie ook: J. Wemelsfelder: ,,Onaardige Economie”, Hfdst.
III, Uitg. De Bussy, Paperbacks 1964.
Appendix.
Teneinde de invloed van de verschillende factoren te traceren
werden de CBS-gegevens voor het jaar 1959 (het laatste jaar
waarover voldoende gegevens beschikbaar waren) als uitgangs-
punt aangenomen. Als bronnen werden gebruikt: ,,Statistiek voor de Inkomensverdeling 1959 en de vermogensverdeling
1960″; ,,De Nationale Jaarrekeningen” en ,,Statistische en
Econometrische Onderzoekingen” (derde kwartaal 1960).
Als hypothese werd aangenomen dat in 1959 het vermogens-
aanwasdelingsplan volledig was gerealiseerd. 1-let geeft dus
a.h.w. een hypothetisèhe ,,eindsituatie”. Dat deze situatie ge-leidelijk wordt bereikt doet uiteraard niets ‘af aan het betoog,
of de conclusies uit het betoog. Voor de berekening werd een
maximum aanwas regeling aangenomen (d.w.z.
3/4
van de
aanwas valt de werknemers toe). De redenering en de conclusies
veranderen ook hier niet wanneer andere uitgangspunten
worden gekozen (bij.
1/4
van de aanwas wordt verdeeld en/of
een kortere verdelingsperiode).
1-let uitgekeerde dividend kon op verschillende manieren
worden berekend. Bijv. door het in 1959 aanwezige bedrijfs-
vermogen als uitgangspunt aan te nemen en hierover – conform
het rapport – 4 pCt. dividend te berekenen. Een tweede moge-
lijkheid was om de inkomens uit winst en dividend te halveren
(conform de verdeling van de vermogens in de eindtoestand en
volgens dezelfde sleutel toe te rekenen aan lonen en salarissen).
Een derde mogelijkheid was om aan te nemen dat de uitkeringen
gefinancierd worden uit het dividendaandeel van ,,oude”
aandeelhouders. De relatieve omvang an dit bedrag wordt dan
,,richtsnoer” voor de andere sectoren
7),
die procentueel het-
zelfde dividend gaan uitkeren. In de gegeven balans werd van
de derde methode uitgegaan. Eenvoudigheidshalve werd ook
aangenomen dat ambtenaren in dezelfde mate profiteerden als
niet-ambtenaren. Aangezien deze laatste bedragen gefinancierd
moeten worden uit een reductie van de collectieve voorzieningen
vindt deze Post die in het totale dividend is opgenomen zijn
identieke tegenpost links op de balans.
Speciale moeilijkheden geeft de doorberekening van de
stijging der vermogenskosten. Aangenomen werd (conform de
uitgangspunten van het rapport), dat de omvang van de ver-watering van het aandelenkapitaal de daling van de koersen
bepaalt. Een koersdaling van 10 pCt. betekent een stijging
van de kosten van het eigen vermogen met 10 pCt. Teneinde tot
een zo conservatief mogelijke raming te komen werd niet ge-
rekend niet een algemene structurele verslechtering van de
rentevoet voor vreemd vermogen en voor vermogen in de niet-
risicodragende sfeer. (Op grond van de.inkomensstatistiek en de
spaarenquête van het C.B.S. werd aangenomen dat 30 tot
40 pCt. van het inkomen uit vermogen uit dividenden bestaat).
Om de afwenteling te berekenen van het duurdere kapitaal, werd’
gebruik gemaakt van de aloude Cobb-Douglas-functie, die ver-
dedigbaar lijkt’ en bovendien het voordeel heeft .dat van het
gegeven cijfermateriaal gebruik kan worden gemaakt. Teneinde
ook hier weer de raming zo conservatief mogelijk te houden,
werden effecten als de ,,Wet van Verdoorn” buiten beschouwing
gelaten.
7)
Het saldo op onze balans wordt dus geheel bepaald door
het verschil tussen het bedrag beschikbaar uit ,,onze” dividen-
den en de omvang van het loonquote-effect. (De rest wordt
afgewenteld). Neemt men aan dat geen lasten wordeô aFge
wenteld dan wordt het saldo beïnvloed door de verhoudingen
tussen de omvang van de sector waar normaliter dividend-
uitkeringen plaatsvinden en die sectoren, waar dit niet-het ge-
val is. Deze verhouding werd door ons zo goed mogelijk –
doch arbitrair – geschat. Bij de door ons geschatte verhouding
zou het welvaartseffect van de aanwasdeling, nihil zijn, doch
deze conclusie hangt dus af van deze arbitraire schatting.
Indien noch afwenteling, noch loonquote-daling optreedt is er uiteraard een positief welvaartseffect maar dat is qua omvang
bijzonder gering. –
Van pierbeleid tot prijsbeleid’
De macro-economische draagwijdte van het optreden van
Minister Andriessen inzake de pier gâat schuil achter micro-
economische haarkloverij en juridisch geharrewar. Naast de
rechtsgrond van het ingrijpen, is ook de onbeduidendheid
an de piër in ons totaal economisch bestel ter srake ge-
bracht. Voorts wordt wel opgemerkt dat niemand verplicht
is het Scheveningse vermaak met een bezoek te vereren.
Als het te pas komt lopen wij niet alleen met oog-
kleppen op, maar ook met lenzen die de waariemingen
beurtelings vergroten en verkleinen. Zo kan men voor een
gulden natuurlijk ook iets anders doen dan één of twee
keer de pier bezoeken, maar alternatieve aanwendbaarheid
732
is niet het monopolie van de pier. Wanneer de broodprijs
zeer hoog wordt, bestaan evenzeer uitwijkniogelijkheden.
Ook al is brood een belangrijk voedingsmiddel, het’ onder-
scheid
,
t.o.v. de pier is er niet minder gradueel om. Wan-
neer men onbelangrijkheid in economisch opzicht tot uit-
drukking wil brengen dan kan men zijn privé-inkomen of
de behaalde bedrijfsomzet . uitdrukken in procenten van
liet nationaal inkomen. Meestal wordt een bevredigend
resultaat verkregen. Wil men een tegengesteld effect be-
reiken dan vergeljke- men zijn inkomen met dat van
handig gekozen leeftijdgenoten resp. de bedrijfsomzet met
die van onvergeljkbare andere bedrijven. –
E.-S.B. 19-8-1964
Marktprijzen versus beheerste prijzen.
Het tijdperk van de marktprijzen, die onder invloed van
grote aantallen machteloze vragers en aanbieders ontstaan,
is voorbij. De meeste prijzen zijn beheerst, d.w.z. ze
ondergaan wijzigingen door persoonlijke beslissingen van
ondernemers, pressiegroepen en de overheid. De prijs-
vorming woidt. gesubjectiveerd, omdat in de plaats van
objectieve dataveranderingen die aanleiding geven tot
prijsmutaties, de op macht gebaseerde persoonlijke inter-
ventie treedt. Zo is de pierprijs van Andriessen tot Zwols-
man beheerst.
Een essentiële trek van de behéerste
prijsvorming
is de
starheid van de prijzen wanneer er aanleiding is voor een
prijswijziging en het flexibele karakter op momenten dat
de aanleiding veel minder sterk spreekt. Beheerste prijzen
bouwen een potentiële energie op die de flexibiliteit van
marktprijzen gedurende geruime tijd vervangt. Dat er
ook in de economie een soort wet van het behoud van
energie geldt, is gebleken uit de sterke
loonstijging
vân
het vorig jaar en uit de sterke verhoging van de pierprjs.
In beide gevallen is op het tijdstip van de wijziging van een
aanwijsbaar verband tussen de grootte van de mutatie en
de ontwikkeling van grootheden als de produktiviteit en
de grondstofprjzen geen sprake.
Door de beheerste prijsvorming draagt het prijsmecha-
nisme in veel geringere mate bij tot een evenwichtsherstel
na marktverstoringen dan wanneer marktprjzen de boven-
toon zouden voeren in onze economische orde. Praktisch
betekent dit dat er geen enkele garantie is, dat wanneer
ieder individueel naar zo groot mogelijk voordeel streeft, er
ook uit algemeen economisch oogpunt een optimale
situatie ontstaat. Voor reïncarnaties van Adam Smith is
in onze maatschappij geen plaats meer.
Preferenties.
In hoeverre een situatie optimaal is, hangt af van onze
beoordeling van die situatie. Daarmede komen de voor-
keuren die door consumenten en producenten via het
marktmechanisme worden uitgedrukt op het toneel. Onze
maatschappij wordt echter niet alleen gekenmerkt door
voorkeuren,van individuele economische subjecten, maar
ook door die van de overheid en de pressiegroepen. Deze
overheids- en collectieve preferenties staan naast de
individuele en zijn daaraan gelijkwaardig, eenvoudig
omdat ze bestaan. Het wegdenken van de preferenties van
de overheid bij individuele economische beslissingen geeft
blijk van onvoldoende begrip voor de tijd waarin men
leeft en kan in maatschappelijk opzicht tot wanbeheer
leiden.
Het pçijsbeleid van de overheid kan worden beschouwd
als de politiek gericht op de compensatie van het gebrek
aan een evenwichtsherstellende kracht van de beheerste
prijsvorming. Thans neemt deze politiek de vorm aan van
het tegengaan van een van het algemeen economisch even-
wicht afvoerende beweging ten gevolge van de loonstijging.
(1. 1f)
v
or
OUW
BANKZAKEN
NEDERLÂNDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AI)1’ERTEER 31FEB
‘itT
Niemand van ons is gebaat bij het voortgaan van de geld-
ontwaarding, het ontstaan van werklooheid en het ver-
liezen van onze concurrentiekracht op de buitenlandse
markten. Mede diarom wordt het voeren van prijspolitiek
algemeen als een nationale iioodzaak opgevat.
Nu is het verband tussen de pierprijs en onze betalings-
balans moeilijk te zien, wanneer men op de stoel gaat
zitten van de ondernemer die het maken van winst nog altijd
mooi vindt. Uiteraard probeert de heer Zwolsman door
een prijsverhoging zijn winst .te vergroten, wanneer hij
meent met een vraag te doen te hebben die betrekkelijk
ongevoelig is voor een flinke prjsverandering. Zwolsman
is niet de enige die in oiize samenleving op winst speelt en
dat hij zijn monopoliepositie probeert uit te buiten is
vanzelfsprekend, ook al ontbreken de gegevens om het
punt van Cournot precies op de kop te tikken. In ieder
geval drukt hij aldus op een evenwichtige wijze zijn prefe-
renties uit.
Als echter blijkt dat zijn voorkeuren botsen met die
van de overheid, mag men evenzeer een evenwichtig gedrag
verwachten. Aan de Minister van Economische Zaken is
nu eenmaal overgelaten het verband tussen de pierprijs en
onze betalingsbalans onder ogen te zien. Van hem wordt
verwacht dat hij bij het beoordelen van de verhoging van
de pierprjs rekéning houdt met het belang van de betrok-
ken ondernemer, binnen het raam van de algemeen gelden-
de prijsvoorschriften. In het onderhavige geval is dat ge-
beurd. Van de heer Zwolsman mag dan worden verwacht
dat hij rekening houdt met de preferenties van de overheid.
Dat is niet gebeurd. Een ondernemer in onze tijd heeft
echter nu eenmaal met andere institutionele omstandig-
heden rekening te houden dan die welke honderd jaar
geleden bestondén.
Conclusie.
Samenvattend kan worden opgemerkt .dat de dialoog
tussen Minister Andriessen en de heer Zwoisman over de
pierprijs – en de daarbij aansluitende herhaalde beschil-
dering van enkele pierborden – duidelijk heeft gemaakt
dat de heer Zwoisman onvoldoende oog heeft voor de
grenzen, die in een moderne samenleving aan het optreden
van de ondernemer zijn gesteld. Het loonpeil, de prijzen,
de winsten en andere economische grootheden hangen
nu eenmaal tegenwoordig ook afvan de door de overheid
uitgedrukte voorkeuren. Het streven naar maximale winst
blijft, maar als randvoorwaarden spelen de overheids-
preferenties – die een democratishe gezindheid voor-
onderstellen – een belangrijke rol. Met het prijsbeleid is
een nationaal belang gemoeid. De gezamenlijke poging
dnze economie weer in evenwichtige banen te leiden is dan
ook niet gediend met het stoere gedrag dat dezer dagen
werd gedemonstreerd.
Naarden.
Prof. Dr. A. HEERTJE.
E.-S.B. 19-8-1964
.
– . 733
•
‘
–
r
•
S
,
Intellectuele pressie op belastingdruk
1
‘
1
‘S
.5
Slecht verklede pressie.
–
geleidelijk ontstane achterstelling op financieel en fis-
•
Enkele maanden geleden ,verscheen de brochure ,,Tn-
caal gebied”. Wanneer de lezer zich inmiddels met ont-
•
tellectuele
middengroepèn en
blastingprogressie
–
roering van onze tandartsen, advocateti, chirurgen, di-
een-pleidooi ter vermindering van de belastingdruk op
recteuren-generaal, notarissen enz. een juist beeld heeft
–
de beoefenaars van intellectuek
beroepen
-..
iitgege-
gevormd, richten wij ons mèt de F.O.I.B. op de fiscale
ven door de Stichting Federatie Organisatie Intellectu-
aspecten.
ele Beroepen
1).
Doel van deze Stichting:
,,Het zoeken
naar middelen -en het zoveel mogelijk gebruik
maken
De overheid.
van die middelen, waardoor
–
mede met het oog op
In 1963 ontving het Rijk
‘
ruim f. 11,5 mrd. uit belas-
het algemeen welzijn
–
de beoefenaars van intellectu-
tingen. Van dit bedrag betaalden de individuele belas-
ele beroepen die plaats in de structuur van de Neder-
tingbetalers
rond
f.
9
mrd.
uit
inkomen
uit
arbeid,
landse samenleving innemen, welke hun krachtens taak
vermogen, of als winst (in de brochure worden belastin-
en verantwoordelijkheid toekomt”.
en op het verbruik zoals de omzetbelasting en accijn-
Wat met de inhoud van deze volzin ook bedoeld is,
zen hierbij
gerekend; uiteraard worden deze belastin-
uit de brochure blijkt duidelijk dat de Stichting belas-
gen uit het inkomen betaald, maar het gaat om de maat-
tingverlaging als een belangrijk middel ziet om die taak
staf waarnaar wordt geheven)
.
,,Belastingen van deze
en verantwoordelijkheid beter tot zijn recht te laten ko-
hoogte zijn in ons land niet te vermijden”. Deze stel-
men. En daarmee wil zij iets dat elke pressiegroep voor
ling staat op blz. 6. Waartoe dan nog de volgende 20
haar leden tracht te bereiken:
meer.
Nu is zulk een stre-
bladzijden?, vraagt de geboeide lezer zich af. Omdat
ven niet meer dan normaal voor een
belangengroep:
deze stelling wat later weer wordt herroepen; er wordt
het is haar taak. De wijze waarop de F.O.I.B. haar pres- namelijk ten slotte een drastisch voorstel gedaan om het
•
sie in deze brochure in’
een
wetenschappelijk kleedje
‘inkomstenbelastingtarief
te herzien. Het Dagelijks Be-
heeft trachten te huilen, vraagt echter om ènige kantte-
stuur van de FO.I.B. is er volledig van overtuigd dat
keningen. De brochure is nan’ielijk erg aanmatigerd en hiermee een zeer belangrijk
bedrag
aan
belastingop-
–
erg weinig wetenschappelijk
terwijl men van een ver-
brengst is gemoeid. Derhalve behoeft deze vraag geen
zameling intellectuelen die door de
Stichting
worden beantwoording.
vertegenwoordigd iets anders mag verwachten (althans
– .
,,Maar de overheid moet haar taken kritisch bezien”.
wat
de weinig wetenschappelijke benadering betreft): Volkomen juist. Want: ,,de tijd van regeriiîg en parle-
bij de Stichting zijn
organisaties aangesloten van
,,dè”
ment is beperkt, het arsenaal waaruit goede ambtenaren
ondér meer: notarissenhogere ambtenaren, artsen, apo-
kunnen worden geput is krap”. Wat een argunenten!
–
•
thekers,
accountants,
belastingconsulenten,
ingenieurs,
Er kunnen niet zo veel mensen worden genezen, want
officieren enz. Hieronder nu enig materiaal om mijn
de tijd van medici, verplegend personeel e.di is beperkt
,,beschuldiging” waar te maken.
en het arsenaal waaruit goede chirurgen kunnen wor
–
dengeput is krap. Gelukkig heeft de F.O.I.B. nog en
De iiitellectueel
.
beter argument bij de hand: ,,de overheid moet de bur-
gers tot de best mogelijke levensontplooiing lateti ko- De brochure begint heel degelijk. Paragraaf 1 luidt:
men”. Vraag, die dan moet worden beantwoord: leidt
,,Het begrip”; wetenschappelijker kan he
al nièt. Wat
dit dn tot beperking van de overheidstaken? Of mis-
is ee
intellectuêel?
,..Hij verricht merendeels hoofdar-
schien juist tot een uitbreiding? Deze
vragen
worden
beid, zijn produkten ortlenen hun maâtschappelijk nut
niet gesteld. Wellicht realiseerdèn de samenstellers van
aan de geestelijke inhoud, hij is wetenschappelijk ge-
de brochure zich tijdig, dat zij ook de belangen van de
schoold, hij dient een bepaalde geesteshouding te heb-
hogere ambtenaren,
belastingconsulenten,
advocaten,
ben, hij verricht zijn werk met overgave”. Vervolgens
officieren en dergelijke van overheidsactiviteiten prof i-
wordt aangetoond dat de huidige maatschappij ondenk-
terende intellecluelen behartigt.
baar is zonder voldoende intellectuelen.
,,Zij zijn o.m.
1
/
nodig voor
•
het verwerven en behouden van culturele
–
De vooruitstrevende inkomstenbelasting.
waarden, voor reproduktie van het intellekt, als klank-
We komen dsn tot de kern va’n de zaak: het sterk
bord voor kunst”
(
de Stichting heeft het over kunst, li•
progressieve
tarief
van
de
inkomstenbelasting.
De
•
teraruur, schilderkunst, muziek enz., een uitermate boei-
F.O.I.B. spreekt van de vooruitstrevende inkomstenbe-
ende nevenschikking, zoiets als intellectuelen, leden van
la
5
sting..(want
progressiviteit
is onder intellectuelen net
de F.0113., lezers van ,,E.-S.B.” enz.!).
iets anders dan
progressie)
maar
al toch (of juit daar-
,
Ondanks dit alles behoren de intellectuelen-in onze
mee?) iets weinig aantrekkelijks bedoelen.
–
maatschappijvorm -tot een vergeten groep.
j zijn wei-
Indertijd, zo kan men lezen, meende men dat ,,elke gul-
nig opvallend, timmeren niet aan de weg, komèn niet
•
in het nieuws, houden geen openbare betogingen, ad-
(1. M.)
.
•-
verteren niet. Deze vergetelheid is de oorzaak van een
‘voor uw
-.
:1)
Uitgave F.O.I.B., tiio.
5,
1964, ‘s-Gravenhage, 28 blz.
Effectenzaken
2)
In de inleiding staat het ook: het bestek van deze bro-
–
–
–
chure veroorlooft geen lange wetenschappelijke beschouwin-
–
NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ, N.V.
gen; is er iets iûis met het bestek?
734
–
.
E.-S.B.
19-8-1964
S
S.
–
/
E.-S.B. 19-8-1964
netto inkomensverdeling niet veranderd is. Terecht is
daarom wel betoogd, dat door de progressie uiteinde-
lijk niet de welvaartsverschillen zijn’verkleind doch wèl-
de welvaart zelve is afgenomen, hetgeen een kwalijk ver-
schijnsel is”.
Het is jammer dât de advocaat van verlaging van. be-
lastingtarieven stelt, dat het hoge tarief overigens nau-
welijks enige nadelige invloed heeft op het inkomen van
zijn cliënten. (Ik begrijp dat niet alle intellectuelen zo’
– gelukkig zijn, hoewel ik het volkomen oneens ben me
de stelling op blz. 16, dat juist intellectuelen vaak de
belasting niet kunnen afwentelen). Want ‘dan moeten we
naar het ,.algemeen belang” kijken en niet langer naar
de belangen van de intellectuelen. Dat hoge ‘belastingta-
neven leiden tot geringere welvaart is een dagelijks ver-
kondigde en nimmer bewezen stelling. Men beweert
wel dat de hoge marginale tarieven de additionele be-
loning voor hard .werken te gering doet zijn en z6 tot
een daling van. de totale produktieVe inspanning leidt. …
Wat nu doen onze intellectuelen? ,,Meet men het aan-
tal uren, dat hij werkt, dan is dat ‘meestal zeer groot.
Gait men de intensiteit na waarmede hij werkt, ook dan
komt men doorgaans tot grote inspanningen. Hij kent,
veelal geen vrije zaterdag en zo hij die wel kent dan
zijn zijn eigen werkzaamheden’ op de andere dagen zeer
/
verzwaard……(blz. 15). Waarmee de F.O.I.B. heeft be-
weerd, dat de intellectuélen in elk geval wat hun pro-
duktiviteit betreft geen last hebben vanhet hoge tarief:
zij werken relatief hard. (Ik meen dat dit juist is en dat
hoge belastingen daartoe bijdragén). .
Fraaie voorstellen.
De brochure verschaft vervoigens enige informatie
over de opbouw van het inkomstenbelastingtarief. Op
aanvraag krijgt men zelfs een stencil thuisgestuurd, dat
vol staat met aanhalingen uit Kamerverslagen; Memo-
ries van Antwoord ed. over de hoge inkomstenbelas-
tingtanieven. Na een korte aanduiding, dat ook andere
belastingen de intellectuelen zo zwaar treffen wordt
aangetoond dat de intellectueel ‘naar zijn gevoelens
wordt ondergewaardeerd. Zoals’ reeds gezegd, werkt de
intellectueel vreselijk hard, ‘maar bovendien moet hij
meer geld uitgeven aân allerlei culturele en luxe zaken.
,,Hij kan zich immers niet onttrekken anhet eerste
klas reizen, hij moet zijn’kind&ren laten studeren” (ge-
lukkig dat anderen die zorgen niet hebben) enz. Ver-
volgens wordt aangetoond dat de progressie van het in-
komstenbelastingtarief de intellectuelen extra zwaâr
treft. De zgn. dubbele progressid treft namelijk juist de
mi.ddengroepen. En per definitie bestaan die
groepen uit intellectuelen (mét een inkomen van
f. 10.000 tot f. 50.000). Dat de
stijging
van d& progressie
nu juist tussen f. 10.000 en f. 30.000 het grootste is en
dat een groot deel van de bij de F.O.I.B. aangesloten
–
verenigingen uit leden zullen bestaan, die méér dan
f. 30.000 verdienen, moge slechts getuigen van het meer
algemene belang dat deze pressiegroep vertegenwoor-
digt.
Een analyse van de fraaie voorstellen om tot verla-
ging van de belastingdruk op de middengroepen te ko-
men Iblijft achterwege. Reeds is aangehaald, dat de
F.O.I.B. weet dat er met die voorstellen een zeer belang-.
rijk bedrag aan belastingopbrengst is gemoeid. ,,Even-
zeer is het er echter van overtuigd, dat op deze grond,
zijn voorstellen niet mogen worden – gemitigeerd of af-
gewezen”. We hebben’ het dus maar te aanvaarden. En
735
S
.1.
i•’
I’
–
den welkëinen nieer verdiende aan §teeds minder nuttige
zak’en zou worden besteêd. De redelijkheid zou daarom
gebieden dat van elke meer verdiende gulden meer be-
lasting werd betaald dan van de vdrige. Deze nuttig-
heidstheorie vormt de grondslag voor de progressie”.
De samenstellers van de brochure zijn – mi. terecht –
van nening dat men met de theorie van het dalende
grënsnut voorzichtig moet zijn. Maar m.i. moet men
nog veel voorzichtiger zijn met het ongenuanceerde en
emotionele redeneren, waarvan het volgende staaltje op
blz.. 8: ,,Naarmate het inkomen stijgt zal men dat aan
steeds minder nuttige zaken gaan besteden ……Hierbij
is de man met het hoge inkomen slecht af, aangezien
hij het in Verhouding maar weinig nuttig kan besteden.
•
Het steeds meèr verdienen straft zichzelf …”.
De eerste geciteerde zin wil niet meer zeggen dan dat
de ,,rationele” mensT die zaken het eerst aanschaft, waar
–
aan hij de grootste behoefte heeft: heeft men meer be-
hoefte aan brood dan aan kaviaar, dan zal men .gen
kaviaar kopen, alvorens voldoende brood is geconsu-
meerd. Met andere woorden: de nuttigheidstheorie, iet-
wat gewaagd gecombineerd met nuts’vergelijking tussen
verschillende individtien, gaat ervan uit, dat de honge-
rige meer bevrediging vindt in zijn tweede boterham
dan de welgedane
iit
zijn tweede zalmschelpje. Maar
dat houdt natuurlijk helemaal niet’ in dat de man met
het hoge inkomen slecht af is. Want al leidt deeerste
honderd gulden van zijn inkomen, besteed aa_n . het
noodzakelijke eten, tot bevrediging van de
–
meest urgen-
’te behoeften, de laatste honderd gulden, die hij besteed
aan een extra weekend om van zon en rust te genieten
leidt tot mèèr bevrediging dan wanneer hij dat geld niet
had kunnen besteden.
Vast staat volgens de F.O.J.B., dat de televisiekijker
– veel meer genoegen ondervindt van televisiekijken dan
van brood. Maar heeft de F.O.I.B. wel eens
gekozen
tussen
televisie en brood? Het is volkomen juist, dat
een stijgend inkomen steeds waardevoller kan zijn voor
de ontplooiing, bloei en zin van het leven. De progres-
sie in het belastingtarief is ehter een probleem van
drukverdeling over mensen met een verschillende draag-
kracht en niet een probleem van de zin van het leven, al
wordt de problematiek in ons land al snel tot dergelijke
âbsolute proporties herleid.
Nadelen van liet hoge tarief.
Nadat het bekende argument van de extra inspanning
en het progressieve tarief is bezien, komt de gedachte
naar voren, dat de progressie een correctie op de inko-
mensverdeling beoogt. ,,Maar dat is zowel moeilijk als
onmogelijk. Want welke inkomensverdeling is nu wèl
aaiivaardbaar”, zo vraagt de F.O.I.B. zich af. De rede-
nering is bekend: de grens is zo moeilijk te trekken, dus
men onthoude zich van een poging daartoe! En deze
moeilijkheid is nog niet alles: ,,Want bij zeer hoge be
lastingdruk blijken vele inkomens zich op den duur’aan
die druk aan te passen, zodat na aftrek van belasting de
(1. M.)
voor uw
Assurantiezaken
•
NEDERLANDSCHE HANDEL
–
MAATSCHAPPIJ, N.V.
Inter-Europese migratievrij heid ontoereikend?
Op 1 mei 1964 trad in het kader van de Europese
Economische Gemeenschap een verordening in voege
die de verdere realisatie van het vrij verkeer van de
werknemers nastreeft. Artikel 48 van het Verdrag van
Rome stelt immers voorop dat uiterlijk tegen het einde
van de overgangsperiode elke discriminatie op grond
van nationaliteit, wat betreft de werkgelegenheid, de be-
loning en de overige werkvoorwaarden, dient afgeschaft
te worden. Aldus zou naast een vrij goederen- en kapi-
taalverkeer een vrije Europese arbeidsmarkt geschapen
worden.
Volgens de uitvoeringsbepalingen en de ,,timing” van
de artikelen 49 en 51 werd in het Publikatieblad van de
E.E.G. ) de verordening nr. 15 bekend gemaakt, waar-
in de liberalisatiemaatregelen voor de eerste etappe wer-
den uitgevaardigd. In het nieuwe reglement worden de
voorschriften tot vrijmaking in de tweede etappe gege-
ven.
Vooraleer over ,te gaan tot een analyse van de bepa-
lingen van de verordening van mei 1964,kan een his-
torische terugblik niet zonder belang worden genoemd.
Historische ontwikkeling.
Ten gevolge van het autarkisch streven van de natio-
nale staten werd na de eerste wereldoorlog geleidelijkt
besloten tot de invoering van pas en visum, deviezencon-
trole, werkvergunningen, arbeidskaarten, de opheffing
van volledige convertibiliteit van, lonen en besparingen
enz., allemaal factoren die een administratieve belemme-
ring vormden voor het vrij internationaal migreren van
de arbeiders.
Vooral na de grote crisis werden de nationale over-
heden zich’ bewust van het algemeen beleidsprobleem
waarbij zij niet alleen aan het bedrijfsleven een regelma-
tige toevloed van de vereiste arbeidskrachten moesten
verzekeren maar ook aan de’bevolking voldoende werk-
gelegenheid dienden te bieden. Meer en meer werden
beperkingen ingevoerd die een inwijking van vreemde
werknemers ‘bemoeilïjkten. In feite hadden deze maat-
regelen dezelfde belemmerende invloed als de heffingen
op de import van goederen. Terwijl door het uitvaardi-
gen van invoerrechten de geproduceerde goederen ge-
troffen worden, slaan de migratiebeperkingen recht-
streeks op een produktiefactor.
Sinds de tweede wereldoorlog trad een zekere kente-
ring in. Terwijl het streven naar een Europese integra-
tie zich steeds duidelijker aftekende, werden in het raam
van enkele internationale verdragen speciale liberalisa-
tiemaatregelen voor het personenverkeer opgenomen.
) Publikatieblad E.E.G. 1961, 26 augustus, nr.’
57
(vervolg van blz. 735)
dat is met een belastingverlaging een plezierige bezig-
heid. Maar van intellectuelen verwachten we toch iets
meer dan de quasi-gefundeerde stellingen, die inde be-
sproken brochure op het papier,zijn geworpen, dan’ dat
wij deze zaak ernstig zouden nemen. Want we zijn met
intellectuelen onder elkaar. Dat soort mensen heeft een
bepaalde geesteshouding.
‘s-Gravenhage.
E. L. BERG.
Vertrekkende van de eerder vage beginselverklaringen,
afgesloten in de Internationale Arbeidsconferentie (1949),
de West-Europese Unie (1950) en de O.E.E.S. (1953),
kwam men tot enige concrete uitwerking in’ het Bene-
luxverdrag (artikel 55) en het E.G.K.S.-verdrag (artikel
69 en het besluit van 8 december 1954).
Niettemin waren de bereikte resultaten algemeen ge-
nomen miniem te noemen. Door het onverzettelijk vast-
houden van de overheid aan,de prioriteit van de binnen-,
landse arbeidsmarkt hebben de pogingen tot afschaffing
van de nationale administratieve belemmeringen opmer-
kelijk gefaald. Alles bleef grotendeels beperkt tot het on-
dertekenen van verdragsoorkonden, bovendien rijkelijk
voorzien van ontsnappingsclausules
2).
De reeds getroffen en verder voorziene naatregelen
van het E.E.G.-verdrag betekenen ongetwijfeld een be-
langrijke vooruitgang. Essentieel bestond in de EEG.-
landen, niettegenstaande de rectificatie van genoemde
internationale akkoorden, een regeling die sterk op de
nationale voorkeur steunde. Als illustratie kan hier Bel-
gië aangestipt worden. Vooraleer de bepalingen van de
Eurornarkt geldigheidskracht kregen, gold in België nog
steeds het K.B. van 31 maart ‘1936. Daarin werd be-
paald dat de werkgever voor de buitenlandse arbeider
die hij wenste tewerk te stellen een arbeidsvergunning
diende aan te vragen. Daartoe deed een speciaal arbeids-
bureau een onderzoek nopens de urgentie van het ver-
zoek ‘op basis van de situatie van de binnenlandse markt.
Draagwijdte E.E.G.-verordening.
Toepasselijk op alle werknemers in ‘loondienst (m.a.w.
ook voor grens- en seizoenarbeiders) stelt de verorde-
ning van 1 mei 1964 definitief een einde aan de voor-
rang van de nationale arbeidsmarkt. Deze preferentie
was door verordening nr. 15 in 1961 reeds tot 3 weken
beperkt geworden.
Nochtans vindt men ook in de ‘laatste verordening de
traditionele ontsnappingsclausule. De restrictie bestaat er
–
in dat de lid-staten de preferentie voor de nationale
werkkrachten in bepaalde gebieden of voor zekere be-
roepen kunnen handhaven of opnieuw in voege bren-
gen. Het hoeft echter gezegd dat wanneer een ‘lid-staat
tot dergelijke maatregelen wil overgaan, hij vooraf de
Commissie in kennis dient te stellen van zijn met argu-
menten gestaaf de beweegreden.
Belangrijker als beperking van deze uitzondering is
dat naar het voorbeeld van verordening nr. 15 een tijds-
limiet geldt. Inderdaad moet 15 dagen na het onbeant-
woord blijven van de opengestelde arbeidsplaatsen aan
de voorrang voor de nationale ingezetenen een einde ge-
steld worden. Vanaf dat ogenblik mogen buitenlandse
arbeidskrachten deze vacatures innemen.
Daarenboven bestaat de verplichting voor de nationa-
le overheid om in die gebieden of die beroepen waar
de discriminatie ten voordele van de nationale werkne-
mers weder ingevoerd werd, de vreemde personen, die
gedurende 2 jaar geregeld ter plaatse tewerkgesteld wer-
2)
Zo is artikel 69 van het E.G.K.S.-verdrag niet alleen
beperkt tot mijnwerkers. en arbeiders uit de ijzerm en staal-
sector maar bovendien tot de gekwalificeerde werkinemers.
736
.
‘E.-S.B. 19-8-1964
den, met de binnenlandse arbeidsmarkt op gelijke voet
te behandelen.
Verder kan op deze ,,escape clause” geen beroep ge-
daan worden wanneer het nominatiëf gestelde aanbie-
dingen betreft, die verband houden met de specialisatie
in het beroep, met het vertrouwelijk karakter van de be-
trekking of met vroegere beroepsbindirigen of familie-
binden welke in de verordening nader worden ofrtschre-
ven. In deze gevallen dient de arbeidsvergunning onmid-
dellijk verleend te worden.
Principieel gezien zijn alle gebieden en alle beroepen
in de Gemeenschap vrij toegankelijk voor de werkne-
mers van om het even welke lid-staat, en wordt hen een
gelijke behandeling met de binnenlandse werknemers
gegarandeerd. Zelfs met inachtname van de alomtegen-
woordige Europese uitzonderingsmogelijkheid, betekent
deze nieuwe verordening een belangrijke stap vooruit en
ligt de algemeen geldende migratievrijheid in het onmid-
dellijk bereik.
Verandering in de Europese toestand.
Hoe dicht men de algehele liberalisatie reeds benader-
de, toch is het te betreuren dat tot volledige verwezen-
lijking de derde etappe moet afgewacht worden. In het
licht van de huidige situatie op de Europese arbeids-
markt zou een drastische vrijmaking van het verkeer
der werknemers geen nadelige invloed uitoefenen. Men
schijnt inderdaad te vrezen dat een volledig openstel-
len van de arbeidsmarkt een toevloed van ongeschoolde
arbeidskrachten (o.a. uit Italië) naar de industriele cen-
tra zou veroorzaken. De door de vakbonden verdedigde
stelling dat deze buitenlandse werknemers een, neer-
waare loondruk zouden uiitoefenen, is absoluut voor-
bijgestreefd.
De toestand is in zoverre gewijzigd dat men zelfs met
arbeidstekorten kampt. De aanhoudende hoogconjunc-
tuur verhoogde de noodzaak van een tçevoer van ar-
beidskrachten van buiten de gemeenschapsgrenzen. Door
de expansie van de Italiaanse economie geraken ook de-
ze omvangrijke arbeidsreservoirs uitgeput. Westeurope-
se landen voeren dan ook aanwervingscampagnes in lan-
den als Spanje, Griekenland en Turkije. In feite staat
men voor het feit dat de vrijmaking van het Europees
arbeidsverkeer niet meer volstaat om het evenwicht tus-
sen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bewerk-
stelligen.
Ten opzichte van derde landen is de verordening van
1 mei 1964 opgesteld in de zin van een voorrang aan
de communautaire arbeidsmarkt. Terwijl de meeste
Westeuropese landen (vooral Duitsland) een actieve wer-
vingspolitiek voeren, en in België stemmen opgaan tot
een positieve aanmoediging van de immigratie, is het
enigszins contradictoir zulk een sterke Gemeenschaps-
protectie voor te staan. Maar goed dat in de verorde-
ning vermeld staat dat ,,te stroeve administratieve prak
tijken” niet als remmende factor mogen fungeren wan-
neer het bedrijfsleven van de Gemeenschap additionele
arbeidskrachten van buiten de Gemeenschap behoeft.
Kan deze communautaire preferentie verdedigd wor-
den op grond van de vergankelijkheid van hoogconjunc-
turele spanningen en het gevaar van een massa-immigra-
tie uit deze minder ontwikkelde gebieden, dan schiet de
Gemeenschap tekort in de bredere verplichtingen van de
hulp aan de ontwikkelingslanden.
Visie der ontwikkelingslanden.
Met het aansnijden van de problematiek van de ont-
wikkelingslanden wordt niet louter aan de actualiteit te-
gemoet gekomen. Bij het afwegen van de voor- en na-
delen van het Vrij verkeer van werknemers voor . het
emigratie- en het immigratieland is het zonder meer dui-
delijk dat door het gratis ter beschikking stellen van een
produktiefactor het immigratieland de meeste voordelen
plukt.
Zeer simplistisch uitgedrukt kan men het voordeel van
het immigratieland vergelijken met het gratis in ont-
vangst nemen van een produktief actor, kapitaal in plaats
van een factor arbeid. Alwaar de kosteloos ter beschik-
king gekregen machine alleen maar onderhoudskosten
vereist, dient aan de immigrant slechts loon en even-
tueel scholing bezorgd te worden. Het is hier echter niet
de plaats om verder op de resp. voor- en nadelen in te
gaan.
Omdat emigratieland en ontwikkelingsIand, evenals
immigratieland en ind6strieel land, meestal synoniem
zijn, is het voorstel van G. Abraharn-Frois
3)
interessant.
Het is zijn bedoeling om de suplementaire produktie in
het ontwikkelde land, gevolg van de arbeid van immi-
granten, die als het ware door het immigratieiand ge-
confisceerd werden, op een meer egalitaire basis te ver-
delen. Alhoewel hij er niet in slaagt te bepalen’ hoe en
in welke mate deze compensatie dient te gebeuren, ver-
dient zijn gedachtengang onze aanda’cht.
In het algemeen is de ontvangen scholing in het ont-
wikkelde ‘land onvoldoende om bij terugkeer in eigen
land bij te dragen tot de expansie van de economie van
het ontwikkelingsland. Daarom is hij voorstander van
een ,,programme de formation professionnelle (qui)
devait être conçu en tenant compte der per’spectives èt
des projets des pays d’immigration comme de celles du
pays d’émigration” 4). /
Concreet zou de uitwerking van een dergelijk pro-
gramma heel wat moeilijkheden meebrengen. Een gede-
taitleerd onderzoek naar de behoeften aan geschoolde
werkkrachten in het immigratieland (per branche en per
kwalificatie) en de noden van het emigratieland (voor zo-
ver een plan bestaat) is daartoe noodzakelijk.
Besluit.
Twee conclusies dringen zich op.
In de eerste plaats dient men van de huidige toèstand
op de Europese arbeidsmarkt gebruilç te maken om tot
een volledige afschaffing van de belemmerende maaf
regelen over te gaan. Hoewel de vrijmaking in het kader
van de Eurornarkt reeds grote vooruitgang maakte,
zouden wij wensen dat naar het voorbeeld van het ac-
ce.leratieplan voor de goederenhandel, tot een versnelde
realisatie wordt besloten.
In de tweede plaats kan ook op gebied van het per-
sonenverkeer een bijdrage geleverd worden tot het vei-
minderen van de ‘,,gap” tussen de ontwikkelingslanden
en de ontwikkelde landen, waarvan de onlangs gehou-
den U.N.T.A.D. -conferentie het forum was. Daaraan
werd tot nog toe veel te weinig aandacht besteed.
Cent.
D. VAN DEN BULCKE, lic. econ. wet.
) G. Abrraham-Frois. ,,Capital humain’ et migrations
internaltioinales” in ,,Revue d’Econnmie Politique”
1964, nr.
2, blz.
526-554.
.4)
G. Abraham-Frois, op.
Cit.,
blz.
533.
E.-S.B. 19-8-1964
.
137
Technische vooruitgang en wer1e1egnhid
‘
–
S
Ïnleiding.
proces opnieuw wordt opgenomen,, hangt samen’ met
•
.
Er zal momenteel geen land ter wereld zijn waar
maatschappelijke verschijnselen,
die
de
technologische
men zich meer intensief bezig houdt met de bestude-
verandering begeleiden.
ring van het werkloosheidsvraagstuk dan in de Verenig-
De l,eer John J. Snijder, directeur va’n de U.S. In-
de Staten. Het relatief
hoge
werklo6sheidspercentage
dustries Inc., levert veel automatiseringsapparatuur. Hij
van ruim
S pCt.
neemt nauwelijks af,
ondanks alle
kan daardoor van nabij de gevolgen van de automati-
maatregelen, die men daartegen tot nu toe reeds heeft
sering observeren. De overbodig geworden mankracht
genomen.
De blangste1ling voor dit vraagstuk hangt
voor een bepaalde taak kan men in man-uren uitdruk-
voor een deel ook samen met het feit dat allerlei on- ken. Zij is te berekenen en dit gebeurt zowel door de
derzoekingen hebben uitgewezen dat in de V.S. nog al-
ontwerpers van dergelijke apparatuur als door de be-
tijd ongeveer eeni6ijfde deel van de totale bevolking on-
drijfsleiding die dergelijke apparatuur invoert. Deze di-
voldoende deelt in de rijke vruchten die het enorme in-
rect berekenbare werkloosheid zal hier verder
potentiële
/
dustriële apjaraat voortbrengt. Een aanzienlijk,deel van
technologische werkloosheid
(PTW)
worden genoemd.
de waargenomen relatieve armoede (een jaarinkomen
Snijder, heeft op deze wijze berekend dat er in de V.S.
beneden S 3.000) houdt verband-met de werkloosheid die
wekelijks veertigduizend arbeidsplaatsen vrij komen ,of
door de automatisering ontstaat. Er bestaat echter veel
overbodig worden.
verschil van opinie over de berekeningswijze van de De gegevens over deze PTV zouden te verkrijgen
•
omvang van de verkloosheid die uit de technische voor-
zijn
door
samenwerking
tussen
de
leveranciers
van
uitgang voortvloeit. Uiteraardhangen verschillende bere-
automatiseringsapparatuur,
1
ondernemers
en
overheid.
keningswijzen dan ook samen met de gekozen defini-
Voor het werkgelegenheidsbeleid zullen cijfers over de
–
ti
es
.
PTW van groeiende betekenis worden. Deze kunnen te-
–
vens een beeld verschaffen van regionale situaties, het-
Definities.
..
.
geen weer van belang is voor het bevorderen van een
–
goede spreiding van’ de werkgelgenheid, ende stabili-
Om
mogelijke misverstanden te voorkomen is het
satie van de economische bedrijvigheid en maatschappe- wenselijk de gebruikte terminologie te omschrijven. Aan
lijke orde. De gegevens over de omvang van de PTW
het slot van, dit artikel zijn de
gehanteerde
definities te kunnen onder meer een indicator zijn bij berekeningen
vinden,
inzake een te verwachten groei van de werkgelegenheid.
Elke technische verbetering in een apparatuur,
die
s
K Wheeler gaf in een artikel ovér automatisering in
ertoe leidt dat met minder man-uren een bepaald aan-
Life fnternational een aardig voorbeeld om de betekenis
tal eenheden produkt wordt voortgebracht maakt een
van automatisering te illustreren. In de V.S. is de tele-
.
5
aantal man-uren overbodig en daardoor arbeidskrach-
foonindustrie sterk geautonatiseerd. indien dit niet ge-
ten. Dit feit vormt een essentieel aspect van de
eerste
beurd was,’ zou deze industrie thans bijna alle werken-
indtistriële revolutie en was een voorwaarde’ om man-
de vrouwen in de V.S. nodig -hebben om de huidige taak
–
kracht ter beschikking te krijgen voor nieuwe arbeids-
te kuînen vervullen.
taken. De substitutie van menselijke arbeid door, dan
Wij spreken in dit artikel’ uitdrukkelijk over ,,poten-
wl aanvulling met mechanische arbeid, resp. van ‘men-
tiële” werkloosheid. Of de PTW nI. als werkloosheid bij
seliJke energie door minerale energie vormt een natuur-
de arbeidsbureaus geregistreerd wordt, hangt af van al-
–
wetenschappelijk aspect van de’ economische groei.
lerlei omstandigheden die de vraag naar man-uren al
De voortdurende stijging van de arbeidsproduktiviteit
dan niet vergroten resp. barrières scheppen, die tussen
en de verkorting’ van de arbeidsduur zijn er sociale ge- de vraig naar en het aanbod van man-uren staan en dus
•
volgen van. Fr. Dewhurst heeft in het boek ,,America’s
frictieverschijnselen vormen. Die fricties
1)
kunnen van
Needs and Resources” deze energetische revolutie als allerlei aard zijn.
Wij
noemen er hier slechts enkele:
‘
volgt in percentages aangegeven:
–
De expansie van de totale produktie in het ratio-
__________________________________________________
naliserende bedrijf is te kldin om de afgestoten man-
1
1850
1
1900
–
1950 kracht op een andere plaats in het bedrijf te kunnen
-‘
Menselijke arbeid
…………..
1
13,0
53
1
herplaatsen.
Dierlijke
arbeid
……………
Mâchine-arbeid
1
52,4
1
34,6 21,5
1
7 3, 2
1
0,6
‘i
98,5
De expansie van andere hedrijveii, waar men plaats
–
..
……………
.1
zou hebben voor het type arbeidskracht dat uitgescha-
keld werd, blijkt te klein te zijn om volledige ,resorptie
Potentiële technologische werkloosheid (PTW).
mogelijk te-maken.
1h -het boven geschetste licht gezien komt het mij
De beroepseisen zijn door de technische vernieu-
–
–
–
voor dat bij hèt bestuderen en berekenen van de werk-
.
wing gewijzigd vaaraan de afgestoten mankracht niet,
loosheid het welliht een doelmatige benaderingswijze zou
kan voldoen.
–
–
-.
kunnen zijn om van het fundamentele feit uit te gaan, Er wordt in het bedrijf of in de maatschappij on-
‘
–
dat tengevolge van bepaalde technologische veranderin-
voldoende omscholingsmogelijkheid geboden.
gen bij de voortbrenging van een bepaald aantal een-
–
–
¼”
heden produkt een aantal man-uren wordt afgestoten.
–
–
1
Dat de overbodig geworden mankracht soms wel
en
i) In dit artikel heeft het begrip ,,frictie” een-ruimere be-
‘
tekenis dan die van het veelgebruikte begrip
,Frictionele
soms niet, soms langzaam en soms snel in het arbeids-
werkloosheid”.
–
738
–
E.-S.B.
19-8-1964
.5′
Werkgelegenheid eii totale vraag.
–
De werkloosheid in de V.S. betekent dat gelijktijdig
een aanzienlijke achteruitgang in inkomen voor de be
trokkenen ontstaat. De omvang van de sociale bijstand,
werkloosheidsverzekering, is in verschillende
staten –
sterk uiteenlopend. Het totale arbeidsinkomen van de be-
volking gaat er relatif door achteruit. Dit zal als regel
ook ongunstig uitwerken op de totale vraag. Het ver-
band tussen
structurele veranderingen en een afgereinde
totale vraag
komt zo te voorschijn. Het wekt dan ook
enige verwondering dat op deze samenhang in het Ame-
rikaanse rapport ,,Higher unemployment rates” 1961,
niet werd ingegaan. Het nieuwste rapport ,,Towards full
employment” (1964) heeftdaarvoor wel oog. Het gaat
er echter toch nog niet voldoende diep op in, mede om-
dat blijkt dat er önmisbare statistisch’gegevens ontbre- ‘
– –
ken. Het rapport doet daarom ook aanbevelingen over .
de aard der gegevens, die verzameld moeten worden
om lacunes op te vullen, bijv. welke soort ,;banen” zijn
het meest gevoelig voor technologische veranderingen? -.
Voorts pleit dit rapport voor• de benoeming van, een – – -.
speciale commissie ter bestudering van de invloeden en
uitwerking in het verleden, heden en toekomst van tech- ‘.
nologische veranderingen op economie en werkgelegen-
heid.
Als men nu vraagtof er veel reden is om Ons ge-
lukkig te prijzen dat Nederland zo weinig werkloosheid
heeft, dan zal het antwoord daarop moeten afhangen
van de beantwoording van een aantal vraagpunten. Ken-
nen wij bijv. de verschijnselen van structurele aard al
voldoende? Zijn deze van lokale, regionale, landelijke of
zelfs van internationale âard? De krapte ‘op de ar-
beidsmarkt bevordert verdere automatisering. Zolang een
expansie van het bedrijfsleven in Nederland en binnen
E.E.G.-verband gepaard gaat met een vraag naar ar-
beidskrachten die grofer is dan de groei van de PTW
door automatisering en andere technologische verande-
ringen, is er nög geen directe reden tot grote bezorgd-
heid. Maar bij deze geruststelling mag toch niet over
het hoofd worden gezien, dat’de omvang van de automa-
tisering en het per arbeider geïnv’esteeide aantal pk, in
Europa. minder groot is dan in de V.S. In een kort ge-
leden gehouden gesprek in Amsterdam over het vrag-
stuk van de autonatisering door een groep deskundigen
stelde Dr. Euwe de achterstand van Nederland op vijf
–
jaren.
‘
In ieder geval blijft voortdurende waakzaamheid ge-
-‘
boden. Daarom is hierover regelmatig discussie wenselijk.
5) D& ermogens van een gedeelte der overbodig ge-
worden mankracht zijn niet voldoende groot om een
omscholingscursus niet succes te volgen.
Door de verschillende soorten frictieverschijnselen zal
een kleiner of groter gedeelte van de PTW manifest
worden als ,,geregistreerde” ”erkloosheid.
Structurele veranderingen.
–
De technische vooruitgang zal de omvang van die
wrijvingsverschijnselen vergroten als de technologische
veranderingen,gepaard gaan met zgn. structurele wijzigin-
• gen. Wanneer iemand moeilijk of niet meer ergens an-
ders terecht kan met zijn kennis en ervaring omdat de-
‘ ze verouderd is geraakt en overbodig geworden, dan is
er sprake van een structurele verandering (zie ook de
definitie hiervan)
2)
.
De industriële maatschappij gaat
ândere eisen stellen aan kennis en vaardigheid. De
maatschappij zelve ‘erandert. De samenstelling en statis-
tische verdeling van kennis en bekwaamheid die nodig
worden hij de verschillende soorten beroepen wijzigen
zich. Men zou het zo kunnen stellen dat de structuur
van de maatschappelijk nodige kennis zich wijzigt met
de stan,d van wetenschap en techniek die bij de produk-
tieprocessen worden toegepast.
Indien zou blijken dat structurele veranderingen toe-
nemen, naarmate het produktie-apparaat sneller- wordt
vergroot onder invloed van automatisering en andere
technologische veianderingen, zal het vermoedelijk ook
moeilijker worden om te verhinderen dat de PTW zicht-
baar wordt als meer of minder langdurige en omvang-
rijke werkloosheid. Deze situatie doet zich nu voor.in
de V.S. Dit blijkt om. uit de volgende’feiten. Terwijl
er enerzijds 4 tot 6 mln, werklozen zijn, blijkt er gelijk-
tijdig een vraag naar hoog gekwalificeerd personeel te
zijn, waârdoor evenzo 4 tot 6 mln. vacatures bestaan.
Het Amerikaanse tijdschrift Spectrum van februari 1964
wees erop, dat de toekomst van het economisch leven
s
t
er
k verbonden is met de spreiding van hen die een hoog
gekwalificeerde opleiding ontvingen. In 1962 waren in
de V.S. 4 mln, personen gedurende het gehele jaar werk-
loos; 2,7 mln. konden slechts een part-time baan krij-
gen. Ongeveer 14 mln. personen waren in 1962 geduren-
de enige tijd zonder werk. De jeugdwerkloosheid – be-
droeg onder de 16- 21-jarigen 14,7 pCt.
Een en ander wijst er dus wel op dat een van de
fac-‘
toren die de economische groei kunnen afremmen het
gevolg is van tekorten in de opleidingen. }Tet is duide-
lijk dat deze frictie niet wordt weggenomen door via
belastingverlaging een vergroting van de totale vraag
naar goederen en diensten te bevorderen ). Het gaat
bij deze frictie om een structurele verandering. Slechts
een causale aanpak kan hier voor de noodzakelijke aan-
passing zorg dragen. Het zijn vooral de fricties met eeri
structureel karakter, die veel tijd voor de aanpassing zul-
len vragen. Die tijd zal overigens bekort worden indien
men op basis van de analyse van de factoren, die de
PTW transfornieren in geregistreerde werkloosheid,
vooruitziet en compensatieschema’s opzet die tijdig -in
werking treden.
2)
Ook andore factoren zoaN de huidskleur kunnen struc-
turele,werklooshejd doen ontstaan.
–
) Zie ook ,,Iets o’.’er de Amerikaanse werkloosheid” van
Drs. M. Hart in ,,E.-S.B.” van 10 juni ii.
E.-S.B. 19-8-1964
Samenvatting.
‘Het meten van de potentiële technologische werkloos-‘
heid (PTW) wordt ‘in dit artikel als theoretische basis
beschouwd voor de bestudering van verschijnselen van
tructurele aard. Voorts is er verband gelegd tussen
technische vooruitgang en struturele veranderingen
enerzijds met werkloosheid, verminderd arheïdsinkomen
en afgeremde totale vraag naar goederen en diensten-
anderzijds. –
Wassenaar.
–
E. H. F. VAN DER LELY.
Definities.
‘ .
S
Wij hebben hierbij grotendeels het rapport ,,Towards full
employment”, 1964 van een commissie van de Amerikaanse
Senaat gevolgd.’
Technologie:
het geheel van technieken waardoor beschikbare
economische hulpbronnen worden omgezet in goederen en dien-
sten ter voorziening in menselijke behoeften.
1
739
–
Technologische verandering:
alle veranderingen in de gebruikte
teéhnieken. Hiertoe rekent men onder meer nieuwe typen
arbeidsbesparende machines, wijzigingen in gebruikte grond-stoffen bij het produceren, de ontwikkeling van vervangings-.
artikelen, de verhoging van de efficiency van de leiding door
toegepaste bedrjfsorganisatie, werkmethodenverbetering enz.
Sommige van die veranderingen wijzigen de totale werkgelegen-
heid niet, andere vergroten de produktiviteit per man-uur.
Mechanisatie:
toepassing van mahines bij taken, die vodr
–
heen door menselijke en dierlijke arbeid werden verricht.
Automatisering:
de vervanging van de mens als operator
door automatische controles, waarbij al dan niet gebruik wordt
gemaakt van computers.
Structuur:
de structuur van een object van onderzoek wordt
bepaald door de factoren, die in hun kwalitatieve en kwantitatieve
aspecten worden bestudeerd en als bij elkaar behorend be-
schouwd tezamen een eenheid vormen.
Structurele verandering:
hiervan is sprake als er een blijvende
verandering optreedt in de samenstelling van de bestudeerde
1
kwaliteiten of (en) in de kwantitatieve verhoudingen.
1
INGEZONDEN STUK
MARKT-MATRICES ALS CONSUMPTIEF
MARKETING-MODEL
Het artikel van Ue heer L. L. Tholen onder boven-
staande titel in ,,E.-S.B.” van
15
juli 1964 wil een ori-
ginele l5ijdrage zijn tot de commercieel-economische
theorie. Dit is het stellig ook waar het de hoofdzaak
van het artikel betreft. De schrijver geeft aan hoe po-
pulatiegegevens, lezerskringgegevens en consumptieken-
getallen kunnen worden verenigd tot een soort ,,bereikt
debiet” pèr reclamemedium, waarmee de waarde van
een annonce voor een bepaald produkt in dit medium
bepaalbaar wordt, althans in beginsel.
Spijtig is het dat de schrijver zich niet heeft willen
beperken tot de uiteenzetting van zijn gedachten en de
rekenmethode die hij erop baseert, doch daarnevens een
aantal stellingen oppert, voor het merendeel zonder ver-
band met de hoofdzaak, die wel zeer aanvechtbaar zijn.
Dit geheel wordt gepresenteerd onder een titel die am-
bitieus mag heten, terwijl iedere verwijzing naar de be-
staande commercieel-economische literatuur ontbreekt.
Mogelijk is het artikel onder tijddruk geschreven, mo-
gelijk ook heeft de schrijver bewust énkele punten in het
vage gelaten ten einde een discussie over het onderwerp
te provoceren. Hoe het zij, de schrijver is aan de
.,E.-S.B.”-lezer wel enige toelichting verschuldigd.
De mededeling dat de indelingscriteria van de media-
gegevens volgens de methode-Politz naar de mening van
de schrijver de voorkeur boven andere verdienen (blz.
623, kol. 2) laat bij de lezer een wat zwevend gevoel
na, want deze criteria worden nergens genoemd, en ook
wordt met geen woord gerept over de redenen van deze
voorkeur. –
Over dit bezwaar ‘zou men nog kunnen heenstappen,
want het werk van Politz is althans in enkele bibliothe-
ken te raadplegen, mét de benodigde literatuurverwijzin-
gen. Ernstig bezwaar dient echter te worden aangete-
kend tegen de niet gestaafde en dus nogal gratuïte mede-
deling dat .,de welstandsdefinitie, zoals die door Att-
wood Statistics voor het lezerskringrapport van ,,De Ge-
illustreerde Pers N.V.” werd gehanteerd, levert deze
bezwaren niet op” (blz. 622, kol. -1), welke mededeling
volgt op een alinea die beschrijft hoe moeilijk het be-
palen van de welstand van een ondervraagde is.
Schrijver kan het grootste gelijk hebben, doch men
mag een dergelijke stelling, waarin namen van Neder-
landse ondernemingen genoemd worden – en die deni-
grerend uitgelegd kan worden voor alle ondernemingen
die met de genoemde concurreren -‘ niet zonder enige
bewijsvoering laten passeren. Het is voor beide genoem-
de ondernemingen een gênante vorm van publiciteit.
in het centraal gedeelte van het artikel ontwikkelt de
schrijver zijn gedachten om de totale markt te segmen-
teren naar enerzijds leeftijd, anderzijds welstand, en ten
slotte naar ,,consumptie-eenheid” (de man, de vrouw,
het gezin, het hoofd van het huishouden). Hij plaatst dan
populatiecijfers, lezerskringcijfers en cd’nsumptiekenge-
tallen, ieder in matrixvorni gerangschikt, naast elkaar. Op
sdmmige punten is het zeer lastig de redenering van de
schrijver te volgen. Zo wordt het begrip ,,debiet” gedef i-
nieerd met de formule
D = Z K. -.- (blz. 623, kol. 1),
waarin 0 de onzet voorstelt van het onderzochte pro.
dukt (in waarde- of geldeenheden), K het aantal consu-
menten van dit artikel, en O/K dus de omzet per con-
sument.
Deze definitie lijkt evenwél in strijd met schrijver’s
verbaal gegeven definitie: .,De spreiding van een arti-
kel of merk wordt voorgesteld door de matrices van zijn
consumptie-eenheden: De celcijfers van iedere matrix
worden gevormd door het procent dat het debiet uit-
maakt van de inhoud der corresponderende cellen der
populatie-matrices”. Volgt men de hierboven gereprodu-
ceerde formule die het ,,debiet” per definitie gelijkstelt
aan de omzet, dan wordt een percentering op populatie-
cijfers zinloos, en zeker verkrijgt men er niet de ,,sprei-
ding van de consumptie-eenheden” mee, daar de schrij-
ver het begrip ,,consumptie-eenheid” heeft gedefinieerd
als vrouw, man, huishouden of gezinshoofd.
Mogelijk heeft de schrijver iets, anders bedoeld –
bijv. een debiet-formule waarin iedere consumptie-een-
heid wordt gewogen, niet met zijn verbruik, doch met
een coëfficiënt die de verhouding van zijn verbruik tot
het totaal gemiddelde verbruik aangeeft? Langs deze
weg wordt het aantal effectieve consumenten herleid tot
een aantal ,,standaard-consumenten” met gemiddeld ver-
bruik, hetgëen in de lijn van schrijvers betoog lijkt te
liggen. Een precisering is hier echter geboden, want zo-
als het gedrukt is bevat het artikel een onjuistheid.
Het artikel van de heer Tholen suggereert een mathe-
matische onderbouw waarvan de aard echter geheel
in het duister blijft. Weliswaar worden de woorden ,,mo-
del” en ,,matrix” veelvuldig gebruikt, en belooft de
schrijver ,,deze cijfergroepen zullen wij later niet het
arithnietisch equivalent der matrix-algebra bewerken”
(op blz. 622, kol. 1), doch het waarom van deze termen
en het hoe van de bewerking blijft in raadsels gehuld.
De vermenigvuldiging van matrices gebeurt zeker niet
door de corresponderende cellen van bijeenhorende ma-
trices met elkaar te vermenigvuldigen, althans niet in
de niatrix-algebra. Nochtans geeft schrijver dit als ver-
menigvuldigings-recept (op blz. 624, kol. 1), terecht als
men afstand doet van het woord matrix in zijn mathe-
matische betekenis, en bedoelt een reeks kengetallen,
in vierkantsvorm geranschikt, te vermenigvuldigen.
Er is meer aan te merken op het gebruik van wis-
740
‘
.
.
.
E.-S.B. 19-8-1964
kundige termen in dit artikel: ,,standaarddeviatie” waar
standaardfoiit bedoeld is, het voor de niët-statisticus on-
begrijpelijke want nergens verklaarde woord ,,nulhypo-
these”, gebruik van de term ,,minirnax” zonder referen-
tie aan, en zonder verband mét de spéltheorie waar hij
aan is ontleend en de toch zeer reële inhoud van het
artikel wordt er bepaald niet mee gediend.
Blijft dan ten slotte nog het onbegrijpelijke geheel
aan stellingen op reclamegebied waarmee de schrijver
zijn artikel afsluit. Vermoedelijk zal men van reclame-
zijde hier protest tegen aantekenen. Ik volsta met de
stellingen te citeren die zonder aanwijsbaar verband
met het voorgaande of volgende – op hlz. 624 zijn f-
gedrukt:
,,Toepassing van de wetten van Gossen houdt in, dat al-
lereerst de optimale advertentie wordt bepaald naar inhoud,
vormgeving en formaat. Uit’de talrijke publikaties over im-
pact kan vervolgens de optimale frequentie worden afge-
leid”
(….
,,Een en ecider beekent, dat het merendeel der campagnes
vermoedelijk een berer rendement zal opleveren bij hogere
frequentie ‘van adverteren in een belangrijk kleinere bladen.-
lijst”(
….
).
,,Behalve het rendement der campagne of van onderdelen
ervan kan laings deze weg tevens de maximale rendabele
omvang van het advententiebudget worden bereken.”(….
Zou de heer Tholen willen toelichten hoe hij zich de
bedoelde afleiding, bewijsvoering, berekening voorstelt te
maken, uitgaande van zijn consumptief marketing-mo-
del? Bedoelde vraagstukken zijn van kardinaal belang
voor reclamechefs en commerciële directeuren, en dit ar-
tikel suggereert een eenvoudige oplossing, gestoken in
een wiskundige verpakking waar de niet-economisch-sta-
tistisch geschoolde lezer nauwelijks doorheen kan zien.
Of wil hij wellicht enkele wat al te stoutmoedig uitge-
vallen stellingen ntianceren, en daarmee de aandacht te-
rugleiden naar de reële bijdrage die dit artikel geeft op
het gebied van de integratie van marktgegevens uit ver-
schillende bronnen?
De Bilt.
Drs. C. DE
KONING.
NASCHRIFT
De heer C. de Koning merkt in mijn artikel een on-
jûistheid op. Terecht. Bij het testen “an het artikel voor
aanbieding aan de redactie van ,,E-S.B.” bleek namelijk
dit punt onoverkomelijke moeilijkheden te bieden bij
niet-econometrisch gesch6olden. Maar juist dezen hebben,
vaak het meest, met marketing-problemen en -rapporten
te maken! De juiste weg is inderdaad om bij het ex-ante
onderzoek de produkt-matrix in indices op te stellen,
waarbij het N-cijfer van de omzet per consument bijv. op
100 gesteld zou kunnen worden. Voor het ex-post onder-
zoek biedt deze methode evenzeer voordelen. Daar echter
is berekening met de absolute grootheden onontkoombaar.
Bredere uiteenzetting, van de methode valt buiten het
kader van dit naschrift.
Over andere punten spijt het mij met de heer De Koning
van mening te verschillen. Een summiere vermelding van
kernpunten uit de literatuur moest, evenals een uitvoerige
bespreking der welstandsdefinities uit het rapport, wegens
plaatsgebrek vervallen. Een beknopte samenvatting van
het laatste is te vinden op blz. 43 van deel 1 van het rapport.
– De consumptie-eenheden zijn gedefinieerd in individuen
en huishoudens, gerangschikt naar verschillende criteria.
De rekenregels zijn afgestemd op gebruik door niet-
econometrisch geschoolden en blijken hiervoor te voldoen.
Standaard-deviatie en standaardfout worden langs
gelijke weg beiiaald. Inhoudelijk zijn het overwegend
synonieme woorden. De term ,,nul-hypothese” is voor de
statisticus niet van betekenis ontbloot. Deze hele materie
verst voor de opstelling der matrièes de gespecialiseerde
kennis van de statisticus. Daarom is van nadere uitleg
afgezien.
De term ,,minimax-peilprijs” is gekozen om tot uitdruk-
king te brengen dat het gaat om minimale kosten tegenover
maximale opbrengsten. Deze winstoverwegingen hebben,
mi. ten onrechte, zelden een rol gespeeld in de praktijk
der reclame.
Juiste keuze van matrices maakt het model ook op andere
terreinen toepasbaar. Dat het model eenvoudiger is dan
vele gangbare typen kan ik niet als bezwaar voelen; in-
tegendeel! hierdoor immers wordt het doel langs eenvou-
diger wegen bereikt. Dit doel luidt: integratie van markt-
gegevens uit verschillende bronnen in hanteerbare vorm
voor verschillende doelen.
Amsterdam,
L. L. THOLEN.
Prof. Dr. J. E. Andriessen: Economie in Theorie en
Praktijk.
Uitg. Agon Elsevier, Amsterdam/Brussel
1964. 467 blz., f.
32,50
(gebonden).
Het in ons land inmiddelS bekend geworden Reperto-
rium van de Sociale Wetenschappen (deel Economie)
is, blijkens het voorwoord van de auteur vait het hier
besproken werk, achterhaald. Het Repertorium is niet
alleen maar enigszins omgewerkt: na de eerste zestien
bladzijden tekst is ,,het allemaal anders gelopen”. Dit
neemt niet weg dat er aan een toch werkelijk al impo-
nerende reeks inleidingen in de economie een jongste
telg is toegevoegd. Het. lijkt dan ook gerechtvaardigd
zich af te vragen, of hier sprake is van een Neue
Kombination, of dat wij hier te maken hebben met
,,just another”. De auteur voelt dit zelf ook wel. Niet
alleen rechtvaardigt hij de verschijning van zijn boek,
maar zelfs rechtvaardigt hij in zekere zin de rechtvaar-
diging. Een vergelijking met enkele bomen uit het bos
van Inleidingen, Wegwijzers,
1
Handboeken, Schetsen
enz., enz. ligt voor de hand. Intussen moet de jonge loot
ook’ vergeleken worden met zijn stam: het wat knoes-
tige en weerbarstige Repertorium.
0m maar met dit laatste te beginnen: de oude inde-
ling in zes hoofdstukken is opgeblazen. Als de explosie
uitgewerkt en de rook opgetrokken is, blijkt men wel-
iswaar weer te doen te hebben met zes hoofdstukken,
maar die heten nu ,,Delen” en deze zes delen bevatten
tezamen twintig hoofdstukken Wie meent dat er dan
niet veel veranderd is, komt gelukkig bedrogen uit. De
volgorde van de onderwerpen is ingrijpend gewijzigd
la Samuelson. Reeds op blz. 68 treft men het ,,deflatio-
nary gap” aan, op de hielen gevolgd door het ,,inflatio-
nary gap”. We zitten dan, na een inleidend Deel 1, in
het over de Nationale Welvaart handelende Deel 11, dat
E.-S.B. 19-8-1964
.
741
*
•
.-‘., –
t
–
op
–
gelukkige wijze wordt afgesloten met een hoofdstuk
over-Economische Groei en Ontwikkeling. Deel 111 be-
handeltGeld en Krediët in het Ecônornisch Leven en
eerst in Deel IV is men toe aan de Prijs- eh Inkomens-
vorming; zodat de eerste vraagcurve niet dan na 180
/
‘bladzijden aan de lezer wordt toevertrouwd. Deel V
– . houdt zich bezig met & Inrichting van het Economisch
Leven en de Economische Politiek
(4
hoofdstukken) en
het zesde Deel omlijnt & Plaats van de Volkhuishou-
ding in de Wereldeconomie. De nieuwe indeling ver-
hoogt de mate van overzichtelijkheid, terwijl- cle lees-
•
baarheid zeer gediend is met een, vergeleken bij het Re-
pertoriurn, paradijselijke typografische vormgeving. Het
‘
“éénhoofdig schrijverschap is de homogeniteit van stijl,
– ”
maar voor’al van aanpak, wel bijzonder ten goede ge-
– –
•..’ komen, waarmee dan een van de bezwaren, die men te-
gen het Repertorium kon koesteren, is weggevallen.
Ook qua inhoud is er veel anders gelopen. Zo is bijv.
/ de uiteenzetting over de multiplier’ didactisch beter ge-
polijst, is de U-vormige marginale kostencurve zonde
• ‘ veel omhaal verbannen (blz. 229) en is de ,,break-even-”
analyse niet alleen gecorrigeerd maar ook beter gewor-
den. Minder gelukkig is de presentatie van het probleem
• –
van de Prijsdifferentiatie (blz. – 242243).
De graf ie-
– ken ,articffleren” niet, de markten zijn niet gesommeerd,
en het Lou beter geweest zijn hier de benaderingswijze te
kiezen van Stonier Hague’s Textbook. Men mist he-
-• ;-laas wel het schematische ,,overzicht van de ontwikke-
ling van de economische wetenschap” uit hoofdstuk
1
. van het Repertorium, terwijl de auteur het probleem van
vaste tegenover flexibele wisselkoersen (blz.
405)
naar
onze smaak wel wat summier behandélt.’ Het komt ons
voor dat met name voor het zeste deel enkele extra ,,lost
‘.
weekends” dienstig geweest zouden zijn, zodat het jam-
• .
mer is dat van deze produktiefactor de aanbodcurve –
om zo te zeggen – contrair is gaan verlopen. Dit neemt
niet weg dat er ten opzichte van het Repertorium een
–
duidelijke winst geboekt is. Want, howel het ,,toch al-
-. – tijd nog weer meeslepender. . . ‘kon” (Prof. Dr. J. Pen,
sprekend over Samuelsons ,,Economics” op blz. 8 van
Aula-pocket nr.
159)
vertoont ,,Economie in Theorie en
-Praktijk” de duidelijke verdienste van een bijna.steeds
–
1
–
e1deré stijl, waarbij nog komt dat het huwelijk tussen
–
thèorie en praktijk bepaald kmeraadschappe1ijk mag
heten. Het boek dankt mede aan kritisch gedoseerde
cijfers zijn voor specifiek Nèderlandse verhoudingen il-
lustratief kaiakter. De 1iteratuuropgaven na de hoofd-
stukken vormen een pluspunt apart. De opzet daarvan
doet denken aan die van Van Meerhaeghe in zijn
,,Handboek van de Economie”, een opzet die zeker de
… – navolging verdient die mên in het onderhavige werk
aan
t
re
ft
,
al
LOU
men. hier en ,daar kunnen twisten over
de indeling in ,,eenvoudig”, ,,nioeilijker” ei ,,zeer moei-
– – :-
lijk”.
•
De grafieken mogen wel even afzonderlijk genoemd
/ worden. Verzorging en toegankelijkheid daarvan zou-
den ook Samuelson goedkeurend doen knikken, temeer
/ daar ,,Economie in Theorie en Praktijk” voor hem wel
geen bedreiging vormt op de Amerikaanse markt, ter-
wijl McConnell, die Samuelson op eigen terrein met een
eigen ,,Econornics” van even zwaar kaliber beoorloogt,
– met 1eed’ermaak zou constateren dat de curven getekend
zijn tegen een groene achtergrond: It is not-all in Samu-
elson. Betekent dit alles nu dat wij met dit werk een,, Ne-
denlandse Samuelsôn” ter tafel hebben? De prijs van het
– – ,
bciek tracht dir tenminste alleszins te suggereren: die
742
–
verschilt niet noemenswaard van die van het beroenide
,,Economics” en het vertrouwen in de mate ‘van pro-
duktdifferentiatie is dus blijkbaar groot. Of het nu ook
,,circulair vertrouwen” gaat worden, zodat het boek de
status -van gangbare munt verkrijgt is een tweede. Want
– hoe moet dat gaan wanneer het lijvige Amerikaanse
boek nog eens vertaald wordt.en in pocket-uitgave ver-
schijnt, zodat’ de Economische Kleine Johannes voor
luttele kvartjes het boekje krijgt aangeboden ,,waar al-
les in staat” – een soort bastaard geesteskind van Fre-.
denk van Eeden? –
Het boek van Andriessen is jong. Het is natuurlijk
nog niet meteen zo doorwrdcht ,,opgevoed”, bijgeschaafd
en aangevuld. Flet bezit ook — bij wijzevan spreken
vrijwel geen hofhouding of gevblg in de vorrn van
samenvattingen, appendices, vragen (ter discussie 6f
anderins), ,,study guide and workbook”, ,,teacher’s –
manual” en meer van dat frais. Nu kan men dit alles
geheel gecundair achten. Anderzijdt is het niet ondenk-
baar – en ook niet geheel ondienstig – dat het boek in
de toekomst nog eens voorzien wordt van, een lijfwacht
in de een of andere vorm.
Want hoewel met de aanbodcurve wat luchthartig is
omgesprongen en het monetair evenwicht enigszins’hei-
ig is, hoewel de accèleratie er bekaaid van af komt en
een gouden kans gemist is oni totale en gemiddelde
grootheden corresponderend in één grafiek met twee•
,,etages” onder te brengen, is het al met al een inleidend
werk dat een goed substituut voor buitenlandse equiva- –
lenten kan zijn. Het feit dat het algemene theorie
•paart aan Nederlandse praktijk maakt het preferabel bo-
ven buitenlandse mededingers. Het boek is dan ook wel
geschikt voor het publiek dat de ‘auteur voor ogen
zweefde, namelijk ,,o.a. . . juridische studenten . . vele
anderen . . bijvoorbeeld aspirant-accountants”. Maar
het komt ons voor dat de markt groter is. Zonder te
willen tornen aan andere ,,vele anderen” denken wij
buy, aan M.O examinandi, (niet zozeer aan die steeds
weer ten tonele gevoerde journalisten, politici en Ka- ‘
merleden, -want die moeten vaak eerst Pens ,,Moderne
Economie” nog lezen, dat ze al jaren in hun kast heb-
bed staan) maar vooral aan• economische kandidandi.
Het Lou namelijk wel eens uiterst nuttig kunnen blijken
wénneer Economische Hogescholen en Faculteiten dit
boek gingen voorschrijven aan, eerstejaars studenten in
het le trimester
1
), ter verknijging van een goed algemeen
onverzicht direct aan het allereerste begin van hun studie.
Dit overzicht komt immers in veel gevallen wel heel erg
laat en soms is men geneigd te denken dat het nooit
komt. Voor de rest van de studie heeft men dan de be-
schikking over een .. Repertorium. -En dat was toch
van ineet af aan de bedoeling.
S.
Amsterdam.
.
Drs. Ch. J. FILET.
1) Tijdens dit le •t’rimeSter zou de student, wat dit vak be-treft, zich uit3lutend hierop moeten •kunpen concentreren.
Op het coegerooater prijken, in •deze periode voor dit vak
uitduitend 3 of 4 wekefijkce uren ,,Inteiding”. Dat d.1t- een
,,produktieomweg” is reaLfseert de recenlsent zich ten tvofe:
juist daarom besç.houwt hij dit voorstel as een stukje ant-
woord op de hedendaagse roep om verhoging van het isitudie
rendement. Hij is ervan overtuigd dat deze investering renda-
bel zou bijken te zijn, omdat de. student na ‘de Kenstvakan-
tie van zijn- le jaar over een adequaat referentieschema be-
schikt en omdat de verp?jichte oniderdeen voor ‘het kandi-
daatsexamen daarna in hoger tempo en meer organisch kun-.
nen worden toegeden.d. Voor de studenten Lou deze gartg
van zaken onzes inziens in alle opzichten bevredigender zijn.
E,-S,B. 19-8-1964
–
1’i!iria,n .Çamps: Britain and the European Community
1955-1963. Oford Universitij Press, London 1964,
.547
blz.,
63 sh.
,,Perhaps the essential difference between the ap-
proach of the British and the approach of the Six
derives from the fact that the Six are more convinced
than are the British of the validity of the analogy
between the building of ,,Europe” and the formation
of a single state”.
Dit is een van de conclusies, waa’rtoe Miriam
Camps komt in een onlangs bij Oxford University
Press verschenen boek over ,,Britain’ and the European
Community 1955-1963″. De schrijfster onderkent twee
stromingen welke wel verenigd kunnen worden, doch
een latente contradictie inhouden. De ene stroming
legt de nadruk op de vorming yan een sterk verenigd
Europa naar Amerikaans model alsweg naar een meer
– effectieve actie op het internationale plan. De andere
stroming – wil de Europese ‘beweging meer beschouwen
als een ,,methode” om de verhdudingen tussen de sta-
ten te regelen, een methode ‘welke door ,,pooling”
van soevereiniteit het ‘nationalisme tot een anachronis-
me maakt. Terwijl de Zes meer bewogen zouden zijn
door de eerste stroming, wordn de Britten volgens Mi-
nam Carnps meer aangetrokken door de tweede.
Hoevel een’ kern van waarheid deze uitspraak niet
ontzegd kan worden, heeft Miriam Camps toch hét
merendeel van de 547 bladzijden moeten gebruiken om
de Britse weerstanden tegen overdracht van soeverei-
niteit -te verklaren. Geheel overtuigend is de schrijfster
niet in haar conclusie. De Europese bewogenheid van
de Britten is eerder betrekkelijk geweest, met name
in de aanvangsperiode van de Gemeenschap toen de
Zes onder invloed van de Europese Commissie en
Europeanen als Monnet, minder aan contradicties bloot
stonden dan later het geval is door injecties van het
-. Gaullistisch Europeanisme. De hoofdoorzaak van het
mislukken van de besprekingeh over de vrijhandelszone
en’ de Maudling-onderhandelingen legt de schrijfster
te nadnkke1ijk bij de vaagheid van de plannen en de
overschatting’ van de Britse onderhandelingspositie.
,,Britain and the European çommunity” geeft in een
prettige stijl een uitvoerig verslag en een eerlijke po-
ging tot analyse van de Britse pogingen om tot een
vérstandhouding te komen met de Europese Economi-
sche Gemeenschap. De schrijfster geeft omstandig aan
de sfeer, de beweegredenen en discussies na de confe-
rentie van Messina in juni 1955. In het boek wordt
centraal geplaatst de evolutie in de Britse politiek als-
mede de onderhandelingen welke werden gevoerd aller
–
eerst in het Comité Spaak, vervolgens met de Zes over
een vrijhandelszone en na de pogingen om een brug
te slaan tussen E.E.G. en E.F.T.A. over de ten slotte
mislukte aansluiting bij de E.E.G.
Interessant is ook haar visie op de interne ontwik-
kelingen binnen de E.E.G. welke zich vooral richt op
de discussies rond de politieke eenwording van Eilropa
en de verhouding tot derde landen. Indien de schrijfster
zich heeft beperkt geldt dit wel de economische be-
schouwingen en de conclusies. Naast politieke beweeg-
redenen heeft.in
deze economische gemeenschap de, in-
tegratie van de Europese economieën een rol gespeeld
welke zich had geleend voör een meey diepgaande ont-
leding en commentaar.
Miriam Camps heeft als medewerkster van ,,The
Economist” en de Universiteit van Princeton kans ge-
zien de Europese ontwikkelingen van nabij te volgen
en te proeyen. in haar boek maakt zij een ruim ge-
bruik van uitlatingen en beschouwingen van politieke
persoonlijkheden en redactionele artikelen welke de le-
zer verplaatst in de ‘boeiende periode van recente
Europese eenwording.
‘s-Gravenhage.
Dr. E. W. METER.
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMESTEN
Geprogrammeerde
Instructie.
–
In het najaar 1964 zal bij N. Samsom N.V. te Alphen
aan den Rijn een driemaandelijks tijdschrift verschijnen,
dat gewijd zal zijn aan alle problemen en verschijnselen,
die zich bij geprogrammeerde instructie voordoen en
voorts aan vraagstukken rondom audiovisuele hulp-
middelen. De bedoeling is alle activiteiten in Nederland èp
deze gebieden te bundelen en de lezers tevens op de hoogte
houden van de ontwikkelingen -in het buitenland. De
redactie wordt gevormd door:
Dr. L. van Gelder, Drs. J.
S.
de Vries, Drs. B. Beis-
huizen, Chr. Boermeester en J. Hulseboscl. Redactie-
secretaris: D. Ypma.
Meer concrete gegevens zullen binnenkort worden ver-S
strekt. Zij die hiervoor belangstelling hebben of reeds
zouden wensen in te tekenen kunnen zich tot de uitgever
of de boekhandel wenden.’
Het INTERNATIONAAL BELASTING
DOCUMENTATIE BUREAU
heeft plaats voor een jong
JURIST OF ECONOOM
of iemand mt gelijkwaardige opleiding.
Brieven met uitvoerige gegevens worden ingewacht bij de directeur van het
bureau, Sarphatistraat 124 (Muiderpoort), Amsterdam-C.
E.-S.B. 19-8-1964
Betrokkenér worden opgeleid voor de
afdeling internationale fiscale voorlich-
ting en/of voor de redact-iest’.af van de
afdeling publicaties.
Zij zullen deel uitmaken van de inteirna-
tionale staf yan medewerkers en veel
contact hebben met buitenlandse be-
zoekers.
Kennis der moderne talen is zeer ge-
wenst.
Het salaris, vast te stellen naar kennis
en ervaring, berust op grondslagen gel-dend bij het hoger onderwijs.
De geboden afwisselende werkkiing
biedt zeer gunstige perspectieven.
743
Geidmarkt.
Na het passeren van de zomervakantietop in de bank-
biljettencirculatie, die dit jaar op
f.
6.793 mln.- heeft ge-
legen, komt het bankpapier in grote
stromeiti
via
–
d6 banken
bij de bron, De Nederlandsche &nk, terug. Hiervan
profiteren in de eerste plaats de banken, die haar kassen
versterkt zagen, maar ook de Staat. Het negatieve kas-
saldo op 27 juli is omgezet in- e’en positief tegoed van
f. 258 mln. 10 augustus. Tot dit laatste heeft ook de ver-
koop van tweemaands schatkistpapier bijgedragen. in
twee weken tijds steeg het uitstaande bedrag aan promes-
sen met f. 204 mln. 13 augustus werd de afgifte van dit
voor de Staat dure papier gestaakt.
Wanneer men zich afvraagt waardoor de huidige ruimte
is ontstaan komt men tot de volgende verklaring. In de
laatste maand hebben de banken op vrij grote schaal
buitenlandse uitzettingen geliquideerd, ten dele om tege-
moet.te komen aan de vraag van cliënten naar valuta, ten
dele om via verkoop van deviezen aan De Nederlandsche
Bank over guldensliquiditeiten te kunnen beschikken.
Aanvankelijk was dit o.m. nodig om de expansie van de
bankpapiercirculatie te financieren, doch toen deze begon
terug te lopen, kocht men oktober schatkistpapier, daarbij
als het ware een vooruitbetaling doende op de over-
boekingen die dan in verband met het vervallen van de
vennootschapsbelasting moeten ‘plaatsvinden. –
De teruggekeerde geldruimte heeft tot een teruglopen
van de rentetarieven geleid. De afgiftetarieven van schat-
kistpapier werden door de Agent verlaagd van 4 pCt. via
33/4 pCt. tot 34 pCt. op 11 augustus. De rente voor dag-
geldleningen werd in etappes tot 2 pCt. verlaagd. –
T.a.v: de huidige ruimte heeft ook de beperkte stijging
van het verplichtë deposito een rol gespeeldf Van f. 165
mln, in de p2riode half juli-half augustus steeg het bedrag
’tot f. 176 mln. van 15 augustus-14 sej3tember.
Kapitaalmarkt.
–
Niettegenstaande belangrijke bewegingen in het’ eco-
nomisch leven plaatsvinden en op de kapitaalmarkt duide-
lijke spanningen heersen schijnt de aandelenbeurs zich
hieraan grotendeels te onttrekken. De algemene koers-
ontwikkeling blijft beperkt. Sedert midden mei met een
stand van het algemeen koersgemiddelde het algemeen
indexcijfer van 419 een hoogtepunt was bereikt, is er een
beperkte daling gevolgd die het gemiddelde eind juli en
in de eerste helft van augustus op rond 400 bracht. In deze
daling kan men de invloed van de rentestijging zien, want
ook bij de koersen van de obligaties zag men in hetzelfde
tijdvak eenzelfije ontwikkelinj. Het is wel zeker, dat het
rendementsaspect van de aandelen aan kracht heeft ge-
wonnen. Het hogere rendement, dat op vastrentende
belegging is te maken heeft tot gevolg, dat ook bij de
aankoop van aandelen men een hogere opbrengst eist,
hetgeen een effect heeft op de koersen.
lndexc8fers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
7 aug.
14 aug.
–
–
(1953
=
100)
1963
1964 1964 1964
Algemeen
……………….
392
419-394
400
401
intern, concerns
…………..
548
598 —553
572 574
industrie
………………
341
357 —327
336
337
Scheepvaart
…………….
153
1161 – 133
139
140
Banken
…………………
232
249 —223
228 229
Handelenz.
…………….
165
175-156
161
162
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
744
:3
H.
&
L.
31juli
7 aug.
Aandelenkoersen
–
1964 1964 1964
Kon. Petroleum
………….
f. 147,50a)
t’. 164,90
f. 164,90
PhilipaG.B.
…………….
t’. 148,30
f. 148,70
f. 150,40
Unilever
………………..
f. 138,90
t’.
1’14,90
f. 144,10
Expi. Mij.
scheveningen
…….
–
398
283 –
270
A.K.0
………………….
526
458
4624
Hoogovens, n.r.c.
………..
5644
5904
596
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
775
–
8154 8384
Nationale-Nederlanden. c
870
‘
780
775
Zwanenberg-Organon
……..
900
920
923
Robeco
.’ ………………..
t’. 227
t’. 232 t’. 234
New York.
Dow Jones Industrials
……..
760
829
839
Rentestand
–
Langl. ataacaobl. b)
………
4.71
5,37 5,32
Aand.: internationalen b)
…… 3,l5c)
3,31
lokalen b)
………..
3,66 c)
3,59
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
24
4-4’1
±
3
1
1
4
Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
veértiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.
RECENTE PUBLIKATIES
Prof. S. Korteweg en Prof. Dr. F.A .G. Keesing: Het mo-
derne geld tvezen.
Negende herziene druk. Noord-
Hollandsche Uitgevers Maatschappij NV., Am-
sterdam 1964, 388 blz., f. 24. –
De herzieningen in deze druk betreffen vooral de
rangschikking van de stof Zo wordt (in, de hoofdstuk-
ken .1V en V) in plaats van de tegenstelling tussen kwa-
litatieve en kwantitatief-enge geldpol itiek tegenover
kwantitatief-ruime,
clie
tussen geldpolitiek in enge zin
tegenover politiek in ruime zin als beginsel’van inde-
ling aanvaard. Uitgaande van de doelstelling de be-
schrijving der feiten vooraf te doen gaan aan de verkla-
rende theorie wisselden enkele hoofdstukken van plaats.
– In het hoofdstuk over de theorie van de open volkshuis-
houding werden grote stukken herschreven.
Meer aandacht wordt besteed aan de inkomensver-
menigvuldiger en aan het vraagstuk van het algemeen
economisch evenwicht. Meer gebruik wordt gemaakt van
kringloopschema’s, waarvan het aantal is uitgebreid. De
auteurs hebben ernaar gestreefd de feitelijke gegevens
up to-date te maken.
T!
.:..
RIJKSUNIVERSITEIT
GRONINGEN
Bij het Instituut voor Economisch Onderzoek van de Rijks-
universiteit te Groningen kat worden geplaatst
een jong economisch doctorandus
“oor het verrichten
vati
onderzoek op algemeen-economisch
en bedrijf&eccinosiich gebied.
Betrokkene moet in staat zijn leidiing te geven aan jongere
assistenten. .Aanstellitng zal geschieden in het rangenstelsel
voor wetenschappelijke medewerkers.
Sch riflel ïjke sollicitaties met uitvoe-
rige inlichtingen omtrent opleidii’ig,
ervaring en huidig salaris te richten
aan het Hoofd van de afdeling Per-
soneelszaken, Postbus 72 te Gro-
__lll
L
niingen.
E.-S.B. 19-8-1964
Ir,
1
algemene
nederlandse
individuele
verhuur- en
exploitatie
maatschappij
.,’
n.v.
opzetten voor
S
e ru
1
ce
—
e ii
prinsessegracht 32
telefoon 070/110851
finance leasing
‘s-gravenhage
ANV.
–
/
1
Vôor
onze administratie; welke met de
modernste hûlpmiddelen wordt gevoerd,
zoeken wij
een medewerker
van 27 tt ca. 32 Jaar.
Deze functionaris zal aanvankelijk bij de
hoofdboekhouding -worden belast met –
contrôlewerkzaamheden; daarnaast zal hij
geleidelijkaan worden ingewerkt in de
administratie van ons gehele bedrijf, om –
– bij gebleken geschiktheid t.z.t. een top-
functie in de administratie te bekleden.
egadigden dienen met de accountants-
studie N.l.v.A. tenminste gevorderd te zijn
tot en met bedrijfseconomie en moeten
bereid zijn de accountantsstudie te vol-
tooien
* Eigenhandig geschreven sollicitaties, ‘ver-
meldende volledige personalia, opleiding
en ervaring, vergezeld van recente pasfoto,
te richten aan het Hoofd van de Afdeling
Personeelzaken, Lovinklaan 1 te Arnhem.
/
KONINKLIJKE NEDERLANOSCHE
HEIDEMAATSCHAPPIJ
–
VERENIGING TEN ALGEMENE NUTTE
S
,
lIlIlIlllllllllllllllllllfllglIlllllllIlIllllllllllllIllllllIllllllllll
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring von onze uitgave
dezeegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
•wekelijks:
le
Interessante (hoofd)artikelen, die
• steeds actuele
,
onderwerpen des.
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
• zicht. ‘de stemming goed weer-
• gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nedrlqnd.
4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens’
omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mei-
•
den valt.
Vlij zenden u op uw verzoek gaarne’
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Sthiedam.
..
VOOR RECLAME
kun men te veel
De meeste mislukkingen
en ook te weinig uitgeven
‘ zijn vaak het gevolg van het LAATSTE
–
746
E.-S.B. 19-8-1964