Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2447

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 8 1964

Het reemde1ingenerkeer in 1963

Nadat vijf jaren lang de deviezenontvangsten uit het

vreemdelingenverkeer de uitgaven van Nederlandse reizi-

gers in het buitenland hebben overtroffen, is in het vorig

jaar een omslag gekomen. De door De Nederlandsche

Bank en het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubli-

ceerde
1) ,,betalingsbalans over 1963 op transactiebasis”

geeft aan dat tegenover f. 759mln. ontvangsten f. 801 mln.

deviezenuitgaven staan, derhalve een nadelig saldo vanf. 42

mln, tegenover een batig saldo van rond f. 20 mln, in de

drie voorafgaande jaren en 10, resp. 6 inl 1959 en 1958.

Deze omslag in de reisverkeersbalans wekt minder

verbazing dan de hoogte der kwartaalcijfers. Wat dit

niveau betreft moet allereerst gesteld worden dat de cijfers

over 1963 nog een voorlopig karakter dragen. Wie deze

gegevens documenteert, wordt

herhaaldelijk geconfronteerd

met verbeterde cijfers, met

name aan de ontvangstzijde.

Dit vindt zijn oorzaak in

een overboeking van ont-
vangsten wegens aanschaf

van niet-toeristische goederen

naar de handelsbalans. De

baten van deze goederen-

aankopen verschijnen in

de nationale rekeningen –

tezamen met o.m. de goede-

renaanschafvan buitenlanders

in de grensstreek – onder de ost ‘,,consurnptie van

buitenlanders in (Nederlandse) winkels” (in 1962 f. 640

mln.). Deze correctie achteraf bedroeg over het jaar 1962

niet minder dan f. 42 mln. Het’is geenszins uitgesloten

dat over het afgelopen jaar eveneens een verlaging van die

orde van grootte wordt toegepast. Het aldus verkregen

ontvangstcijfer van ca. f. 720 mln, zou ongeveer 10 pCt.

hoger liggen dan het jaarcijfer over 1962, een aanvaardbaar

stijgingspercentage gezien de vermeerdering van het buiten-

landse bezoek (o.m. van hotelovernachtingen met 6j pCt.)

en de
stijging
van het horecaprijspeil met ca. 3 pCt.

Uitgaande van de thans bekende kwartaalcijfers toont
de tabel duidelijk aan welke veranderingen zich in 1963

hebben voorgedaan: –

Een belangrijke toeneming van de uitgaven voor een

wintervakantie.

Een negatief saldo van f. 53 mln. i.p.v. f. 33 mln.

in het derde kwartaal, gevolg van welvaartsstijging, toe-
‘)
Statistisch Bulletin no. 33.

genomen autobezit en achtereenvolgens twee zeer natte

en twee erg koude zomers.

Een vermindering van het batig saldo in het laatste

kwartaal.

Bezien wij de ontwikkeling over iets langere termijn

dan valt het niveauverschil van 1960 met 1963 sterk op:

de ontvangsten stegen van L 502 tot f 759 mln., de uitgaven

zelfs met tweederde (f. 483 – f. 801 mln.). Ofschoon deze

cijfers ook bestedingen van zakenreizigers omvatten en

derhalve de reisactiviteiten van Nederlandse en buiten-

landse exporteurs weerspiegelen (doorgaans reist een

exporteur meer naar het buitenland ter vergroting van zijn

afzet dan de importeur ter verkrijging van goederen), is

het duidelijk dat de vakantiebesiedingen in de ontvangsten

en uitgaven van het vreem-

delingenverkeer een steeds

meer voorname plaats in-

nemen. Als de verwachting

gerechtvaardigd is dat de uit-

gaven van Nederlanders in

den vreemde in 1960 voor 30

pCt. een zakelijke oorzaak

hadden, dan lijkt voor 1963

een percentage hiervoor van

25 waarschijnlijk. Dit be-

tekent dan een toeneming van

vakantie-uitgaven van land-

genoten in het buitenland van

f. 483 mln. minus 30 pCt. in 1960 tot f. 801 mln. minus

25 pCt. in het vorig jaar, d.w.z. met 82 pCt.! Rekening

houdend met prijsstijgingen in het buitenland houdt dit
niettemin in een vermeerdering der uitgaven in volume

met drievierde.

Daar het vakantiebestedingsonderzoek van het C.B.S.

over 1960 een trek naar het buitenland aanwees van bijna

12 pCt. der bevolking, zou dit percentage het vorig jaar

opgelopen kunnen zijn tot ca. 20! (Ook reizen naar vérder

verwijderde gebieden spelen natuurlijk een rol in de om-

vang der bestedingen). En wat moet dan 1964 niet brengen

met een stijging van de loonsom per werknemer in bedrijven

die mogelijk tweemaal zo groot zal zijn als die van 9 pCt.

van het vorig jaar? Een besteding van een miljard gulden

door het uitgaande vreemdelingenverkeer lijkt waar-

schijnlijk; daardoor zal het reisverkeer het negatieve saldo

van de Nederlandse betalingsbalans in dit jaar met

ongeveer f. 200 mln, verhogen in tegenstelling tot een

vermindering met f. 20 mln, in 1962.

voorschoten.

– Dr. M. C. TIDEMAN.

Deviezenonivangsten en -uitgaven van het reis verkeer

in 1962 en 1963
(per kwartaal in mln, guldens)

Eerste
kw.
Tweede
kw.
Derde
kw.
vierde
kw.

1962
1963
1962
1

1963
1

1962

1963
1

1962 1963

Ontvangsten
Uitgaven

85
91
96
119
179 147
202
176
240
273
286
339
146 117
175
167

Saldi
…………..
6
1
—23
1
+32
1
+26
1
—33 —53
+29
+ 8

—Ii

Blz.

Het vreemdelingenverkeer in 1963,
door Dr. M. C.

Tideman …………………………….599

De bankfusies en de industrie,
door Dr. A. de Jong
600

Feiten en problemen rondom de administratieve

automatisering (1),
door H. Reinoud ………
601

Blz.
Economie en volkhuisvesting,
door Drs. R. F. M.

Lubbers ……………………………..
604

Het agrarisch dilemma,
door A. N. J. V,’iens . .. . .
606

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
609

E.-S.B. 8-7-1964

AUTEURSRECHT vooRBEHoUDEN

599

De bankfusies en de industrie

Na de stroom jaarverslagen, die betrekking hadden op

1963 en over het algemeen niet ongunstig waren, volgt

thans een stroom emissies. Aanzienlijke bedragen aan aan-

delen, converteerbare obligaties, gewone obligaties worden

in een snel tempo via de beurs geplaatst. Tegelijkertijd is
de beurs weinig opgewekt, zodat de koersen veelal flauw

zijn, zij het ook op een vrij hoog niveau. De weinige vraag
naar reeds genoteerde aandelen hangt mogelijk ook samen

met de emissie-activiteit.

Vele industriële bedrijven, wier jaarverslagen daartoe in

staat stellen, pogen op korte termijn langlopende mid-

delen aan te trekken voor hun investeringen. Op zichzelf

niet ongunstig voor de bedrijven, die de orders voor deze

investeringen ontvangen. Hoe staat het met de bedrijven,

wier aandelen niet aan de beurs genoteerd worden? Ook

die hebben in vele gevallen behoefte aan kapitaal, d.w.z.

langlopende middelen. Een beperkt aantal zal in staat zijn

ondershands aandelen te plaatsen, het merendeel niet.

De banken in Nederland zijn groot geworden door finan-

ciering van kortlopende transacties. Zij waren in feite

handelsbanken. De normale handelstransactie is een kort-

lopende affaire, die bij overzeese export en import hoogstens

enige maanden in beslag neemt. Op dit terrein beconcur-

reren de banken elkaar; zij hebben er belang bij zoveel

mogelijk transacties, met het daaraan verbonden risico,

tot zich te trekken. Het verzorgen van het maxiüm aantal

krediettransacties is een reden steeds meer bijkantoren

te openen.

– De groei van het bankwezen had tot nu toe niet tot gevolg,

dat de concurrentie tussen de banken minder werd. Integen-

deel. De landbouwkredietbanken begaven zich steeds meer.

op terrein buiten de landbouw en zijn niet afkerig van

relaties met de industrie en de handel.

Bij de kredietverlening op korte termijn iieemt dus de

concurrentie toe. De algemene dienstverlening van de

banken aan het bedrijfsleven wordt gaarne overgenomen

door instellingen, die zich hiermee tot nu toe niet bezig

hielden. Genoemd werden reeds de landbouwkrediet-

banken. Ook de spaarbanken worden actiever op dit ter-

rein. De uitbreiding van het apparaat, dat ter beschikking

staat van de kredietvragers, wijst, afgezien van toenemende

concurrentie, op de mogelijkheid van een grotere vraag

en nog niet op een andere samenstelling van de vraag, in

die zin, dat andersoortige kredieten worden gevraagd.

Dit hoewel er op de kredietmarkt enkele nieuwe leveran-

ciers verschenen, nl. de institutionele beleggers. De pensioen-

fondsen en levensverzekeringsmaatschappijen, die grote

kapitalen op lange termijn ter beschikking hebben, be-

wegen zich steeds meer op het gebied van financiering op

lange termijn der industrie. De ondershandse lening is reeds
een algemeen verschijnsel geworden. Het feit, dat de indus-

trie op grote schaal gebruik maakt vân de mogelijkheid

ondershands lang kapitaal aan te trekken, wijst in de

richting van een nieuwe ontwikkeling bij de kredietver-

lening.

Als motieven voor de beide bankfusies worden in de

communiqués genoemd de concentratie in het bedrijfs-
leven, de concurrentie tussen de banken, de aanpassing

van de bedrjfsgrootte aan de verhoudingen in het buiten-

land en voorts rationalisatie van de ôrganisatie.

De concentratie in het bedrijfsleven heeft o.m. tot

gevolg gehad, dat belangrijke saldi door zeer grote onder-

nemingen aangehouden bij dë banken vrijwel alleen op

zeer korte tot korte termijn door de banken kunnen worden

gebruikt. Bankconcentratie heeft het voordeel, dat een

besluit van een zeer grote cliënt tot investering van een

atnzienljk deel van hçt aangehouden banksaldo, aan-

leiding geeft tot minder overboekingen buiten de bank.
Een groter aantal leveranciers, dat betaald wordt uit dit

saldo, zal een rekening houden bij dezelfde bank. De

concurrentie tussen de banken en de rationalisatie van de

Organisatie Zijn evenzo motieven voor een concentratie

in het bankwezen.

Het genoemde motief: aanpassing van de bedrijfs-

grootte aan de verhoudingen in het buitenland, is minder
duidelijk. Bedoeld zal zijn de grootté der banken in ver-

houding tot omvang en samenstelling der cliënten in Neder-

land en in het buitenland. Zolang de banken in Neder-

land kortlopende transacties financieren, zal de vraag of

de banken te klein waren voor zich aandienende trans-

acties tôch wel ontkennend beantwoord moeten worden.

Er zullen geen .kortlopende transacties geweest zijn, die de

Nederlandse banken alleen of in samenwerking niet aan-

konden. Dat het buitenland grotere service kan verlenen –

dank zij de bedrijfsgrootte – zal zich nauwelijks hebben

voorgedaan. En dat de verhoudingen door de fusie zoveel

gunstigér zullen worden ten opzichte van het buitenland

lijkt dan ook nogal betrekkelijk. Het ligt voor de hand,

dat de vergelijking met het buitenland betrekking heeft

op een andere wijze van kredietverlening en met name

wat betreft de langere termijn. De kredietverlening op

langere termijn was namelijk van oudsher voor een belang-
rijk deel van het buitenlandse bankwezen van grote beteke-

nis, anders dan in Nederland.

De banken in West-Duitsland hebben een grote industrie

opgebouwd en de industrie in België is nauw gelieerd met
een machtig bankapparaat. De Nederlandse industrie heeft

zichzelf gebouwd en vooral de eijen groei gefinancierd.

In Nederland zijn er niet veel industriële bedrijven, waarvan

een belangrijk pakket aandelen in het bezit van de bank is.

Het communiqué van de te vormen Amsterdam –

Rotterdam Bank stelt: hierdoor wordt een aanpassing van

de relatieve bedrjfsgrootte, zowel wat betreft kapitaal-

kracht als kredietverleningscapaciteit, aan de vaak veel

grotere buitenlandse bankinstellingen van meer betekenis.

Bovenstaand werd aangevoerd, dat de grootte van de

(korte) kredieitransacties geen bezwaar zou zijn voor de

Nederlandse bankinstellingen. Ter inleiding werd vermeld,

dat er vele bedrijven zijn, die langerlopend krediet – bij

gebrek aan kapitaal – wensen aan te trekken. Naast

interne financiering en wanneer zij reeds een langlopende
ondershandse lening hebben opgenomen, is de enige bron

waar zij terecht kunnen de banken, die de laatste jaren

deze taak reeds ten dele op zich hebben genomen door de

aantrekking van spaargelden.

De vermelde stroom van emissies doet vermoeden, dat
de behoefte aan kapitaal voor investeringen door de sterk

gestegen kosten en dalende winstmarges acuut is geworden.

De sterke industrialisatie in Nederland doet de omvang

van deze vraag snel toenemen. De banken worden voor de

opgave geplaatst mee te groeien met deze vraag en te voor-

zien in de behoefte aan langerlopende kredieten. Concen-

tratie van het bankwezen biedt dan o.m. het voordeel,

dat de verlening van een langerlopend krediet, dat gebruikt

600

E.S.B. 8-7-1964

wordt voor investeringen, minder aanleiding geeft tot

overboekingen naar andere banken, omdat meer leveran-

ciers bij dezelfde bank een rekening aanhouden, zij het

ook, dat de laatste rekening kort geld is.
De Nederlandsche Bank heeft in de geschetste ontwik-

keling blijkbaar, aanleiding gevonden, aan haar toestem-
ming de voorwaarde te verbinden, dat deelnemingen van

meer dan vijf procent in andere ondernemingen lees
de industrie – afhankelijk zijn van goedkeuring door

De Nederlandsche Bank. Het is dus niet gewenst, dat het

verstrekken van langerlopende kredieten (= kapitaal)

aanleiding wordt tot, of in de vorm gebeurt van het ver-

werven van aandelen in de iiidustriële ondernemingen.

Een ontwikkeling in Belgische of Duitse richting wordt

daarmede voorlopig onmogelijk. Tegen de financiering op

langere termijn wordt geen bezwaar gemaakt. De Rotter-

damsche Bank heeft dan ook bekend gemaakt, dat haar

dochteronderneming,’ De Nationale Handelsbank, zich

zal gaan toeleggen op speciale financieringen, met name

op de kredietverlening op middellange termijn. Blijkbaar

is het doel van de bankfusies, op grotere schaal langer-
lopende kredieten aan de industrie, ter financiering van

investeringen, te verstrekken.

wassenaar.

Dr. A. DE JONG.

Feiten en problemen rondom de administrauieve automatisering

(1)

De computer als symbool van onze tijd.

Het bekende Engelse zondagsblad ,,The Observer”

schreef dezer dagen in een hoofdartikel: ,,The pattern

of the approaching general election campaïgn is beco-

ming clearer. While Harold Wilsôn will appear in a

scientist’s white coat, one hand on a computer, Sir Alec

Douglas-Home will stand modestly, but loyally, beside the

British Bomb”. En in Amerikaanse kjinten heeft men

het laatste jaar herhaaldelijk, met varianten, uitdrukkin-

gen als ,,computers fight MacNamara war” kunnen le-

zen.

Berichten als deze, die met vele te vermeerderen zijn,

zijn tekenend voor onze tijd. Was tot voor kort het na-
tuurwetenschappelijk-technisch symbool voor alles de

atoomkracht, daarnevens begint men thans vrijwel overal

in de Westerse wereld ook de computer, te pas en te on-

pas, als zinnebeeld van onze tijd te hanteren.

Dacht men 15 jaar geleden bij automatisering in de

eerste plaats aan de vèrgaande zeifwerkende systemen

en apparaturen in de automobiel- en andere industrie-

en, thans denken velen bij het woord automatisering ook

en vaak in de eerste plaats aan computers in kantoren,

onderzoekcentra e.d. In vele gebieden van-demenselijke

werkzaamheid penetreert thans de computer: bedrijfs-

leven en overheid, administratie en fabriek, allerlei tak-

ken van theoretische en toegepaste wetenschap, o.a. de
wis- en natuurkunde, medische wetenschap, taalkunde,
economie, bedrijfsorganisatie, rechtswetenschap. Om-

streeks 1950 waren er in de Verenigde Staten nog slechts

enkele computers in gebruik, thans zijn het er meer dan
16.000, vele meer dan een miljoen gulden per stuk kos-

tend. Daarbij moet overigens niet alleen aan computers
in beperkter zin maar ook efi vooral aan daarmede ver-

bonden elektronische randapparaturen, die binnen afzien-

bare tijd de computer in betekenis en geldswaarde zul-
ln evenaren of overtreffen, worden gedacht.

Tot de positieve aspecten van de invoering van com-

puters behoort de zeer belangrijke bijdrage, die zij kun-

nen leveren tot de stijging van produktiviteit en welvaart

en tot de eliminatie van onaangenaam werk of onaan-

gename werkomstandigheden.

Een belangrijk en omvangrijk gebied, waar computers

thans reeds vergaand toepassing vinden, betreft de admi-
nistratie. Dit laatste begrip dient daarbij

uim geïnterpre-

teerd te worden. In verband daarmede begint in ons land

naast de uitdrukking ,,admin istratieve automatisering”
ook de aanduiding ,,automatisering van de bestuurlijke

informatie-verwerking” ingang te vinden.

In een aantal beschouwingen zal aan de ontwikkeling

van de administratieve automatisering en haar grensge-

bieden aandacht worden geschonken, waarbij de volgen-

de onderwerpen aan de orde zullen komen:

– de huidige ‘ontwikkeling

– verwante en complementaire toepassingen

– de elektronische markt

– de fabrikanten

– vorming en opleiding van leiders en deskundigen

– externe/interne werkgelegenheid en andere sociale

problemen

– het werk van, studie- en onderzoekcentra yoor ad-

ministratieve automatisering

– gebruiker en automatisering

toepassingen in Nederland ‘-

en ten slotte

– de ontwikkeling in internationaal verband.

De produktiviteitsverhoging.

Hierboven werd als een van de positieve aspecten

van automatisering de produktiviteitsstijging genoemd.

Hier zij vermeld, dat in bedrijven met een enigszins om-

vangrijke administratie nu reeds door de invoering van
elektronische apparaturen verhogingen van de arbeids-

produktiviteit niet tientallen procenten in enige jaren

realiseerbaar zijn. Wanneer het volgend jaar de admini-

stratieve automatisering van de postcheque- en giro-

dienst in eerste aanleg voltooid is, zal over de periode

1962/65
in ttaal een stijging van de arbeidsprodukti-

viteit met ca. 40 pCt. bereikt blijken, terwijl een aanmer-

kelijke verhoging nadien tot de reële mogelijkheden

behoort. Daarbij komt, dat de ervaring uitwijst, dat de

introductie van computersystemen stimulerend werkt op

de produktiviteit en efficiency in tal van andere secto-

ren ‘van een bedrijfshuishouding. In een aantal geval-

len schijnt dit zelfs het voornaamste en door de be-

drijven hoogaangeslagen resultaat te zijn.

Reeds vroeger schreef ik in dit blad, dat de betref-

fende nevenvoordelen theoretisch ook zonder de intro-

ductie van een compdler gouden kunnen worden ver-

kregen. Theoretisch, want in de praktijk komen vele

bedrijven en overheidshuishoudïngen, tenzij in nood,

zelden tot een diepgaand overall Organisatie- en efficien-

cy-onderzoek; zoals vaak wel het geval is bij de intro-

E.-S.B. 8-7-1964

.

601′

ductie van computertechnieken. Bij de automatisering

in de fabricagesector is dezelfde ervaring opgedaan.

Velen denken, dat de belangrijke produktiviteitsstij-

gingen door de invoering van computertechnieken al-

leen voor het grootbedrijf zijn weggelegd. Dit is een

misverstand; ook het middelgrote en kleine bedrijf kan

op verschillende wijzen vergaand van de invoering van

computers profiteren.

,,Evenzo de overheidshuishoudingen?”, is een veel

voorkomende vraag. Afgezien van de overheidsbedrijven,
die ten dezen met particuliere bedrijven gelijk zijn te stel-

len, moet het antwoord voor verschillende sectoren van

het openbaar bestuur bevestigend luiden, zij het da de

introductie van elektronische informatieverwerkende

technieken daar moeizamer en daardoor met een belang-

rijk faseverschiL plaatsvin4t en zal plaatsvinden.

Welk een hooggestemde verwachtingen ten aanzien

van het gebruik van automatische informatieverwerken-

de systemen bestaan, moge blijken uit het slot van een

recent artikel ,,The boundless age of the computer” in

het Amerikaanse tijdschrift ,,Fortune”: ,,It (de computer)

will doubtless go down in history not as the scourge that

blew unemployment through the roof, but as the tech-

nological triumph that enabled the American economy

to maintain and gradually increase the secular growth

rate on which its greatness depends”. De schrijver ver-

geet er bij te zeggen, dat de resultaten alleen goed tot hun

recht komen wanneer de invoering van de nieuwe tech-
nieken plaatsvindt binnen het kader van een doelmatige

regeringspolitiek (economische politiek, onderwijs, bevor-

dering overleg werkgevers en werknemers). Dit geldt niet
alleen voor het macro-vlak, maar evenzeer voor de micro-

verhoudingen. Want ook een individuele onderneming
profiteert alleen ten volle van de buitengewone moge-

lijkheden die de invoering van computer en aanverwan-

te technieken biedt, indien deze plaatsvindt binnen het

raam van een weloverwogen alzijdig bedrijfsbeleid,

waarvan grote en vooral
deskundige
aandacht voor het

personeelsbeleid en kadervorming een belangrijk onder-

deel is.

De huidige öntwikkeling.

Computers worden ook wel elektronische rekenma-
chines genoemd. Deze benaming is in zoverre onjuist,

dat een computer veel meer doet dan alleen rekenen,

bijv. ook bewaren en vergelijken van gegevens en het

nemen van eenvoudige routinebeslissingen.

Wat de benaming aangaat is echter belangrijker, dat

een computer in de administratie eerst dan doelmatig
kan worden aangewend wanneer er een samenspel is

tmet vaak omvangrijke en ingenieuze randapparaturen,

die op grote afstand, bijv. ter plaatse waar informatie

ontstaat of verstrekt moet worden, kurnen zijn opge-

steld. Daarom zou men beter kunnen spreken van in-

formatïgverwerkende apparatuui- of van een elektro-

nisch ensemble of systeem, waarvan dan de computer

de kern uitmaakt. In vele gevallen bedoelt men met het

woord computer dit uitgebreide begrip. Daar behoeft

geen al te groot bezwaar tegen te bestan, wanneer men

althans in feite denkt aan een combinatie van machines.

Het aantal computers kan overigens in de huidige fa-

se van invoering een indicatie geven over de ontwikke-

ling van de elektronische administratievoering, waarbij

dan bedacht moet worden dat de prijs van een comput-

er uiteen kan lopen van enige honderdduizenden gul-

dens tot
25
miljoen gulden of meer per stuk. Een indruk

van die ontwikkeling geeft de volgende grafiek, ont-

leend aan een in opdracht van de E.E.G. door het Stu-

diecentrum voor Administratieve Automatisering in

1963 opgesteld rapport, getiteld ,,Ontwikkeling Compu-

termarkt; Overzicht van de stand en de verwachte ont-

wikkeling van het gebruik van computers in Europa, in

vergelijking met de Verenigde Staten”.

VWACIITIJtGaA
c*qrgg,r
HET AANTAL
AANTAL IN V.S. GEPLAATSTE COMPUTERS

GEPLAATETE COMPUrERS 0

1

VOLGD1S JOHN DIEWLD



•••R

illlliiiiiaiuiiuuug

uIIIluuuHIIuuuInrj

IHhuIIIIIiuuI’IuIi

IIuuIuuuIuIIuIuII

IHHIHruuuIIIr1ui

uuunnuriuiiuuuui

UIHhIIiiuIIIHhIII

IIIIIIAIHIHIIIIÈ

IIIIIUIUIH1IIHII

IP!II!!iIIIIUIUII
——–I
tn
0
.0

– REALITEIT


VERWACHT IFtG

Het aantal geïnstalleerde computers in de Verenig-

de Staten dat omstreeks medio 1962 op 9.500 werd

geschat, bedraagt thans reeds meer dan 16.000

(vermoedelijk 6.000
t
7.000 in bestelling). Het getal

in Nederland geplaatste computers beloopt momenteel

150 â 200, met ca. 100 in bestelling. Een indruk van de

relatieve ontwikkeling in Europa tot 1962 geeft onder-

staande tabel (eveneens ontleend aan bovengenoemd

rapport ,,Ontwikkeling Computermarkt”).

Geïnstalleerde computers pr 1.000.000 beroepsbevolking,

exclusief agrarische beroepen en visserjj

1960
1961

75
118
16
35
14
28
12
20

verenigde Staten

………………..
Zwitserland

……………………

12
20

41

Zweden

……………………….

9
18
Frankrijk
…………………….
11
17

Belgi8

………………………..

9
17

Nederland

……………………..

Engeland

……………………
10
IS

Duitsland

…………………….

6
13

E.E.G. (gemiddeld)

…………….

5
10
Italië

……………………….
Oostenrijk

……………………
5
9
Noorwegen

…………………..
Denemarken.

…………………

.
1
6

Uit al deze cijfers blijkt allereerst de enorme voor-

sprong van de Verenigde Staten, die in de komende

jaren nog groter zal worden. Deze moet o.a. worden

toegeschreven aan de krachtige stimulansen uit-

gaande van defensie en ruimtevaart, van de toeneming

602

E.-S.B. 87-1964

deze bout kost f
…..
,..

P
EI

Eén vitale bout breekt en de machine staat stil. Direct

gevolg: de produktie stagneert. Misschien moet

er een monteur uit het buitenland komen. Misschien

verliest U een belangrijke order. Het risico van

machinebreuk wordt door de toenemende mechanisatie
steeds groter. Dit risico behoeft U niet zelf te dragen.

Voor ieder bedrijf zijn er verzekeringsmogelijkheden,

die de financiële gevolgen van machinebreuk

opvangen. Een objectieve en de voor IJ meest geschikte
keuze doet de assurantiemakelaar. R. Mees & Zoonen
Assurantiën beschikt over een staf van deskundigen

-. die U gaarne zal adviseren inzake het sluiten van een

verzekering aangepast aan Uw speciale behoeften,

en in geval van schade Uw belangen behartigt.

R. MEES & ZOONEN

ASSURANTIËN

Rotterdam – Amsterdam – ‘s-Gravenhage – Schiedam

Delft – Vlaardingen – Alblasserdam – Spijkenisse

ç

1

van het getal ,,white collar workers”,

van de prjsverhouding tussen hand- en

machine-arbeid en de ontvankelijkheid

van de Amerikanen voor het nieuwe in het

algemeen en voor de technische ontwikke-

ling in het bijzonder. De snelle invoering

van computers doet daar controversiële

discussies ontstaan over het verband met de

âanzienljke werkloosheid
1),
waarop nog

wordt teruggekomen.

Wat ons land aangaat blijkt, dat Neder-

land in Europa een middenpositie inneemt,

maar ver achter ligt bij de Verenigde Sta-

ten. De belangstelling begint toe te nemen,

maar in tal van leidende kringen van ons

bedrijfsleven bestaat nog onvoldoende in-

zicht in de grote betekenis, die de invoering

van computersystemen voor de opvoering

van produkti’iteit en efficiency kan hebben

en in het bijzonder ook welke ontspanning

zij voor een niet onbelangrijk deel van de

arbeidsmarkt kan betekenen. De post-

cheque- en girodienst, die in verband met

de personeelsschaarste enige jaren geleden

in een uiterst precaire positie verkeerde,

heeft thans ondanks het inmiddels sterk ge-

stegen verkeer en de aanzienlijke uitbrei-
ding van het aantal rekeninghouders geen

zorgen van betekenis meer over de perso-

neelsvoorziening (uitgezonderd t.a.v. hoger

leidend personeel en organisatiedeskun-

digen).

De administratieve automatisering werkt

als het ware naar verschillende kanten:

Zij versnelt en verbetert het cijfer-

materiaal en de informatie in het algemeen

zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve

zin, waardoor een bijdrage geleverd kan

worden voor een efficiënte leiding van be-

drijf en openbaar bestuur. Een belangrijk

probIeem daarbij is echter voorshands, dat

aan de top van vele bedrjfs- en overheids-

huishoudingen te weinig met de beschik-

bare gegevens – ook reeds nu – wordt

gedaan. Een aanzienlijke verbetering ter

zake is dus gewenst.

Zij leidt tot aanmerkelijke relatieve

en vaak ook absolute besparingen op

ressources, zoals personeel en ruimte.

In verschillende gevallen blijken direct

of na enige tijd aanzienlijke kostenbespa-

ringen – waarbij dus rekening wordt ge-

houden met de vrij hoge kosten van appa.

ratuur, ponskaarten e.d. – realiseerbaar.

Gelijk
reeds
ongemerkt stimuleert
7hi

vaak het efficiency-onderzoek in een ruimer

gebied dan alleen dat van de administratie.

De apparatuur kan in verschillende gevallen tevens

gebruikt worden voor allerlei statistische, bedrijfseco-

nometrische en mathematische berekeningen. Zij stimu-

leert door deze mogelijkheid de invoering van daar-

op betrekking hebbende technieken.

Voor zover een groter publiek in het automatise-

1)
Zie ,,Een Amerikaans record” in ,,E.-S.B.” van 20 mei
1964.

ringsproces wordt betrokken, bijv. via het invullen

of niet meer terugontvangen van girobescheiden, het.

ontvangen van rekeningen in de vorm van ponskaarten,

die direct als betalingsopdracht kunnen worden door

gezonden ed., is er voor- en achteruitgang, maar veel-
al per saldo een aanmerkelijke verbetering. Bovendien

zal de achteruitgang meestal lijdelijk blijken. Ik hoop

dit later nog toe te lichten.

‘s-Gravenhage.

H. REINOUD.

E.-S.B. 8-7-1964

603

Economie eti volkshuisvesting

Wanneer men het probleem van de volkshuisvesting van

de economische kant beziet, komen er enkele interessante

verschijnselen naar voren. Hoe verbazingwekkend het ook

klinkt, deze verschijnselen blijken in de publikaties nog

niet uitpiittend te zijn behandeld. Wij zullen trachten door

middel van het onderstaande enig nieuw licht in het duister

te brengen. Onze probleemstelling zal zich richten ‘op een

economisch aanvaardbare hoogte van de prijs voor woon-

genot.

Prijs van woongenot.

Opzettelijk houd ik deze terminologie zo algemeen

mogelijk. Prjstechnisch gezien maakt het geen verschil of

een huis gekocht wordt of gehuurd. De koop wordt immers

normaliter aangegaan met behulp van een zware hypotheek,

die in een groot aantal jaren geamortiseerd wordt. Een

prijs wordt bepaald door vraag- en aanbodverhoudingen.

De produktiekosten die ten grondslag liggen aan een huis

worden: éénmalig gemaakt. Het nut van een huis wordt

echter
over een groot aantal 7aren afgeworpen. Het offer

wat men brengt om
steeds weer
dit woongenot te hebben,

is
de prijs voor woongenot. Door dit verschijnsel kenmerkt

een huis ziëh als een duurzaam consumptiegoed bij uitstek.

Zowel het offer als het genot moet ‘men over de gehele

levensduur zien.

Als nu de vraag- en aanbodverht,udingen tijdens de

levensduur veranderen, dan moet ik daar bij de bepaling

van de economisch aanvaardbare prijs voor woongenot

rekening mee houden. Over het zich wijzigen
I
van vraag-

en aanbodverhoudingen tijdens de levensduur koestert men

bepaalde verwachtingen. Hoe zullen’ de kosten zich ont-

wikkelen? Welk nut denk ik te gaan trekken? Welk offer

(,,offer” heeft hier de betekenis van alternatieve aan-

wendingsmogelijkheid) denk ik te gaan brengen? Het offer

dat gebracht zal moeten worden om een bepaald woon-

genot te hebben, wordt bepaald door de kosten. Deze

kosten komen tot uitdrukking in de aanbodprijs.

Wanneer wij nu de aanbodprjs over een groot aantal

jaren bestuderen, dan blijkt deze prijs steeds hoger te

‘orden. In het algemeen wordt dit voornamelijk geweten

dan de beperkte bouwcapaciteit; een soort absolute schaar-

ste dus, die de werking van het economisch principe der
rélatieve schaarste volledig overschaduwt. Er zijn echter

minstens twee structurele verschijnselen op het economisch

vlak, die in dit verband van belang zijn.

1.
De geldontwaarding.
Onze samenleving met de eco-

nomische politiek die erin gevoerd wordt, wordt geken-

merkt door een seculaire geldontwaarding. Zonder hier

uitvoerig op deze zaak in te gaan wil ik wijzen op de

rigiditeiten van prijsbewegingen na stijgingen. Hiernaast

is de inkomenscompetitie tussen de verschillende pressure-

groups politiek slechts vreedzaam te houden door de

nominale claim op. de nationale produktie steeds weer

hoger te stellen dan het op grond van de bestaande prijs-
verhoudingen beschikbare.. Ten behoeve ‘van cijfervoor-

beelden in dit artikel zulleiï wij een geldontwaarding van

2 pCt. per jaar aannemen.

2..
De relatief hoge
loonfactor
in de woonsector.Bij
loon-

stijgingen zullen de onderlinge prjsverhoudingën tussen

de goederen veranderen. Naarmate een produkt loon-

intensiever is zal het relatief duurder worden. Aangezien

nu de factor loon in de bouw betrekkelijk groot is, zal het
produkt huizen relatief duurder worden.

Van het
verschijnsel
geldontwaarding kunnen wij in

principe aannemen, dat het blijvend van aard is. Bij de

kwestie van de relatief grote loonfactor past een grotere

voorzichtigheid. Het is immers goed mogelijk,, dat bij een

relatief steeds duurder worden, andere fabricagetechnieken

aan de orde kunnen komen, waarbij de loonfactor kleiner is.

Een rekenvoorbeeld.

Wij stellen, dat op grond van
verschijnsel
1 en 2 de bouw-

prijs van een woning per jaar 4 pCt. hoger wordt. ‘De prijs

perjaar voor woongenot bedraagt een percentage x van de

aanschaffingsprjs (waarbij deze x pCt. als amortisatie

dient) vermeerderd met 1 pCt. voor de onderhoudskosten.

Deze 1 pCt. definiëren wij echter in de jaarlijkse bouw-
prijzen, zodat het absolute bedrag benodigd voor onder-

houd mee stijgt. Hierachter schuilt de impliciete hypothese

dat de loonfactor in deze onderhoudskosten even groot is

als in de bouw. Omwille van de doorzichtigheid van het

rekenvoorbeeld houden wij aan deze hypothese vast.

Wanneer wij nu als rentévoet 6 pCt. aannemen en een

levensduur van
50
jaar, dan hebben wij bij een aflossings-

systeem volgens annuïteiten jaarlijks 6,34 pCt. van de

bouwprjs voor rente en aflossing nodig. De prijs van een

eigen «’oning laat zich nu berekenen op 7,34 pCt. (= 6,34

pCt. + 1 pCt.). Let wel, deze 6,34 pCt. komt neer op een

absoluut gelijk blijvend bedrag 50 jaar lang. D& 1 pCt.

wordt gedefinieerd in de jaarlijkse bouwkosten en stijgt

dus jaarlijks met 4 pCt.

Tot zover is alles overbekend. Maar nu het volgende:

hoeveel mag cconomisch gezien de huurprijs zijn? Als

iemand voor de keus staat nû een huis te kopen of over
één jaar te kopen, dan weet hij, dat hij een jaar wachten

moet boeten met de gehele levensduur 4 pCt. meer aan

aflossing op te brengen. Kapitaliseert hij deze 4 pCt. weer

op basis van 6 pCt. rente, dan bedraagt deze meerprijs,

zoals uit iedere tabel te berekenen is, 15,57
X
4 pCt. = 62

pCt. Wanneer het huren nu als alternatief tegenover het

kopen gesteld wordt, dan zal men economisch rationeel

denkend bereid zijn aan huur fe betalen:

6,34 pCt. + 1 pCt. (onderhoudsk6sten) – 0,62 x 6,34 pCt.

0,38 x 6,34 pCt. + 1 pCt. = 2,41 pCt. + 1 pCt. =

3,41 pCt.

Het versciil tussen 7,34 pCt. (zie boven) en deze 3,41
pCt. A dus nodig om iemand te bewegen nog één jaar te

huren in plaats van een eigenwoning te kopen. Uitgaande

van goede orthodoxe economie is dus een huurprijs van

3,41 pCt. voldoende. Ziehier een verschijnsel wat wij in de

werkelijkheid ook aantreffen, maar wat dan als para-

economisch aangemerkt wordt.

604

E.-S.B. 8-7-1964

Laten wij dit resultaat echter niet misverstaan. Het

bovenstaande betekent niet, dat het verhuren van een huis

een onrendabele zaak is. Onder de hypothese van gelijk-

blijvend woongenot
tijdens
de levensduur van het huis

(een hypothese, die voor een groot aantaljaren geldend

lijkt) kan de huurprijs jaarlijks met 4 pCt. verhoogd

worden. Na een aantal jaren zal de eigen bewoning, hoe-
wel in de aanvang duurder (namelijk 7,34 pCt. tegenover

3,41 pCt.), goedkoper worden. Hieronder geven wij een

tabel, waarin naast elkaar voorkomen de huurkosten en

de kosten ,,eigen woning” voor een aantal jaren. Als

eenheid waarop de perc’entages betrekking hebben gelden

de bouwkosten in het eerste jaar.

TABEL 1
Jaar

Eigen woning

Huur

1 6,34 pCt.+1

pCt.= 7,34 pCt. 2,41 pCt. + 1 pCt.

= 3,41 pCt.
2 6,34 pCt.l-1,04 pCt.= 7,38 pCt. 1,04 (2,41 pCt.+1 pCt.)= 3,55 pCt.
-3 6,34 pCt. + 1,08 pCt. = 7,42 pCt. 1,082 (2,41 pCt. + 1 pCt.) = 3,69 pCt.

10 6,34 pCt.+ 1,42 pCt.= 7,76 pCt. 1,423 (2,41 pCt.+1 pCt.)= 4,85 pCt.
20 6,34 pCt.+2,19 pCt.= 8,53 pCt. 2,191 (2,41 pCt.+1 pCt.)= 7,47 pCt.
30 6,34 pCt.+3,24 pCt.= 9,58 pCt. 3,243 (2,41 pCt.+1 pCt.)=11,06 pCt.
40 6,34 pCt.+4,80 pCt.=11,14 pCt. 4,801 (2,41 pCt.+l pCt.)=16,37 pCt.’
50 6,34 pCt.+7,11 pCt.=13,45 pCt. 7,107 (2,41 pCt.+1 pCt.)=24,23 pCt.

Het wonderlijke resultaat is, dat de huurkosten bij vrije
concurrentie en onder hypothese der rationaliteit nôg niet
de helft uitmaken van de kosten van een nieuwgebouwde

eigen woning in het eerste jaar; vergelijk 3,41 pCt. versus

7,34 pCt. Hier moeten wij echter onmiddellijk iets aan

toevoegen. Bovenstaande conclusie is alleen geldig, als
voor de amortisatie van de aangegane schuld inderdaad

het annuïteitenstelsel wordt gekozen.

Wij kunnen echter ook een ander aflossingssysteem

kiezen. Wanneer wij door de jaren heen het verloop van
,,kosten eigen woning” en ,,huurkosten” meer bij elkaar

willen doen aansluiten, betekent dit, dat de aflossing naar

latere jaren moet worden verschoven. Willen wij de
hypothecaire schuld echter niet laten toenemen, dan

moeten wij minstens de rente opbrengen ad 6 pCt. +

1 pCt. onderhoudskosten. Dit komt neer op 7 pCt., tegen-

over 7,34 pCt. bij annuïteiten. Deze weg geeft niet veel

soelaas. Pas als wij de schuld de eerste jaren konden laten
toenemen zouden de kostenverlopen gelijkvorrnig kunnen

worden. Gegeven de huidige hypothecaire mogelijkheden

is deze weg niet te bewandelen.

Op te brengen lasten.

Een aflossingsschema over een groot aantal jaren dient

men eigenlijk niet meer te behandelen als een kosten-

aspect, maar veeleer als een a]ternatief genot over een

groot aantal jaren; m.a.w. de aflossingslast moet zodanig

over een aantal jaren ‘erdeeld worden, dat de relatieve

last, d.i. het ontgane genot aan andere consumptiegoederen,

relatief gelijk blijft. Dit is dus typisch een financierings-

kwestie. Om dit toe te lichten zullen
wij
nu een voorbeeld

uitwerken, dat bruikbaar kan zijn op het gebied van volks-

huisvesting.

Allereerst nemen wij aan, dat het bij een welvaarts-

toename van 4 pCt. per jaar acceptabel is-de huur met –
4 pCt. per jaar toe te laten nemen. Als de onderhouds-

kosten nu ook per jaar 4 pCt. stijgen, dan krijgen wij voor

aflossing en rente per jaar ook 4 pCt. meer beschikbaar.

Uitgaande van de 4 pCt. welvaartsstijging kunnen wij bij

een voor de overheid redelijke rente van 5 pCt. uitgaan –

van een aflossing van 2,6 pCt. in het eerste jaar. Dit is

voldoende om bij een stijging van 4 pCt. per jaar gedurende

– de levensduur de stichtingskosten te amortiseren.


.E.-S.B.
8-7-1964

TABEL 2.

Sèhema van de schuldontwikkeling over de successieve jaren

bjj een rentevoet van 5 pCt., een schuldaflossing van 2,6pCt.

en een welvaartsstjjging van 4pCt. per jaar

(Ieder jaar wordt de rente over de nog openstaande schuld bijgeteld. Hierop
komt in mindering de per jaar 4 pCt. stijgende schuldaflossing. De tabel is
opgesteld op basis aanvsngsschuld = 100)

Bruto-
schuld
Aflos-
sing
Netto-
schuld
Jsar
Bruto- schuld
Atlas-
sing
Netto-
schuld
asr

105
2,6
102,4
1
152,6
6,9
145,7
26
107,5
2,7
104,8
2
153
7,2
145,8
27
110
2,8
107,2
3
153,1
7,5
145,6
28
111,2
2,9
108,3
4
152,9 7,8
145,1
29
113,7
3
110,7
5
152,4
8,1
144,3
30
116,2 3,2
113
6
151,5
8,4
143,1
31
118,7
3,3
115,4
7
150,3 8.8
141,5
32 121,2 3,4
117,8
8
148,6
9,1
139,5
33
123,7
3,6
120,1 9
146,5
9,5
137
34
126,1
3,7 122,4
10
143,8
9,9
133,9
35
128,5
3,8
124,8
11
141,6
10,3 131,3
36
131
4
127
12
137,9
10,7
127,2
37 133,3
4,2
128,1
13
133,6

11,1
122,5
38
134,5
4,3 130,2
14
128,6
11,5
117,1
39
136,7
4,5
132,2
15
123
12
lii
40
138,8
4,7
134,1
16
116,5
12,5
104
41

140,8
4,9
135,9
17
109,2
13
86,2 42
142;7
5,1
137,6
18
90,5
13,5
77
43
144,5
5,3
139,2
19
80,8
14
66,8
44
146,2
5,5
140,7
20
70,1
14,6-
55,5
45
147,7
5,7
142
21
57,7
15,2
42,5
46
149,1
5,9 143,2
22
44,6
15,8
28,8
47
150,4
6,2
144,2
23
30,2
16,4
13,8
48
151,4
6,4
145
24
15,5-
17,1
.1.
nu is de
152,2
6,7
145,3
25
schuld
152,6
6,9
145,7
26
gesmor-
tiseerd

In dit schema blijkt de bruto-schuld aanvankelijk toe

te nemen tot 153,1. Uit éen oogpunt van relatief gelijk-
matige aflossing is dit echter rationeel. De opmerkzame

lezer zal het opvallen, dat wij hier iets soortgelijks vinden

als bij de wonderlijke discongruentie tussen de ,,kosten

eigen wôning” en de ,,huurkosten”. Feitelijk gaat het hier

om hetzelfde verschijnsel. De steeds hoger wordende bouw-

kosten door de stijgende lonen komen nu echter naar voren

als steeds
stijgende
welvaart, waarvan wij een (relatief) gelijk

deel voor de woonkosten bestemmen. Het economisch

model is hiermee gesloten. Als men echter om reden van

financieringstraditiesde schuld rustend op een huis niet

mag laten stijgen boven de stichtingskosten en op die grond

minstens de volledige rente opbrengt, is men feitelijk aan het

sparen. Men brengt immers nu een relatief zware woon-

lat op ten gunste van een relatief geringe last in de toe-

komst.

Conclusie.

Tot besluit willen wij de volgende conclusies trekken.

Van overheidswege opgezette volkshuisvesting mag

uitgaan van een
relatief gelijkblijvende huur. In ons zeer
onvolledige model zou deze huur zijn 2,6 pCt. + 1 pCt. =

.3,6 pCt. van de stichtingskosten met eenjaarlijkse stijging

van 4 pCt. Bij stichtingskosten van buy. f. 25.000 komt

dit uit op een basishuur van ca. f. 17,50 per week. Deze –

huur moet dan jaarlijks met 4 pCt. worden verhoogd.

Bij een zgn. ije woningmarkt zullen de huren be-

langrijk lager liggen dan de op orthodoxe wijze berekende

kosten van een nieuwe eigen woning. Toch kan men dan
terecht spreken van een economisch evenwicht. Op deze
gronden kan men-zich afvragen of er inderdaad nog zo’n

onevenwichtige woningmarkt bestaat.

De groep mensen, die een eigen wôning gaat be-

wonen,
spaart
bij de huidige aflossingstradities voor de

toekomst. Een vergroting van deze groep vergemakkelijkt
het macro-financieringsprobleem van de woningbouw.

Wat betreft economische studie (hoe theoretisch ook)

op het gebied van de volkshuisvesting zijn wij nog niet

in de onrendabele top verzeild.

Rotterdam.

.

Drs. R. F. M. LUBBERS.

605

0

De concurrentiepositie van onze agrarische sector is

aan het verzwakken. De pogingen tot specialisatie,

standaardisatie enz. hebben tot dusver niet tot een aan-
wijsbare rendementsverbetering geleid. Een oplossing

zal moeten worden gezocht, o.a. in de richting van een

aanzienlijk geringer aantal bedrijven. Een grote mate

van coördinatie vooral met onze E.E.G.-partners is

wenselijk. De landbouw binnen de E.E.G. zou moeten

worden gericht op hoogwaardige en luxe produkten

zoals fruit, groente, poot- en zaaigoed, fokvee, bloemen,

sierheesters enz., en gepaard moeten gaan met een

aanzienlijke inkrimping van de
verbouw van produkten
als granen, voedergewassen
en
vlees. Gelijktijdig zou
van deze
laatste artikelen de produktie ir bijv. Noord-

Mrika en Latijns-Amerika dienen te worden opgevoerd

en verbeterd met, een bepaalde garantie omtrent de

afzetmogelijkheden binnen de E.E.G. De sanering van

onze landbouw zou aldus, in nauwe samenwerking met

onze E.E.G.-partners, mede dienstbaar kunnen worden

gemaakt aan de verbetering en opvoering van de ont-

wikkelingshulp.

Het

agrarisch dilemma

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het voor

elk land een fundamentele noodzaak is, aan de bevolking

uit eigen middelen een adequaat voedselpakket beschik-

baar te kunnen stellen, verkregen uit eigen landbouw-

produktie c.q. door import van voedsel door middel van
export van andere, bijv. industriële, ‘goederen, diensten

enz. Hierbij zou men zich zelfs akkoord kunnen verklaren

met hët feit dat deze primaire adequate voedselvoorziening

verzèkerd wordt onder omstandigheden welke nationaal

bezien een verliés zouden kunnen opleveren. ‘Houdt men

evenwel een landbouwproduktie in stand welke groter is

dan deze primaire behoefte of zodanig is samengesteld

dat zij het land continu verlies oplevert dan krijgt men een

onhoudbare situatie waarbij de problemen en moeilijk-

heden steeds verder in omvang toenemen en tot een zeer

ernstige crisis in de agrarische sector kunnen leiden.

Hoe is nu de situatie in Nederland in verband met het

hierboven gestelde? Een adequate voedselvoorziening voor
onze bevolking is onder de huidige omstandigheden zonder

meer gewaarborgd. Gaat men echter na, of de activiteiten

van de agrarische sector, inclusief deze primaire taak,

voor ons land nu wel zo gunstig zijn, dan komt men tot

zeer merkwaardige feiten. Nemen we bijv. de agrarische

activiteiten op het gebied van in- en uitvoer onder de

loep, dan
krijgen
we het volgende beeld:

Het jaar 1953 werd als uitgangspunt genomen omdat

mag worden verondersteld dat de directe invloed van de

tweede wereldoorlog en van de ,,Korea-affaire” op de

handel in agrarische produkten toen was uitgewerkt.

Uit de tabel blijkt dat de agrarische sector op het gebied

van in- en uitvoer een gunstig beeld vertoont, ni. toenemen-

de overschotten. In vergelijking met de handel in overige

goederen neemt de relatieve betekenis van agrarische

produkten, vooral bij de export, steeds verder af, maar

het saldo blijft positief. Deze relatieve daling is veroorzaakt

door de zeer sterke industriële expansie van Nederland.

Wat dit aspect betrëft zou men op het eerste gezicht

kunnen stellen dat alles wijst op een gezonde ontwikkeling.

Het gunstige saldo op de agrarische handelsbalans impli-
ceert evenwel nog niet dat het
rendement
van deze handel

ook in alle opzichten gunstig is. In dit vérband moge ik

verwijzen naar een artikel van Prof. Dr. J. Horring
1),

waarin wordt aangetoond dat bijv. de import van kracht-

voer t.b.v. de melkproduktie ons de laatste jaren een netto-

verlies aan het buitenland heeft• opgeleverd van globaal

f.40 mln, per jaar. Dit roept de vraag op of een diepgaande

analyse van het werkelijk rendement van onze buiten-

landse agrarische handel niet dringend gewenst is.

1)
,,Teveel landbouwgrond in Nederland?”, door Prof. Dr. J. Horring in E.-S.B.” van 15 mei 1963.

TABEL 1.

• 1n en uitvoer van agrarische produkten

(in mln, gids.)

I n v o e r
U i t v o e r
1

Saldo

Jaâr

.
Totale Ned.
1

Totaal van
Kolom (2)
1

Totale Ned.
1
Totaal van
1
.
Kolom (5)

II
1
Kolo

(t)
1

.
Kolom (2)
invoer,
cxci.
agrarische
in pCt. van (1)
uitvoer, excl.
agrarische
in pCt. van

II
en
1

en
agrarische
produkter
.
agrarische
produkten
1

(4)

II
(4)
1

(5)
i

produkten

i i
produkten
1

II
(1)
(2)
(3)

II
(4)
(5)
(6)

II
(7)
1

(8)

1953
6.254

2.772 44
4.876
3.304
68

1.378
+’ 532
1957
11.639

3.920
34
7.718
4.052
52

3.921
+

132
1961
14.530

4.122
28 10.861
4.851
45

3.669
+

729
1962
15.250

4.108
27
11.451
5.145 45

3.799
+
1.037

Bron.’ CBS.
Statistiek voor de land- en tuinbouw;
CBS.
Statistisch Zakboek.

606

E.’-S.B. 8-7-1964.

Nu uit het bovenstaande blijkt dat de agrarische handels-

balans een toenemend overschot oplevert,
rijst
de vraag

of het binnenlands verbruik soms de oorzaak is van

de

bestaande moeilijkheden; De volgende tabel geeft ons

hierover enig inzicht.

TABEL 2.

Indexcyfers van de consumptieve bestedingen

r

van de Nederlandse bevolking

(1953 = 100)

voedings- en genot-
mid1elen
1953
1957
I

1959
L

I
190
1961

Waarde in mln, gids.

…….
6.137 7.989
8.588
9.007
9.591
100
130
138
145
154
100

..

113
116
116
118
Idem indexcijfers

………..

Hoeveelheid
…………….
100
115
119
124 130
Prijs

………………….

Idem per hoofd van de bevol-
.

king

………………..
100
109
110
113 118

Bron:
C.B .5.: Statistisch Zakboek.

Het blijkt dat de binnenlandse,, afzet van agrarische

produkten zich bevredigend heeft ontwikkeld. Dit geldt

ook indien we uit de post ,,Voedings- en genotmiddelen”

de produkten lichten welke voor een belangrijk deel hun

oorsprong vinden in onze eigen agrarische produktie,

zoals zuivelprodukten, aardappelen, groente en fruit, vlees
en vleeswaren, brood, en de consumptie van eigen produk-

ten door landbôuwers. Het aandeel van deze produkten

in de totale post ,,Voedings- en genotmiddelen” heeft zich,

wat de waarde betreft, gehandhaafd op ca. 60 ‘pCt.

Het is wel gewenst op te merken dat de ontwikkeling van

de
hoevelheid
gunstiger is geweest dan die van de
prjjs.

Hierdoor kan globaal vastgesteld worden dat een en ander

zich voor de consumenten gunstiger heeft ontwikkeld dan

voor de producenten. Of de agrarische producenten deze

voor hèn minder gunstige ontwikkeling der prijzen hebben

kunnen opvangen door lagere kosten is in de volgende

tabellen terug te vinden.

TABEL 3.

Indexcijfers van de prijzen
a)
van landbouw-

produkten (af bedrijf) en van kostenfactoren

(1949/50 – 1952153 = 100)

Omschrijving

.
1956/57 1957/58

1958/59
1959/60
1960/61

Akkerbouwprodukten
Veeteeltprodukten

………..

L’andbouwprodukten (totaal)

103 108
110 100
III
98
124 98 106 98
106 102
101
104
100

Kostenfactoren

………….
125
131
137 140
145

a) Ongeacht nabetalingen.


Bron:
Maandstatistiek van de landbouw.

De in de tabellen 3 en 4 verrnelde gegevens tonen over’-

duidelijk aan dat de situatie voor de agrarische producenten

steeds slechter wordt. De kostenfactoren (tabel 3) liggen in

1960/61 ruim 40 pCt. boven het indexcijfer van de op-

brengstprjzen. Dit komt ook tot uitdrukking in het

stijgende aandeel van het verbruik van grondstoffen en

‘diensten (tabel 4, punt 4), hetwelk is opgelopen van 26

pCt. tot 38 pCt. van de totale produktie, bij een vrijwel

gelijkblijvend aandeel van de netto toegevoegde waarde,

nI. 50 pCt. M.a.w., de marge voor de ondernemers in de

agrarische sector toont een onrustbarende daling! Het

gemiddelde inkomen per
bedrijf
is tussen 1950 en 1961

dan ook slechts gestegen van ca. f. 6.000 tot ca. f. 7.000

per jaar (index 117; 1950 = 100). In diezelfde pe”riode

TABEL 4.
•.

Waarde land- en tuinbouwproduktie, toegevoegde
waarde en agrarisch inkomen
a)

– .

(in mln, gIds.)

1950

1955
1959

1960
1961

4.198
5.581
6.495
6.898
7.002
Interne leveringen
717
899
960
764 866
1. Totale produktie
……….

Bruto-produktie(l -2)
3.481
4.682
5.535 6.134
6.136
verbruik van grondstoffen
en diensten (excl. interne
leveringen)

……………
1.125
1.720
2.452 2.532
2.651

Bruto toegevoegde waarde
tegen marktprijzen (3

4)
2.356
2.962
3.083 3.602 3.485
Afschrijvingen
…………
146
205 256
261
273

Netto toegevoegde waarde
tegen marktprijzen (5

6)
2.2
10

2.757
2.827
3.341
3.212
Indirecte belastingen
74
82
88
90
95
13
65
308
366
414
Subsidies

…………….

Netto toegevoegde waarde
tegen factorkosten (agra-
risch inkomen 7
+
8
+
9)
2.149
2.740
3.047
3.617
3.531

4 in pCt. van 1
26 30
38
37
38
10 in pCt. van 1
51
50 47
52
50

a) Alle gegevens hebben betrekking op kalenderjaren.
Bron:
Maandstatistiek van de landbouw. –

steeg het indexcijfer van de gemiddelde verdiende bruto-

tiurlonen en weeklonen voor nijverheidsarbeiders (septem-

ber/oktober 1947 = 100):

Uurlonen: september – oktober 1950: 117
oktober

1961: 246

Weeklonen: september – oktober 1950: 118
oktober

1961: 234

Men dient zich hierbij terdege te realiseren dat de over-

heid de agrarische sector zeker niet aan zijn lot heeft over-

gelaten. Aan
directe
producentensubsidies is in de afgelopen

tien jaren ruim f. 2 mrd. aan deze sector toegevloeid. Hier

kornennog bij de vele honderden niljoenen’gu1dens, welke

indirect
aan deze .sector ten goede zijn gekomen, zoals

cultuurtechnische werken, landbouwvoorlichting, land-

bouwonderwijs enz.

Ook de agrarische sector heeft niet stil gezeten; want de

investeringen in vaste activa, bijv. voor bedrijven in de

landbouw, bosbouw en visserij, bedroegen in de afgelopen

tien jaren ca. 10 pCt. van de totale Nederlandse netto-

investeringen in bedrijven. Het voorgaande houdt m.i. in

dat, ondanks all; nationale en individuele inspanningen,

de concurrentiepositie van onze agrarische sector aan het

verzwakken is en tevens dat alle pogingen tot specialisatie,

standaardisatie etiz.
niet
tot een aanwijsbare rendements-

verbetering voor de agrarische sector hebben geleid:

Wie zou verwachten dat men – d.w.z. overheid, volks-
vertegenwoordiging en de agrarische sector -, deze ont-

wikkeling kennende, al jaren bezig is aan het uitwerken
van een plan op nationale basis om hierin drastisch ver-

betering te brengen, zal alras ontdekken dat dit slechts

zeer tea dele het geval is. Men doet wat in de periferie der

problematiek, maar niet veel meer. Het onlangs voor-

gestelde ,,Saneringsfonds voor de Landbouw” bewijst even-

wel dat men deze problematiek nu iets ruimer wil aan-

pakken dan voorheen. Erg gerust kan men hierover echter

niet zijn. Op de algemene vergadering van de C.H.U.
2)

betoogde Mr. Beernink o.a.: ,,Naar mijn irmige overtuiging

is de kleine boer meer geholpen met overheidsmaatregelen’

2)
Zie: ,,Christelijk Historisch Weekblad”, no. 14, dd. 3 april
1964, blz. 4 en
5.

E.-S.B.. 8-7-1964

607

(1. M,)

die hem in ieder geval financiële steun opleveren, dan met

vrije economie”. Dat weten we dan tenminste! Ik vraag me

alleen af, ‘of de heer Beernink een ‘dergelijke politiek ook

zou willen volgen voor de overige sectoren van ons bedrijfs-

leven.

De meeste andere politieke partijen komen in grote

lijnen met dezelfde ideeën naar voren als de heer Beernink,

zodat we moeten vaststellen dat dit zo ongeveer de gemid-

delde oplossing is voor de agrarische problemen van onze

grote politieke partijen. Bij dit alles is het merkwaardig

te moeten constateren dat bijv. de industriële vakbeweging

hiertegen niet in verzet komt. Waarom wèl meedogenloze

internationale concurrentie voor de industrie en niet voor

de landbouw? Per slot van rekening moeten de werknemers,

wier belangen zij behartigen, toch maar een dusdanige

arbeidsprestatie leveren dat onze industrie zich in het vrije

economische spel kan handhaven! Bovendien moeten ze

daarbij op indirecte wijze nog bijdragen in de lasten welke

onze nationale landbouw, zoals deze nu is, met zich

brengt. –

Zoals de zaken op agrarisch gebied er momenteel vbor

staan kan het niet langer. Een oplossing zal gezocht

moeten worden, o.a. in de richting van een aanzienlijk ge-

ringer aantal bedrijven, welke door hun bedrijfsomvang de
mogelijkheden in zich houden tot grootscheepse mechani-

satie, specialisatie enz. Alleen op dergelijke bedrijven
zullen

de agrarische ondernemers en werknemers een inkoiTen

kunnen verwerven dat op het niveau ligt dat nu in de

overige sectoren van ons bedrijfsleven als normaal wordt

aanvaard. Graag wil ik hiervoor ook wijzen op de interes-

sante artikelen van Mr. J. A. Freseman Gratama
3
), die hierin

mi. overduidelijk heeft aangetoond, dat we wat’landbouw-

gronden betreft in een zeer ruime, zo niet tè ruime, jas

zitten en dat bijv. de marginale grnden zonder bezwaar

uit de produktie zouden kunnen worden genomen. Nu mag

het vrijwel algemeen goed zijn geworden te suggereren dat

het de kant uit moet van minder agrarische werkers,

grotere bedrijven, het onttrekken van marginale gronden

aan hun agrarische bestemming enz., maar vanuit de

agrarische sector zèlf worden slechts weinig en summiere

plannen naar voren gebracht om voor deze situatie een

structurele oplossing te brengen. Maar al te graag en al te

gemakkelijk valt men hiervoor terug op de overheid, terwijl

toch in de allereerste plaats in het belang van onze agra-

riërsde ,,doe het zelf”-edachte mij hier uitermate gewenst
en noodzakelijk voorkomt.

-Wil men, om het Nederlandse volk onder alle omstandig-

heden een bepaald minimum voedselpakket van eigen

3)
Zie ,,E.-S.B.” van
12
september
1962, 3
april
1963
en 18

maart
1964.

bodem beschikbaar te kunnen stellen, hiervoor een land-

bouwproduktie handhaven welke qua kosten boven het

internationale kostenniveau uitkomt, dan zal de overheid

op duidelijke wijze de financiële consequenties hiervan

aan het Nederlandse volk moeten bekendmaken. Onze

Minister van Landbouw wacht hier wel een uitzonderlijk

zware taak. Niet alleen de binnenlandse landbouwpro-

blemen, maar ook de landbouwproblemen in de E.E.G.,

in de ontwikkelingslanden enz. missen hun uitwerking op

Nederland niet. Ons land dient, doordat zijn welvaart voor

een belangrijk gedeelte gebaseerd is op export, een zo

,,open” mogelijke handelspolitiek te voeren
4),
waarbij

eventuele protectionistische maatregelen op agrarisch

gebied onze export van industriële goederen wel eens in

gevaar zou kunnen brengen.

Een sanering van de landbouw binnen onze grenzen

door middel van de wèl algemeen erkende maar nog

weinig in de praktijk gerealiseerde methoden moet ons uit’

het huidige dilemma brengen. Een grote mate van coördi-

natie vooral met onze E.E.G.-partneis is in dit verband
hoogst wenselijk. Het komt mij voor dat
bijv.
de hoog

geïndustrialiseerde E.E.G. zichzelf en een aantal ontwik-

kelingslanden een enorme dienst zou kunnen bewijzen door
binnen de E.E.G. tot beperking van de agrarische produktie

te streven en de hierdoor ontstane behoefte te dekk&n

door importen uit bijv. Noord-Afrika en Latijns

Amerika.

De landbouw binnen de E.E.G. zou derhalve moeten

worden gericht op de verbouw en teelt van hoogwaardige
en luxe produkten zoals fruit, groente, poot- en zaaigoed,

fokvee, bloemen, sierheesters enz., en gepaard moeten

gaan met een aanzienlijke inkrimping van de verbouw van

bepaalde traditionele landbouwprodukten zoals granen,

voedergewassen en vlees. Gelijktijdig zou van deze laatste

artikelen de produktie in Noord-Afrika en Latijns-Amerika

opgevoerd en verbeterd dienen te worden met een bepaalde

garantie omtrent de afzetmogelijkheden binnen de E.E.G.

Als historisch, voorbeeld zou ik hier willen’ wijzen op de

situatie in het Verenigd Koninkrijk tussen ca. 1850 en 1914
.

waar men de industriële groei mede heeft kunnen reali-

seren door de méér arbeidskrachten en minder kapitaal en

kennis vergende agrarische produktie te vervangen door

toenemende importen van voedingsmiddelen. De gewenste

binnenlandse sanering van onze landbouw zou op deze

wijze en in nauwe samenwerking met onze E.E.G.-paFtners

mede dientbaar gemaakt kunnen worden aan de eveneens

gewenste vèrbetering en opvoering van de ontwikkelings-

hulp. .

Amsterdam.

A. N. S. VRIENS.

4)
Zie ook: ,,De huidige spanningen in onze economie en
hun invloed op onze export”, door Sidney J. van den Bergli in
,,E-S.B.’ van
20
mei
1964.

Blijf bij —
Lees ,,E.-S.B.”!

608

.

E.-S.B.
8-7-1964

S
-.-

Geldmarkt.

Het bankwezen blijft in de pulliciteit. Na de vele com-

mentaren op het ontstaan van de Algemehe Bank Neder

land en de Amsterdam-Rotterdam Bank trok de over

neming door de Amsterdamsche Bank van Goedewaagen,

Gouda nauwelijks belangstelling. Midden april waren

reeds de Zuid-Hollandsche Bank te Rotterdam en de

Crediet- en ‘Effectenbank te Utrecht tot samenwerking

gekomen en in de afgelopen week is tussen Lippmann

Rosenthal & Co. en de HolIa’ndsche Koopmansbank

overeenstemming bereikt tot verregaande samenwerking.

Deze twee gevallen wijzen er op, dat ook bij de kleinere

instellingen een drang tot het vormen van grotere een-

heden bestaat. Van geheel andere aard is – de ontwikkeling

bij de Nederlandse Overzeebank. Bij deze instelling vol- –
trekt zich een internationale heroriëntering. Dezer dagen

werd bericht, dat de Continental Bank International te

New York, een dochtermaatschappij van de ContinentaY

Illinois Bank and Trust Company of Chicago, een belang

van 10 pCt. bij de Overzee Bank heeft veikiegen. Hier-

tegenover is in de loop der jaren het belang van de Overzee

Bank bij de Nederlandse Bank voor Suidafrika Beperk,

die eens 100 pCt. heeft bedragen, geleidelijk verminderd

tot thans
25
pCt. Aan de andere kant heeft de laatst-

genoemde bank sedert 1961 een dee1nming in het aan-

delenkapitaal van d Overzee Bank van ruim 13 pCt.

De geldmarkt is rond dejuni-ultimo zeer krap geworden.

Het tegoed der banken bij De Nederlandsche Bank daalde

van f.
350
mln. tot f. 67 mln. Dit is ver beneden het bedrag

van het strafdeposito, terwijl toch f. 53 mln. voorschotten

bij de Centrale Bank waren opgenomen. Een verder op-

lopen van de caligeldrente op 29 juni tot 3 pCt. en op

3 juli, d.i. dus na het einde van de maand, tot 34 pCt

hield- met de marktsituatie verband.

Kapitaalmarkt.

Terwijl, zoals in de vorige kroniek naar voren is ge-
bracht, het particuliere bedrijfsleven het beroep op de
emissiemarkt laat toenemen, komt geheel onverwacht

de Staat proberen op f. 200 mln. beslag te leggen. In de

Miljoenennota 1964 berekende de Minister een tekort

op de gehele dienst van f. 1.628 mln. Hieruit zou, rekening
1
houdende met diverse factoren, een kastekort voortvloeien

van ca. f. 1.700 mln. Ten dele, nI. met ongeveer f. 750

mln,, zou dit worden gefinancierd uit de stortingen op de

voorinschrijfrekeningen van de Rijksfondsen. Het beroep

op de markt zou dan ca. f. 1.000 mln, bedragen. In de

uitgaven waren echter ca. f. 500 mln, aan aflossingen be-

grepen, zodat het netto beroep f. 500 mln, zou moeten

bedragen. In april ji. heeft de Minister berekend dat het

totale tekort f. 574 mln, minder zou zij, dus f. 1.054 mln.’

In hoeverre deze wijziging het op de kapitaalmarkt te

financieren kastekort zou verminderen is niet bekend

gemaakt, doch het ligt voor de hand te. veronderstellén

dat ook dit naar evenredigheid is gedaald. Hieruit zou

voortvloeien dat van het oorspronkelijke op de open

kapitaalmarkt op te nemen bedrag f. 425 mln, overblijft.

In april waren echter reeds twee leningen geplaatst, ge-

deeltelijk ter consolidatie van een oude lening, doch die

per saldo f. 245 mln. nieuw geld hadden’ opgeleverd.

Erresteerde dus een nog te dekken bedrag van f. 180 mln.

E.-S.B. 8-7-1964

De nieuwe lening zal hierin voorzien, waardoor éen

neutrale financiering tot stand zal komen. Het geboden

effectieve rendement is, vergeleken met de huidige markt-

-rente, vrij ruim. Het is overigens zeer wel mogelijk dat de

leningsoperatie zelf de marktrente zal beïnvloeden.

tadexcijfers aandelen

30 dec.

H. & L.

26
juni

3
juli
(1953 = 100)

1963

1964

1964

1964

Algemeen
……………….
392

419-394

402

407

Intern, concerns
…………..
548

598 – 553

571

581
Industrie

……………….
341

357 – 340

340

343

Scheepvaart
……………..
153

161 – 137

138

137

Banken
…………………
232

249 —231

236

233

Handel enz
……………..
165

175— 165

168

168

Bron:
A.N.P..C.B.5., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum

………….
f. 147,50a)
f. 157,40
f. 162,80
Philips G.B .

…………….
f. 148,30 f. 151,20 f. 153,60
Unilever

……………….
f. 138,90
f. 140,90 f. 144,30
Expl. Mij. Scheveningen
……..
398 310 298
A.K.0
………………….
526
4714
464+
Hoogovens, n.r.c.

………..
564+


623 632
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.

…..
,775
855
869
Nationale-Nederlanden, c

870 916
9014
Zwanenberg-Organon

……..
900 960
975
Robeco
…………………
f. 227
f. 230
f. 233

New York.

Dow Jones Induatrials
……..
760

831

Rentestand.

Langl. staatsobi. b)

………
4,71
5,08

5,08
Aand.: internationalen b)
……
3,15 c)
3,41
lokalen b)

………..
3,66 c)
3,47
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
21
4

4

Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
veertiendaags Beuraoverzicht Amsterdamsche
Bank.
19 december 1963.
C. D. JONGMAN.

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nogsteeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-‘culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft woordeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des- –
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig ‘en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, tair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad.
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) celkens
wanneer hieromcrenc iets ce mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2’tal’ proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

60

N.V. WESTLANDSCHE HYPOTHEEKBANK.

zoekt ter versterking van de staf een

-t

of econoom

van ca
35
jaar, bij voorkeur met ervaring in bankwezen en kennis

van onroerend, goed.

Eigenhandig geschreven brieven

Psychologisch Adviesbureau

met uitvoerige gegevens worden

L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag

onder nummer 108 ingewacht bij

Nwe Binnenweg 474, R’dam.

Efficiency

– bespôedigt

Uw, contacten

met gegadigden

*

Indien


Uw telefoonnummer

In Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

De Heren
HOPE
& co.
te Amsterdam en de

Heren
R. MEES & ZOONEN
te Rotterdam zoeken

voor hun gezamenlijke effectenresearch-afdeling

te Amsterdam een

deskundige op het gebIed

van effectenbelegging

Het is de bedoeling dat deze functionaris naast

het onderzoeken van Nederlandse beleggingen,

zich vooral gaat oriënteren omtrent buitenlandse

beleggingen.

Een goed bedrzffs-eoiwmisch inzicht en ervaring

in
het analyseren en interpreteren van balansen

en cijfermateriaal is wenst.

SoI1icitaies te richten an de Heren H OPE & CO., Keizersgracht 577-581,

Amsterdam.

NETNUMMER

S
,chakel bij vaotures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt dit blad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te rIchten aan:

ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS 42, SCHIEDAM. TELEFOON (010) 60260

610

E-S.B. 8-7-1964

BULL

complete

computer voor aI!e- , ‘

GAM.MA

I0
middelgrote bedrijven

• bijzonder kleine opstellingsruimte • ogenblikkelijk te installeren en in

gebruik te nemen (geen air-conditioning) • alle bewerkingsfasen – lezen,

ponsen, rekenen en schrijven- hebben gelijktijdig plaats en zijn gecontroleerd

• volledig geregistreerd programma (geen schakelborden)• kortste en

eenvoudigste instructies ter wereld • optimale verhouding kosten/prestaties

(kosten verwerking loona’dministratie bijv. circa 1/3 van vroeger)

• programma’s en papier snel en eenvoudig te verwisselen S gelijktijdig

afdrukken in normaal en C.M.C. 7-schrift0 mogelijkheidkoppeling
documentenlezer voor formulieren mét C.M.C. 7-schrift f desgewenst
ponsbandinvoers mogelijkheid bijpohsen in oorspronkelijke kaarten.

TT
• —
– –

L
W BULL DIENT DE VOQRUÊTGANG

BULL NEDERLAND, VLIEGTUIGSTRAÂT 26, AMSTERDAM-W., TEL. (020) 186555

E.-S.B. 8-7-1964

611

A

a

612

Bil onze onderneming kunnen geplaatst worden enkele

ECONOMEN
(baccalaureus of drs.)

die tewerk zullen worden gesteld in één van de vol-

gende sectoren:

0.
Marktonderzoek,een
afdeling dieten dienstevande

hoofdafdeling Verkoop economische onderzoeken
verricht, verband houdende met de afzet van onze
rayon en synthetische garens en vezels. In dit ver-

band zal ook persoonlijk contact met relaties in

binnen- en buitenland nodig zijn.

Practische zin en commercieel inzicht zijn hiervoor

vereist.

Bij voorkeur enIeIe jaren ervaring op het gebied

van marktonderzoek.

Leeftijd ca. 30 jaar.

Economische Ontwikkeling,
waar men zowel t.o.v.

bestaande als nieuwe activiteiten van de A.K.U.

economische onderzoeken verricht in binnen- en

buitenland.

Voor deze afdeling zoeken wij een jonge mede-

werker zonder ervaring. Een redelijke beheersing
van de moderne talen is wel gewenst.

Bedrijfs-economische Dienst,
waar plaats is voor

een econoom afgestudeerd in bedrijfs-economische

richting. Tot de taken waarmede hij na een in-

werkperiode zal worden belast behoren kostprijs-
analyses en -vergelijkingen, bedrijfseconomische

prognoses e.d.

Ervaring op dit gebied strekt tot aanbeveling.

Administratieve organisatie.
Voor deze sector zoe-

ken wij een econoom met speciale belangstelling

voor de administratief-organisatorische problemen

in een grote onderneming. Ook hier bestaat voor-

‘eur voor iemand met ervaring.

Sollicitaties, voorzien van pasfoto en onder ver-

melding van nummer 53 te zenden aan het adres

Velperweg 76 te Arnhem

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer. het IJ vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij ergoed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.”te plaatsen. Hon-

derden reacties – voorspellen

wij U beslist niet.

*

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

*

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

soneelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling ,,E.-S.B.”

Postbus 42 – Schiedam.
E.-S.B. 8-7-1964

t

/

NATIONALE – N
EDER LAN DEN N.V.

gevestigd te Delft

De’Raad, van Bestuur van Nationale-Nederlanden N.V. heeft, met
goedkeuring van het College, van Commissarissen, besloten ten

laste van de agioreserve een uitkering aan haar aandeelhouders te

doen van 10% in aandelen in haar kapitaal, delende in de resultaten

van 1januari 1964 af.

Deze uitkering, waarover geen Nederlandse dividend- en inkmstenbelasting verschul-
digd is, zal vanaf maandag 6 juli 1964 verkrijgbaar zijn tegen inlevering van dividend-
bewijs No. 2 van de aandelen, resp. van de certificaten van aandelen uitgegeven door
het Administratiekantoor van het Algemeen Administratie- en Trustkantoor N.V. Tegen /
inlevering van één dividendbewijs No. 2 van de aandelen of van de certificaten
van aandeel van
f1.000.—
nominaal of tegen inlevering van tien dividendbewijzen
No. 2 van de certificaten van aandeel van
f100.—
nominaal kan een certificaat
van aandeel van
f100.—
nominaal worden verkregen. Tegen inlevering van tien

dividendbewijzen No. 2 van de aandelen of van de certificaten van aandeel van
f1.000—
nominaal of tegen inlevering van hnderd dividendbewijzen No. 2 van
de certificaten van aandeel van
f100.—
nominaal of elke combinatie van dividend-
bewijzen welke recht geeft op nominaal
f1.000.—
nieuw kapitaal kunnen, met macht-neming van het bepaalde in artikel 4 van de Statuten van Nationale-Nederlanden N.V.
ter keuze van de houder, een aandeel op naam van
f1.000.—
nominaal, een certifi-
caat van aandeel van
f1.000.—
of tien certificaten van aandeel van elk
f100.-
nominaal worden verkregen. Aanmaak- en zegelkosten ter zake van certificaten
worden aan aanbieders van dividendbewijzen niet in rekening gebracht.

Diegenen die aandelen op naam wensen dienen hun volledige naam (met voornamen
voluit) en adres op te geven. Aflevering van de bewijzen van aandeel op naam
zal zo spoedig mogelijk, doch niet eerder dan vier weken na de inlevering der divi-
dendbewijzen geschieden.

.’

De inlevering van de dividendbewijzen kan geschieden bij de hieronder vermelde
banken te Amsterdam, s-Gravenhage en Rotterdam, voor zover althans in die
plaatsen gevestigd:

Amsterdamsche Bank N.V.

Nederlandsche HandelMaatschappij, N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.

Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
Hope & Co.

Nederlandse Overzee Bank N.V. Labouchere & Co. N.V.

Pierson, Heldring & Pierson
R. Mees & Zoonen

Rotterdamsche Bank N.V. De Twentsche Bank N.V.

Voor zover de dividendbewijzen No. 2 op 31 december 1964 niet ter verwisseling zijn aangeboden zullen de daarvoor beschikbaar gehotden aandelen en/of certifi-
caten worden verkocht. De opbrengst zal daarna in contanten pro rata ter beschik-
king worden gehouden van de houders van deze dividendbewijzen.

Delft/Rotterdam, 2 juli 1964


Nationale-Nederlanden N.V.
Administratiekantor van het Algemeen Administratie- en Trustkantoor N.V.

E.-S.B. 8-7-1964

.

.

613

S..

arbeid en samenleving

Voordrachten gehouden ter gelegenheid van het tiende
Lustrum van de Nederlandsche
Economische Hoogeschool
te Rotterdam

t
De
Omvang: 152blz.
veranderde plaats van de arbeid
Prof. Dr. J. Tinbergen
in onze samenleving
(hoogleraar te Rotterdam)

Paperback-eJitie f 8.90
Stellung und Sinn der Arbeit in der Prof. Dr. Friedrich Karrenberg
heutigen Cesellschaft (hoogleraar te Keulen)
Filosofie en arbeid
Prof. Dr. R. F. Beerling
(hoogicraar te Leiden)

,
UP,
De veranderde plaats van de arbeid,
Prof. Dr. Jhr. D. J. van Lennep
/
psychologisch beschouwd
(hoogleraar te Utrecht)

-.
De veranderde plaats van de leiding-
Ir. P. H. Bosboom

j
gevende arbeid in de onderneming
(organisatie-adviseur te Amsterdam)

,

y”
Verzelfstandiging en vermaatschap-
Prof. Dr. J. A. A. van Doorn

‘-.-_i
pelijking van de arbeid
(hoogleraar te Rotterdam)

arbeid en
Onderneming en arbeid
Ir. A. H. Ingen Housz

samenleving
(oud-directeur van de N.V. Kon. Ned.
Hoogovens en Staalfabrieken te Ijmuiden)

Die Ungleichheit der Chancenim
Prof. H. Popitz

1

Zugang zur höheren Schulbildung

(hoogleraar te Basel)

Verkrijgbaar bij de boekhandel

Labour relations and incomë polices Dr. David Morse
(directeur-generaal Internationaal
UNIVERSITAIRE PERS ROTTERDAM

,

Arbeidsbureau te
Genève)

NEDERLANDSE NÇRNESS SCHEEPVAART MAATSCHAPPIJ n.v.

te Amsterdam vraagt een

CONTROLLER’

Hij zal zich – met betrekking’tot de’ schepen die varen onder het beheer
van het Nederlandse kantoor – geheel zelfstandig belasten met budget-

tering, samenstelling va,n maand- en kwartaaloverzichten en tevens met

het opmaken van de jaarstukken van de vennootschap.

Hij geeft leiding aan 2, medewerkers, ‘die hem bij deze taak terzijde

staan. ‘Het kantoor telt in
:
totaal, 1,2 medewerkers. Wij denken in dit

verband aan een 35- tot 45-jarige man, die na een H.B.S.-opleiding,

minstens let S.P.D.-diploma heeft behaald.
Als vereisten gelden voörts:

• enige jarén praktische ervaring in een soortgelijke functie

• redelijke spreek- en schrijfvaard
.
igheid in de Engelse taal; dit in

• verband met rapportage. aân de hioedermaatschappij

• snelle en efficiënte werkwijze

Gaarne eigenhandig (niet met bailpoint) geschreven brieven met uitvoerige

inlichtingen te richten aan het LABORATORIUM VOOR TOEGEPASTE

PSYCHOLOGIE, Vcssiusstraat 54-55, Amsterdam-Z., ‘ onder letters K. C. N.

614

E.-S.B. 8-7-1964

Auteur