Financiering
en verzekering
van invoer-
uitvoer-
en
transito-zaken
R. MEES & ZOONEN
ROTrERDAM
Bij het
ECONOMISCH TECHNOLOGISCH
INSTITUUT OVERIJSSEL
is op de afdeling
Sociaal-Economisch
Onderzoek
plaats voor een
JONGE ACADEMICUS
met enige ervaring
Geboden wordt een interessante werkkring.
Salaris nader overeen te komen.
Uitvoerige sollicitaties te richten aan de
Directeur van het Instituut, Stationsweg 5,
Zwolle, onder vermelding van ,,sollicftatie”.
E C 0 N 0 MI S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, RottDrdam6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f.31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nunvner en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f. 0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
rede,en tç
welgren..
(COMMISSIE VAN REDACI’IE: Ch. Glans; 1 bi. Koyck; H. W. Lambeis;
J.
Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGtË: F. Collin;
3. E
Martens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
K.C. SLIJK
Schiedamsevest 44 d
–
Rotterdam.1
TeLOlO .11 9111(2
lijnen)
_.4fkeIaars in onroerende goeder.n.
Vertrouwensopdrachten.
_54m1nIstraties voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwet)
t..emIddeIJng bij aan- en verkoop
van appartementen (horixontalé
verkoop). Specialisten sedert 1951.
• TAXAT 1 ES bij aan- en verkoop,
voor .successieaangiften, enz.
•
HYPOTHEKEN
GRATIS
op
aanvraag beschikbaar:
“M.A.B;
n.v.-Nieuws” ons maandblad, waarin
regelmatig aantrekkelijke aanbiedingen yçilledlg
omschreven worden opgenomen.
166
E.-S.B. 2 1-2-1962
De economische groei in de U.S.S.R. en in deV.S.
Een vergelijking van de groei – en in het bijzonder
het groeitempo
– van de twee economische reun, de
Verenigde Staten en de Söwjet-Unie, is een zeer boeiende
doch tevens uiterst gecompliceerde zaak. Het is daarom
een enigszins riskante onderneming om in het bestek van
enkele bladzijden een verantwoord beeld te geven van de
economische ontwikkeling in beide staten teneinde tot een
onderlinge vergelijking te komen. Gebruikmakend van de
resultaten van grondige onderzoekingen door verschillende
auteurs
1)
willen wij toch
trachten deze
vergelijking
te
maken,
zij
het dan slechts op
zeer summiere
wijze.
In dit
eerste artikeltje zal iets worden
‘gezegd over de economische
groei in het verleden, terwijl
in een tweetal volgende arti-
keltjes de huidige relatieve
positie zal worden bezien, res-
pectievelijk de blik zal wor-
deh gericht op de toekomst.
De cijfers betreffende de
groei van het bruto nationaal
produkt en het nationaal in-
komen van de Verenigde Sta-
ten zijn tamelijk nauwkeurig
te berekenen. De nauwkeurig-
heid wordt minder groot naar-
mate de beschouwde periode
verder in het verleden ligt;
voor de Verenigde Staten zijn
lange’ produktiereeksen be-
rekend door Professor S.
Kuznets, op wiens gegevens de ,,oude” groeicijfers voor
de Verenigde Staten zijn gebaseerd.
Voor de Sowjet-Unie zijn betrouwbare cijfers moeilijker
te bepalen. Het statistische materiaal is beperkt en niet
steeds
toegankelijk;
de produktiestructuur en het prijzen-
stelsel zijn sneller en ingrijpender veranderd dan in de
Verenigde Staten, terwijl de functie en dus de betekenis
1)
Zie over dit onderwerp o.a. de volgende publikaties:
Abram Bergson:
,,The
real national income of Sovjet Russia
since 1928,
Cambridge 1961;
,,Comparisons of
the United
States
and Sovjet
Economies”,
Joint Economic Committee, Washington
1959; Alec Nove:
,,Communist Economic Strategy: Sovjet
Growth and
Capabilities”,
Washington 1959; Henry G. Aubrey:
,,Coexistence: Economic Challenge and Response”,
Washington
1961.
van de prijzen in de U.S.S.R. een andere is dan die in een
,,normaal” marktniechanisme. De beste schattingen zijn
m.i. die van Professor A. Bergson; enkele van de door
hem berekende groeipercentages zijn vermeld in onder
–
staande tabel. Zij zijn gebaseerd op schattingen van het
bruto nationaal produkt tegen factorkosten.
Een eerste conclusie die kan worden getrokken uit de
cijfers van de tabel is dat sinds 1928 het groeitempo van
de Russische economie hoger is geweest dan dat van de
Amerikaanse, behoudens in
de oorlogsjaren. De groei in
de U.S.S.R. bedroeg in de
periode
1928/55
ruim 5 pCt.
per jaar, en zelfs ruim 6 pCt.
indien de oorlogsjaren buiten
beschouwing worden gelaten;
in de nagenoeg
gelijke
perio-
• de 1929/57 beliep het Amen-
• kaanse groeipercentage ca. 3.
Een meer zinvolle verge-
lijking kan worden gemaakt
indien men rekening houdt
met het verschil in ontwikke-
lingsniveau
tussen beide lan-
den. Uitgaande ‘an het nati-
onaal pr’odukt per hoofd der
bevolking, als maatstaf voor
de graad van ontwikkeling,
kan worden gesteld – dat de
stand van de econoniische
ontwikkeling in de Sowjet-
Unie in 1928 (het beginjaar
van het eerste vijfjarenplan)
ongeveer overeenkwam met het Amerikaanse niveau van
1870/75; dit betekent dus dat in 1928 de Sojet-Unie een
achterstand van rond
55
jaar had. De bovengenoemde
groeipercentages voor de U.S.S.R. kunnen dus worden
vergeleken met het Amerikaanse
cijfer
voor de periode
1874-1904 dat ca. 4,7 bedroeg. Het laatstgenoemde groei-
percentage is aanzienlijk hoger, dan -dat van het meer
recente verleden, maar blijft toch beneden het Russische
cijfer. Als gevolg van dit verschil in groeitempo is de
Russische achterstand op de Verenigde Staten in produktie
per hoofd van de bevolking thans verminderd tot ongeveer
25 â 30 jaar, zodat sedert 1928 ruwweg de helft van de
achterstand (in jaren uitgedrukt) is ingelopen.
Papendrecht.
H. LINNEMANN.
Jaa?ljks
groeipercentage
van
het reëel bruto nationaal
produkt
U.S.S.R.
ver. Staten
Kuznets:
1874-1884
……….
6,1
1884-1894
……….
3,3
1894-1904
……….
4,6
1913-1928
……….
0 –
1
1904-1929
……….
3,4
Bergson:
–
1928-1940
……….
5,0
–
9,7
U.S. Dept. of Commerce:
1940-1950
……….
1,8
–
2,1
1929-1948
……….
2,5
1950-1955
……….
7,6
1948-1957
……….
3,7
1928-1955
……….
4,4 – 6,3
1928-1955 (excl.
1900.1950
……….
3,25
oorlogsjaren)
. . .
5,2
–
7,5 1929-1957
……….
2,9
Nove a):
–
1951-1958
……….
8,0
–
8,5
U.S. Dept. of State a):
1950-1955
……….
4,4
1950-1958
……….
6,3
1955-1960
……….
2,3
Bornstein a):
1950-1958
……….
6,5
–
7,5 1950-1960
……….
3,4
a) Nationaal inkomen. Bronnen: zie voetnoot 1.
Blz.
,
Blz.
De economische groei in de
U.S.S.R.
en in de V.S.,
Percentagehuren voor bankkantoren,
door Dr.
–
door Drs. H. Linnemann
……………….
167
F.
W.
C.
Blom
……………………….
178
Onvrede met de arbeidsvrede,
door Drs.
W.
Lange-
1 n g e
z
o n d e n s t u k:
veld
………………………………..
168
Fiscus en -werkende echtgenote (besluit),
door
–
De
inkomstenbelasting
in enige
Westeuropese
Drs. E. van der Wolk
met
een naschrift van
landen,
door Mr. J. A. Peelen
…………..
170
Drs.
E.
L.
Berg
…………………….
178
Produktiviteitsstijging in de nijverheid is nog steeds B o e k b e s
p
r e k i
n g:
aanzienlijk,
door J. Müller
………………
172
Dr. B. van der Land: Het financieringsgedrag
Vestiging in Frankrijk; keuze van rechtsvorm,
der gemeenten,
bespr. door J. Hasper ……
180
door
D.
de
Ricci
……………………..
174
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D.
.Jongman
181
E.-S.B.
21-2-1962
–
AUTEURSRECHT vooRBEHouDEN
/
167
Onvrede met de arbeidsvrede
Pater Hoefnagels gooit de knuppel in het hoenderhok
Het artikel van Dr. H. Hoefnagels S.J. in de ,,Sociologi-
sche Gids” van november/december 1961 heeft in den lande
veel stof doen opwaaien
1
). De titel van het stuk was vragend
•gesteld en uitdagend genoeg: ,,Nederland een sociaal
paradijs?” Een vraag die men met een categorisch neen
zou kunnen afdoen, wel wetende dat paradijselijke toe-
standen in dit ondermaanse
nauwelijks
realiseerbaar zijn,
ware het niet, dat Dr. Hoefnagels ná juist die kanten van
ons sociaal bestel raakt, waarop
wij
Nederlanders zo trots
zijn en die wij graag in het buitenland tohen. Toch zouden
er waarschijnlijk minder pennen in beweging gekomen zijn,
als Dr. Hoefnagels niet de vinger op wonde plekken in ons
sociaal bestel had gelegd die tot nu toe met de mantel.der
liefde (of van de angst) bedekt zijn.
Hij
heeft zeer doeltref-
fend de knuppel in het schijnbaar zo rustige hoenderhok
gegooid en hoewel hem van diverse zijden wordt aange-
raden die nu verder te lten rusten om geen slapende
honden wakker te maken, ziet het er naar uit, dat de strijd-
bare pater voort zal gaan op de grote trom te slaan, om
de wat al te lang koest gebleven honden niet alleen tot
blaffen, maar ook tot bijten op te roepen.
De strekking van zijn betoog is,dat het met de verdeling
van het nationaal inkomen in Nederland, ondanks de
arbeidsvrede, niet geheel rechtvaardig toegaat. De afwezig-
heid van sociale strijd in Nederland moet ons niet
doen geloven, dat er in brede lagen van de bevolking nu
ook werkelijk tevredenheid met de bestaande toestanden
heerst, zo redeneert de
schrijver.
Uit angst voor een weder-
opvianiming van de sociale strijd doet men thans in
Nederland (de pers, de vakbondsleiders, de politieke
partijen) of er geen vuiltje aan de lucht is en ock de socio-
logen – de voirlichters over de sociale werkelijkheid bij
uitstek doen in dit spel mee, in plaats van hun sociaal-
kritische functie uit te oefenen en op schrijnende ontecht-
vaardigheden in de verdeling en op hun oorzaken te wijzen.
Immers, de loonsverhogingen van de arbeiders worden tot
in tiendenvan procenten berekend en geregeld; de winsten
en dividenden worden echter op geen enkele wijze beteu-
geld. Ieder jaar groeit het nationaal inkomen met twee
miljard gulden en Dr. Hoefnagels vraagt zich af, of dit
extra inkomen wel eerlijk verdeeld wordt. De sociale strijd
is naar
zijn
mening de gangmaker van de vooruitgang.
Progressieven en conservatieven vormen de twee krachten
die, de maatschappij in evenwicht houdend, in de strijd
– die gevoerd wordt zonder klassehaat – samen streven
naar een hogere welvaart en grotere rechtvaardigheid. Bij
deze strijd zullen machtsmiddelen gebruikt worden, maar
dat acht hij niet ernstig, omdat men nu eenmaal een
schoktherapie nodig heeft. Wat meer wilde stakingen en
wat meer categorale bonden vindt pater Hoefnagels zeker
1)
Behalve op dit artikel baseer ik mij voor de weergave van
Dr. Hoefnagels mening op zijn stukken in ,,Vrij Nederland”
van 3 februari 1962, in ,,De Linie” van dezelfde datum en op
het verslag van zijn lezing voor de democratisch-socialistische studentenvereniging ,,Politeia”, dat verscheen in de dagbladen
van 9 februari ji.
niet ongezond. De grote vakcentrales zijn immers weinig
strijdbaar en kampen met een verlies aan cortact tussen
leiding en leden mede door het grote aantal van de laatsten.
Iedere objectieve toeschouwer van de onderhandelingen
over de collectieve arbeidsovereenkomsten in Nederland
zal moeten toegeven, dat er in de redenering van pater
Hoefnagels een grote kern van waarheid zit.
Het probleem is echter niet de verdeling, ook niet als
negentig procent van het particulier vermogen in handen
is van tien procent van alle inkomentrekkers en als slechts
een half procent van de beroepsbevolking (de 20.000
directeuren van n.v.’s) drie procent van het nationaal
inkomen toebedeeld krijgt, zoals in ons land het geval is.
Zelfs dan niet, want het gaat erom of de bevolking een
verdeling als juist ziet, ja of neen. M.a.w., is een bepaalde
verdeling in het rechtsgevoel verankerd? Dit is mede
afhankelijk van de goedkeuring die men hecht aan be-
paalde politieke en economische machtsverhoudingen,
waarbij de ene groep een voorkeurspositie inneemt ten
opzichte van de andere. Hoewel er altijd wel in iedere
maatschappij een aantal ontevredenen zullen zijn, kan men
toch zeggen, dat er tevredenheid bestaat als er van sociale
strijd nauwelijks
sprake is.
In de regel is een maatschappij waar ieder het zijne heeft
en met zijn status tevreden is (de Middeleeuwen buy;) een
statische maatschappij. In een dynamische maatschappij
verandert de techniek de produktiestructuur en daarmee
ook de verdeling, wanneer daarvoor gestreden wordt. Die
strijd kan op verschillende wijzen gevoerd worden: ,,te
vuur en te zwaard” met stakingen en uitsluitingen, maar
ook verkapt en diplomatiek aan de conferentietafel. Dat
in een hooggeorganiseerde maatschappij gepoogd wordt
ook voor de machtsstrijd tussen kapitaal en arbeid spel-
regels op te stellen en deze langzamerhand – in dvereen-
stemming met de idee van de rechtsstaat – in een rechts-S
strijd te laten evolueren, lijkt evident. Dit tot op zekere
hoogte anachronistische stuk machtsstrijd krijgt een vrien-
deuj: r, maar ook waardiger karakter. Wanneer die spel-
regels echter beduiden,.dat de winst die een der partijen
(de arbeiders) kan behalen van te voren beperkt is, terwijl
de andere partij geen grenzen zijn gesteld, dan kan dit
economisch bevredigend zijn, rechtvaardig lijkt het
niet.
Voelen de Nederlanders dit als onrechtvaardig? Alleen
een goed opgezet sociologisch onderzoek kan uitwijzen
in welke mate en waarom de werknemers ontevreden zijn.
Een onderzoek dat zich uiteraard ook over niet-vakbonds-
leden zou moeten uitstrekken. Het is nog maar helemaal
de vraag, of de meeste Nederlanders zo ontevreden zijn
met de arbeidsvrede die hier sedert het optreden van de
Stichting van den Arbeid heerst. Hebben zij wel het gevoel,
zoals pater Hoefnagels min of meer suggereert, dat een
sociale strijd die duidelijker met machtsmiddelen wordt
gevoerd tot meer gelijkberechtiging zal leiden dan in het
overleg te behalen valt? De gehele geschiedenis door werden
de meeste stakingen door de arbeiders verloren. Of is de
168
–
E.-S.B. 21-2-1962
Nederlandse werknmer alleen ontevreden met de arbeids-
vrede zolang die bestaat? De onredelijkheid is tenslotte
ook een belangrijke menselijke eigenschap.
De verdeling in onze maatschappij is gebaseerd op macht;
tegenover de georganiseerde beschikkingsmacht van de
werkgever/kapitaalbezitters staat de solidariteit van de
georganiseerde arbeiders. Macro-economisch is het pro-
bleem van de rechtvaardige verdeling onoplosbaar, omdat
een maatstaf ontbreekt. Zoals bekend kan de grensnut-
theorie ons hier nauwelijks helpen, omdat immers altijd een
samenstel van produktiefaktoren (kapitaal en arbeid) in
bepaalde verhoudingen gecombineerd het produkt tot stand
brengen. Binnen bepaalde economische grenzen is het de
macht die de loonshoogte (en de hoogte van de winst)
determineert. Ook andere krachten hebben hun invloed,
zoals de concurrentie, verhoudingen van vraag enaanbod,
de algemene conjuncturele situatie enz., maar deze doen
er niet aan af, dat de machtsuitoefening voor de verdeling
essentieel is.
Nooit is in dit verband, voor zover mij bekend, voldoende
onderzocht, waarom het-aandeel van de arbeid in het
nationaal inkomen niet boven ca. 67 pCt. uitkomt (telt
men er de directeuren van n.v.’s.bij dan komt men tot ca.
70 pCt.). Misschien zit het hier wel in, dat de machtige
vakcentrales te vlug redelijk zijn geworden in die zin, dat
zij het dienen van het klassebelang te snel hebben geruild
voor het behartigen van het algemeen belang. Dit heeft er
thans toe geleid, dat de vakcentrales een loonpolitiek.
hebben aanvaard die aan de verdeling ten gunstige van de
arbeid niets wijzigt. Waar loonsverhogingen slechts’uit de
gestegen produktiviteit gehonoreerd mogen worden, daar
verandert immers niets aan de
oorspronkelijke verhoudingen,
ook al
stijgt
het loon!
Ontegenzeggelijk leidt deze arbeidsvrede tot een zekere
dufheid in ons sociale bestel en een geringe belangstelling
voor het vakbondswerk en het politieke leven, vooral van
de jongeren. De urgentste sociale voorzieningen zijn lang-
zamerhand aanwezig en aan de verdere uitbouw en vervol-
making van het systeem wordt door alle regeringen –
ongeacht hun politieke kleur
gewerkt. Dit zijn feiten
die voor het mitigeren van de sociale strijd wellicht belang-
rijker zijn dan het beperkend overheidsoptreden in het
loonoverleg. De vakbonden hebben zich te gemakkelijk
neergelegd
bij
een bepaalde verdeling en ordening en zich
tevreden gesteld met een situatie waarin de regering uit-
maakt of het sociaal wenselijke ook verenigbaar is met het
economisch mogelijke. Vakcentrales die loyaal meewerken
met de overheidspolitiek houden op strjdorganisaties te
zijn voor een bepaalde klasse; zij dienen het algemeen be-
lang voor zover een bepaalde regeringspolitiek dat werkelijk
beoogt. Hieruit vloeit tevens voort, dat het gebruik van
machtsmiddelen (of alleen de dreiging ermee) het karakter
krijgt van een politieke revolutie en verzet tegen het wettig
gezag. Ook de angst oiii voor communistisch gehouden te
worden speelt een rol.
De vakbonden zullen – als
zij
nog toekomst willen
hebben – niet alleen naar verbeteringen binnen het ,,kapi-
talisme” moeten streven, maar, nu een ,,bodem” van sociale
voorzieningen is gelegd, zich moeten concentreren op een
principiële wijziging in de bezitsverhoudingen, waarmee
het verdelingsvraagstuk bij de wortel wordt aangepakt. De
vakbeweging zou moeten strijden voor een vast winstaan-
deel voor de arbeiders, dat in een stichting ten behoeve van
het personeel werd ondergebracht en op grond waarvan de
werknemers medezeggenschap zouden kunnen hebben. Het
is de taak van de econoom om de juiste uitwerking van een
dergelijk plan vanuit de macro- en micro-economische ge-
zichtshoek ter hand te nemen. De sociologen zouden,
zoals pater Hoefnagels reeds heeft gesteld, de oorzaken
van bestaande ontevredenheden moeten opsporen en de
wegen naar verbetering moeten aangeven.
Als er ontevredenheid over de arbeidsvrede bestaat, be-
tekent dat, dat er onder de oppervlakte spanningen heersen,
die plotseling ernstige erupties kunnen veroorzaken. Het
is mede de taak van de vakbeweging deze spanningen te
laten afreagereri en te kanaliseren. Men houdt de vrede niet,
als men die spanningen eenvoudig negeert.
Haarlem.
W. LANGVELD,
drs. .poi. soc.
(advereniie)
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over ruim, 200
vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is?
ondernemingen
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
‘1894’ verkrjgt U in feite een volledige aandelen-
portefeuille, veilig verdeeld over ca. 200 zorgvuldig –
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen 1f de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan-
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
–
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
n.
–
‘
E.-S.B. 21-2-1962
.
‘
169
Vergelijking van de tarieven der – inkomstenbelas-
ting in België, West-Duitsland, Engeland, Frankrjk
en Nederland leert dat het Nederlandse tarief belangrijk
boven de tarieven van de ons omringende landen ligt.
De grote verschillen openbaren zich in het bijzonder
bij de inkomens bovenf. 15.000
â f.
20.000. De mar-
ginale tarieven in ons land zijn uitzonderlijk hopg; de
nieuwe tarieven zullen te dien aanzien weinig verlichting
brengen. Het maximum tarief der inkomstenbelasting
loopt in genoemde landen sterk uiteen. Met betrekking
tot dit punt wordt Nederland door Engeland over
–
troffen. Een verlaging van het Nederlandse tariçf tot
het Engelse zou de Schatkist, op basis van de belasting-
inkomsten over 1957, ongeveer
f.
290 mln, kosten.
Deze verlaging zou dan bijna geheel betrekking hebben
op de inkomens tussen
f.
20.000 en
f.
100.000. Een
verlaging van het (nieuwe) Nederlandse tarief tot dat
van West-Duitsland zou resulteren in een belasting-
vermindering van ca. f. 460 mln., waarvan ca. f. 140
mln. betrekking heeft op de inkomensgroep van f. 10.000
– f. 20.000 en ca. f. 320 mln. op de groep van
f.
20.000-
f. 100.000. Indien in E.E.G.-verband wordt gestreefd
naar een meer gelijke druk van de directe en de in-
directe belastingen, zal in Nederland een verschuiving
nodig zijn van de directe naar de indirecte belastingen.
10
inkomstenbelasting
de
in enige
Westeuropese landen
De komende verlaging van de inkomstenbelasting brengt
in grote lijnen bezien een verlichting van de belastingdruk
mede van ca. 2 pCt. an
het (belastbaar) inkomen. Ondanks
deze verlaging ligt het nieuwe tarief nog belangrijk boven
de tarieven van de ons omringende landen. De grote ver-
schillen openbaren zich in het bijzonder bij de inkomens
boven f. 15.000 â f. 20.000. Dit betekent dat een kleine
groep personen (ca. 3 pCt. der belastingplichtigen) in ons
land veel zwaarder wordt getroffen dan elders. De ver-
schillen spreken nog sterker
bij
vergelijking van de in-
komens nt aftrek van belasting. Van een inkomen van
bijv.
f.
50.900 resteert in Nederland ca. f. 30.000 tegen
ca. f. 37.500 in België en West-Duitsland en ca.
f.
42.500
in Frankrijk, hetgeen impliceert, dat de belastingplichtigen
in laatstgenoemde landen resp.
25
pCt. en 42 pCt. meer
ter beschikking overhouden dan in Nederland het geval is.
In dit verband wordt opgemerkt, dat in Engeland voor
de categorie belastingplichtigen met een inkomen boven
£ 2.000, met ingang van het belastingjaar 1962/63, de
tarieven drastisch zijn verlaagd. Het tot dusver geldende
Engelse tarief verschilt niet belangrijk van het Nederlandse.
Het nieuwe tarief komt, juist nu Engeland wil toetreden
tot de E.E.G., ongeveer op het niveau te liggen van de
tarieven in België en West-Duitsland, althans tot een in-
komen van circa f. 80.000.
In tabel 1 zijn enkele tarieven vermeld, uitgedrukt in
procenten van het inkomen, waarbij is uitgegaan van in-
komen uit niet-zelfstandige arbeid en een gezin met twee
jonge kinderen.
TABEL 1.
Inkomen in guldens
…….
10.000 15.000 25.000
1
50.000 100.000
België
……………….
..8,2
10,1
14,7
25,4
32,7
West-Duitsland
…………
..7,0
11,3
17,1
25,4
33,9
Engeland bestaand tarief
7,7
15,1
21,9
35,4
51,2
nieuw
,,
7,7
15,1
21,1
26,5
38,9
Frankrijk
……………..2,1
4,7
7,9
14,8
– 22,7
.
Nederland bestaand tarief
2,0
18,2. 28,5
42,2
53,9
11
nieuw
,, ..
10,0
15,7
25,7
40,0
52,2
De hoogte der tarieven moge verder blijken uit de figuur,
waarin de verschuldigde belastingen zijn weergegeven voor
de inkomens tot f. 150.000.
Hoge belastingen werken remmend op het streven door
grotere prestatie een hoger inkomen te verwerven. In
-tabel 2 is weergegeven hôeveel belasting men meer- is ver-
schuldigd, wanneer een bepaald inkomen met f. 100 stijgt
(het zgn. marginale tarief).
TABEL 2.
Marginaal inkomen bij ..
10000
1f.
15000
1f.
25000
1f.
50.0001 f.100.000
(procenten)
13
15
26
39
43
20
20
30
40
45
Engeland
huidig tarief
.
24
30
40
57
76
België
………………
11
nieuw
,,
24
30 30
34
71
west-Duitsland
………..
II
14
30
38
Frankrijk
……………7
Nederland huidig tarief
.
24
37
50
61
68
nieuw
,,
..
22
33
47
60
68
De cijfers wijzen allereerst uit, dat de marginale tarieven
in ons land uitzonderlijk hoog
zijn
en voorts, dat de nieuwe
Nederlandse tarieven te dien aanzien weinig verlichting
brengen.
1-let maximum tarief der inkomstenbelasting loopt in
de landen in kwestie sterk uiteen. Met betrekking tot dit
punt wordt Nederland overtroffen door Engeland.
In Nederland en Engeland wordt het tarief boven een
bepaald inkomen proportiorieel. In de drie andere landen
zijn de formules voor het hoogste tarief zodanig, dat het
maximum percentage nimmer kan worden bereikt.
TABEL 3.
Proportio-
Begin van
Belasting
neel tarief over het
het hoog-
hierover
meerdere-
Maximum
ste tarief
(in
inkomen
percentage (in guldens)
procenten) (in procenten)
34,18
43,02
West-Duitsland
– – –
203.000
42,00
53,00
Engeland huidig tarief
153.000
62,45
88,75
België
————-119.000
11
nieuw
,,
188.000 58,04 88,75
Frankrijk
195.000
30,07
45.36
Nederland huidig tarief
135.000
58,09
70,50 nieuw
,,
150.000
58,06
,
70,50
Zoals hierboven reeds is opgemerkt, worden de Engelse
tarieven, welke tot dusver nagenoeg parallel liepen niet
de Nederlandse, niet ingang van het belastingjaar 1962163
voor de inkomens boven f. 20.000 drastisch verlaagd.
Deze belastingverlaging vormde het onderwerp van het
170
..
E.-S.B. 21-2-1962
tot
f.
10.000
…………..
93,02
88,78
40,96
39,2
72,38
16.220
1.167
f.
10.000- f.
15.000
…………..
3,96
7,42
11,05
12,9
9,65 2.160
315
1.
15.000- f.
20.000
…………..
1,35
1,69
7,38
7,1
4,69
1.050
210
l4
f. 20.000- f.
50.000
…………..
1,40
1,75
..
19.94
19,2 8,21
1.840 568
84
F. 50.000- f.
100.000
…………..
0,21
0,28
..
..
10,46
10,8
2,87
640
298
144
boven
f.
100.000
…………..
0,06
•
0,08
..
..
10,21
–
10,8
2,20
490
291
100
100
..
100
100 100
22.400
2.849
VERGELIJKEND OVERZICHT VAN
DE TARIEVEN
DER INKOMSTENBELASTINGEN
IN BELGIË, W-DUITSLAND, ENGELAND. FRANKRIJK
EN NEDERLAND
VOOR INKOMENS TOT F.
150.000
–
0/0
(GELDEND VOOR EEN GEZIN MET TWEE KINDEREN EN INKOMEN
UIT NIET.ZELFSTANDIGE ARBEID)
60
55.
50
45
“0
35
30
25
20
15
tO
5
1L
LJ
LJ L
L1LJ
JL
JLL
LJL.
JJLL
t
1
J..LLL
0
.
.
.
.
•0.
S
68
1012,4
682022a4z6,8,,
545618o s2s$502
6S800b2666668T072
747
6
7
8606a84668890
9
29
4
969600Z
S
6 8110246
1
8150222426281303234363814045444648150
% 000 GUtOCN
.
:pILi:
ENGELAM0
EI
1ETiT1_
= 287
22
16
156
93 –
0
/0
-60
55
50
2,5
35
30
25
20
‘5
I0
5
artikel van Dr.
J.
H. Christiaanse in ,,E.-S.B.” nr. 2286
d.d. 17 mei jl., waarin onder meer werd gesteld, dat deze
verlaging van de Engelse fiscus slechts relatief geringe
offers vergde.
Het trekt de aandacht, dat de in het zojuist genoemde
artikel vermelde
cijfers
omtrent de inkomensspreiding in
Engeland in het belastingjaar
1958/59,
wat betreft de hogere
inkomens,..veel overeenkomst vertonen met de door het
C.B.S. over 1957 voor ons land gepubliceerde cijfers. Men
kan zich derhalve de vraag stellen, of ook in Nederland
zonder al te grote fiscale offers een gelijksoortige verlaging
voor de belastingplichtigen niet een inkomen boven
t
.
. 20.000 mogelijk zou zijn.
En tabel 4 zijn allereerst de statistische gegevens ver-
meld. Ten einde een indruk te geven van de verschillen
tussen het nieuwe Nederlandse en het nieuwe Engelse
tarief is in de laatste twee kolommen, voor de inkomens
boven f. 10.000 een globale berekening gemaakt van het
gemiddelde verschil in procenten van het inkomen, als-
TABEL 4.
mede van de bedragen, waarmede de belastingopbrengst
.in Nederland zou dalen bij toepassing van het Engelse
tarief. –
Uit deze gegevens valt de conclusie te trekken, dat een
verlaging tot het Engelse tarief de Schatkist, op basis van
de belastinginkomsten ôver 1957, ongeveer f. 290 mln.
zou kosten. Deze verlaging zou dan bijna geheel betrekking
hebben op de inkomens tussen f. 20.000 en f. 100.000.
De grafiek toont intussen aan, dat in Engeland de in-
kornensgroep tussen f. 10.000 en f. 20.000 aanzienlijk
zwaarder wordt belast dan bijv. in West-Duitsland en
België en voorts, dat in laatstgenoemde landen de pro-
gressie een gelijkmatiger verloop heeft dan in Engeland.
Wederom op basis van de belastinginkomsten over 1957
is nagegaan met hoeveel deze zouden verminderen bij een
verlaging van het (nieuwe) Nederlandse tarief tot dat van
West-Duitsland. Volgens tabel
5
blijkt dit neer te komen
op een bedrag van ca. f. 460 mln., waarvan ca. f. 140 mln.
betrekking heeft op de inkomensgroep van f. 10.000 –
Aantal personen in
Belastingopbrengst in
Inkomensgroepen
pCt. van het totaal
1
pCt. van het totaal
( 1 is gelijkgesteld aan f. 10)
1
Nederland
1
Engeland
1
Nederland
1
Engeland
Nederland
Verschil
belasting-
Lagere
Inkomensverdeling
tarieven
opbrengst
Belastina
Ned en
xf.lmïi. Eng inpCt. x t. 1 mln
x f. 1 mln.
v.h. inkomen
in pCt.
(1. M.)
E.-S.B. 21-2-1962
.
t
171
(
Door de arbeidstijdverkorting zijnde produktie-indices
per werknemer zonder correctie geen bruikbare maat-
staf meer voor de ontwikkeling van de produktiviteit in
de industrie. Het wachten is thans op indexcijfers van
de produktie per arbeidsuur. Het blijkt echter voor het
C.B.S. geen eenvoudige opgave te zijn om deze cijfers
op korte termijn te produceren. Een grote maje van
exactheid is hier namelijk vereist, aangezien een juiste
berekening van de omvang van de arbeidstijdverkorting
in belangrijke mate tot de berekening van het, nog
ontbrekende, cijfer van de (technische) produktiviteits-
stijging kan bijdragen.
Schrijver van bijgaand artikel heeft een poging
gewaagd de ontwikkeling van de produktiviteit ge-
durende de eerste elf maanden van 1961 ten opzichte
van de overeenkomstige periode in 1960 te berekenen.
Uitgaande van de veronderstelling, dat -slechts daar
arbeidstijdverkorting is toegepast waar dit contrac-
tueel verplicht was, meent hij dat de stijging van de
produktiviteit in de industrie ruim 4 pCt. is. Volgens het iets meer met de realiteit overeenstemmende uit-
gangspunt, dat ook de ,,mag-bepalingen” in de
c.a.o.’s tot arbeidstijdverkorting hebben geleid, zal de
produktiviteit in de industrie ca. 6 pCt. bedragen.
De produktie- en produktiviteitscijfers zijn een beetje
in de verdrukking gekomen door het effect van de arbeids-
tijdverkorting. Ze laten zich niet zo gemakkelijk meer
lezen als voorheen. In het hiernavolgende zullen wij pogen
aan te geven hoe groot de produktiviteitsstijging gedurende
de eerste elf maanden van 1961 in de nijverheid was ten
opzichte van de overeenkomstige periode in 1960.
Bezien wij de cijfers van de algemene produktie-index
voor de nijverheid – gecorrigeerd yoor seizoen en lengte
van de maand – in bovenstaande tabel dan bemerken
we dat het indexcijfer, dat in januari 1961 nog 11 punten
boven het cijfer van januari 1960 lag, na een beperkte
stijging gedurende de eerste vier maanden van dit jaar is
afgezakt tot het niveauvan 1960. Het beeld verandert
echter totaal wanneer we de grote verandering in de
arbeidstijd, die dit jaar heeft plaats gevonden, erin gaan
betrekken. Dan blijkt; dat de produktie per tijdseenheid
arbeid in de eerste tien maanden van 1961 nog belangrijk
is gestegen.
Corrigeert men namelijk de produktie-indexcijfer met
het percentage waarmede de (contractuele) arbeidstijd is
••
Produkti viteitsstijging
in de nijverheid is
nog steeds aanzienlijk
verlaagd, dan valt er voor deze periode een
stijging
van
de produktie te constateren van gemiddeld 4,2 pCt. t.o.v.
1961. Een stijging van de produktie betekent echter nog
niet, dat de produktiviteit is gestegen. Om de arbeids-
produktiviteit te kunnen afleiden uit de produktie-index-
cijfers moeten deze eerst voor veranderingen in de per-
soneelsbezetting worden bewerkt. Hierin is van januari
tot en met juli J961 ten opzichte van de overeenkomstige
periode in 1960 geen verandering van betekenis gekomen.
Derhalve mag worden aangenomen, dat de gecorrigeerde
produktie-index uit de tabel een reële benadering is van
de produktiviteitsontwikkeling in de nijverheid gedurende
de periode januari/november 1961.
Produktiviteitsstijging
nog groter?
Produktiviteit betekent in beginsel: het resultaat van
benutting van produktiepotentieel. Verkorting van de ar-
beidstijd behoeft – afgezien van enige positieve en nega-
tieve neveneffecten – niets aan dit resultaat te veranderen.
Wordt nu de wekelijkse arbeidstijd verminderd, dan daalt
de produktie per werknemer ongetwijfeld ten opzichte
(vervolg van blz. 171)
f. 20.000 en ca. f. 320 mln. op de groep van f. 20.000 –
f. 100.000. Ïh genoemde opstelling zijn voorts nog opge-
nomen de globaal becijferde gemiddelde belastingpercen-
tages voor de desbetreffende inkoniensgroepen in Neder-
land en West-Duitsland, welke wederom de hoge Neder-
landse tarieven demonstreren.
TABEL 5.
Gemiddeld belasting-
verschil
Lagere
Inkomensgroepen
percentage
ussen bei-
opbrengst
epercen
xf 1
1
fl•
Nederland W.-Duitsl.
tages
. m
f. 10.000-f. 15.000
13
95
35
76
f. 15.000-t’. 20.000
185
125
6
63
f.20.000-f. 50.000
32
205
115
212
f. 50.000-f. 100 . 000 ,
47
30
17
109
460
In het vorenstaande is uitgegaan van de tarieven der
inkomstenbelâsting in ‘de ‘respectieve landen zonder reké-
ning te houdeii met de andere facetten, welke de opbouw
van deze tarieven hebben beïnvloed. Zeer in het kort en
zonder naar volledigheid te streven mogen hieronitrent
enige opmerkingen worden gemaakt.
1. De verhouding tussen de directe en de indirecte be-
lastingen.
In onderstaande opstelling zijn vermeld:
een splitsing tussen de directe en de indirecte be-
lastingen .in procenten van de totale belastingopbrengst;
de desbetreffende cijfers dragen een enigszins globaal
karakter, daar de hieromtrent aangetroffen statistische
gegevens verschillend waren gerubriceerd;
de belastingdruk, t.w. het totaal der directe en in-
directe rijksbelastingen, uitgedrukt in procenten van het
netto nationaal inkomen tegen marktprjzen, over het jaar
1960; de cijfers zijn ontleend aan het Algemeen Statistisch
Bulletin 1961 van het Bureau van de Statistiek der Euro-
pese Gemeenschappen Nos. 7 – 8;
den splitsing van de belastingdruk volgens’de onder
a genoemde verhoudingscijfers.
172
.
E.-S.B. 21-2-1962
TABEL 1.
–
Algemene produktie-index voor de nijverheid
(gecorrigeerd voor seizoen en lengte van de maand)
jan. febr. mrt. april mei
1
juni juli
1
auë.
sept. okt. nov.
1960
150
154
154
158
163
159157
152
155
159
158
1961
161
162
164
165
156
158
156
153
154
160
1
159
Verkorting arbeidstijd in de nijverheid volgens contra cts-
wijzigingen
a)
(in pCt.)
1961
J
1,0
1
1,2
1
1,2
1
1,4
1
1,9
1
3,2
3,2
1
3,2
1
3,2
1
3,2
1
3,2
Produktie-indexcjjfers voor de nijverheid,
(gecorrigeerd) voor verkorting van de wekelijkse
arbeidsduur
b)
1961
1
162,6
1
163,9
1
166
,
0
1
167
,
3
1
15
9,
0
1
163
,
2
1
161
,
2
1
158,11 160,01 165,31 164,3
Gemiddelde jan/nov. 1960 = 156,3
Gemiddelde jan/nov. 1961 = 162,$ (gecorrigeerd)
Niveauverschil: 4,2 pCt.
C.B.S. ,,Sociale Maandstatistiek” van oktober 1961. Een onzuiverheid
in de vergelijking is, dat de bouwnijverheid wel in het percentage arbeids-
tijdverkorting is opgenomen, doch niet in de produktiecijfers. Er zijn echter…’
geen redenen om aan te nemen, dat de berekening hierdoor ingrijpend ge-
wijzigd zal worden. De percentages na juli 1961 zijn nog niet bekend;
gemakshalve is aangenomen, dat het percentage niet is gestegen.
100
Bijv. voor september: 154 x
= 160,0.
100-3,2
van de vlak ervoor liggende periode. De prodliktie per
werknemer per uur zal echter z’n niveau kunnen be-
houden; overwegen de positieve neveneffecten van de
arbeidstijdverkorting, dan zal de produktie per werknemer
per uur zelfs enige tijd sneller stijgen.
Bij het berekenen van het percentage van 4,2 voor de
stijging van de produktiviteit in de nijverheid hebben we
nogal ,,conservatief gecalculeerd”. We hebben de nodige
slagen om de arm gehöuden. Hier komen ze:
Slag 1.
Als correctiefactor in tabel 1 hebben we het percentage
arbeidstijdverkorting genomen, dat betrekking had op c.a.o.’s
waarin de
arbeidstijdverkorting
verplicht
was – opgenomen.
Tellen we ook die werknemers mee, waarvoor in de c.a.o.’s
een
,,rnag-bepaling”
gold voor de verkorting van de arbeidstijd,
dan wordt het correctiepercentage aanmerkelijk hoger; bijvoor-
beeld de 3,2 pCt. voor augustus wordt dan 5,2 pCt. Gesteld, dat overal van deze ,,mag-bepaling” gebruik is gemaakt, be-
draagt de stijging van de arbeidsproduktiviteit in de nijverheid
niet 4,2 doch ruim 6 pCt.
–
Slag 2.
Voor het eerste kwartaal van 1961 lag de personeelssterkte in de nijverheid 1 pCt: lager dan in 1960.
TABEL 2.
Jndexcijfers personeelssterkte in de industrie (totaal)
gem.
1953
=
100
1960
1961
le kwartaal
……….
101
100
2e kwartaal
……….
101
101
3e kwartaal
……….
101
?
4e kwartaal
……….
100
?
Bron:
C.B.S. ,,Sociale Maandstatistiek”
De produktiviteit ligt in het eerste kwartaal van dit jaar dus
nog circal pCt. hoger dan de gecorrigeerde cijferreeks in de
tabel aangeeft.
Onduidelijke berichtgeving.
Met betrekking tot deze problematiek bestaan er mis-
verstanden. Zo lazen wij in een persbericht van het Minis-
terie van Economische Zaken, dat ,,de arbeidsprodukti-
viteit in 1961 hoegenaamd niet was gestegen”. Dergelijke
berichten wekken verwarring. Erger wordt het, wanneer
een blad als W.W.J.-Mitteilungen (economisch tijdschrift
van de Westduitse vakbeweging) bericht, dat er in 1961
in Nederland een conjuncturele terugslag is opgetreden,
aangezien de industriële produktie slechts een geringe
stijging vertoonde.
Wat meer
optimisme gevraagd!
In het licht van de door ons berekende cijfers vragen
we ons af of er wel reden tot pessimisme is met betrekking
tot de ontwikkeling van de produktiviteit, gedefineerd als
reële produktie per tijdseenheid arbeid. Gezien de regel-
matige toename der investeringen – en het hoge niveau
ervan – ziet het ernaar uit, dat ook in de eerstkomende
jaren een trend van 4 tot 6 pCt. voor de produktiviteits-.
stijging in de nijverheid is te verwachten. Voor de diverse
takken van nijverheid liggen er aldus geen obstakels op
de weg voor een normaal uitvoeren van de gedifferentieerde
loonpolitiek.
Amsterdam.
JAN MULLER.
TABEL 6
Totale
Gesplitste
belastingopbrengst
belastingdruk
Directe Directe
.
belastingen
1
md-
belastingen
______________
mdi- Natuur-
Natuur-
recte recte
lijke
Licha-
belas-
lijke
Licha-
belaa-
per-
men
tingen
per- men
tingen
sonen
sonen
(in procenten)
België
29
13
5$
1
1$4
5
1
24
10*
W.-Duitsl.
1
25
14
61
1
224
54
3
1
13*
Frankrijk
1
15
10
75
204
3
2
154
Engeland
1
30
17
53
t
25
74
4
1
13+
Nederland
42
14
44
1
244
101
34
101
De cijfers wijzen uit dat, indien in E.E.G.-verband wordt
gestreefd naar een meer gelijke druk van de directe en de
indirecte belastingen, in Nederland een verschuiving nodig
zal zijn van de directe naar de indirecte belastingen.
2. De internationale vergelijkbaarheid van inkomens.
Als gevolg van het relatief lage
prijspeil
in Nederland
dat niet geheel in de wisselkoers is verdisconteerd, vet’krijgt
men niet volledig vergelijkbare inkomens wanneer men
in guldens uitgedrukte inkomens vermenigvuldigt met de
wisselkoers. Zo zal bijv. een inkomen van f; 20.000 in
Nederland meet aan koopkracht bieden dan een inkomen
van DM. 22.000 in Duitsland en van £ 2.000 in Engeland.
Het was in het voorgaande niet mogelijk met dit verschil
tussen de landen, dat moeilijk is te calculeren, rekening
te houden. Het brengt evenwel mede, dat de progressie
van het tarief van de Nederlandse inkomstenbelasting, in
vergelijking met dat in de andere landen,enigszins minder
drukkend zal
zijn
dan op het eerste gezicht zou lijken.
Niettemin blijft het feit, dat de totale druk van de directe
belastingen op natuurlijke personen in Nederland, ten be-
lope van meer dan 10 pCt. van het nationaal inkomen,
belangrijk hoger is danelders.
Amsterdam.
Mr. J. A. PEELEN.
E.-S.B. 21-2-1962
–
173
Vestiging in Frankrijk;
De Franse wetgeving kent alle klassieke venootschaps-
typen. Men kent in Frankrijk de volgende handeisvennoot-
schappen:
Onder firma (en nom collectif);
Commanditair (en commandite simple);
Verenigingen met deelneming (associations en parti-
cipation);
Commanditait
–
op aandelen (en commandite par
actions); –
é. Naamloze vennootschappen (sociétés anonymes);
f.
Met beperkte aansprakelijkheid (â responsabilité
limitée).
Vooralsnog heeft de
praktijk
uitgewezen, dat men zich
voor handel en industrie kan beperken tot een vergelijking
van de voor- en nadelen van de Société Anonyme (af-
gekort S.A.) met die van de Société á Responsabilité
Limitée (Sarl.). De hierna volgende beschouwing is der-
halve daarop gebaseerd, maar opgemerkt
zij,
dat in een
niet te ver verwijderde toekomst verschillende belangrijke
hervormingen, die deels reeds tot stand gekomen, deels
nog in voorbereiding zijn, wellicht tot een gewijzigde op-
vatting aanleiding zullen geven.
Sedert kort heeft de belastingherziening, neergelegd in
de Wet van 26 december 1959, de ondernemingen met de
rechtsvorm van personen-vennootschappen (,,en nom-
collectif” en commanditair-niet-op-aandelen) fiscaal weer
aantrekkelijker gemaakt, doordat bepaalde dubbele hef-
fingen zijn afgeschaft. De vennoten van deze vennoot-
schappen betalen slechts inkomstenbelasting (de Impôt sur
le Revenu des Personnes Physiques), waarvan het tarief
weliswaar momenteel progressief is, doch waarschijnlijk
zal worden beperkt tot een maximum van 55 pCt., d.w.z.
tot een tarief, dat zeer dicht ligt
bij
dat van de vennoot-
schapsbelasting
(50
pCt.). Voorts is een ontwerp tot her-
ziening van het vennootschapsrecht momenteel gereed om
bij de Kamer te worden ingediend. Men verwacht echter
niet dat de nieuwe wetgeving voor het einde ‘van het jaar
1962 in werking zal treden.
Oorspronkelijk en volgens de opvatting van de ont-
werpers zou dit een zeer grondige herziening moeten zijn,
die met name
belangrijke
vernieuwingen zou brengen op
het gebied van de deelneming der werknemers aan het
bestuur van de onderneming. Men schijnt echter momen-
teel van de meest
ingrijpende
maatregelen te hebben af-
gezien en onder deze omstandigheden kan men beter spre-
ken van een wijziging (,,refonte”) dan van een herziening
(,,réforme”). Niettemin zou het te gewaagd zijn daar nu
reeds gevolgtrekkingen uit te maken, want er kunnen nog
talrijke amendementen worden aangenomen, voordat de
teksten zullen worden afgekondigd.
Wij zullen ons er dus toe bepalen slechts terloops die
veranderingen te vermelden, waarvan op het ogenblik aan-
vaarding waarschijnlijk lijkt, doch zonder ons daarin te
zeer te verdiepen, gezien de onzekerheid die immers te
dien aanzien nog bestaat. Ter zake van de keus van ven-
nootschapstypen is het echter wel van belang erop te wijzen,
dat de mogelijkheid van uitgifte van toonderaandelen door
S.A.
waarschijnlijk
sterk zal worden beperkt.
keuze van rechtsvorm
Het Euromark t-verdrag
heeft
niet in de laatste
plaats zijn invloed op de praktijk van het rechts-
leven. Te verwachten is, dat er een groeiende aan-
raking zal zjjn tussen de rechtsstelsels van de
verschillende aangesloten landen. Een beperkt aan-
tal juristen in de zes landen heeft met het oog
hierop een werkgezelschap gevormd onder de naam
,,Association Européenne d’Etudes Juridiques et
Fiscales”, gevestigd te Parijs. Uitbreiding van de
Euromarkt tot andere landen zal voor de Associa-
tion aanleiding zijn ook in die landen afdelingen
op te richten.
Het ligt in de bedoeling van de leden, ten be-
hoeve van de praktijk van handel en industrie, de
feitelijke rechtstoestand in elk der aangesloten
landen te beschrijven nopens een aantal praktisch
belangrijke onderwerpen, aldus, dat in elk land
de
afdeling
van de Association de beschrijving van
het daar geldende recht voor haar rekening neemt.
Dezë artikelen worden dan in de overige Euro-
markt-landen gepubliceerd in tijdschriften, die on-
der het oog van het
bedrijfsleven
plegen te komen.
Voor Nederland zal dit ,,E.-S.B.” zijn.
Als eerste onderwerp is gekozen de rechtsvorm
van de onderneming, zulks met het oog op de
keuze van rechtsvorm, waarvoor een buitenlands
investeerder zich gesteld kan zien. Daarbij komt
dan tevens de voornamelijk door
fiscale
over-
wegingen bepaalde keuze tussen doch teronderne-
ming en bijkantoor aan de orde.
In dit nummer verschijnt het eerste artikel: een
beknopte beschrijving van het Franse vennoot-
schapsrecht. Het is van de hand van D. de Ricci,
advocaat bij het Gerechtshof te Parijs.
Oprichtingsvoorwaarden bij
S.A.
en SarI.
a.
Vormvereisten voor de oprichting.
De eigenlijke oprichtingsformaliteiten zijn ongetwijfeld
ingewikkelder, kostbaarder en tijdrovender voor de
Société Anonyme dan voor de Sarl. Dit geldt in het bij-
zonder voor de verplichte tussenkomst van een notaris,
althans in een zeker stadium, welke tussenkomst
bij
de
Sarl. ontbreekt, aangezien deze bij onderhandse akte kan
worden opgericht.
Daar beide gendemde vennootschappen, ongeacht hun
doelomschrijving, als handelsvennootschappen worden be-
schouwd, kunnen ze slechts bij akte worden opgericht,
terwijl nederlegging van de statuten
bij
de Griffie van de
Handeisrechtbank van de zetel der vennootschap en een
of meer aankondigingen in gespecialiseerde dagbladen,
alsmede inschrijving in het Handelsregister, voor beide
zijn vereist…..
174
‘
‘
E.-S.B. 21-2-1962
Anders dan in Nederland echter is voor de oprichting
geen enkele administratieve goedkeuring vereist, welke
rechtsvorm men ook kiest. Echter, hoewel de vrijmaking
van het deviezenverkeer vrijwel alle formaliteiten, ver-
bonden aan de aankoop van ter beurze genoteerde aan-
delen door vreemdelingen, die niet in Frankrijk woonachtig
zijn, heeft afgeschaft, blijft de investering in
eigenlijke
zin
(net als vroeger) aan een vergunning van het Office des
Changes (Deviezeninstituut) onderworpen.
b.
Kapitaal, aandelen, deelneinersbe wijzen, plaatsing en
storting.
S.A.
–
Elke Franse S.A. moet ten minste zeven aandeelhouders
hebben,
bij
gebreke waarvan de vennootschap nietig is
en bovendien strafrechtelijke sancties kunnen worden toe-
gepast. Hoewel er geen minimum kapitaal is voorge-
schreven, valt uit het minimum nominaal bedrag per aan-
deel ad 100 N.F. in ieder geval een minimum kapitaal
van 700 N.F. af te leiden. Aandelen die in geld worden
betaald moeten ten minste voor
25
pCt. zijn volgestort;
aandelen die door andere inbreng worden betaald, kunnen
alleen volgestort zijn.
De deelneming in een S.A. is altijd belichaamd in aan-
delen, doch het Franse recht kent ook oprichtersbewijzen
en obligaties. Al deze waardepapieren kunnen in principe
geheel vrij worden overgedragen.
De aandelen kunnen
zijn
op naam of aan toonder. Zij
kunnen preferent zijn, maar de voordelen die zij in dat
geval verlenen, mogen uitsluitend van geldelijke aard zijn.
Het ontwerp wetswijziging wil aandelen op naam ver-
plicht stellen, behalve voor de allerbelangrijkste vennoot-
schappen en met name de ter beurze genoteerde. Aan-
delen met meervoudig stemrecht
zijn
niet toegelaten, tenzij
onder precies omschreven voorwaarden en ook dan niet
anders dan hoogstens met dubbel stemrecht.
Oprichtersbewijzen belichamen alleen een mogelijke vor-
dering op de vennootschapswinst en geven niet de hoe-
danigheid van vennoot. Houders van deze siukken vormen
van rechtswege een totaliteit met een zeker recht van
controle op het vennootschappelijk bedrijf. Het herzien ings-
plan schijnt de inkoop van eigen oprichtersbewijzen of
de conversie daarvan te willen vergemakkelijken. Blijkbaar
wil men het gebruik van deze effecten beperken.
De regeling betreffende de obligaties is van betrekkelijk
recente datum; wij stippen hier slechts aan de uitgifte van
verhandelbare obligaties op de publieke markt, die onder-
worpen is aan vrij strikte voorwaarden. Voor emissies,
die een bedrag van 250.000 N.F. te boven Tgaan, is boven-
dien een voorafgaande vergunning van het Ministerie van
Financiën vereist. De obligatiehouders vormen, evenals
de houders van winstbewijzen, van rechtswege een groep,
die bevoegd is controle uit te oefenen door bemiddeling
van vertegenwoordigers.
San.
–
Ten aanzien van de SarI. schrijft de wet een minimum
van twee vennoten voor. Bezit de San. echter meer dan
20 vennoten, dan gelden bijzondere voorschriften waarop
hieronder nog wordt ingegaan. Bij de SarI. geldt als
minimum nominale.waarde 50 N.F. per aandeel, doch
hier is tevens een minimum kapitaal voorzien ter grootte
van 10.000 N.F. Het.’kapitaal moet bij de oprichting vol-
ledig geplaatst en voi.gestor.t zijn. –
Deelneming in het kapitaal van een ,SarI:,wordt be-
E;-S.B. 2124962
lichaamd in stukken die niet vrij overdraagbaar zijn. Over-
dracht daarvan aan derden is onderworpen aan zeer strikte
ø regels, ten einde het karakter van ,,personen-vennootschap”
(intuitu personae) te -bewaren. Zo kan
bij
de overdracht
van aandeelbewijzen tussen de vennoten onderling worden
volstaan met een cessie-akte, die aan de vennootschap
moet worden betekend. De statuten kunnen echter anders
bepalen. Hetzelfde geldt
bij
overgang krachtens erfrecht.
Wil men daarentegen zijn aandeel aan een derde, dus een
buitenstaander overdragen, dan eist de wet, dat deze
overdracht door de meerderheid der vennoten, vertegen-
woordigende ten minste
3/4
van het kapitaal, wordt goed-
gekeurd.
Ook hier is het
mogelijk
preferente aandelen te creëren
met een louter economische preferentie, doch meervoudig
stemrecht is geheel verboden. Men kan voorts nog op-
richtersbewijzen uitgeven, doch deze zijn onverhandelbaar.
Tenslotte kan een Sarl. nimmer beroep doen op de kapitaal-
markt en derhalve geen obligaties uitgeven.
Gewezen
zij
nog op het feit, dat een vennootschap,
waarvan
tijdens
haar bestaan het aantal vennoten beneden
het vereiste minimum (7 voor de S.A. en 2 voor de Sarl.)
zou dalen, ontbonden verklaard kan worden, hetgeen dan
liquidatie ten gevolge heeft.
Het functioneren der vennootschap.
S.A.
De voornaamste organen van een S.A. zijn de Président
Directeur Général (voorzitter van de Raad van Bestuur),
de Raad van Bestuur (Conseil d’Admiriistration), de
Commissaires aux Comptes (boekencontroleurs) en de
Aandeelhoudersvergadering. De S.A. wordt bestuurd door
haar Raad van Bestuur, gekozen door de Algemene Ver-
gadering van Aandeelhouders. D.e voorzitter van de Raad
wordt door de Raad zelf gekozen en draagt de volledige
verantwoordelijkheid voor het algehele bestuur van de
vennootschap.
Hij
heeft de uitsluitende uitvoerende be-
voegdheid in de meest uitgebreide zin des woords en wordt
dientengevolge beschouwd als ,,koopman” (commerçant).
Dit gaat zo ver, dat het faillissement der vennootschap
onder oirtstandigheden tot hem kan worden uitgestrekt,
als namelijk de rechter op verzoek van de schuldeisers of
de curator hiertoe besluit. Een verder gevolg is, dat een
vreemdeling nimmer voorzitter van de Raad van Bestuur
van een Franse S.A. kan zijn, tenzij hij het zgn. identiteits-
bewijs van buitenlands koopman bezit.
De Raad van Bestuur bestaat uit ten minste 3 en ten
hoogste 12 leden. Hij besluit volgens de regels van quorum
en meerderheid, vastgelegd in de statuten. Stemmen bij
volmacht of
bij
correspondentie is niet mogelijk, tenzij
de statuten dit uitdrukkelijk bepalen. De leden van de
Raad van Bestuur (Administrateurs) moeten aandeel-
houders zijn. De statuten kunnen aan zekere categorieën
van aandeelhouders het uitsluitend recht verlenen tot
administrateur te worden gekozen. Behalve in enkele zeer
bijzondere gevallen kunnen buitenlanders, zelfs als zij niet
in
Frankrijk
wonen, vrijelijk zitting hebben in raden van
bestuur van Franse Sociétés Anonymes.
De Commissaires aux Comptes, die de financiële ge-
gevens moeten controleren, worden door de Algemene
Vergadering benoemd: De wet bevat een aantal regels, die
beogen de onafhankelijkheid te verzekeren van de Commis-
saines ten opzichte van de S.A. die
zij
controleren. Boven-
dien moet de enige, of als er meer zijn ten minste één
der Commissaires van S.A., die beroep op de kapitaal-
175
markt doen, worden gekozen uit een voor ieder ressort
van een Hof van Appel opgemaakte lijst. Dezè zgn.
Commissaires Agréés zijn in de praktijk
altijd
van Franse
nationaliteit, maar afgezien van ,dit bijzondere geval, is
er theoretisch niets tegen, dat de commissaires buiten-
landers zouden zijn, hoewel de gewôonte bestaat om voor
deze functie accountants, wier beroep in Frankrijk aan
Fransen is voorbehouden, te vragen.
De ontwerpers der herziening willen hier ingrijpende
wijzigingen, met de bedoeling de rol der ,,commissaires”
belangrijk in gewicht te doen toenemen. Men schijnt ze
,,commissaires censeurs” te gaan noemen en ze toezicht
op de belangrijkste handelingen der vennootschap te willen
laten uitoefenen. Hun rol zou niet meer beperkt zijn tot
een jaarlijkse controle op de boekhouding. Het i moeilijk
te voorspellen, wat tenslotte wet zal worden, maar men
kan aannemen, dat de gedachte van de versterking van
de aandeelhoudersbescherming noodzakelijkerwijs met
zich zal brengen, dat de macht en de invloed der ,,commis-
saires”
duidelijk
zullen toenemen.
De Algemene Vergadering van Aandeelhouders vormt
de hoogste macht in de vennootschap. Men kent gewone
en buitengewone vergaderingen. De gewone vergadering
vindt eenmaal per jaar plaats ter vaststelling van de jaar-
rekeningen en voor zover nodig ter voorziening in vaca-
tures. De buitengewone vergadering vindt plaats zo dik-
wijls als men dat nodig oordeelt en in beginsel op con-
vocatie van de Raad van Bestuur of van de directie. In
de aandeelhoudersvergadering van de S.A. is het momen-
teel niet mogelijk te stemmen door correspondentie, maar
de aandeelhouders kunnen zich wel laten vertegenwoor-
digen door niet-aandeelhouders, tenzij de statuten anders
bepalen.
Het verbod van schriftelijk stemmen zonder bijwonen
van de vergadering heeft geleid tot een verlies aan belang-
stelling der kleine effectenbezitters, die er overigens toe
zijn overgegaan blanco volmachten af te geven, daardoor
minderheidsaandeelhouders in staat stellende de vergade-
ringen te beheersen. Om dit te verhelpen voorziet de her
–
zieningswet in een regeling van het stemmen door corres-
pondentie. Wanneer er een meerderheid bepaJd moet
worden, wordt deze berekend naar het kapitaal en niet
naar het aantal aandeelhouders. De gewone aandeel-
houdersvergadering besluit met gewone meerderheid, de
buitengewone aandeelhoudersvèrgadering kan slechts be-
sluiten nemen met een meerderheid van
2/3
van het aan-
wezige of vertegenwoordigde kapitaal. De wet stelt minima
ten aanzien van het quorum maar de statuten kunnen
strengere quoru mvoorschriften geven.
San.
•De San. wordt bestuurd door een of meer bestuurders
(gérants), gekozen door de vergadering van vennoten of
aangewezen in de statuten. De bestuurders behoeven geen
vennoot te zijn.
Zij
kunnen slechts worden ontslagen om
een wettige reden. Deze regeling heeft tot talrijke moeilijk-
heden geleid, al mag men tegenwoordig wel aannemen,
dat de vennoten de bestuurder kunnen ontslaan zonder
voorafgaande gerechtelijke beslissing, doch dat een latere
gerechtelijke uitspraak het besluit van de vennoten onge-
fundeerd kan verklaren en de bestuurder in zijn functie
herstellen. Het Hof van Cassatie heeft eens beslist, dat de
statuten geldig kunnen afwijken van de wettelijke be-
paling en het ontslag zonder opgaaf van redenen van be-
stuurders kunnen toelaten, doch de kwestie blijft moeilijk.
Wel staat vast, dat het ontslag van de bestuurder(s) die
in de statuten is (zijn) benoemd, slechts kan worden ge-
geven met dezelfde meerderheid van stemmen, die voor
statutenwijziging is voorgeschreven.
De bestuurder heeft de meest uitgebreide bevoegdheden
tot optreden in naam van de vennootschap. Als er meer
bestuurders zijn, heeft elk van hen deze rechten. Geen
enkele contractuele beperking daarvan is geldig. De be-
perkte aansprakelijkheid blijft in principe ook bij faillisse-
ment van kracht, maar de organen van de Sarl. kunnen
van rechtswege of op feitelijke gronden wegens ernstige
beleidsfouten voor tekorten aansprakelijk worden gesteld.
Het decreet van 20 mei
1955
stelt trouwens ieder, die op
welke wijze ook gebruik maakt van een vennootschap om
in
zijn
eigen belang aan het bedrijfsleven deel te nemen
en die daarbij het vennootschapsvermogen als zijn eigen ver-
mogen behandelt, persoonlijk aansprakelijk in geval van
faillissement der vennootschap.
Een buitenlander kan bestuurder van een Sarl. zijn, als
hij in het bezit is van het eerder genoemde identiteits-
bewijs van buitenlands koopman.
De regels omtrent de algemene vergadering van ven-
noten
zijn
ongeveer gelijk aan die betreffende de overeen-
komstige vergadering bij de S.A. Bij de San. behoeft men
echter niet in persoon te vergaderen wanneer het aantal
vennoten minder dan 20 bedraagt. De vennoten kunnen
dan schriftelijk hun mening geven over de te behandelen
materie. Zijn er meer dan 20 vennoten, dan kan dit niet.
Ook hier bestaan wettelijke quorumregelingen, die door
de statuten eventueel vèrscherpt kunnen worden, maar
anders dan
bij
de S.A., kunnen statutenwijzigingen slechts
plaatsvinden met meerderheid van stemmen, die zowel op
het kapitaal als op het aantal vennoten betrekking heeft.
Bij de Sarl., die minder dan 20 vennoten heeft, is de
Organisatie van de controle op het beleid en op de reke-
ningen geheel overgelater aan het vrije oordeel der ven-
noten, zonder dat deze dus verplicht zijn Commissaires
aux Comptes aan te stellen. Zijn er daarentegen meer dan
20 vennoten, dan eist de wet de instelling van een zgn.
controleraad (Conseil de Surveillance), samengesteld uit.
ten minste 3 vennoten en gekozen door de Algemene Ver-
gadering, voor in de statuten- vastgelegde tijdsduur. Deze
Raad oefent controle uit op het gevoerde beheer en kan
zelfs een algemene vergadering bijeenroepen als de be-
stuurder zulks niet doet.
Let men op de mogelijkheden van bescherming van
minderheidsgroepen, dan moet men vaststellen, dat de
Franse regeling wel zeer in het voordeel van de meerder-
heid uitvalt. Het bijeenroepen van vergaderingen is bij de
S.A. geheel overgelaten aan het initiatief van de Raad
van Bestuur, of in geval van nood aan dat der Commis-
saires aux Comptes. Een minderheidsgroep heeft dus niet
de mogelijkheid een aandeelhoudersbijeenkomst te be-
leggen, tenzij de statuten hierover iets bepalen.
De wetsbepalingen omtrent quorum en meerderheden
spreken ook een duidelijke taal inzake de almacht der
meerderheden. Ook hier echter is het wel zeker, dat de
wetsherziening de toestand ten voordele der minderheids-
groepen wil veranderen. De overwogen maatregelen schij-
nen van bescheiden strekking te zijn, doch men kan wel
verwachten dat aan een gekwalificeerde minderheid het
recht tot bijeenroepen van een vergadering zal worden
.
gegeven en dat deze voorts de bevoegdheid zal krijgen
een bijzondere commissaire aux comptes aan te wijzen
ter verificatie van bepaalde omschreven punten. Bij de
176
.
.
E.-S.B.
21-2-1962
San. ligt dë toestand ongeveer net zo, behalve dan, zoals
wij hebben gezien, in het geval van buitengewone vennoten-
vergaderingen, waar een beslissing met meerderheid van
kapitaal èn vennoten moet worden genomen.
Conclusies.
De San. is zowel gemakkelijker als sreller op te richten,
daar de vormvereisten eenvoudiger zijn en men niet meer
dan 2 oprichters nodig heeft. De SarI. is daarom een
rechtsvorm, die in het bijzonder passend is voor onder-
nemingen met een beperkt aantal vennoten, die vreemde
invloeden willen weren en over en weer vertrouwen in
elkaar stellen.
De praktijk van deze vennootschap is eenvoudiger, om-
dat vergaderingen in persoon niet noodzakelijk zijn en de
vennoten het recht hebben langs de weg van correspon-
dentie hun stem uit te brengen. De bestuurders zijn met
de nieest uitgebreide bevoegdheden bekleed, maar het is
niet altijd gemakkelijk ze door andere te vervangen. De
San. combineert derhalve het voordeel van kapitaal-
vennootschappen met dat van de persoonlijke band tussen
de vennoten, daar immers de veranwoordeljkheid van
elke vennoot strikt beperkt is tot zijn inbreng en vreemden
er niet kunnen binnendr.ingen zondertoestemming van de
meerderheid. Een ander gevolg van dit persoonlijke karak-
ter is, dat de statuten van de SarI. slechts kunnen worden
gewijzigd als een meerderheid, berekend naar kapitaal en
naar aantal vennoten, daartoe besluit.
Niettemin moet worden opgemerkt, dat, zodra men
grotere ondernemingen wil gaan oprichten en de persoon
van de vennoten minder telt dan het
bijeengebrachte
ka-
pitaal, de S.A. zonder
,
twijfel de aangewezen rechtsvorm
is. Alleen zij kan beroep doen op de kapitaalmarkt, hetzij
door het plaatsen van aandelen, hetzij door het aangaan
van obligatieleningen en dat is uiteraard een belangrijk
en dikwijls een beslissend voordeel. Ongetwijfeld is de
S.A. geheel onderworpen aan de kracht van de meerder-
heid van het kapitaal en is het stemrecht door middel van
correspondentie daar uitgesloten, terwijl de bestuurders,
met inbegrip van de Président Directeur Général, te allen
tijde ontslagen kunnen worden.
Deze normale uitvloeisels van de ,,ontpersoonlijking”
der vennootschap behoeven evenwel niet noodzakelijk na-
delen te vormen. De wijd verbreide praktijk van de ver-
tegenwoordiging van aandeelhouders op algemene ver-
gaderingen, zelfs door niet-aandeelhouders, schijnt vol-
doende te zijn om de afwezige aandeelhouders te be-
schermen, terwijl de vrijheid tot het heenzenden van de
bestuurders dikwijls gunstiger is dan de moeilijkheden die
men ondervindt wanneer men een bestuurder van een
Sarl. zou willen vervangen.
Er is nog een belangrijk verschil tussen de beide typen
van vennootschappen. Bij de S.A., met meer dan 50 werk-
nemers, nemen twee leden van het zgn. comité d’entreprise
(niet geheel te vergelijken met de Nederlandse onder-
nemingsraad) met raadgevende stem deel aan alle beraad-
slagingen van de Raad van Bestuur en het bestuur is ver
Het volgende artikel in deze serie
beschrijft
Belgisch vennootschupsrecht
plicht véér de algemene aandeelhoudersvergadering aan
de vertegenwoordigers van dit comité de balans en de
verlies- en winstrekening, zoals deze ter goedkeuring aan
de vergadering zullen worden voorgelegd, ter kennis te
brengen. Genoemde vertegenwoordigers mogen zich, wan-
neer
zij
zulks nuttig oordelen, laten bijstaan door accoun-
tants. In het geval van de San!. hebben de vertegenwoor-
digers van het comité d’entreprise geen enkele bevoegd-
heid tot deelneming aan het bestuur van de vennootschap.
Het bestuur is alleen maar verplicht hen van het bedrag
der behaalde winst op de hoogte te stelten. Bij de Sart.
is de medezeggenschap der werknemers dus geringer.
Er is voorts nog een onderscheid.
Terwijl
de Présidents
– Directeurs Généraux der S.A. wettelijk onder de sociale
verzekering vallen, waarbij de premies door’ de vennoot-
schap worden betaald en derhalve voor de winstbepaling
kunnen worden afgetrokken, geldt deze regeling niet voor
de bestuurders der Sarl. Deze worden, voor zover ze de
meerderheid der aandelen bezitten, als zelfstandigen &e-
schouwd en kunnen diensvolgens niet aan de sociale ver-
zekering deelnemen.
De fiscale behandeling van de vennootschappelijke winst
is vrijwel gelijk. De bestuurder van een San., die meer
dan 50 pCt. der aandelen bezit (hierover bestaan verorde-
ningen en een uitgebreide jurisprudentie), wordt door de
wetgever echter beschouwd als lasthebber, niet als gesala-
rieerde van zijn medevennoten. Gesalarieerden nu betalen
slechts de belasting die vani het inkomen van natuurlijke
personen wordt geheven (de Impôt sur le Revenu des –
Personnes Physiques) en genieten een aanzienlijke belas-
tingaftrek, nI. 25 pCt. over het bruto inkomen. De werk-
gever moet echter eer vaste belasting van
5
pCt. over alle
salarissen die hij betaalt, voldoen.
In dit verband worden de bestuurders van de S.A. als
gesalarieerden beschouwd, maar ditzelfde geldt niet, zoals
gezegd, voor de bestuurders van San!., die de meerderheid
der aandelen bezitten. De beloning van deze laatsten is
eveneens onderworpen aan de I.R.P.P., maar zonder de
belastingaftnek van de gesalarieenden. Hier staat tegenover,
dat de vennootschap geen belasting over hun salarissen
behoeft te betalen en dat deze salarissen, behoudens mis-
bruik, niettemin aftrekbaar blijven van de winst van de
vennootschap zelf.
Tenslotte moeten aandelen in een Sarl. schriftelijk wor-
den overgedragen, waarbij een overdrachtsbelasting van
4,2 pCt. wordt geheven. Eigendomsoverdracht van toonder-
aandelen door feitelijke levering of van aandelen op naam
door ‘overschrijving, is belastingvrij, tenzij ter zake een
akte wordt opgemaakt welke men laat registreren.
Ongetwijfeld hangt de uiteindelijke keuze tussen de
twee -typen van vennootschappen inwezen af van redenen
van opportuniteit, waarover men geen algemeneregels kan
geven, maar men kan toch wel stellen, dat de ontwikkeling
van de laatste jaren ertoe leidt, dat er meer en meer S.A.
komen, terwijl de Sarl. uitsluitend wordt bestemd voor
ondernemingen van kleinere omvang of ondernemingen,
die slechts een zeer beperkt aantal vennoten bijeenbrengen,
welke vennooten de wens hebben onder elkaar te blijven.
Opgemerkt zij nog, dat de omzetting van een Sarl. in
een S.A. naar Frans recht betrekkelijk eenvoudig kan ge-
schieden, zodat men zeer wel kan beginnen met de op
richting van een SarI., om deze later in een S.A. om te
zetten, voor het geval de groei van de onderneming zulks
rechtvaardigt.
Parijs.
D. DE RICCI.
E.-S.B. 21-2-1962
177
Percentagehuren voor bankkantoren
In ons land vertaÎen wij het woord ,,shoppingcenter”
met winkelcentrum, maar dat is eigenlijk onvoldoende.
•Een winkelcentrum heeft men reeds als men een complex
van winkels heeft waar men van alles kan kopen; een
,,shoppingcenter’
1
is een complex waar men kan gaan
,,winkelen”, dus waar men voor dezelfde artikelsoorten
ook meer dan één winkel heeft.
Doordat een ,,shoppingcenter” gelegenheid tot winkelen
biedt, oefent het een magneetwerking uit op consumenter
uit een wijde omgeving. Voor een groot en veelzijdig
,,shoppingcenter”, dat een grote keus in kleding en schoeisel
en allerlei duurzame gebruiksgoederen biedt, kortom on-
geveer hetzelfde als men ir’i een binnenstadswinkelcentrum
kan vinden, rekent men dat het klantenareaal een half
uûr reizen rijkt. Binnen dat areaal oefent het ,,shopping-
center” een magneetwerking op de consumenten uit. Daar-
uit vloeit voort dat elke winkel die zich in het ,,shopping-
center” vestigt, van de loop van het publiek profiteert
en daarddor reeds een bestaansmogelijkheid héeft.
De kunst van de leiding van een ,,shoppingcenter” be-
staat er vooral uit dat zij het ,,shoppingcenter” zo veel-
zijdig en levendig maakt, dat het zoveel mogelijk win
kelende consumenten uit een wijde omgeving aantrekt.
Het succes van een ,,shoppingcenter” hangt zeer’sterk af
van de initiatiefnemers en de latere leiding: zij maken
van een weiland eerste klas winkelstand en zorgen dat dit
zo blijft als tegemoet moet worden gekomen aan ver-
anderende omstandigheden.
In de ,,shoppingcenters” spelen de percentagehuren een
zeer. grote rol. Die zijn gebaseerd op het beginsel dat de
detaillist, die van de eigenaar van het ,,shoppingcenter”
winkelruimte huurt, als huur betaalt een percentage van
zijn omzet. Dit biedt de detaillist het voordeel dat hij zijn
huurlasten ziet variëren met de werkelijke resultaten. Als
het ,,shoppingcenter” in het begin nog niet erg goed loopt,
of als de detaillist door concurrentie binnen het ,,shopping-
center” niet zoveel verkoopt als hij gewenst had, betaalt
hij niet zoveel huur; maar als het goed gaat betaalt hij
evenredig meer. Dat risico is voor rekening van de on-
roerend-goed-exploitant die het ,,shoppingcenter” bestuurt.
De percentagehuren spelen een zeer grote rol in de
Amerikaanse ,,shoppingcenters”; er bestaat daar een uit-
gebreide praktijk en ook een uitgebreide literatuur. De
percentagéhuren liggen voor verschillende typen winkels
(van supermarkets tot juweliers, van restaurants tot
schoonheidssalons) tussen 1 pCt. en 10 pCt. van de omzet.
Die percentages zijn er in belangrijke mate op gebaseerd
INGEZONDEN
.
STUK
dat het ene bedrijfstype een veel hoger -omzetvolume
per m
2
heeft dan het andere, zodat verschillende percen-
tages nodig zijn, om per m
2
aan omstreeks deielfde jaar-
huur toe te komen. In het algemeen geldt er
bij
de per-
.centagehuur een minimum-huur welke de detaillist in elk
geval moet opbrengen, d.w.z.
hij
betaalt percentagehuur
maar ook niet minder dan het door hem op zich genomen
minimum.
In de meeste ,,shoppingcenters” van enig belang heeft
men ook een bankkantoor. In vele gevallen betaalt de
bank een vaste huur in plaats van een percentagehuur,
maar ook voor bankkantoren komt de percentagehuur
voor. Ook buiten ,,shoppingcenters”, dus gewoon in de
binnenstad en in woonwijken, komt de percentagehuur
voor bankkantoren in de Verenigde Staten wel voor.
Het is intussen niet gemakkelijk een goede formule te
vinden voor percentagehuur van banken. Een bekende
in de Verenigde Staten toegepaste formule is
.
1
0
/
00
per
jaar van de totale toevertrouwde deposito’s (het credi-
teurencijfer) van het bankkantoor. In gevallen waarin het
gebouw ingericht is met air-conditioning ligt de huur
meer bij 2
0
/00,
met dien verstande dat de huurder stioom-
verbruik en onderhoud betaalt. Zulke huurcontracten gel-
den meestal voor 10 â 15 jaren met optieclausules voor
verlengingen.
Intussen schijnt de ervaring van onroerend-goed-exploi-
tantente zijn dat deze formule hen te weinig huur opbrengt.
Het is ook geen echte percentagehuur, omdat
zij
niet
rechtstreeks aan de ‘omzet is gerelateerd. De laatste tijd
zijn voor bankkantoren percentagehuurcontracten afge-
sloten op basis van een percentage van de bruto-winsten
uit alle bronnen (rente en provisies). Daarover zijn hier
te lande geen details bekend, maar volgens berichten
schijnen percentagehuren volgens die’ beginseler in de
Verenigde Staten meer en meer ingang te vinden voor
bankkantoren in ,,shoppingcenters”.
Men moet bij dit alles natuurlijk wel in het oog houdén
dat in vele staten van de Verenigde Staten het filiaalbank-
systeem ôf in het geheel niet toegelaten is öf door middel
van ingrijpen wordt afgeremd en bemoeilijkt. Dit heeft
tot gevolg dat er veel kleine éénkantoorsbanken zijn, en
juist voor een kleine bank is het een veel te groot waag-
stuk om ergens op eigen risico een nieuw kantoor te kopen.
Voor kleine bânken biedt de instelling van de percentage-
huur de m’ogeljkhèid een vestiging te wagen zonder grote
huurrisico’s op zich te nemen.
Laren, N.H.
Dr. F. W. C. BLOM.
Fiscus en werkende echtgenote (besluit)
Drs. E. van der Wolk te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
In zijn naschrift op mijn commentaar
1)
bij het artikel
,,Fiscus en werkende echtgenote”
2)
gaat Drs. E. L. Berg
in op de vraag: zal de nieuwe fiscale fadiiteit de betaalde
arbeid van de gehuwde vrouw wel of niet bavorderen?
Hij stelt daarbij dat mijn verwachting dat van de faciliteit
een duidelijke stimulans zal uitgaan slechts berust op een
,,geloof”. Nu heeft mij dit bevreemd. Deze verwachting
werd immers gestaafd door diverse duidelijke argumenten.
Een cijferoverzicht werd gegeven waaruit de betekenis van
de besparing onmiskenbaar bleek.
Op zichzelf is dit overzicht m.i. al overtuigend genoeg
i) ,,Nogmaals: fiscus en werkende ehtgenote” in„E.-S.B.”.
van 17 januari 1962, blz:59 e.v.
2)
,,Fiscus en werkende echtgenote”, door Drs.E L Berg
in ,,E.-S.B.’.’ van 29 november 1961, ‘blz. 1120 e.v.
178
E.-S.B.
21-2-1962
Daarnaast zij er nogmaals de aandacht op gevestigd dat
de kenners van de arbeidsmarkt bij uitstek, de Gewestelijke
Arbeidsbureaus en de Werkgeversverenigingen, de extra
aftrek zien als een arbeidsstimulans. Wij citeren de heer
Van Riel, directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau
van Rotterdam ): ,,per1 januari a.s. wordt de belasting-
faciliteit voor de werkende gehuwde vrouw van kracht.
De fiscale obstakels voor het werken van de gehuwde vrouw
worden dan gereduceerd,
zodat de tijd
rijp
schijnt voor
onze actie”.
Dat de werkgevers voorstanders-zijn van de aftrek is
bekend. Het pleidooi hunnerzijds was waarlijk op weinig
anders gebaseerd dan op de te verwachten verruiming van
het arbeidsaanbod. Het ligt immers niet op de weg van
deze verenigingen zich met fiscale aangelegenheden in te
laten, dan alleen voor zover bedrijfsbelangen daarmee ge-
moeid zijn.
Het is bovendien de ervaring van meer dan één werk-
gever, die geregeld gehuwde vrouwen voor eenvoudige,
laagbetaalde werkzaamheden (bijv. inpakken) parttime
engageren, dat deze vrouwen werken totdat zij het bedrag
van de (hen zeer goed bekenie) vrijstelling van f. 300
bereikt hebben en vervolgens vertrekken omdat ,,de fiscus
nu verder meeverdient”. Het volgende kalenderjaar komen
ze zich dan weer trouw melden. Juist ook voor deze
vrouwen is de verhoging van de vrijstelling tot f. 800 uiterst
welkom; zij zullen nu voortaân werken tot een bedrag van
f. 800 per jaar verdiend is. Is nog een duidelijker aanwijzing
voor de betekenis van de aftrek mogelijk?
Los van het voorgaande is het goed de’ nieuwe aftrek
eens in dit licht te bezien: voor de grote meerderheid der
werkende gehuwde vrouwen is de betaalde arbeid geen
bittere noodzaak, maar een middel om het gezinsbudget
te verruimen voor aangename, zij het niet noodzakelijke,
zaken. Ware het zo, dat
zij
moesten meewerken voor de
eerste levensbehoeften dan zou een belasting op het door
hen verdiende loon hen niet van werken weerhouden maar
veeleer hen langer doen werken. Het ligt echter precies
andersom; van de belasting op het loon van de gehuwde
vrouw gaat een duidelijke negatieve invloed op de lust tot
buitenshuis arbeiden uit.
Een tweede verschil van mening betreft het volgens de
heer Berg bestaande verband tussen de forfaitaire belasting-
verhoging (of, uit het standpunt van de vrjgezel, ver-
laging) van f. 720 aan de voet van de tabel en de forfaitaire
aftrek. Drs. Berg stelt: ,,dat bedrag van f. 720 representeert
niet (meer) de
werkelijke
waarde van de forfaitair belaste
draagkracht; ontwerpt de Minister van Financiën thans
een vrijstelling die daarmee een oorzakelijk verband heeft,
doch die tevens van enige reële betekenis moet zijn, dan
s
moet hij het
kwantitatieve
verband wel loslaten”. Nu is
het zeer juist dat de grootte van de marge al lang niet
reëel meer is, maar dat doet niets af aan het feit
dat zij
nog steeds!. 720
is. Het zou toch dwaasheid zijn te stellen:
die marge is nu wel f. 720 maar zij zou eigenlijk hoger
moeten zijn en dus stellen wij de compensatie ook hoger
en wel op maximaal f. 2.000. Een dergelijke gedachten-
gang zou tot de wonderlijkste redeneringen kunnen leiden,
bijv.: U verdient nu wel f. 5.000 maar in feite bent U in
dit beroep onderbetaald, dus krijgt U een aanslag naar
het bedrag dat U eigenlijk zou moeten verdienen, f. 7.000
(of omgekeerd)!
3)
In een vraaggesprek over de actie van zijn Bureau tot
inschakeling van meer gehuwde vrouwen in het Rotterdamse
arbeidsproces. Zie: ,,Doelmatig Bedrjfsbeheer” van december ji.
Ik zie werkelijk niet in hoe er nu van een ander dan een
kwantitatief verband sprake zou kdnnen zijn. De mare
is f. 720 en als het erom gaat die marge te compenseren
kan de aftrek ook niet meer dan f. 720 zijn, dat ziet eenieder
direct in. Maar de aftrek is veel hoger en dus moeten er
andere motieven meespelen, met name het welvaartsmotief.
Dat de aftrek in het oude ontwerp-Hofstra f. 624 bedroeg
doet niet ter zake; het gaat mij om de rechtvaardigings-
gronden van de regeling, zoals
zij
nu van kracht is ge-
worden.
Een interessante vraag is overigens, hoe hoog de marge
van f. 720 anno 1962 realiter eigenlijk zou moeten zijn.
Stellig zou
bij
een herziening ervan dé taxatie van de waarde
der huishoudelijke werkzaamheden (liever niet: ,,diensten”)
door de heer Berg ad f. 3.000 een slechte richtlijn zijn.
De marge zou dan immers (nog geheel afgezien van de
belangrijker efficiencyvoordelen van het gemeenschappelijk
huishouden) f. 3.000 moeten bedragen. Dit leidt tot vreem-
de uitkomsten: een hogere vrijstelling voor de vrijgezel
dan voor het echtpaar, bijv. f. 2.460 voor de vrijgezel en
f. 1.920 voor het echtpaar. Of f. 1.500 voor de vrijgezel en
nihil voor het echtpaar. Het is wel duidelijk dat een bedrag
van f. 3.000 voor overwegingen in dezematerie onbruik-
baar is. Het is gebaseerd op de kosten, verbonden aan de
aanstelling van een huishoudster of meisje voor hele dagen.
Daarbij wordt echter voorbij gezien aan het feit dat 99 pCt.
der getrouwde vrouwen zich zulks niet kunnen en willen
permitteren, waaruit blijkt dat een dergelijke waardering
van hun huishoudelijke arbeid in dit verband irreëel is.
Tenslotte de kwestie van de differentiëring van de be-
lastingdruk naar de inspanning van de verkrjging. De
heer Berg wijst die met stelligheid af, terwijl ik stelde dat
de fiscale faciliteit voor de werkende gehuwde vrouw
,,des te gereder aanvaardbaar is voor het rechtsbewustzijn,
gezien de relatief grote inspanning waarmee deze inkomsten
verkregen worden”. .De heer Berg is het met mij eens dat
het beginsel van de bevoorrechte verkrjging in ons be-
lastingrecht op vele plaatsen te vinden is. Ook in de wet
op de inkomstenbelasting? Wij citeren de heer Berg: ,,De
Langens beginsel van de bevoorrechte verkrjging, dat hier
tot zijn recht zou moeten komen, mag dan duidelijke in-
vloed doen gelden
bij
de belastingheffing van bijv. erfenissen
en loterijprijzen, daar gaat het om vermogensoverdrachten,
niet om inkomen”. –
Vervolgens laten wij Prof. De Langen aan het woord:
,zijn
belangrijkste
(cursiveringen onzerzij ds) toepassing
heeft het beginsel van de bevoorrechte verkrijging gevonaen
in het zwaar progressieve tarief van onze
inkomstenbelas-
ting, dat thans opklimt van 0 tot 75pCt. voor gehuwden
en tot 771 pCt. voor ongehuwden”
4).
Moet ik hier nog iets aan toevoegen? Moet ik nog wijzen
op het instituut van de buitengewone lasten, waarin het
tegenslagbeginsel, dat samen met de beginselen van be-
voorrechte en moeizame verkrijging op dezelfde grond-
gedachte steunt, juist in de inkomstenbelasting zo duidelijk
tot zijn recht komt? Op grond van het principe van het
evenredige genotsoffer dat De Langen zo voortreffelijk
belichtte is slechts een
matige
progressie in de inkomsten-
belasting verdedigbaar. Cohen Stuart toonde dit als eerste
aan in zijn proefschrift: ,,Bijdrage tot de theorie der pro-
gressieve inkomstenbelasting” in 1889. De gehele verdere
piek, met de onwaarschijnlijk hoge marginale percentages
4)
Prof. W. J. de Langen: ,,De grondbeginselen van het
Nederlandse belastingrecht”, deel T, blz. 159 e.v.
E.-S.B.21-2-1962
179
moet verklaard worden in termen van bevôorrechte ver-
krijging.
Accepteert men de bevoorrechte verkrjging als rechts-
grond in de inkomstenbelasting dan is er ook geen enkele
theoretische grond om de tegenhanger daarvan, de moei-
zame verkrijging, af te wijzen. Het zij mij vergeven dat ik
ook aan de heer Berg een gedachtengang in die richting
toeschreef; de verwarring is echter ontstaan door een slor-
dige citering zijnerzijds waardoor onduidelijk werd waar
zijn beïoog en dat van de heer Hofstra in elkaar over-
gingen (verwijzingscijfer midden in de alinea, afwezigheid
van aanhalingstekens). Maar erg is dit nu ook weer niet,
want het is mij uiteraard welgevalliger mijn betoog onder-
steund te zien door een gewezen Minister van Financiën.
Mag ik mij een slotwoord met een moralistisch tintje
veroorloven? Elke
fiscale
bepaling is de resultante van een
krachtenspel van overwegingen.
De draagkrachtoverweging
is er één, overwegingen van welvaartsbevordering en be-
voorrechte verkrjging zijn andere. Zelden of nooit is één
overweging voldoende om de achtergrond van een fiscale
bepaling toereikend te belichten. Zeker ook niet bij de
nieuwe fiscale regeling voor de werkende gehuwde vrouw.
En laat dit dan wat mij betreft inderdaad het laatste woord
zijn, want over fiscale zaken kan men lang van gedachten
wisselen zonder tot overeenstemming te geraken.
NASCHRIFT
Het laatste woord is de heer Van der Wolk van harte
gegund.
‘s-Gravenhage.
E. L. BERG.
Dr. B. van der Land: Het financieringsgedrag der gemeenten.
N. SamsomN.V., Alphen aan den Rijn 1961,
259
blz.,
f. 19,50.
Dit proefschrift bevat een schat van gegevens, die men
niet gemkkeljk zo goed gerangschikt bij elkander zat
vinden. Het boek is uitstekend verzorgd, de stof is op
moderne wijze ingedeeld, de stijl is puntig, de zinnen zijn
kort, de bronverwijzingen staan niet hinderlijk in de tekst
en de inhoud zal ieder, die in deze materie belang stelt,
boeien. De schrijver heeft zich moeten beperken, doch
student, bankier en bestuurder zullen allen iets van hun
gading vinden.
Wat die beperkingen betreft, kan men er vrede mée
hebben dat bijv. de uitgifte van noodgeld in oorlogs-
omstandigheden slechts wordt vermeld, doch niet be-
handeld. Maar wanneer de schrijver als ,,eigeri middelen”
van de gemeenten wèl noemt ,,parkeergelden”, die slechts
door een enkele gemeente bij uitzondering worden geheven,
dan had hij toch zeker een plaatsje moeten inruimen voor
,,huren en pachten”, die
bij
tientallen miljoenen typisch
,,eigen middelen” van de gemeenten zijn. Ook worden in
het buitenland gesloten leningen slechts terloops genoemd
en dan alleen nog maar in het kader van het renteniveau.
De schrijver heeft zich daarmede de gelegenheid ontnomen
zijn mening te geven over goudclausules en het sluiten
van gemeenteleningen in het buitenland, alsmede over het
plaatsen van buitenlandse gemeenteleningen op de Neder
–
landse markt. Voorts blijkt uit niets, dat de bezwaren van
de gemeenten tegen het rentegamma van tweeërlei aard
waren:
feitelijk
(omdat de rente te laag was, zodat kapitaal
naar de geldmarkt uitweek), en
principieel
(omdat het
(1. M.)
vernietigingsrecht van de Kroon werd gehanteerd ter door-
voering van een maatregel, die slechts door de wetgever
had mogen worden getroffen). Zwaarder valt het de auteur
aan te rekenen, dat
hij
van de wet tot steun aan nood-
lijdende gemeenten van 22 december 1933, St.
715,
op
blz. 79 alleen de datum van inwerkingtreding noemt en
dan nog slechts in verband met het verstrekken van rijks-
kasvoorschotten. Daardoor wordt de lezer onthouden, dat
déze wet een grandioze mislukking was. Toch was dat
juist in dit boek, waarin de schrijver de financiering van
de gemeenten door de centrale overheid aanbeveelt, in-
teressante kost geweest. Immers, de regering kreeg bij
deze wet niet alleen de kans, maar zelfs de plicht het
financieringsgedrag der gemeenten te bepalen, haar draag-
kracht vast te stellen en haar liquiditeitspositie te ver-
beteren. Zij is daarin niet geslaagd en dat kon zij ook niet,
doordat de theorie van de wet met geen mogelijkheid in
praktijk was te brengen. Gealarmeerd door breedvoerig
en letterlijk aangehaalde teksten van redèvoeringen en ver-
slagen van de President van De Nederlandsche Bank, ziet
de schrijver de 1.000 gemeenten met hun principiële
bezwaren tegen de toepassing van het rentegamma, hun
eis tot doorzetting van de woningbouw, hun behoeften aan
onderwijsvoorzieningen enz. als lastige klanten, die van
nature de conjunctuur negéren en altijd maar dreigen het
monetaire evenwicht te verstoren, zodat wel van buitenaf
moet worden ingegrepen.
Uit een en ander blijkt wel, dat de gemeenten
voor hun financieringsgedrag nog andere motiveringen
zouden kunnen vinden dan de schrijver heeft gegeven.
Wat het in de weg leggen’ van moeilijkheden betreft had
Van der Land ook Mr. P. J. Oud eens kunnen citeren,
die als Voorzitter van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten op het congres van 1949 stelde: de gemeenten
moeten zich wel aanpassen, maar zij mogen zich niet
overgeven. Dat wil Van der Land nu juist wel waar hij
op blz. 215 verdedigt de financiering van het grootste
deel van de gemeentelijke uitgaven over te brengen naar
het rijk. Hij wil daartoe een financieringsfonds in het leven
zien geroepen, dat zijn middelen ontvangt niet alleen uit
belastirgen maar ook uit de opbrengst van kort- en lang-
lopende leningovereenkomsten. De wetgever zal elk jaar
tijdig (dus minstens een halfjaar te voren) moeten bepalen
welk bedrag het volgende jaar in dat fonds zal moeten
worden gestort en de hoogte daarvan aangeven, al naar
gelang van zijn verwachting ten opzichte van het be-
schikbaar komen van financieringsmiddelen enerzijds en
de totale behoeften van de gemeenten anderzijds. Econo-
mische Zaken, o.m. voorgelicht door het Centraal Bureau
180
E.-S.B. 21-2-1962
voor de Statistiek, zal over de verwachtingen voor het
komende jaar moeten adviseren. Van de opgenomen kapi-
talen zullen ter vermijding van onnodige administratieve
bezigheden geen rente en aflossingen aan de individuele
gemeenten in rekening worden gebracht. Ook zal een eind
moeten worden gemaakt aan de ongezonde situatie, dat
institutionele beleggers, in het bijzonder rijksfondsen, for
–
meel niet gedwongen kunnen worden gelden tegen de door
de regering voorgeschreven percentages in leen te ver
–
strekken. Deze instellingen zijn namelijk ,,beheerders van
gemeenschapsgelden”, dit alles volgens de schrijver.
Het zwakke in dit boek is, dat niet aannemelijk wordt
gemaakt dat de ,,dwzend potentiële ver6orzakers van
verstoringen op monetair en conjunctureel gebied” zo
radicaal te werk zijn gegaan, dat slechts door het overnemen
van de financiering door het rijk de begeerde rust ver-,
zekerd kan worden. Het bestuurswerk van de genieenten
wordt ‘onder-, de macht van de wetgever overschat. Is het
aannemelijk dat de Staten-Generaal, als het C.B.S. op de
conjurictuurbarometer klopt, een halfjaar te voren aan-
kondigen, dat er veel geld zal zijn, zodat ziekenhuizen,
schouwburgen en raadhuizen kunnen worden gebouwd of
dat er geen geld meer zal zijn voor woning- en scholen-
bouw, voor wegen en nutsbedrijven? Zal het Parlement, bij
het onthouden van de nodige middelen aan de gemeenten,
verantwoordelijkheden aanvaarden_die tenslotte zullen neer-
komen op een zodanig centraal beheer, dat het rijk als het
ware de taak van één grote gemeente moet verrichten?
Van der Land borduurt voort op een inleiding, welke
Prof. Pen in
1959
te Leeuwarden heeft gehouden (blz. 212/
213). Pen wil de spinnewebben in de financiële verhouding
tussen het rijk en de gemeenten wegvagen. Van der Land
gaat verder en wil de rustverstoorders achter tralies op-
kooien.
Hij
moge bedenken, dat het niet de kunst is om,
Scylla omzeilende, bij Charybdis te stranden, maar om
tussen deze rotsen door te laveren, zoals de regering thans
bezig is te doen iiet de ,,verfijningen” van de nieuwe wet
op de financiële verhouding en het aanhangige wetsontwerp
kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen. Het is voor
de schrijver te betreuren, dat zijn boek in 1960 iiioest
worden afgesloten, zodat deze vernieuwingen er niet meer
in konden worden behandeld, en het, wat deze zaken be-
treft, nu al niet meer ,,bij” is.
Rotterdam.
–
j. HASI’ER.
Geidmarkt.
De weekstaat van 13e Nederlandsche Bank, afgesloten
op 12 februari, heeft een daling van de goud- en devïezen-
reserves met f. 53 mln, te zien gegeven. De loop van de
wisselkoersen heeft echter geen aanleiding gegeven tot
valuta-afdracht door de centrale bank en evenmin zou de
Staat deviezen hebben aangekocht. De pers heeft dan ook
geconcludeerd, dat de Bank in de valutamarkt heeft ge-
intervenieerd met bepaalde bedoelingen. Aanvankelijk
trad de centrale bank als koper van termijndollars op,
naar werd verondersteld op verzoek van de New Yorkse
zusterinsteil ing.
De contante dollarkoers onderging indirect de gevolgen
van deze actie, waarop de laatste weken De Nederlandsche
Bank contante dollars heeft verkocht. De bovengenoemde
f. 53 mln. zijn hiervan een weerspiegeling. Ook in de ver
–
slagweek is De Nederlandsche Bank voortgegaan met de
contante dollarverkoop.
Kapitaalmarkt.
,,Het Rijk zal dus voor de financiering van de begroting
1962 geen beroep op de open kapitaalmarkt behoeven te
doen”, aldus de Miljoenennota 1962. De zojuist geannon-
ceerde staatslening 1962 (4 pCt., f. 300 mln, tegen 99/
4
,
30 jaar) moet dan ook zuiver als een monetaire lening
worden gezien, met de bedoeling een belangrijk bedrag
bij de particuliere sector af te tappen. Dat deze lening de
bedoeling heeft de door kajitaal-import binnenstromende
liquide middelen te draineren, de reden, die
bij
vroegere
monetaire staatsleningen op de voorgrond stond, kan nu
niet gelden. Volgens het C.P.B. werd in 1961 door het
buitenland zelfs f. 350 mln, aan onze kapitaalmarkt ont-
trokken. Hierbij komt dan nog de expansie, die de banken
in 1961 aan haar buitenlandse kredietverlening, .die men
tot de kapitaalsfeer rekent, hebben gegeven. Men moet
dan ook concluderen, dat de overheid niet meer een corn-
penserende politiek voert, doch een rechtstreekse deflatoire
druk wenst uit te oefenen.
Het Planbureau profeteert voor 1962:,,De ontwikkeling
op de kapitaalmarkt staat in het teken van een toenemende
verkrapping”. Toen men deze uitspraak deed, wist men
nog niets van de nieuwe staatslening. Hieruit moet men de
conclusie trekken, dat de ontwikkeling naar een krappere
markt thans nog is versterkt.
Indcxcijfers aanlelen.
27 dec.
H. & L.
9 febr.
16 febr.
(1953 = 100)
1961
1962
1961
1962
Algemeen
………………
410
421-399
415
421
Intern, concerns
………….
566
572 – 545
564
572
Industrie
………………
366
395— 361
338 395
Scheepvaart
…………….
184
86-181
194
186
Banken
…………………
253
261-247
257
261
Handel enz
……………..
160
170-159
167
170
Bron:
ANP-CBS., Prijseourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
t. 126,70
f.
131,80
1. 132,40
Philips G.B
………………
984+
957
966
Unilever
……………….
f. 189,70 f. 189,20 f. 189,10
Robeco
…………………
f, 252,50
f. 252 f. 253,50
Hoogovens, n.r.c .
………..
776
777 815
A.K.0
…………………..
4043/t
.
393 397
1
1
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
1.070
1.080
1.120
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
1.060
1.093
Jnterunie
……………….
f. 228
f. 228,50 f. 230,50
Amsterd. Bank
…………..
396
407
’40
21
12
New York.
Dow Jones Industrials
……..
73!
714
716
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
……….
4,12
4,03
4,01
Aand.: internationaleri a)
2,83 b)
2,85
lokalen a)
…………
3,55 b)
3,40
Disconto driemasnds schatkist- –
papier
………………..
1’I
i
1
1,
Bro,,:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december.
C. D. JONGMAN.
E.-S.B. 21-2-1962
.
181
ACCOUNTANTS.BUREAU
opgericht door
–
–
A. L MEIJER en J. HÖRCHNER
heeft op zijn kantoren ge-
legenheid tot plaatsing van
enige
ACCOUNTANTS
leden N.LV.A.ofV.A.G.A.
Leeftijd tot ca.
40
jaar
Eigenhandig geschreven brieven
met volledige inlichtingen om-
trent leeftijd, opleiding .en prak-
tijk te richten oan het kantoor
te Amsterdam, Heren gracht
388.
Aangezien ook onze staf-afdelingen onderworpen zijn
aan de expansie, van het bedrijf, zal de economische
afdeling worden uitgebreid: –
Vandaar dat wij contact zoeken met een
DRS. ECONOMIE.
Leeftijd tot 40 jaar. Hij zal belast- worden riet
zeer
gevarieerde werkzaamheden, waarbij het – accent op
bedrijfseconomische vraagstukken ligt. Voorkeur ge-
nieten zij, die over enige ervaring in het bankwezen of bij
staf-afdelingen van grote bedrijven beschikken.
Sollicitaties worden gaarne ingewacht op de afdeling
Personeelszaken van de Nederlandsche Middenstands-
bank N.V., Herengracht 580 te Amsterdain.
U reageert op annonces
in .,,-S.B.”?
7 1
Wilt U dit dan steeds duidelijk
tot uitdrukking brengen?
waaruheengaat…
de
gaat metumee!
–
–
– –
thans in,3 modellen:
–
minifon,
de
handige –
‘
Attaché
voor dictaat
/
zakdicteermachine
onderweg
orop
kantoor;
–
‘
—
van 8ons,
‘
Attaché speciaal
1
die
–
dank
zij werking
–
voor ononderbroken
op batterijen,
–
–
– -.
– opname tot 5 uur; –
autoaccu
of
lichtnet
–
–
1
overal paraat is.
–
HiA
ook voor perfecte
–
.
– muziekopname
– –
—
–
–
(tot 12.000 Hz.);
1
– –
-.
–
Vraag prospectus
:Iî:I1ijkantaorn1achines
17.
J/
–
én vermeld .â.u.b. het – –
–
–
model waarin u belang
–
– –
–
– stelt. –
– Rotterdam, Goudsesingel 108, tel. (010) 120196 – Âmsterdam,Keizersgracht 480, tel. (02Ô) 33898 – Hengelo, Enschedesestraat 39, tel. (05400) 8565
182
ESB 2121962
‘S
1!
UNILEVER N.V.
zoekt voor haar
AFDELING ACCOUNTANTS CONTROLE
een
DRS’
.
ECONOMIE
die zich voorbereidt op de accountants-exame’ns,
of een
STUDERENDE H.I.V.A.
met gevorderde accountantsstudie.
Onze voorkeur gaat uit naar iemand, die
• beschikt over practische ervaring.
• belangstelling heeft voor de bedrijfseconomische en administratieve
problematiek bij industriële bedrijven.
• tevens de ambitie heeft om zich verder te ontwikkelen voor de moge-
• lij ke vervulling van een hogere leidinggevende functie of een andere
belangrijke staffunctie in binnen- of buitenland.
• ten hoogste 30 jaar is.
Wij zijn gaarne bereid hen die belangstelling hebben voor dèze functie
uityoerig in te lichten, zowel over de functie zelf als over de toekomst-
mogelijkheden
alvorens
zij
eventueel tot een sollicitatie overgaan. Het
– verdient aanbeveling van te voren een afspraak te maken.
Aanvragen om inlichtingen zowel als
schriftelijke
sollicitaties te richten aan:
Unilever N. V., t.n.v.
Hoofd
Afdeling Selectie, Postbus 760, Rotterdam
(tel. 010 1144 00 toestel 329) onder vermelding van nummer 507.
to
1
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
Maak gebruik ‘aan
functies. Het
aantal
reacties, dat deze annonces
/
de rubriek
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
V.A. C.AT URE S
ontvangt en waar het niet circuleert!
E.-S.B. 21-2-1962
.
183
O
R
fl0
Ratiobouw
Bij Ratiabouwis
een vakature voor een
ECONOOM
als medewerker van de
Technisch-Economische Afdeling
die tot taak krijg’t mede te waken over de kwaliteiten
van werkzaamheden op economisch gebied. Hij zal
verder zelfstandig, maar ook in samenwerking met
anderen, economische en technisch-economische
onderzoekingen moeten verrichten.
Sollicitanten dienen enige jaren ervaring als bedrijfs-
econoom te hebben en zo zij geen kennis van het
bouwbedrijf hebben, in ieder geval geïnteresseerd
te zijn in bouwproblemen.
– S
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven (ballpoint geen
bezwaar) met alle voor een juiste
beoordeling
gewenste
gegevens, richten aan:
RATIOBOUW
Personeelszaken
Postbus 299
Rotterdam
Onze reisgids 1962, waarin een keuze uit
ruim 700 reizen door Europa, is zojuist
verschenen.
Op aanvraag zenden wij u gaarne gratis
een exemplaar toe. Groot eigen wagenpark.
Deskundige leiding. Prima hotels.
EUROPA EXPRESS N.V.
Schiedamsevest 59
–
Rotterdam
Telefoon 1170 70 (6
lijnen)
HANDEL-MAATSCHAPPIJ
‘-e.c.41&ert de’3ary
&
e0.’n.’i’.
00000*
Alle Bank. en Effectenzaken
Beleggingsadviezen
Herengracht 448•454 . Amsterdam •Telef.: 221155
HOOGOVENS IJMUIDEN
De Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en
Staalfabrieken N.V. te Ijmuiden vraagt voor haar
afdeling
administratieve
/
organisatie
een zelfstandig
/
medewerker
die tot taak zal hebben het verrichten van orga.
nisatiewerk bij administratieve afdelingen, vaar
bij leiding gegeven moet worden aan één of
meer assistenten.
Het werk bestaat ‘uit:
het inventariseren en analyseren van de be
staande werkmethoden
het voorbereiden van voorstellen tot verbete-
ring en het invoeren daarvan in samenwerking
met de uitvoerende leidinggevende functio-
narissen.
Dit arganisatiewerk is interessant en afwisselend
en biedt de functionaris de volle gelegenheid
zich te verdiepen in de problematiek van de ad
ministratieve organisatie en techniek. Dit laatste
betreft in hoofdzaak de bestudering en toepas-
sing van de ponskaarten- en computertechniek.
Eigenhandig geschreven
sollicitaties met beschrij-
Ve;eist zijn:
ving van opleiding en le-
vensloop worden, vergezeld
ruime algemene ontwikkeling,
van een recente pasfoto en
onder vermelding van ons
diploma S.P.D. of M.O.-Boekhouden è.q. Handels-
nummer
ESB 45,
inge- wetenschappen af gevorderde accountantsstudie.
wacht bij de afdeling PerS
soneelszaken Beambten.
Leeftijd: circa 30 jaar.
– 184
Efficiency
Uw telefoonnummer
NETNUMMER
E.-S.B. 2 1-2-1962
•1
DE DRAAD NIET KWIJT RAKEN!
Een vertrouwd beeld in een moderne rayonfabriek. Een uiterst inge-wikkelde combinatie van vloeistoffen, vaste stoffen en machines doet
hier de vooraf bepaalde draden ontstaan, elke draad van de juiste
samenstelling, de juiste dikte en de juiste steçkte.
– –
II
1
I:
!
rfl
De economische expansie stelt aan het bedrijf dat hiermee gelijke
tred wil houden steeds verdergaande eisen. Een van deze eisen is:
J)
een snelle informatieverwerking. Deze moet de directie op elk tijdstip
van alle feiten en gegevens de juiste draad in handen geven voor het
H
nemen van beslissingen. Wisselvalligheden uit de praktijk” worden
– –
uitgeschakeld door simulering van overeenkomstige processen.
Bestaande administratieve werkzaamheden kunnen sneller en accu-
Gamma 30
rater worden verricht. Bull vervult hierbij een onmisbare taak.
Bull dient het bedrijfsleven met informatieverwerkende apparatuur.
– Dank zij de betrouwbaarheid van de Bull machines kunnen de moge-
lijkheden die automatisering biedt, met een alledaagse” vanzelf
–
sprekendheid benut worden – zowel door het middelgrote en kleine bedrijf als door wereldconcerns. Een Bull basiseenheid, die ongeli-
miteerd kan worden’ uitgebreid, groeit mee met de ontwikkeling van
het bedrijf. Door geleidelijke aanpassing komt men tot een integraal
informatieverwerkend systeem.
.1LBASIS VAN VOORUITGANG
Bull Nederland Administratie- en Statistiekmachine Mij., N.V. –
Vliegtuigstraat 26 – Amsterdam-W. – Telefoon (020)
186555
E.-S.B. 21-2-1962
.
185
HET ECONOMISCH INSTITUUT. VOOR DE MIDDENSTAND
vraagt voor spoedige indiensttreding éen
Abonneert U op
WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER
DE ECONOMIST
–
voor de afdeling sociaal-economisch onderzoek
• Gegadigden zullen, uiteraard na een redelijke termijn van
inwerking, in staat moeten zijn wetenschappelijk onder-
zoekingswerk met betrekking tot de problemen in ruime
zin het midden- en kleinbedrijf betreffend, te verrichten.
• Academische opleiding gewenst doch niet vereist.
• Goed stilist.
Uitvoerige schrifteljjke sollicitaties met vermelding van
leeftijd,
opleiding en
ervaring te richten aan de Secretaris der Directie, Neuhuyskade 94, Den Haag.
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof.
H. W.
Lambers,
Prof.
J. Tinbergen,
Prof. G. M: Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
*
ALBERT
heeft plaats voor een funktionaris voor
7w5
marktonderzoek
die belast zal worden met zelfstandige op-
drachten op het gebied van markt-onder-
zoek, onder meer betreffende assortimenten.
Gedacht wordt aan een zelfstandige en
energieke medewerker, die ervaring in markt-
onderzoek heeft opgedaan in een commer-
cieel georiënteerd bedrijf en een academische
of daarmee gelijkstaande opleiding heeft
genoten.
Leeftijd: ± 30 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met
uitvoerige inlichtingen worden gaarne
onder no. 246 ingewacht bij
ZAANSE STICHTING VOOR BEDRIJFSPSYCHOLOGIE EN PERSÖNEELSBELEID
ZAANWEG 46
•
WORMEItVEER.
Abonnementsprijs
f 22,50;
fr. p. post
f
23,60; voor stu-
denten
f
19,—; fr. per post
f
20,10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en
door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
– —
—
—
186
E.-S.B. 21-2-1962
1
Postbehandeling
voor het maken van diazokopleën
van uitgandc ën binnenkQmende
post
Intern schriftelijk verkee
voor het snel en goedkoop
vermenigvuidien van interne
memoranda, rapporten, Instructies
enz.
Ordeibehandel(ng
en
facturering
voor een snelwerkend systeem
tot het foutvr}j verwerken van
orders en fécturen
Produktief en verlçoopoverzichten
voor een snelle, correote en
doelmatlge Informatie over de
situatie in de producerende n de
commerciële sectoren van
uw
bedrijf
Registratie en documentatie
voor een economisch, werk- en
kostenbesparend reproduktle
systeem ten behoeve van een
trofzekere regIstratIe en een bijna
alwetende documentatie
druk.
op
• , kantoor?
dan
•
fichtdruk
Lichtdruk, het moderne reproduktie.
systeem, is een bij uitateiç gesçhjkt
medium voor het.oplossen van
vele administratieve, problemen.
Alleen of in samenspel met andere.
vernuftige hulpniddéIen verlicht
het de omvangrijke taak, waarvoor
ziçh de edministrat!e van ieder
modern bedrijf ziet geplaatst.
chemische fabriek
– Lvan der Grinten nv
Venlo
Lichtdruk is méér dan een subliem
systeem voor het reproduceren
van tQkeninen
en
doçumcnten.
Pas het daarom toe, ook In
w
administratie, bijvoorbeeld bij;
en
Telex
voor het perfectioneren van dit
moderne communicatiemiddel.
Uw
teIexraket krijgt er zijn tweede
trap door.
WIJ steklen zes mapjes samen,
vol Interessante gegevens en
met duIdelijke voorbeelden
op
het gebied van bovenstaande
Toepassingen van Llchtdruk
op
Kantoor. Doe er een keus uIt;
ze
zijn voor belangstellenden gratis
vërkrijgbaërondernummor l•U
S,B.21 -1962
187
WAT IS INTEGRATIE IN DE LOONADMINISTRATIE?:
1
F
afwezigheidsuren
gewerkte uren
1
stamkaart
r
T;
ens kostprijs
istratie
signalering
fouten in de
invoer
nieuwe totaalkaart
DAT IS: bepaal met de Xl
s bruto- en nettoloon ineens
• voor 1000 man in een kwartier
DAT IS: leid uit de basisgegevens
•
in een enkele arbeidsgang
•
alle gewenste gegevens af
OOK UW ADMINISTRATIE VRAAGT OM INTEGRATIE
xl
ELECTROLOGICA
STADHOUDERS-
PLANTSOEN 214
POSTBUS 207
DEN HAAG