WIJNEN UIT ALLE
BINNEN- EN BUITENLANDS WIJNPRODUCERENDE LANDEN
GEDISTILLEERD
Uw buitenlandse
ACCIJNSVRIJE LEVERANTIES
relaties
of
voor Uw
VAN SPIRITUALIËN UIT
privé-
of
zakenreizen
ONS ENTREPOT VOOR: naar het buitenland
Wijnhandel GALL & GALL
Stadhuisplein 25 (naast Corso) Tel. 11 3954
ROTTERDAM
Met Wijnhandel GALL & GALL
bent U thuis beter uit
– t
Adviezen
en bemiddeling
inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80*
URITSWEG 23
MA
ROTFERDAM-2
HOTEL
RESTAURANT
,,ljet Witte
Paard”
Groenezoom
245
Rotterdam-Zuid -Tel. 192020
Bond van Coöp. Zuivelfabrieken in Drenthe
Prins Hendrikstraat 5, ASSEN
vraagt voor zijn afdeling Accountantsdienst
ambtenaar
voor de
admiiistratieve controle
van de Drentse zuivelfabrieken.
Sollicitanten moeten beschikkén over een degelijke
administratieve opleiding en ervaring in controle-
werkzaamheden. ‘
Vereist is het volledig S.P.D. 4iploma of studerend voor
tweede deel.
Salaris in nader overleg. Prmievrje penionregeling.
Sollicitaties schriftelijk indienen binnen een week na
verschijning van dit blad.
ROTTERDAM
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rort»rdani-6.
Telefoon redactie: (010) 5 2939. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres
redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
‘laan 17, Rotterdam-12, te!. (010) 18 3632.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Ban que de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor
België:
Dr. J. Geluck, Zwj/naardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hooclzweg 118, Rotterdam-6.
,;.Ahon’ernentsprjs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per’ zeeposi)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ‘ingaan met Welk nummer
L
en ,ilechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertentjes
te richten aan de N. V. Koninklijke -Nederi. Boekdrukkerjj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, ScI,ieda,n, tel. (010)
6 9300, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per, mm (dubbele kolom). De- administratie behoudt
• zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
114
E.-S.B. 7-2-1962
Zwitserland
Het lijkt waarschijnlijk dat bij velen aan de naam van
Zwitserland de gedachtenassociatie van ,,welvarend” is
verbonden. In dit geval stemt de associatie overeen met
de werkelijkheid. In de onlangs verschenen O.E.S.O.-
studie
1)
wordt, op een voor deze auteurskring bijna
lyrische wijze, geconstateerd dat ,,the state of the Swiss
economy may be regarded as satisfactory in every respect”.
Weliswaar is dit land lid van de E.V.A., waarvan de eco-
nomische groei aanmerkelijk achterligt bij. die van de
E.E.G., doch deze achterstand wordt hoofdzakelijk ver
–
oorzaakt door Groot-Brittannië.
De toename van het reële netto nationaal produkt be-
liep
6,5
pCt. in 1960 t.o.v.
1959.
Ook 1961 stond in het
teken van voortgaande groei. Niettegenstaande de ver
–
traagde exportvergroting nam de totale vraag zo krachtig
toe, dat deze niet geheel kon worden bevredigd. Deze toe-
name was te danken aan de versnelde stijging van verbruik
en investeringen. De ontwikkeling van het particulier ver-
bruikmanifesteerde zich o.a. in de voornaamste indicator,
namelijk in het be1ooi van de kleinhandelsomzetten. Deze
stegen in het eerste halfjaar van 1961 met ca. 11 pCt.
t.o.v. de overeenkomstige periode in 1960. De afzet van
duurzame consumptiegoederen vertoonde een scherpe stij-
ging. De uitbreiding van de overheidsconsumptie bleef
daarentegen betrekkelijk gering.
Ook in de investeringssector bleef de overheidsactiviteit
aanzienlijk achter
bij
die van de particuliere ondernemers.
Ten gevolge van deze anticyclische politiek is de wacht-
lijst van overheidswerken jaarlijks langer geworden. Daar-
entegen,fungeerden ook in dit land de particuliere inves-
teringen als motor van de economische expansie. De toe-
name van de bruto investeringen beliep in 1960 21 pCt.
t.o.v.
1959.
De hausse deed zich vooral voor
bij
industriële
bouwwerken, machines en uitrusting met een geraamde
stijging van 30 pCt. in 1961. Daarentegen werd de toename
van de investeringen in de bouwsector trager. Hierbij
speelde de verzadigde woningmarkt een rol hetgeen bij
redelijke huren onze nationale jaloezie zou moeten op-
wekken.
Er zijn echter zaken waarbij Nederland een voorsprong
heeft. Zo beschikken de Zwitsers nog niet over een alge-
n
–
iüe ihdex van de industriële produktie. De bestaande
gegevens wijzen op een voortgaande krachtige groei. Tot
de leidende bedrijfstakken in dit opzicht behoren die van
uurwerken, de bouw, chemicaliën en machines. Arbeids-
schaarste, arbeidstijdverkorting en volledige capaciteits-
1)
Economic surveys by the O.E.C.D. Uitgegeven door de
O.E.C.D., Parijs, november 1961, 38 blz., f. 2.
bezetting begrenzen ook hier de expansiemogelijkheden.
De elasticiteit van de arbeidsmarkt werd echter vergroot
door de opmerkelijke omvang van het aantal tewerk-
gestelde buitenlandse arbeiders, namelijk
ca. 548.000 per-
sonen in augustus 1961 (in augustus 1960 nog ca.
435.000).
Hiervan bezitten 392.000 de Italiaanse, 73.000 de Duitse
en 30.000 de Oostenrijkse nationaliteit. Deze recrutering
zal vermoedelijk worden bemoeilijkt door de toenemende
migratie naar andere landen en door de grotere werk-
gelegenheid in Italië.
De belangrijke dienstensector deelde in de bloei. Symp-
tomen hiervan zijn de expansie van het vreemdelingen-
verkeer en van de omzetten van het bank- en verzekerings-
wezen. Ondanks de expansie van deze en andere vormen
van onzichtbare transacties zal de lopende rekening van
de betalingsbalans voor 1961 vermoedelijk een tekort ver-
tonen, hetgeen voor Zwitserland een zeldzaam verschijnsel
is. Door de grote toevloed van buitenlands kapitaal zal
de deviezenvoorraad echter toch toenemen. De invloed
van de E.V.A. kwam vooral in de grotere export naar
de lid-staten tot uiting. Overigens klopte ook Zwitserland
reeds aan de E.E.G.-deur ten behoeve van een associatie
hetgeen met gemengde gevoelens werd begroet.
De stijging van de prijzen bleef bescheiden vooral dank
zij de grote toename van de invoer tegen betrekkelijk lage
prijzen. De monetaire autoriteiten namen maatregelen te-
gen de potentiële infiatoire gevolgen van de springgolven
van buitenlands kapitaal en de zeer grote
stijging
van
bankkrediet. Hiertoe behoorden bevriezing van liquidi-
teiten en hogere dekkingspercentages bij kredietverlening.
Zoals reeds bleek voerde de Zwitserse overheid een anti-
cyclische budgetpolitiek. In 1960 werd een aanmerkelijk
overschot geboekt en voor 1961 wordt eveneens een aardig
surplus verwacht.
De geschetste gunstige gang van zaken geldt niet alleen
voor de laatste jaren. Sinds 1945 ontwikkelde zich zonder
scherpe fiuctuaties een opmerkelijke groei met een ge-
middelde
jaarlijkse
toename van het netto nationaal pro-
dukt met 4,8 pCt. De prijzen bleven vrijwel stabiel; zelden
was er een betalingsbalanstekort. Opmerkenswaard voor
Nederland is hierbij de belangrijke bijdrage door een
-krachtig bevorderde research. Een meer negatief gevolg
hadden de wilde toe- en wegstromende kapitaalbewegingen
waardoor voortdurend veranderingen in de monetaire en
financiële politiek nodig waren. Gezien het idyllisch samen-
gaan van bevredigende groei en interne stabiliteit kon de
O.E.C.D. haar studie besluiten met
wijze
adviezen van
weinig ingrijpende aard.
M. 15
–
_IIMIUUI)
Blz.
.
Blz.
Zwitserland,
door Drs. M.. Hart……………
115
Nadelen van een aardappeltermijnmarkt,
door.. J.
Buitenlandse industrievestigingen in Nederland na
M. Schoutendorp ………………………
125
de tweede wereldoorlog,
door Dr. L. Bak……
116 B e d r ij fs e c o n o m i s c h e n o t i t i e
S:
Volkshuisvesting en huurbeleid in Europa,
door
Kwaliteitskosten,
door Drs. G. B. M. Janzing..
128
Dr. H. Umrath ……………………….
119
Arbeid een vloek of een zegen?,
door Drs. P. S.
Termijnhandel op ongezonde basis,
door Drs. C.
J. Abiji ………………………………
129
de Schipper ………………………….
122
Geld- en kapitaalmarkt, door Dr. C. D. Jongman..
130
COMMISSIE VAN REDACflE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lawbers;
J.
rmbergen;
3.
R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin;
J.
1?… Mertens de Wilmars;
–
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.
,1
E.-S.B. 7-2-1962
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
115
Met betrekking tot de buitenlandse industrievesti-
gingen in ons land is nauwèlijks enige openbare docu-
mentatie beschikbaar. Teneinde in deze lacune te voor-
zien heeft schrijver getracht een inzicht te verwerven
in omvang, structuur en regionale verspreiding der na-
oorlogse buitenlandse vestigingen.
In de periode 1945-
1960
zijn in totaal
158
nieuwe industriële vestigingen
door of in samenwerking met buitenlands initiatief tot
stand gekomen. De werkgelegenheid welke hierdoor is
geschapen omvatte medio 1960
bijna
20.000
personen, d.i. gemiddeld 125
werknemers per vestiging. Ongeveer
de. helft der vestigingen is van Amerikaanse origine.
De tweede plaats wordt ingenomen door de Engelse bedrijven. De metaalnijverheid vormt met meer dan
50
pCt. der vestigingen en bijna
60 pCt.
van
de perso-neelssterkte de hoeksteen van de buitenlandse vestigin-gen. De regionale verspreiding is, althans per landsdeel bezien, in globale evenredigheid met de bevolkingsver-
spreiding. In de verschillende landsdelen komen echter
wel opmerkelijke verschillen voor tussen de afzonderlijke
provincies. Voor de stedelijke gemeenten bestaat een duidelijke voorkeur. De regionale vestigingsvoorkeur
blijkt afhankelijk te zijn van de nationaliteit der vesti-
gingen.
Buitenlandse
industrievestigingen
in Nederland
nade
tweede wereldoorlog
Een belangrijk aspect van de na-oorlogse industriële
tale industrieën het verlangen gewekt tijdig een eigen pro-
ontwikkeling hier te lande vormt ongetwijfeld de ver-
duktie- en distributie-apparaat binnen de Euromarkt tot
sterkte internationale belangstelling voor Nederland als
stand te brengen. Dat daarbij zo veelvuldig de keuze van
vestigingsplaats van industriële bedrijven. Deze interesse
vestigingsplaats op Nederland valt, hangt ongetwijfeld sa-
van buitenlandse zijde is op zich niet nieuw. Reeds ge-
men met factoren als de gunstige verkeersligging, het rela-
durende de 19de eeuw hebben vele buitenlandse initiatieven
tief lage loonpeil, de heersende arbeidsvrede en de stabiliteit
bijgedragen tot de expansie van onze vaderlandse nijver-
van het openbaar.
bestuur. In zekere zin
bewijst
deze voor-
heid. Met name in het zuiden des lands zijn de resultaten
keur voor vestiging in Nederland echter ook dat te onzent
hiervan duidelijk aanwijsbaar. Zo is de ontplooiing van
een niveau van industriële volwassenheid is bereikt.
de steenkolenmijnbouw, de aardewerkindustrie, de zink-
Het mag worden betreurd dat met betrekking tot de
witfabricage en de cementindustrie in Limburg over-
buitenlandse industrievestigingen nauwelijks enige open-
wegend te danken aan
Belgische
initiatiefnemers, Op de-
bare documentatie beschikbaar is. Teneinde in deze lacune
zelfde wijze heeft het Belgisch initiatief ook een grote rol
te voorzien is
dezerzijds
getracht een inzicht te verwerven
gespeeld in de beginperiode van de Brabantte bietsuiker-
in omvaig, structuur en regionale verspreiding der na-
industrie en in het ontstaan der chemische en textiel-
oorlogse,
buitenlandse industriévestigingen. Voor zover
nijverheid van Zeeuwsch-Vlaanderen. Bepaaldelijk echter
kon worden nagegaan
zijn
in de p.eriode
1945-1960
in
niet alleen in de zuidelijke provincies heeft zich deze
totaal
158
nieuwe industriële vestigingen door of in samen-
buitenlandse interventie voltrokken. Men denke in dit’ver-
werking met buitenlands initiatief -tot stand gekorien. De
band
bijv.
eens aan de grote betekenis van de Engelsman
overgrote meerderheid van deze nieuwe vestigingen be-
Ainsw,rii
voor de opbouw van de Twentse katoen-
staat uit zelfstandige fihiaalfabrieken van buitenlandse ton-
inusi’Bovendièn kwamen in het westen en oosten des
cerns of uit geheel nieuwe buitenlandse bedrijven. Slecbt’s
lands
–
naarmate de industrialisatie in de 20ste eeuw
in 41 gevallen is er
bij
de’ vestiging sprake geweest van een
verder voortschreed
–
verscheidene buitenlandse bedrijfs-
samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse onder- vestigingen tot stand.
—
–
–
-.
nemingen: In feite is dit aantal samenwerkingen (o.a.-.ii
Na 1945 is de frequentie van de buitenlandse industrie-
devorm van ,,deelnemingen”) veel groter, maar meesten
vestigingen in Nederland bijzonder sterk toegenomen. Aan
tijds resulteert zulks niet in de vestiging van een nieuwe
deze reçente vestigingen ligt in het algemeefi een geheel
produktie-eenheid. Alsdan blijft de samenwerking beperkt
ander motief ten grondslag dan aan dë ‘vrOeger’ plaats
tot’ de uitbrei4ing van het produktieprogramma of de
gehad hebbende vestigingen. In het verleden waren het
introductie van nieûwe produktieprocessen
bij
reeds be-
vooral Europese ondernemers die in
:ons,
land
–
gebruik-
staande bedrijven.
makend van de hier bestaande industriële achterstnd’—
De werkgelegenheid welke door de genoemde 158 be-
om. de mogelijkheden zagen van een ruime arbeidsmarkt
drijvèn is geschapen, omvatte medio 1960 bijna 20.000
en een aantrekkelijk nationaal afzetgebied:’ -Thans zien
personen, d.i. gemiddeld 125 werknemers per vestiging.
speciaalde niet-Euröpese ondernemers Nederland als een
– –
Opvallend is
–
dat de gemiddelde bedrijfsgrootte
bij
de ver-
zeer geschikte basis van waaruit meli de gehele Europese
“schiller4e calegorieçn vestigmgen (fihaalfabrieken, geheel
markt kan bestrjken. Jii
:6aliâti
<‘an durdpeseJ
nieuwe
buitnlandseT;bedtijven
en zgn. samenwerkings
Economische Genlelp fieft
ijiel, •iiet-cèrftinéh-
bëdrjvén)
ffver,
elij
i’Alliééë.1 de gemiddelde per-
,
—E SB 721962
soneelsbezetting bij de buitenlandse industrievestigingen
belangrijk groter is dan bij de Nederlandse nijverheid in
haar geheel, leert een differentiatie naar bedrjfsgrootte
toch dat het aantal werkelijk grote buitenlandse indus-
trieën in ons land veel kleiner is dan wel eens wordt aan-
genomen. De feiten wijzen uit dat maar 9 buitenlandse
vestigingen meer dan 500 werknemers tellen; 16 bedrijven
beschikken over 250 tot 500 werknemers. Ook
bij
de
buitenlandse vestigingen overweegt dus nog
altijd
het klein-
bedrijf met een bezetting van enige tientallen tot ten hoogste
een tweehonderdtal werknemers.
In het totaal der buitenlandse industrievestigingen hier
te lande bezetten de Amerikaanse bedrijven een domi-
nerende plaats. Ongeveer de helft der vestigingen is van
Amerikaanse origine. De tweede plaats wordt ingenomen
door de Engelse bedrijven. De niet-continentale bedrijven
maken op deze wijze ca. twee-derde uit van alle buiten-
landse industrievestigingen. Daarnaast leveren vooral
Duitsland en België een belangrijke bijdrage. Beziet men
uitsluitend de groep bedrijven, welke is ontstaan door
samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse onder-
nemingen, dan valt het op dat deze samenwerking ver-
houdingsgewijs weinig plaats heeft met Amerikaanse
ondernemingen. Van de Amerikaanse industrievestigingen
draagt slechts ongeveer 15 pCt. het karakter van ,,deel-
nemingen”. Bij de andere nationaliteiten ligt dit percen-
tage zeer veel hoger.
TABEL
i nal
a
0
1 ei
Vesti-
gingen
W.O. samen-
werking met
Ned. bedrij-
ven
78
12
28
11
14
6
13
5
9
3
Verenigde Staten
……………………….
Engeland
…………………………….
6
Duitsland
…………………………….
4
2
Belgi8
………………………………..
Zwitserland
…………………………..
4
2′
Zweden
………………………………
Denemarken
…………………………..
1
–
Frankrijk
…………………………..
Luxemburg
…………………………..
1
–
158
41
Canada
………………………………
Totaal
………………………….
Evenals dit het geval is
bij
de nieuwe vestigingen van
de eigen, Nederlandse bedrijven, komen ook de buiten-
lands’e industrievestigingen voor een zeer groot deel tot
stand binnen de bedrijfsklasse der metaalnijverheid. Met
meer dan 50 pCt. der vestigingen en bijna 60 pCt. van de
personeelssterkte vormt de metaalnijverheid de hoeksteen
van de buitenlandse industrievestigingen hier te lande. Van
de metaalnijverheid dienen in de eerste plaats te worden
genoemd de fabrieken van kantoormachines. Deze indus-
triële sector, welke voor de tweede wereldoorlog in Neder-
land niet of nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen,
onderging door buitenlandse bedrijfsvestigingen een on-
gemeen sterke uitbreiding Grote fabrieken van schrijf-
machines, rekenmachines, boekhoudmachines e.d. ver
–
razen o.m. te Amsterdam, ‘s-Hertogenbosch en Leiden.
Tezamen bieden deze fabrieken werk aan ruim 4.000 per-
sonen. Een tweede belangrijke groep bedrijven wordt ge-
vormd door de gereedschappenfabrieken. Van dit bedrijfs-
type kwamen o.m. vestigingen tot stand te Vlaardingert en
‘s-Hertogenbosch. Voorts werd de metaalnijverheid uit-
gebreid met een aanzienlijk aantal fabrieken van machines,
metaalwaren en elektrotechnische apparatuur. Als voor-
beelden kunnen worden genoemd: een Zweedse kogellager-
fabriek te Veenendaal, een Nederlands-Amerikaansefitting-
fabriek te Deventer, een Amerikaanse fabriek van textiel-
machines te Almelo, een Zwitsers wapenbedrijf te Breda
en Amerikaanse fabrieken van hefwerktuigen en olie
kachels te Nijmegen.
TABEL 2.
Vesti-
Personeels.
Bedrijfsklasse
gingen
sterkte –
85
11.600
2.200
22
1.800
Metaalnijverheid
………………………
Rubber- en ledernijverheid
……………..7
1.500
Chemische nijverheid
…………………
Confectie. en textielnijverheid
……………15
voedingamiddelennijverheid
…………….
9
600
Overige
……………………………..
.
20
1.900
Totaal
…………………………
1
158
1
19.600
Dat de rubber- en ledernijverheid bij – de buitenlandse
industrievestigingen, gemeten naar personeelssterkte, op
de tweede plaats staat is vooral toe te
schrijven
aan de
vestiging van drie grote autobandenfabrieken. Te Amster
–
dam en ‘s-Hertogenbosch kwamen fihiaalfabrieken van ver-
maarde internationale bandenfabrieken, terwijl Enschede
werd gekozen als vestigingsplaats voor een gemengd Neder
–
lands-Amerikaans bedrijf. Deze drie bandenfabrieken bie-
den gezamenlijk werk aan ongeveer 2.000 personen. De
in ons land tot stand gekomen chemische bedrijfsvestigingen
zijn in meerderheid georiënteerd op de fabricage van ge-
neesmiddelen en plastics, alsmede op de raffinage van
aardolie. In het Rotterdamse Waterweggebied ontstonden
twee nieuwe aardolieraffinaderijen met een totale raffinage-
capaciteit van 8 mln, ton. Alleen reeds deze beide bedrijven
hebben een personeelssterkte van ongeveer 1.000 man.
Fabrieken van geneesmiddelen en cosmetica werden o.m.
gevestigd te Amsterdam, Alkmaar, Haarlem, Emmen, Dui-
vendrecht en Leiden. Buitenlandse plasticfabrieken kozen
domicilie te Zwolle en te Roden. Wat de confectie- en textiel-
nijverheid betreft valt hét accent vooral op de fabrieken
‘van nylonkousen, tricotages en zgn. ,,fouridations”. Te
Emmen vestigde zich een grote fabriek van nylonkousen.
Belangrijke confectie- en textielbedrijven ontstonden ver-
der te Veenendaal, Uden, Culemborg, Beekbergen, Hooge-
zand en Amsterdam. Met betrekking tot de voedings- en
genotmiddelenindustrie kan worden volstaan met de ver-
melding van enige speciale voedingsmiddelenfabrieken,
t.w. een fabriek van droge soepen te Loosdrecht, een fa-
briek van visconserven te Harlingen en een melkpoeder-
fabriek te Amersfoort. Van de overige, tot dusver niet
genoemde bedrijfsklassen hebben-vooral de mijnbouw, de
bouwmaterialennijverheid, de papierindustrie- en de hout-
industrie een rol gespeeld in de buitenlandse industrialisatie
van ons land. De mijnbouw past in deze reeks, omdat
uit Nederlands-Amerikaanse samenwerking een groot
aardoliewinningsbedrijf is ontstaan, dat zich bezig houdt
met de exploitatie van de hier aanwezige aardgas- en
aardoliereserves. Dit bedrijf telde medio 1960 ongeveer
1.200 werknemers. In de sfeer van de bouwmaterialen-
nijverheid ligt de vestiging van een grote Belgische vlak-
glasfabriek te Tiel. De buitenlandse vestigingen in de
papiernijverheid betreffen uitsluitend enige kleinere papier-
warenfabrieken. Binnen de bedrijfsklasse der houtnijver-
heid werden tenslotte o.m. een lijstenfabriek, een borstel-
fabriek en een ‘metibelfabriek gesticht.
De regionale verspreiding van de buitenlandse bedrijfs-
vestigingen is, althans per landsdeel bezien, in globale
evenredigheid met de bevolkingsverspreiding. In de ver-
schillende landsdelen komen echter wel opmerkelijke ver-
E.-S.B. 7-2-1962
.
117
elk aandeel
‘Véreenigd
Bezit van
1894′
vormt in
feite een
deskundig
samênge stelde
aandelen-
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ca. 200 zorgvuldig ge-
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt éen belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen: en buitenland. Elk aandeel
‘Vefeenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V. VEBJEENJGD
BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezit met
beperking, van risico.
WESTERSINGEI. 84,
ROTTERDAM
(!.M.)
schillen voor tussen de afzonderlijke provincies. In het
noorden des lands geeft Drenthe de meeste buitenlandse
vestigingen te zien, terwijl Friesland daarentegen nauwe-
lijks aan bod komt. In het Oosten des lands blijken Gelder-
land en Overijssel ongeveer een gelijke aantrekkingskracht
te hebben. In het westen des lands is de helft der totale
personeelssterkte geconcentreerd in de steden Amsterdam
en Rotterdam. Den Haag is als vestigingsplaats van buiten-
landse industrieën van weinig betekenis. In het zuiden des
lands vervult Noordbrabant de functie van concentratie-
gebied der buitenlandse industrievestigingen. Zeeland en
Limburg hel ben tot dusver aan het proces der buitenlandse
industrialisatje weinig deel gehad. Dit is te meer opvallend,
waar qua ligging en qûa historische ontwikkelingsgang
het tegendeel verwacht zou mogen worden.
TABEL
3.
Provincies
1
Vesti-
1
Personeels- gingen
sterkte
Groningen, Friesland, Drenthe
15
1.600
Overijssel, Gelderland
…………………
32
4.600
Noordholland, Zuidholland, Utrecht
82
9.100
Zeeland, Noordbrabant, Limburg
29
4.300
Totaal
…………………………1
158
1
19.600
De buitenlandse industrieën vertonen
bij
hun vestigirgs-
plaatskeuze een merkwaardige voorkeur voor de stedelijke
gemeenten. Gememoreerd werd reeds hoezeer Amsterdam
en Rotterdam een relatief groot deel der vestigingen wisten
aan te treklCen7. Daarnaast hebben ook vele kleinere steden
een aantal buitenlandse vestigingen kunnen bemachtigen.
Genoemd zouden kunnen worden: Emmen, Almelo, Nij-
megen, ‘s-Hrtogenhosch, Vlaardingen en Leiden. Boven
dien verkregen sommige kleine steden een incidentele bui-
tenlandse vestiging (Breda, Enschede, Deventer). Duidelijk
waarneembaar is, dat – behoudens uitzonderingen, zoals
te Cuyk en Veenendaal – de grote buitenlandse vestigingen
vrijwel uitsluitend in stedelijke milieus worden aangetroffen.
Van de in totaal 158 vestigingen bevinden er zich 87 in
gemeenten met meer dan 50.000 inwoners en 18 in ge-
meenten met 20.000 tot. 50.000 inwoners. Sterker nog
spreekt, dat van de 25 vestigingen met meer dan
250
werk-
nemers er niet minder dan 20 zijn gevestigd in gemeenten
met meer dan 50.000 inwoners.
Vermeldenswaard is ten laatste hoe de regionale ves-
tigingsvoorkeur afhankelijk blijkt te zijn van de natio-
naliteit der vestigingen. Van de Amerikaanse, Canadese
en Engelse vestigingen bevindt zich 63 pCt. in het westen
des lands en2l pCt. in het oosten des lands. Daarentegen
zijn de Franse, Luxemburgse en Belgische vestigingen vgor
67 pCt samengetrokken in het zuiden des lands. Van deze
nationaliteiten vindt men bijv. in het noorden des lands
geen enkele.vestiging, terwijl juist de Scandinavische ve-
tigingen voor 60 pCt. 1’ebben plaats gehad in de nor-
delijke en oisteljke provincies. Hoe deze regionale pre-
ferenties zijn te verklaren is moeilijk te zeggen. Vermoede-
lijk zijn hierop echter een viertal factoren van invloed,
t.w. de afstandsfactor, de omvang der bestaande handels-
relaties, de verschillen in produktiestructuur en een com-
plex van psychologische overwegingen. Voor zover ooit
een algemeen onderzoek naar de achtergronden van de
regionale industrialisatie zal worden uitgevoerd, behoort
deze problematiek der regionale preferenties daarin echter
zeker te worden betrokken.
Voorschoten.
.
Dr. L.
BAK
118
.
E.-S.B. 7-2-1962
De woningbouw bleef in 1960 in Europa als geheel
vrijwel op hetzelfde niveau vergeleken met 1959,
hetgeen als een weinig verheugend feit moet worden
beschouwd. Immers, het tegenwoordige peil van de
volkshuisvesting in Europa is zodanig, dat zich vrijwel
in alle landen een ernstig woningbouwvraagstuk voor-
doet. Onder. deze omstandigheden moet stilstand als
achteruitgang worden gekenmerkt. In bijna alle landen
van West-Europa zijn de bouwkosten in 1960 langzaam
maar regelmatig gestegen; alleen in Frankrijk is de
index stabiel gébleven. In een aantal landen kon door
afremming van de woningbouw een sterkere stijging
van de bouwkosten worden voorkomen. In andere gè-
vallen zorgden produktiviteitsverhogingen ervoor, dat
hogere lonen en materiaalprijzen konden worden opge-
vangen. In een groot aantal landen van Vest-Europa
wordt veel aandacht besteed aan de verhouding tussen
inkomen en huur. Hierbij wordt op verschillende
manieren getracht ,bepaalde normen aan te houden.
In ons land’neems de overheid het standpunt in, dat
het onjuist, bezwaarlijk en zelfs onmogelijk is te dien
aanzien normen vast te stellen.
Het jaarverslag van de Europese Woningbouw-Com-
missie der V.N.
1)
over de ontwikkeling en het beleid
t.a.v. de volkshuisvesting in 1960 vermeldt – vergeleken
bij voorafgaande jaren – blijkbaar weinig nieuws. Alles
gaat min of meer op dezelfde manier zijn gangetje: het
aantal gereedgekomen woningen is vrijwel niet veranderd.
In West-Euroja vallen in enkele landen huurverhogingen
waar te nemen, stijgt de vraag naar bouwarbeiders sneller
dan het aanbod en gaat de particuliere bouw voor eigen
bewoning hier en daar ten koste van de sociale huur-
woningen vooiuit. De landen van het Sowjetblok gaan door
met het maken van plannen, waarvan in de meeste ge-
vallen niet erg veel terecht blijkt te komen. Maar indien
men dieper in de details gaat duiken, stuit men wel op
enkele facetten, die de moeite van een nadere beschouwing
waard zijn.
Afwijkende tendenties.
Het feit, dat over de gehele linie de produktie met een
half, procent daalde en dus vrijwel onveranderd bleef, is
op zichzelf wèinig verheugend. Het V.N.-secretariaat te
Genève, dat voor het rapport verantwoordelijk is, onder-
streept dan ook, dat het tegenwoordige peil van de volks-
huisvesting in Europa zodanig is, dat zich vrijwel in alle
landen een ernstig woningbouwvraagstuk voordoet. Onder
deze omstandigheden moet stilstand als achteruitgang
worden gekenmerkt. Juist tegen deze achtergrond lijkt het
ons verstandig de nieuwbouwcijfers niet slechts met het
voorgaande jaar te vergelijken. Door een langere periode
bij deze beschouwingen te betrekken, kan men namelijk
constateren, dat het beeld voor bepaalde landen minder
rooskleurig is dan de ontwikkeling van 1959. op 1960
(tabel 1) doet uitkomen.
Sterke schommelingen.
Onder de landen in Noord-, West- en Centraal Europa
geeft de groep bovenaan in tabel 1 van
1959
op 1960 een
stijging te zien, die voor vier landen tussen ca. 7 â 10 pÇt.
ligt, terwijl Zwitserland met een toename van 41,5 pCt.
5)
,,European Housing Trends and Policies in 1960″, Genève
1961.
Volkshuisvesting
en huurbeleici
in Europa
een echte uitschieter vormt. Hierop volgt een groep vn
zes landen, waar de produktie vrijwel stabiel is gebleven;
immers de daling met een kleine 3 pCt. in de Duitse
Bondsrepubliek is
bij
de grote omvang van het Westduitse
bouwprogramma van weinig betekenis. Reeds door weers-
invloeden kan een dergelijke afwijking tot stand komen.
Slechts Ierland ‘laat met meer dan 13 pCt. een sterke
achteruitgang zien, hetgeen gedeeltelijk door de afname
van de bevolking te verklaren valt.
TABEL t.
Gereed gekomen woningen in 1959 en 1960
Noord-, West-en Midden
1959 1960
–
V.randering
1960
Noord-, West- en Midden Europa
(x
1.000)
pCt.
Zwitserland
……………….
..35,7
50,5
+
41.5 39,0
+
9,9
52,7
+
9,3 284,4
307,2
+
8,0
28,0
.+
6,9
.
31,5
+
5,0
België
…………………….48.2
Groot-Brittannië
……………
.
26,8
+
1,1
Denemarken
……………….26,2
Finland
……………………30,0
84,6
+
0,4
Noorwegen
……………….26,5
Nederland
…………………84,3
292,8
290,6
–
0,8
Italië
……………………..
Frankrijk
………………….
320,4
316,6
–
1,2
Oostenrijk
…………………35,5
Zweden
……………………69,3
68,3
–
1,4
Bondarep. Duitsland
567,0
551,0
–
2,8 5,2
– 13,3
Zuid-Europa
Ierland
……………………6,0
.
14,0
–
105,9
+
25,3
Griekenland
………………..54,0
Zuidslavië
………………….84,5
Spanje
……………………
128,4
+
12,6
Portugal
…………………..
33,8
.
34,0
+
0,6
Oost-Europa
76,3
+
11,7
Polen
…………………….
137,6
137,9
+
0,2
Tsjechoslowakije
……………..68,3
50,1
49,8
–
0,6
USSR
………………….
2.978,0
–
2,0
Bulgarije
……………………..
3.0
.39,0
46,6
42,1
–
9,7
Hongarije
…………………
Oost-Duitsland
……………..
60,0
54,0.
–
10,0
Tabel 2 toont aan, dat onder de ,,stabiele” groep van
het Westen de meeste landen 7 of meer woningen per
1.000 inwoners hebben gebouwd; slechts Italië met 6 ligt
er iets beneden, terwijl de Bondsrepubliek en Zweden met
resp. 10,5 en 9
;
1 belangrijk naar boven afwijken. Onder
de ,,Westerse” landen, die een sterke toeneming laten
zien, vertonen slechts Zwitserland (9,3 per 1.000 inwoners)
en Finland (7,1) een hoge produktie; de andere landen
liggen bij 6 (Denemarken) en minder.
E.-S.B. 7-2-1962
119
TABEL 2.
In 1960 gereedgekomen woningen per 1.000 inwoners
Noord-, West- en Midden Europa
Bondsrep. Duitsland
………………………
10,5
Zwitserland
…………………………….
9,3
Zweden
………….. …………………….
9,1
Noorwegen
………………………………
7,5
Nederland
……………………………….
74
Finlapd
………………………………..
7,1
Frankrijk
………………………………
7,0
Denemarken
……………………………..
6,1
Italië
…………………………………..
6,0
Groot-Brittannië
…………………………..
5,9
België
Ooatenrijk
……………………………….
5,5
Ierland
………………………………..
2,1
Zuid-Europa
Griekenland
…………………………….
6,5 (1959)
Spanje
…………………………………
4,3
Zuidsiavil
………………………………
4,0
Portugal
………………………………..
3,7
Oost-Europa
–
USSR
.
………………………………..
14,0
Bulgarije
……………………………….
6,3
Tsjechoslowakije
…………… ……………..
5,6
Hongarije
………………………………..
4,6
Polen
………………………………….
Ön,tT,,ifInd
4,2
,
n
Nu is het wel opvallend, dat in bepaalde landen over
een langere reeks van jaren nogal sterke schommelingen
optreden. Dit geldt met name voor de groep, die in 1960
een krachtige stijging vertoont. België – met zijn tot nu
toe betrekkelijk laag aandeel – is hier de enige uitzon-
dering van betekenis.
TABEL 3.
Gereedgekomen woningen per 1.000 inwoners in
bepaalde landen
–
(1955 – 1960)
Land
1955-1957
1958
1
1959
1
1960
Bondsrep. Duitsland
10,9
9,4
10,6
10,5
Noorwegen
8,3
7,5
7,5 7,5 8,2
8,4
9,3
9,1
Zwitserland
8,2
5,0
6,8 9,3 7,5 6,9 6,8
7,1
Nederland
……
…..
6,7
8,1
7,4
7,4
Zweden
…………
Groot-Brittannië
6,2
5,4 5,5 5,9
Oostenrijk
6,0 a)
5,2
5,0
5,5
Finland
…………
Frankrijk
5,2
.
6,5
7,1
7,0 België
…………
5,2
5,2
.
5,3
5,7
Denemarken
5,2
..
4,6
5,8
6,1
Italië
……………
5,0
5,7
6,0
6,0
ierland
3,6
2,0
2,3
2,1
a) 1955156.
Uit tabel 3
blijkt,
dat het Verenigd Koninkrijk ondanks
de vooruitgang van
1958/59
op 1960 nog steeds beneden
het – op zich zelf matige – gemiddelde van
1955-1957
ligt. Zwitserland heeft van
1957
op 1958 een daling.van
liefst een derde, nl. van 39.000 op 26.000, ondergaan. In
1959
werd het oude
cijfer
nog niet weer bereikt. Vandaar,
dat de verbetering in 1960 niet meer betekent dan het
inhalen van een achterstand. België begint nu eindelijk
langzaam op gang te komen. Reeds geruime tijd wordt,
o.m. door het Nationaal Instituut voor de Volkshuis-
vesting, de bouw van 60 á 70.000 eenheden per jaar nood-
zakelijk geacht; een doel, dat ook nu nog op geen stukken
na is bereikt.
Merkwaardig is het feit, dat in verschillende landen de
woningbouw sterk bij de recessie van 1958 was betrokken.
Dit is immers in tegenstelling tot de situatie van v66r
1940. Toen viel namelijk in deze sector meestal een anti-
cyclische golf beweging waar te nemen; een verschijnsel,
dat volgens een opmerking in het door Dr. J. J. Polak
onlangs uitgebrachte preadvies voor de Vereniging voor
de Staathuishoudkunde ook in het na-oorlogse conjunc-
tuurpatroon der Verenigde Staten naar voren komt
2).
Het E.C.E.-secretariaat ziet blijkbaar eveneens een derge-
lijke correlatie, zij het dan ook t.a.v. het omslaan van de
conjunctuur. In het rapport wordt namelijk gezegd, dat
de buitengewoon snelle groei van de investeringen in de
woningbouw in de meeste landen van West- en Centraal
Europa de opwaartse beweging van de economische be-
drijvigheid in 1959 heeft veroorzaakt. Geheel in Overeen-
stemming met de J.LO.-Aanbeveling no. 115 betreffende
de arbeiderswoningbouw wordt overigens de doelmatig-
heid van maatregelen die tot afremming van de woning-
bouwactiviteit in de hoogconjunctuur moeten leiden ern-
stig in twijfel getrokken. Immers, deze maatregelen werken
averechts ta.v. de produktiviteit en bovendien wordt op
deze manier de bevrediging van de nog steeds grote be-
hoefte aan woningen voor de minst-draagkrachtigen en
op bepaalde plaatsen met een ernstig tekort verder uit-
gesteld, afgezien nog van de ongewenste gevolgen voor
krotopruiming en sanering. Dat Nederland en Zweden
een ander, meer gelijkmatig patroon laten zien, is waar-
schijnlijk het gevolg van de pogingen tot beheersing van
de bouwmarkt, waarbij getracht wordt de woningbouw
in het kader van de beschikbare capaciteiten enigszins
stabiel te houden. (Te hopen is, dat door het uit de hand
lopen van de ongesubsidieerde woningbouw in Nederland
in 1961 het evenwicht niet wordt verbroken!).
De voortdurende stijging van het woningbouwvolume
in Frankrijk en wel van 210.000 in 1955 tot meer dan
300.000 thans heeft verschillende oorzaken. Uiteraard zal
de ruimte, die in de meerjarenplannen aan de woningbouw
is toegewezen, hierbij een belangrijke rol hebben gespeeld.
Daarnaast wordt in het kader van de subsidiepolitiek
steeds meer de klemtoon gelegd op de bouw van goedkope
woningen volgens standaardplannen en op de huursector.
Een derde, zeker bijzonder belangrijke factor schuilt in
het feit, dat door systematische stimulering van de in-
dustrialisatie en van andere middelen tot verhoging van
de efficiency, de bouwcapaciteit sterk kon worden ver-
groot. Vandaar, dat de uitbreiding van het woningbouw-
programma met 50 pCt. in de tijd van vier jaar niet tot
overspanning van de bouwmarkt heeft geleid. Hoe succes-
vol dit beleid van het Franse Ministerie voor de Bouw
–
nijverheid is,
blijkt
eens te meer uit het feit, dat, terwijl
volgens het EC.E.-rapprt in bijna alle landen van West-
Europa de. bouwkosten in 1960 langzaam maar regelmatig
zijn gesteg’en, alleen in Frankrijk de index stabiel is ge-
bleven.
Bouwkosten en overheidsmaatregelen.
In een aantal landen kon door afremming van de
woningbouw door middel van financiële maatregelen of
door rechtstreeks ingrijpen een sterkere
stijging
van de
bouwkosten worden voorkomen. In andere gevallen zorg-
den produktiviteitsverhogingen ervoor, dat hogere lonen
en materiaalprijzen konden worden opgevangen. Hogere
vervoerkosten, gestegen lonen en soms ook schaarste deden
de kosten voor bouwmaterialen oplopen, met name voor
ijzer, staal en gezaagd hout. Ook baksteen en dakpannen
werden duurder. Alleen de prijzen voor glas en cement
bleven stabiel of vertoonden zelfs een zekere daling. De
lonen stegen over het algemeen sterker dan de prijzen
van bouwmaterialen, hetgeen betekent, dat
stijgende
lonen
2)
Vereniging voor de Staathuishoudkunde: ,,Internationale coördinatie der economische politiek”, 1961, blz. 415.
120
E.-S.B. 7-2-1962
bij stabilisatie van de prijzen nog altijd een onbereikt
ideaal is.
Bijzondere aandacht verdient het feit, dat in de Ver
–
enigde Staten in 1960 17 pCt. woningen minder zijn ge-
bouwd dan in 1959, het aanbod van bouwarbeiders de
vraag heeft overtroffen en deprijzen voor bouwmaterialen
zijn gedaald, terwijl de bouwkosten voor eengezins-
woningen met 2 pCt. zijn gestegen.
Zuid- en Oost-Europa.
Van de landen aan de Middellandse Zee werd Italië
reeds samen met West- en Centraal Europa vermeld.
Zuidslavië vertoont een vooruitgang van meer dan een
kwart. Met 4 woningen per 1.000 inwoners blijft men nog
steeds aan de lage kant. Bovendien bevatte in 1960 meer
dan 80 pCt. van de nieuwe woningen niet meer dan een
of twee kamers plus keuken.
Het andere uiterste vormt hier Spanje, waar veel grote
en dure luxe woningen tot stand kwamen. De woning-
markt is dan ook een sprekende weerspiegeling van een
weinig sociaal getint beleid. Tegenover een grote behoefte
aan goedkope woningen staat slechts een zeer beperkt
aanbod. De gemiddelde koopkracht is zo gering, dat de
vraag naar woningen in het algemeen afneemt. Daaren-
tegen is het aanbod van luxe woningen zo groot, dat de
prijzen voor koopwoningen omlaag gaan en vele leeg-
staande flats tegen dalende huurprijzen worden aange-
boden.
Oost-Europa.
Ondanks de lichte achteruitgang met 2 pCt. tegenover
1959
geeft de Sowjet-Unie met
14,5
woningen per 1.000
inwoners een hoge produktie te zien. De daling deed zich
haast uitsluitend in de landbouwgebieden voor. Door ver-
dergaande industrialisatie van de bouw in de steden werd
hier zelfs vooruitgang geboekt.
In tegenstelling tot de Sowjet-Unie is in de satelliet-
landen de produktie nog steeds aan de lage kant. Slechts
Bulgarije nadert niet 6,3 woningen per 1.000 inwoners
het Europees gemiddelde. Tsjechoslowakije geeft wel voor-
uitgang te zien, maar reeds in het tweede jaar van het
twaalfjarenplan(1959-1970) werd het streefcijfer van 81.000
woningen niet gehaald.
Men zou zich kunnen afvragen, waarom de communis-
tische landen steeds weer traçhten met plancijfers indruk
te maken op anderen. In het onderhavige rapport prijkt
Oost-Duitsland met 110.000 eenheden per jaar over de
periode 1959-1960. In feite liep de produktie terug van
60.000 in 1959 tot 54000 in 1960. Polen voorspelt voor
hetzelfde tijdvak gemiddeld 190.000 woningen per jaar,
terwijl tot nu toe de 140.000 nog niet kon worden bereikt.
Huurpolitiek.
In West-Europa streven de regeringen veelal naar uit-
eindelijke opheffing van de huurcontrole en naar een huur-
peil dat ten minste toereikend is om normaal onderhoud
te waarborgen. Soms dreigt hierbij het gevaar, dat voor
t
vele gezinnen de lasten voor de huisvesting te hoog worden.
Vandaar, dat in stijgende mate individuele huurtoeslagen
al naar gelang van het inkomen van de kostwinner, soms
ook van alle inwonende gezinsleden, worden toegekend.
Het klassieke land voor dit stelsel van zgn. ,,subjec-
tieve” subsidies voor de bewoner in plaats van ,,objec-
tieve” op het huis, is Frankrijk: Naast ruime ,,objectieve”
toeslagen en naast de algemene gezinsbijslag ontvangen
hier’de bewoners van behoorlijke voor- en na-oorlogse
woningen huurtoeslagen, die afgestemd zijn op de huur
of de lasten van een eigen huis, het inkomen en de gezins-
omvang. Dit systeem heeft tot gevolg, dat bewoners met
lage en matige inkomens in de nieuwbouw vrijwel nooit
meer dan 8 á 10 pCt. van het bruto-inkomen voor huur
moeten betalen. Van de periodieke huurverhogingen, die
in Frankrijk voor de vooroorlogse en de vlak na de be-
vrijding gebouwde volkswoningen ten gevolge van de
sterke waardevermindering van het geld nog steeds door-
gaan, wordt hct overgrote gedeelte door verhoging van
de huurtoeslagen, die door de staat worden betaald, op-
gevangen.
Ook in de Bondsrepubliek Duitsland wint de ,,huur- en
lastenbijdrage” op grondslag van het inkomen gestadig veld.
In Groot-Brittannië worden de gemeenten door de
nieuwe huurwet min of meer verplicht huuregalisatie ge-
baseerd op de inkomens van de bewoners toe te passen.
Door de huren van tegen lagere kosten gebouwde en door
de staat gedurende 60 jaar gesubsidieerde gemeente-
woningen aan te passen aan de inkomens van de bewoners,
kan het vrijkomende gedeelte van de subsidie worden ge-
bruikt om te hoge huren in de nieuwste nieuwbouw te
verlagen. Deze gedachte vindt men ook in deartike1en
29 en 29a van ons Woningbesluit, maar zo lang
bij
elke
huurverhoging de subsidies worden verlaagd, kan van
deze in de woningwetsector wettelijk toegestane mogelijk-
heid geen gebruik worden gemaakt.
Ook België heeft maatregelen genomen om de ‘overheids-
steun vooral aan gezinnen met lage inkomens te doen toe-
komen. In de sociale woningbouw voor de verhuur blijft
de tegenwoordige lage huur slechts voor gezinnen met
inkomens van maximaal ca. f. 5.200 per jaar gehandhaafd.
Voor elkè f. 650 inkomen per jaar meer, gaat de huur
met 10 pCt. omhoog tot maximaal het dubbele. Ongeveer
dezelfde inkomensgrenzen gelden ook voor de premies
voor eigen woningbezit. Verwacht wordt, dat hier de nieuwe
regeling tot een drastische vermindering van het aantal
gegadigden zal leiden. Dit zou een volledige ommekeer
van het Belgische beleid betekenen, aangezien bij onze
Zuiderburen, van oudsher het eigen woningbezit in veel
sterkere mate werd bevorderd dan de sociale woningbouw
voor de verhuur.
In Denemarken en Zweden werden zekere huurverho-
gingen voor gezinnen met kinderen en met matige in-
komens verregaand gecompenseerd door verhoging en
uitbreiding van de huurbijsiagen die door het Rijk worden
betaald. De Ierse gemeenten tenslotte passen een systeem
van gedifferentieerde huurvaststelling toe waarbij even-
eens rekening wordt gehouden met het inkomen, de ge-
zinsomstandigheden en ,,andere factoren, die invloed uit-
oefenen op de mogelijkheid om een bepaalde huur te
betalen”.
Uit het voorgaande blijkt, dat in een groot aantal landen
van West-Europa veel aandacht wordt besteed aan de
verhouding tussen inkomen en huur. Hierbij wordt op
verschillende manieren getracht bepaalde normen aan te
houden. Tegenover deze feiten doet het merkwaardig aan,
dat in de Meniorie van Toelichting bij de voorgestelde
– wijziging van de Huurwet het standpunt wordt ingenomen,
dat het Onjuist en bezwaarlijk en volgens het persbericht
van het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijver-
heid zelfs onmogelijk is, te dien aanzien normen vast te
stellen.
Amsterdam.
Di. H. UMRATH.
E.-S.B. 7-2-1962
121
(
Schrijver
betoogt in dit artikel, dat de aardappel-
termijnmarkt zich niet leent voor hedgetransacties, dat
zij ongezonde speculatie uitlokt en dat haar invloed
op prijsvorming en voortstuwing ongunstig is. Z.i.
moet daaromtot opheffing worden overgegaan. Hier-
mede zou tegemoet worden gekomen aan een verlangen,
dat de handelsorganisaties reeds geruime tijd geleden
hebben geuit. Indien de opheffing niet vrijwillig ge-
schiedt, kan een beroep worden gedaan op de veelzijdige
ervaring, die de Overheid op het gebied van de markt-
ordening heeft verworven. Opheffing verdient de voor-
keur boven saneringsmaatregelen, omdat een volledige
sanering onbereikbaar is. In sociaal opzicht lijdt de
termijnmarkt aan dezelfde euvelen als een speelbank.
Zelfs de kans op ,,vals spel” is aanwezig, gezien de
manipulatiemogelijkheden. Met het oog hierop zal ook
om sociale redenen dringend voor opheffing van de
1
aardappeltermijnmarkt moeten worden gepleit.
Termijnhandel
op
ongezonde basis
Binnen het veelomvattende gebied van de handel vormt
de termijnhandel een bijzonder boeiend, zij het wat moei-
lijk te doorgronden, verschijnsel. Het meest opwindend
van alle soorten handel is wel de speculatieve termijn-
handel. Deze interessante handeisvorm wordt in de laatste
jaren ook op grote schaal in Nederland bedreven. Niet
in de klassieke termijnhandelsprodukten zoals rubber en
koffie, want in deze produkten zijn de omzetten op de
Amsterdamse markt sterk gedaald. Niet in produkten dus,
waarvoor een verwerkende industrie bestaat, die belang-
stelling zou kunnen tonen voor het afsluiten van dekkings-
transacties (hedgen), maar in het consumptiegoed aardap-
pelen. Sinds april 1958 kent ons land namelijk een termijn-
handel in consumptie-aardappelen.
Aan de bedenkelijke gang van zaken op deze termijn-
markt heblen wij reeds eerder enige kritische opmerkingen
gewijd
1). Helaas zien wij ons genoodzaakt nogmaals op
deze kwestie terug te komen. Enerzijds, omdat in de prak-
tijk opnieuw de ernstige tekortkomingen van deze markt
zijn gebleken; anderzijds, omdat er wetenschappelijke ver-
dedigers in het krijt zijn getreden, getuige een artikel van
Drs. B. H. Hendriks
2)
en een recent rapport’ van de Stich-
ting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van
Amsterdam
3).
Onvoldoende prijssamenhang.
Het wezenlijke van de terrnijnhandel ligt hierin, dat
niet de levering resp. de ontvangst van de verhandelde
goederen maar de verrekening van prijsverschillen wordt
beoogd. Elke transactie wordt namelijk in principe na
enige tijd gecompenseerd door een tegengestelde trans-
actie. Voor de buitenstaander krijgt de termijnhandel
daardoor iets onwezenlijks. De insider weet echter, dat
deze ingewikkelde technielç in sommige gevallen nuttig
kan zijn in verband met de overdracht van prijsrisico’s,
Drs. C. de Schipper: ,,Heeft de aardappeltermijnmarkt
bestaansrecht?” in ,,E.-S.B.” van 14juni1961.
Drs. B. H. Hendriks: ,,De betekenis van de aardappel-
termijnmarkt” in ,,E.-S.B.” van 13 september 1961.
3
),,De termijnhandel
in
aardappelen”, H, E, Stçfçrt Kroçse
N.V., Leiden 1961,
welke zijn verbonden aan een positieve of negatieve vor-
raadpositie op de effectieve markt.
Indieti evenwel geen nauwe samenhang bestaat tussen
de prijzen op de termijnmarkt en die op de effectieve
markt, kan de termijnhandel geen nuttig hulpmiddel voor
de effectieve handel zijn. Hoe gebrekkig nu deze samenhang
in het geval van de aardappelen is geweest, mo.e blijken
uit het volgende overzicht, waarin een drietal prjsreeksen
voor Bintje 35/binnenland wordt vergeleken met de termijn-
prijs voor Bintje 35/april (in dit contract speelt zich vrijwel
de gehele termijnhandel af).
De betekenis van de noteringen
is âls volgt:
–
Rotterdam : maandelijks max. en min, van de op elke
maandag
vastgestelde middenprijs (levering op wagon,
schip of auto);
Goes
: maandelijks max. en min, van de op elke
dinsdag
berekende middenprijs (levering sorteerinrichting);
Emmeloord : maandelijks max. en min, van de op elke
donderdag
berekende middenprijs (lqvering op auto);
Termijnprijs: maandelijks max. en min, van de dagelijks be-
rekende gemiddelde prijs voor de gedane trans-
acties.
Binlje-prjjzen: periode 1 januari 1961 tot eind april 1961
Rotterdam
Goes
Emmel-
Termijn
oord
prijs april
Januari
…………
.9,00-8,75
8,60-8,10
8,60-8,50
13,70.11,60 –
Februari
………..
8,50.7,50
7,50-7,00
8,20-7,70
11,40- 7,20
Maart
………….
750-7,00
6,50-6,10
7,00.6,80
7,40- 6,60 April
……………
8,50-7,50
7,00-6,30
7,50-7,30
10,80. 7,00
De correctie, die op de termijnprijs voor april moet worden toegepast in
verband met opslagkosten, vermindert geleidelijk van ongeveer 2,5 per begin
januari tot 0 per eind april.
Uit het cijfervoorbeeld blijkt, dat de termijnprij s wilde
sprongen maakt rond een drietal goed in de pas lopende
effectieve prijzen. Volgens het rapport van de Stichting
is het evenwel in 1960/61 opvallend, ,,dat er voor de prijzen
op de effectieve en de termijnmarkt van een behoorlijke
mate van samenhang kan worden gesproken” (blz. 108).
Ondanks de vele kritiek werd de termijnhandel in het
seizoen 1961/62 voortgezet en opnieuw toonde de praktijk
zich bijzonder wreed tegenover de schone theorieën van.
de voorstanders,
In
de periode van eind oktober.1961 tot
122
.-S.B. 7-2-1962
half december 1961 voltrokken zich vrijwel geen verande-
ringen in de effectieve prijzen. De termijnnotering Bintje
35/april vertoonde echter een geheel ander beeld: op 1
november 15,00, op 30 november een daling tt I2,70,
op 4 december tot 11,10, op 15 december weer een stijging
tot 13,00.
Oorzaken van prjsdivergenties.
Het gebrek aan samenhang tussen effectieve en termijn-
prijzen is niet zo verwonderlijk, wanneer men ziet hoeveel
factoren tot een verstoring van het evenwicht kunnen bij-
dragen.
Îvlanipulaties.
In het rapport van de Stichting wordt op blz. 28 een
opsomming gegeven van de manipulatievormen, waar-
tegen een termijnmarkt zich moet beschermen. Genoemd
worden: corneren, bewust onjuiste berichtgeving, mis-
leidende biedingen, schijntransacties, het noemen van on-
juiste prijzen, het demoraliseren van de markt, het roeke-
loos handelen en het uit-contract-wippen.
Gebrek aan inzicht en vertrouwen in de techniek
van de termijnhandel.
Wie de moeite neemt zich op dit punt
bij
de ,,mannen
van de praktijk” te oriënteren, zal interessante dingen
horen. Vooral met de techniek van het terugdraaien (af-
sluiten van de tegentransactie) worden veel brokken ge-
maakt, met name als de dagelijkse prijsschommelingen
groot zijn.
Beperkte mogelijkheden om door middel van levering
en ontvangst prijsafwijkingen te corrigeren.
Zowel levering als ontvangst zijn in het algemeen weinig
aantrekkelijk, gezien de kosten, het ongemak en de on-
zekerheden, die eraan verbonden zijn.
Het overgrote deel van de transacties in het belangrijkste
contract Bintje 35/april wordt afgewildeld in een periode,
waarin geen aanzegging mogelijk is. De onevenwichtigheid
tussen effectieve en termijnprijs kan dan uiteraard nog
groter worden. In dit tijdvak zijn ook de kansen om par-
tijen uit de markt te wippen het grootst. De gedwongen
liquidaties geven dan het bekence sneeuwbaleffect aan het
stijgende of dalende prijsverloop. Het is in dit verband
jammer, dat de Stichting een conéreet vraagstuk als het
verband tussen scherpe prijsbewegingen en de liquidatie
van grote posities niet heeft bestudeerd.
Ongeschiktheid van het produkt voor de termijn-
handel.
Het is niet mogelijk de basiskwaliteit,voor het leverings-
contract zo nauwkeurig te omschrijven, dat, een min of
meer vaste verhouding ontstaat tot de kwaliteiten, die op
de effectieve markt worden verhandeld.
Mede
om deze
reden is de termijnhandel in de rassen Eigenheimer, Voran,
Libertas en Record reeds stopgeiet.
Beperkte gelding van het report-principe, afgezien
nog van het voorseizoen en van de vorstperioden.
Het report-principe houdt in, dat op elk’ willekeurig
moment gedurende het seizoen de prijzen voor de latere
termijnen hoger liggen dan die voor de vroegere, waarbij
het verschil dan ongeveer gelijk hioet zijn aan de opslag-
kosten. Bij een onvolkomen report zal er gedurende het
seizoen geen voldoende samenhang kunnen zijn tussen de
notering voor het dominerende aprilcontract enerzijds ‘en
‘de overige termijnprijzen en effectieve prijzen anderzijds.
De hedgemogelijkheden worden hierdoor weer aanzienlijk
beperkt. –
Hedgen.
–
Onder de geschetste o”mstandighedep moet de termijn-
markt als een
bijzonder
gebrekkig instrument voor het
bverdragen van prijsrisico’s (d.w.z. voor de uitvoering van
hedgetransacties) worden gezien. Bij gebruikmaking vân
de termijnmarkt ontstaan namelijk nieuwe risico’s, zoals
in de hierboven gegeven voorbeelden naar voren komt.
Meestal wordt het prijsrisico trouwens doelbewust aan-
vaard. Zij, die een voorraad aanhouden (telers, handelaren)
doen dit, omdat zij tegen de geldende effectieve prijzen
– waarin niet alleen de afzetkansen van het moment,
maar ook de verwachtingen voor de toekomst zijn weer-
spiegeld – geen afstand willen dqen van de kans op een
prijsverbetering. Hedgen op de termijnmarkt doet deze
kans teniet gaan, verhoogt de financieriiïgslast (depot plus
reserve voor eventuele suppleties) en schept het risico,
dat de termijnmarkt op het moment, dat de tegentransactie
moet worden afgesloten, uit de pas loopt.
In normale gevallen zal dus de drang tot hedgetransacties
bij de voorraadhouders gering zijn. Slechts onder bijzon-
.dere omstandigheden, namelijk wanneer door manipulaties
of anderszins de termijnprijs tijdelijk te hoog is opge-
schroefd, zal het aantrekkelijk worden om de voorraad
te hedgen. Door kunstmatige factoren is dan een kans op
voordeel geschapen, die voor anderen weer een kans op
nadeel inhoudt.
In het artikel van de heer Hendriks wordt gesteld, ,,dat
het deelnemen van de verwerkende industrie geen voor-
waarde is voor een goed functionerende termijnhandel.
Het is de omvang van de tegengestelde belangen in de
voorraadvorming welke het aantal hedge-transacties be-
paalt dat zonder deelnemen van de speculatie tot stand
kan komen
….
Op de aanwezigheid van tegengestelde
belangen in de voorraadvorming in de aardappeibranches
wijst het reeds véôr de oogst door handelaren en telers
afsluiten van contracten op de effectieve markt”.
inderdaad worden soms reeds geruime tijd vôôr de
oogst contracten afgesloten, doch liet is zeer. de vraagf
deze praktijken moeten worden aangemoedigd. Bedrijfs-
econoniisch gezien is het fout om een produkt te verkopen,
waarvan men niet weet of men het inderdaad zal oogsten.
Het nog niet half volgroeide produkt kan immers nog
verdrogen of verrotten. Sociaal-economisch gezien be-
staat er geen enkele behoefte aan een geforceerde prijs
vorming lang voordat de oogst afkomt, d.w.z. lang voor-
dat een prijs nodig is om de afzet doelmatig te doen ver-
lopen. De prijsvorming krijgt een reëler basis naarmate
‘meer inzicht wordt verkregen in de verhoudingën.van
vraag en aanbod.Dit inzicht is steeds beperkt, doch 3â
4 maanden voor de oogsttijd, die omstreeks september
valt, zal het nog geheel ontbreken. Het wekt dan ook ver-
bazing in het rapport van de Stichting de volgende passage
aan te treffen: ,,Indien telers of handelaren aardappelen
E.-S.B.
7-2-1962
.
123
van de komende oogst vroeger dan in mei of juni ver-
handelen, dient deze handel zeker niet te worden be-
lemmerd door het ontbreken van een termijnhandel”
(blz. 103).
Overigens kan de uitdrukking ,,tegengestelde belangen
in de voorraadvorming” gemakkelijk aanleiding geven
tot misverstand. Per aldo bestaat er immers binnen de
bedrijfstakken van telers en handelaren een positieve voor
–
raad, welke in omvang gelijk is aan het onverbruikte ge-
deelte van de oogst, voor zover dit nog niet naar het
buitenland of aan ongewenste outsiders-speculanten is
doorverkocht.
Ook langs de weg van de ,,tegengestelde belangen in de
voorraadvorming” kan niet worden aangetoond, dat de
termijnmarkt een nuttige functie vervult in verband met
het gebruik voor hedgedoeleinden. Men dient de termijn-
markt dan ook zuiver te zien als een instituut tot stimu-
lering en vergemakkelijking van de speculatie.
Wanneer de termijnmarkt vrijwel uitsluitend wordt ge-
bruikt voor speculatie, kan zij macro-economisch gezien
nooit baten opleveren. Het totaal der bruto-speculatie-
winsten is gelijk aan het totaal der bruto-speculatie-
verliezen. Er resteert dan een maatschappelijke verliespost
voor het totaal der transactiekosten en
bijkomende
kosten.
Voorts zullen de grote individuele verliezen aanleiding
geven tot een
stijging
van de post ,,Dubieuze debiteuren”
in verschillende boekhoudingen.
Rationele en irrationele speculatie.
De speculatie heeft in de effectieve handel steeds een
belangrijke en vaak ook nuttige rol gespeeld. Het specu-
leren (aanvaarden van prijsrisico’s in de hoop op gunstige
voigtijdelijke prijsverschillen) geschiedt in de meeste ge-
vallen door degenen, die ook de voortstuwing in de be-
drijfskolom verzorgen. Daardoor kan de speculatieve voor-
raad tot op zekere hoogte worden ingepast in de normale
bedrijfspolitiek, hetgeen als een voordeel moet worden
beschouwd.
Vooral tijdens het afkomen van de oogst ‘kan enige
speculatieve activiteit van de
zijde
der handelaren bij-
dragen tot een evenwichtiger prijsverloop. Helaas leidt
speculatie nogal ens tot excessen; wij zien dit op de
effectieve markt, maar in nog veel sterkere mate op de
termijnmarkt. Speculatie kan rationeel zijn zolang
zij
is
gebaseerd op enig inzicht in de vraag- en aanbodverhou-
dingen. Speculanten laten zich echter vaak leideri door
psychologische motieven. Een speculatieve beweging, die
door reële factoren op gang wordt gebracht, wordt vaak
door psychologische krachten te ver doorgedreven, waarna
een scherpe reactie moet volgen.
Zodra de psychologische elementen in de speculatie gaan
domineren, kan de speculatie geen bijdrage meer leveren
tot een rationele prijsvorming.
Op de termijnmarkt spelen de psycholo-
gische elementen nog sterker dan op de effec-
tieve markt; de prijsbewegingen zijn er dan
ook veel scherper. De speculatie wordt er ge-
stimuleerd door de geringe hoeveelheid geld,
die nodig is voor de eerste depotstorting.
Daarnaast dragen ook factoren als gebrekkig
inzicht in de techniek van de termijnhandel,
onjuiste voorlichting en manipulatiepogingen
oij tot een meer irrationeje prijsvorming op
de termijnmarkt.
Mede door de speculatieve gezindheid van de bedrjfs-
genoten is de termijnmarkt uitgegroeid tot een gok-
instituut, waar zenuwachtig wordt gereageerd op allerlei
geruchten en waar jaarlijks door de deelnemers een indruk-
wekkende herverdeling van inkomens en vermogens wordt
gerealiseerd.
Opheffen of saneren.
Wanneer steeds duidelijker blijkt, dat de termijnmarkt
zich niet voor hedgetransacties leent, dat zij ongezonde
speculatie uitlokt, en dat haar invloed op
prijsvorming
en
voortstuwing ongunstig is, moet tot opheffing worden
overgegaan. Hiermede zou tegemoet worden gekomen aan
een verlangen, dat de handelsorganisaties reeds geruime
tijd geleden hebben geuit. Indien de opheffing niet vrij-
willig geschiedt, kan een beroep worden gedaan op de
veelzijdige ervaring, die de Overheid op het gebied van de
marktordening heeft verworven.
Opheffing verdient de voorkeur boven saneringsmaat-
regelen, omdat een volledige sanering onbereikbaar is.
Bij een eventuele sanering zou in ieder geval aan de vol-
gende punten moeten worden gedacht:
De termijnhandel dient pas te beginnen, wanneer
er rooibare aardappelen in de grond zitten..
Er dient een maximum te worden gesteld aan het
aantal contracten, dat per deelnemer mag openstaan.
Er moet een officiële toezichthoudende instantie wor-
den aangesteld, welke de bevoegdheid heeft klachten te
onderzoeken, ordemaatregelen te nemen en de admini-
stratie te controleren:
Het is een goede gewoonte geworden om bij de beoor-
deling van economische vraagstukken ook enige aandacht
te wijden aan de sociale aspecten daarvan. In sociaal op-
zicht nu lijdt de termijnmarkt aan dezelfde euvelen als een
speelbank. Zelfs de kans op ,,vals spel” is aanwezig, gezien
de manipulatiemogelijkheden. Met het oog hierop zal ook
om sociale redenen dringend voor opheffing van de termijn-
markt moeten worden gepleit.
Onze conclusies wijken sterk af van die van de Stichting
voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amster-
dam. De verklaring voor de positieve houding van de
Stichting tegenover de aardappeltermijnhandel moet wor-
den gezocht
bij
de wijze van benadering van de proble-
matiek. De Stichting heeft teveel geredeneerd vanuit alge-
mene theoretische concepties, die misschien voor de termijn-
handel in bepaalde grondstoffen gelden of hebben ge-
golden, maar die niet van toepassing zijn op de termijn-
handel in het consumptiegoed aardappelen. Daarnaast is
onvoldoende begrip getoond voor de praktijk van de aard-
appeltermijnhandel. De vele knelpunten
zijn
ten dele niet
genoemd, ten dele foutief geïnterpreteerd, ten dele ge-
bagatelliseerd.
Middelburg.
Drs. C. DE SCHIPPER.
124
E.-$.B. 7-2-1962
[E:eini stem uit de praktiJj
Nadelen van een aardappeltermijnmarkt
Er is over de termijnhandel in aardappelen in ons land,
‘reeds v66r deze in 1958 tot stand kwam, al veel te doen
geweest: aan de oprichting van de termijnmarkt ging en
propaganda-offensief van ruim 20 jaar vooraf. Tenslotte
waren de vakorganisaties bereid een proef te nemen, in
de veronderstelling dat, indien de resultaten zouden tegen-
vallen, men de aardappeltermijnmarkt weer zou kunnen
opheffen. Dat was evenwel een misrekening. Na twee jaar
waren de vakgenoten in meerderheid ervan overtuigd, dat
de schade door de aardappeltermijnmarkt teweeggebracht,
eventuele voordelen verre overtrøf. Zij eisten van hun
besturen dat deze instelling zou worden opgeheven, maar
dat lukte niet meer. De voorstanders benoemden een nieuw
bestuur, kwamen met nieuwe reglementen en de termijn-
handel werd voortgezet.
In ,,E.-S.B.” •van 13 september 1961 schreef Drs. B.
H. Hendriks een artikel over de betekenis van de aardappel-
termijnmarkt. Hij kwam hierin tot de conclusies, dat de
gereglementeerde termijnmarkt in aardappelen de door
–
stroming van het produkt bevordert, dat
zij
handelaar en
teler een helge-mogeljkheid biedt en dat
zij
ook vanuit
maatschappelijk oogpunt als kostenbesparend hulpmiddel
en als prijsvormingsinstituut positieve betekenis heeft.
Daarmede schaarde de heer Hendriks zich onder de voor-
standers van een termijnmarkt in dit produkt. Wij mogen
aannemen dat hij tot deze mening kwam in zijn functie
van secretaris van een commissie van onderzoek, de corn-
missie-Haccoû, welke op zich nam de betekenis van de
termijnhandel in aardappelen wetenschappelijk te onder-
zoeken.
2.
1
Bezien
wij
bovenstaande conclusies nader, dan treft ons
allereerst de uitspraak, dat de gereglementeerde termijn-
markt de doorstroming van het produkt bevordert. Een
conclusie, die ons ontgaat: wij begrijpen niet waar, in
welk opzicht en hoe de termijnmarkt deze doorstroming
bevordert. Het ontgaat ons dat deze instelling de afzet
of de consumptie van aardappelen zou stimuleren; wij
nemen maar aan dat dit een tekortk,ming is in ons op-
merkingsvermogen.
Wat de volgende conclusie : de termijnmarkt biedt han-
delaar en teler een hedge-mogeljkheid, betreft,
zij
opge-
merkt, dat ook zonder gereglementeerde termijnmarkt
voor handelaar en teler hedge-mogeljkheden bestonden, al
waren die geringer. Voordat de aardappeltermijnmarkt
werd ingesteld, bestond bijv. de mogelijkheid dat een
handelaar voor levering ver vooruit kocht. Dat gebeurde
toen als regel
bij
een of meer telers, handelaars of land-
kooplieden of via commissionairs die men sinds tal van
jaren kende en waarin men vertrouwen had. Een serieuze
firma zou niet graag bij ‘een tegenpartij met een slechte
reputatie kopen, want zo’n transactie beloofde weinig
goeds: ws de transactie ten tijde van de levering voordelig
voor de tegenpartij, dan werd geleverd, maar was het een
E.-S.B. 7-2-1962
verliesbrengende zaak dan moest men bevreesd zijn voor
allerlei moeilijkheden. Men kende toen dus nog
zijn
tegen-
partij, men zocht die zelfs zorgvuldig uit en die handel
liep.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de aardappel-
handel, speciaal die voor export, verre van eenvoudig is.
Vrijwel elk importerend land vaardigt voorschriften uit
en vandaag is nog niet te zeggen of Engeland dit seizoen
de invoer van consumptie-aardappelen zal toestaan, en zo
ja, welke minimum-maat dan zal worden voorgeschreven.
Vroeger kon een exporteur een kwantum van bijv. 1.000
ton hebben voorgekocht, in de maat 35 mm opwaarts
en als dan later uitkwam dat de minimum-maat 40 mm
moest zijn, sprak deze exporteur met zijn binnenlandse
leverancier en kwam met hem tot overeenstemming. De
prijs ging wat omhoog, de leverancier zou de aardappelen
oversorteren, hij zou een kleiner kwantum leveren, maar
men kwam eruit. Vandaag kan dat niet meer. Als iemand
via de gereglementeerde termijnmarkt een kwantum op
april heeft gekocht, bijv. Bintje 35 mm opw., is het een
wet van Meden en Perzen dat hij 35 mm opw, moet ont-
vangen of het kwantum terugverkopen. Contact tussen
kopers en verkopers is niet mogelijk: de koper is niet langer
koning, hij is volledig onttroond, het reglement heeft zijn
plaats ingenomen. Voorheen spraken kopers en verkopers
met elkaar als gelijken;
zij
stelden prijs op het voort-
bestaan van de vriendschappelijke relatie en hadden be-
grip voor elkanders moeilijkheden en mogelijkheden. Nu
is er de grote tegenpartij, de Kas, die door leveranciers
zeer hoog geacht wordt qua financiële betrouwbaarheid
(,,zo zeker als de Bank”) maar die wat vakkennis betreft
niet au sérieux behoeft te worden genomen.
En hier komen wij tot de kern van de kwestie: men kan
een aardappel als termijnhandelprodukt niet over één kam
scheren met onverschillig welk klassiek termijnmarkt-
produkt, zoals koffie, peper, maïs, ljnzaad, tin, want een
aardappel is een levend organisme: hij ademt en zet kool-
zuur af, hij moet goed geventileerd en beschut worden
tegen koude, want hij kan blauw worden of bevriezen
en daarmee teniet gaan; men mag hem niet ruw behandelen,
men moet hem op een bepaalde temperatuur bewaren
anders gaat hij spruiten enz. Vanwege de gevoeligheid
voor beschadiging heeft men geredeneerd: wij moeten die
aardappelen maar niet op ceel brengen in Amsterdam of
Rotterdam, want dat betekent extra transport met alle
bezwaren van dien; wij vermijden dan wellicht ook on-
nodige transportkosten: laat die partij opgeslagen worden
in de buurt waar zij geoogst werd en geef aan de pakhuis-
houder het recht celen (of opslagbewijzen) af te geven,
die voor ons rechtsgeldigheid hebben.
Zo gezegd, zo gedaan. Er is niet veel fantasie voor nodig
om te beseffen, dat deze oplossing
in de praktijk
helemaal
geen oplossing bleek. Er werd bijv. een opslagbewijs uit-
geschreven voor partijen, die … … niet aanwezig waren.
En de politie vond het geval te ingewikkeld om daarover
proces-verbaal op te maken. Geen onaardige gewaarwor-
ding voor de ontvanger: hem wordt f. 50.000 in rekening ge-
bracht voor een opslagbewijs over een niet bestaande partij.
125
Dan de kwaliteit. Aardappelen gaan in jute zakken en
men moet elke zak openen en uitstorten om er zich van
te overtuigen dat de inhoud overeenstemt met wat ‘men
gekocht heeft. Maar controleurs die een partij komen
inspecteren in een pakhuis, dat bijna vol ligt, hebben
ruimte, lust, tijd noch kracht om de 300 balen van 1 con-
tract stuk voor stuk uit de stapel te halen, te openen, uit
te storten, te bekijken, weer op te balen en op te stapelen:
zij volstaan dus met een klein aantal balen te openen bij
wijze van steekproef en baseren daarop hun oordeel. Mor-
gen komt de nieuwe e’igenaar; deze opent een paar andere
balen en cônstateert dat er een ander soort aardappelen
in zijn partij voorkomt, reden om de partij te weigeren.
Voor wie is de schade? Voor de eerste ontvanger: hij had
maar beter moeten controleren:
Men verhandelt Bintje 35-opw. en veronderstelt dan
dat dit een partij is, zoals die geoogst werd, niaar met
alle aardappelen kleiner dan 35 mm eruit gesorteerd. De
ene partij groeit echter grover dan de andere en speciaal
voor grote Bintje-knollen bestaat grote belangstelling voor
de pommes-frites zaken: die knollen’ notèren een aan-
zienlijk hogere prijs. Kan men zich indenken dat aan-
gediende partijen Bintje in de regel zeer weinig grote
knollen bevatten?
Voorts de monsters. Bij echte veempartijen wordt bij
de opslag uit elke baai een monstertje genomen, bij koffie
een boontje of wat, en het bekwame veempersoneel klassi-
ficeert zonder moeite elke partij in hoofdsoort en even-
tuele afwijkingen. Niemand vecht de betrouwbaarheid van
de veemmonsters aan. Deze laatste worden aan makelaars
ter beoordeling voorgelegd: zij stellen vast of de tegen een
termijncontract aangeboden partij aan de voorwaarden
voldoet en maken tevens uit of er kwestie is van over-
of minderwaarde en zo ja, hoeveel.
Te veronderstellen dat een pakhuishouder ergens in het
binnenland van elke binnenkomende lading aardappelen,
baai voor baai, een monster zal trekken, is wel rijkelijk
optimistisch gedacht. Iedere vrachtrijder heeft maar één
wens: zo snel mogelijk lossen en vertrekken; de serieuze
pakhuishouder die een intensief onderzoek zou willen
instellen, zou zich daarmee als pakhuishouder volmaakt
,onmogelijk maken
bij
zijn klanten. Niemand zou bij zo
iemand zijn partijen willen opslaan, althans zo lang er in
de buurt andere pakhuishouders zijn, die minder cons-
ciëntieus te werk gaan.
Tenslotte de opslag zelve. Het pakhuis moet bescherming
bieden tegen vorstperioden maar ook tegen warme perio-
den. Het dient daartoe een mechanische koeling te hebben,
waarbij de binnen-temperatuur volkomen in de hand kan
worden gehouden. In de meeste als veem erkende pak-
huizen ontbreekt evenwel een dergelijke mogelijkheid.
Voor wie is de schade als een partij vorstbeschadiging
vert’oont of verbroeid is? Wil men de schade door de pak-
huishouder laten betalen, die wellicht 2 cent per kilo ont-
vangt en een partij pootgoed aflevert waar, 40 cent per
kilo schade aan zit? Dat is totaal oiimogeljk.
Zo is voor het tot termijnmarktprodukt bombarderen
van de daarvoor totaal ongeschikte aardappelen aan alle
kanten de hand gelicht met de feitelijk te stellen eisen.
En of het aangenaam klinkt of niet, het aantal desillusies
van ontvangers van via de termijnmarkt aangediende par-
tijen, is waarlijk niet gering.
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
TRANSACTIES
MEER DAN 325 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
U.
M.)
– Bezien wij vervolgens de conclusie dat de termijnmarkt
een kostenbesparend hulpmiddel zou zijn. De praktijk
van de aardappeltermijnmarkt is, dat de handel in de
nieuwe oogst omstreeks juni/juli begint en voortduurt tot
het volgend jaar ëind april. Verhandeld wordt vrijwel uit-
sluitend de maand april; bij Bintje ligt dat iets gunstiger:
90 pCt. op april, ca. 10 pCt. op maart en minder dan een
half procent op januari en februari. Het aantal uitstaande
contracten stijgt langzaam maar gestadig, tot diep in de
herfst een totaal .aantal van ca. 3.000 contracten wordt
bereikt. Dan zijn een 10 â 15.000 contracten ,,gedaan”.
Daarna fluctueert het aantal uitstaande contracten van
week tot week, daalt eens een paar honderd, stijgt weer
tot in de buurt van de 3.000 bij. zeer grote omzetten. In
het topjaar werden 56.000 contracten gedaan, met aan
courtage en bankkosten liefst f. 1,7 mln.
In de laatste bekende week werden 1.150 contracten
gedaan, dus 17.250 ton gekocht en verkocht, maar de
positie van de uitstaande contracten toonde slechts een
verschil van 7 contracten of 105 ton. Om administratief
uit te maken dat in de rest van het seizoen slechts 105
ton minder te leveren zullen zijn dan een week tevoren,
betaalt men 1.150xf. 30 is f. 34.500, d.w.z. circa 3 maal
de,waarde van die 105 ton. Over kostenbesparing ge-
sproken!
,15
1
De laatste conclusie luidde, dat de termijnmarkt in aard-
appelen ook positieve betekenis heeft als prijsvormings-
instituut. Vroeg in het seizoen ontmoeten optimistisch ge-
stemde speculanten op de termijnmarkt minder optimistisch
gestemde telers en handelaren en komen tot zaken. Alleen
zij komen tot zaken. Een pessimistisch gestemde speculant
zal niet bereid zijn een hoge prijs te betalen: alleen
indien er kopers gevonden worden die verwachten dat er
in het komend voorjaar grote vraag zal zijn en dus hoge
prijzen betaald zullen worden, komen er afdoeningen tot
stand. Deze zijn beperkt in omvang. Is, wat ook mogelijk
is, de stemming in de handel dermate pessimistisch dat
men, niemand vindt die een goede prijs wil betalen, dan
speculeren de houders van aardappelen liever op een betere
tendens in de toekomst en kijken voorlopig de. zaak nog
maar wat aan.
126
,
E.-S.B. 7-2-1962
Zo is men nu twee jaar achtereen de handel begonnen
met prijzen boven de
15
cent voor levering april komend
voorjaar Toen afgelopen voorjaar de maand april aanbrak,
bleek de prijs gedaald te zijn tot 6,9 cent. De uitvoermoge-
lijkheden vielen hard tegen, de voorraden waren veel groter
dan was verwacht, dus daalde de prijs tot minder dan de
helft van die waarop de optimisten hadden gerekend. On-
getwijfeld een geluk, voor hen die vroeg hadden verkocht,
maar die hoog ingezette prijzen hadden de idee doen post-
vatten dat men zich over de afzet geen zorgen behoefde
te maken, dat in het voorjaar wel 14 of IS cent te maken
zou zijn en dus 1eden de afzetniogelijkheden in de herfst
zwaar onder de achteraf veel te optimistische prijsideeëri
van de houders, die daarin gestijfd werden’ door de achteraf
veel te hooggebleken prijzen van de termijnmarkt.
Wie van deze prijsconstellatie tenslotte geprofiteerd heeft
en wie er de dupe van werd, valt moeilijk vast te stellen,
maar men kan t6ch moeilijk aan zo’n prijsvormings-
instituut qua &etrouwbaarheid grote waarde, positieve
waarde dan, hechten. Dit is ook niet te verwonderen. Het
is namelijk de mens nog steeds niet gegeven in de toekomst
te zien en zich een duidelijk idee te vormen over de vraag,
of onze grote afzetgebieden in het komend voorjaar inder-
daad, zoals iedereen’ hoopt, behoefte aan invoer van Neder-
landse aardappelen zullen hebben en wel in zo’n mate,
dat wij nauwelijks aan de vraag kunnen voldoen.
Wie de prijsfluctuaties die in de loop van een seizoen
op de termijnmarkt optreden, nuchter beschouwt, komt
allicht tot de conclusie dat de termijnmarkt alle tendenties,
â la hausse zowel als â la baisse, in versterkte mate tot
uitdrukking brengt. Terwijl de effectieve handel 6 weken
lang de prijs voor Bintje voor prompte levering onver-
anderd noteert, ziet men op de termijnmarkt in datzelfde
tijdsverloop fluctuaties naar boven en beneden van 25 â
30 pCt
Het op de termtjnmarkt agerend marktpersoneel is
bovenlien zeer gering in aantal. Hoewel officiële cijfers
ontbreken, wordt gemompeld dat hoogstens enige tien-
talirn firma’s en ondernemingen actief van deze markt
gebruik maken, terwijl er zich elk jaar mensen terug-
trekken, die menen voldoende leergeld te hebben betaald.
De totale kosten zijn trouwens niet gering. Liepen deze
alleen al aan bankkosten en courtage in het topjaar naar
de f. 2 mln., ook het afgelopen jaar bedroegen zij bij een
omzet van 36.501 contracten nog altijd ca. f. 1,1 mln.,
waarbij de aan deze handel bestede tijd, de telefoonkosten
enz. maar niet gerekend worden. In 34 jaar lopen de totale
kosten al naar de f.
5
mln., op zichzelf geen groot bedrag,
maar voor de betrekkelijk kleine groep die dit bedrag moest
opbrengen, geenszins onbelangrijk. Het is dan ook geen
wonder, dat de vakgenoten in meerderheid van dit ex-
perinient niet meer willen weten.
in
Resumerend: de aardappelhandel in Nederland is van
oudsher een nogal speculatieve handel en de termijnmarkt
vergemakkelijkt die’speculatie aanzienlijk, omdat men ook
als totaal vreemde en zonder enige afzetmogelijkheid, de
kans geboden krijgt grote zaken te doen. Dat de grote
meerderheid der contracten steeds gesloten wordt op de
laatste leveringsmaand, spruit voort uit het produkt ‘en
zijn afzetmogelijkheden, die vooral aan het eind van het
seiioen aan. het ‘licht plegen te komen. Bestaat normaal
reeds de tendens de aardappelen te lang vast te houden
Ë.-S.B.
7-2-1962
en het goede moment om ze af te zetten, voorbij te laten
gaan: de termijnmarkt versterkt deze tendens nog in plaats
van haar te bestrijden.
Een andere bijzonderheid van het produkt is namelijk
– zoals reeds gezegd – zijn bederfeljkheid: een partij
kan op 9 maart nog goed zijn voor consumptie en uit dien
hoofde een waarde hebben van zeg 15 cent per kg, maar
op 14 maart (ook wel op 9 maart in de middag) kan de
kwaliteit zo terug zijn gelopen dat, als zij niet onmiddellijk
in consuinptie wordt gebracht, de partij alleen nog kan
dienen voor veevoeder en als zodanig slechts 2 â 3 cënt
waard is.
Het feit dat de termijnmarkt vrijwel alle speculatie naar
het voorjaar verlegt en wel naar een maand die in vele
jaren riskant is voor de kwaliteit, houdt voor de hedgers,
telers en handelaren het risico in, dat zij hun produkt te
lang vasthouden: langer dan de bederfelijkheid van het
produkt zonder bezwaar toestaat. Als er eind maart 1961
nog 1.240 contracten op april openstaan, is dat een kwan-
tum van 18.000 ton, dat de verkopers ôf zullen moeten
leveren 6f indekken. Het jaar tevoren liep er een grote
speculatie tegen de nog voor aflevering en aandiening ge-
schikte hoeveelheid oude oogst. Een aanzienlijk aantal
contracten bleef openstaan, ook toen de laatste leverings-
dag verstreken was: afgevers wilden zich niet indekken
tegen de genoteerde laatprjzen en wachtten af. Men stelde
éen zo lage ,,verrekeningsprijs” vast, dat de in gebreke
gebleven verkopers (die niet kônden leveren ,omdat er
geen voldoende hoeveelheid leverbaar produkt meer aan-
wezig was) tenslotte nog zwaar verdienden aan hun in
ebreke blijven! Voor hun wanprestatie werden zij dus
rijkelijk beloond!
Al met al zal men nog wel jaren aan het verbeteren van
de reglementen blijven werken, maar het vinden van een
spoedige ôplossing voor de moeilijkheid, een voor ver-
handeling op termijn feitelijk ongeschikt produkt daarvoor
toch geschikt te maken, zal wel veel eisen van’de intelligentie
van de betrokkenen. Voorshands kunnen wij niet inzien,
dat de talrijke bezwaren die tegen de termijnmarkt kunnen
worden aangevoerd, zouden mogen worden weggecijferd
tegenover de wel zeer academische voordelen, die men tot
dusverre heeft aangevoerd.
Amsterdam.
J. M. SCHOUTENDORP.
Bijhet
CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK
vaceert de functie van:
ioiuirni
VAN DE AFDELING
LANDBOÜWSTATISTIEK
in de rang van administrateur/hoofdadministrateur (salaris-
grenzen f. 1.103,— tot f. 1.513,—;. salarisverhoging in
voorbereiding):
Landbouwkundige ingenieurs en landbouweconomen, die
menen voor deze functie in aanmerking te komen, kunnen hun sollicitatie met levensloop en verdere bijzonderheden, zenden aan de Directeur-Generaal van de Statistiek, Oost-
duinlaan 2 te ‘s-Gravenhage.
127
BEDRUFSECONOMISCIJE NOTITIES
Kwaliteitsk osten
In elk bedrijf ontleent de kwaliteitsdiensf zijn bestaans-
recht aan de verbetering resp. handhaving van de kwaliteit
der uiteindelijk af te leveren produkten. Om de gestelde
kwaliteit te bereiken kan op verschillende manieren worden
ingegrepen, hetzij op preventieve dan wel op repressieve
wijze. Een op moderne leest geschoeid kwaliteitsbeleid
werkt vooral door middel van kwalitatieve procesverbe-
tering. Hiervoor worden voor alle bewerkingsafdelingen
kwaliteitsnormen ingevoerd, die aan het eindprodukt zijn
ontleend. De handhaving van deze kwaliteitsnormen wordt
regelmatig gecontroleerd; de frequenties van deze con-
troles worden al of niet langs statistische weg vastgesteld.
Kwaliteitsrendement.
De vraag doet zich nu voor: kan er met betrekking tot
het kwaliteitsbeleid een
rendementsberekening
worden ge-
maakt, m.a.w. kunnen
wij
op een of andere wijze nagaan,
of de kosten aan het kwaliteitsbeleid in de meest ruime
zin van het woord verbonden, bedrijfseconornisch zijn ver
–
antwoord?
Wij
zullen trachten in dit ârtikel deze vraag
te beantwoorden. Duidelijkheidshalve zij gesteld, dat het
begrip kosten hier niet beperkt blijft tot economisch
onvermijdbare offers, doch wordt gebruikt in de zin van
het totaal van alle met kwaliteitsmaatregelen verboiiden
k wantificeerbare offers.
De verhouding tussen kwalitèit en kosten is – hoewel
niet
altijd
gemakkelijk vast te stellen – beslissend voor
de vraag, of bepaalde activiteiten ter bevordering van de
kwaliteit van een produkt ondernomen, wel of niet be-
drjfseconomisch verantwoord zijn. Bovendien moet gelet
worden op het verband tussen kwaliteit
enerzijds
en de
verkoopbaarheid
als medebepalende factor van de verkoop-
prijs en de omzet van het produkt, anderzijds.
Begrip
,
,verkoopbaarheid”.
Onder ,,verkoopbaarheid” van een produkt verstaan
we
in dit verband
de mate waarin – resp. het gemak of
de moeite waarmede – het produkt op de verkoopmarkt
kan worden afgezet op grond van kvaliteitseigenschappen.
Deze kwaliteitseigenschappen betreffen niet slechts het
produkt als zodanig, doch ook de verpakking. De verkoop-
,baarheid kan ook omschreven worden als de economische
waarde van het produkt, voor zover deze het resultaat
i s van de waardering van dé kwaliteitseigenschappen door
de afnemers. Zo gezien is de verkoopbaarheid een eigen-
schap, die in de tijd aan verandering onderhevig is.
Om dit begrip nader te bepalen is het nuttig verband
te leggen met het begrip ,,vraag”. De vraag naar een pro-
dukt op de verkoopmarkt wordt bepaald door de prijs,
de belangstelling van de afnemers en de financiële mogelijk-
heid tot kopen. Tussen de hier genoemde factoren bestaat
een onderling verband. Het is nu voor elke onderneming,
die een kwaliteitsprodukt op de markt .brengt, van het
grootste belang aan
zijn
artikel een in een bepaald opzicht
exclusief karakter te geven en hierbij speelt de kwaliteit
een hoofdrol. Zelfs al wordt het min of meer exclusieve
karakter ontleend aan een bepaald merk, dan dient dit
merk gedekt te worden door een bepaalde stabiele of stij-
gende kwaliteit, wil het merk zijn waarde niet verliezen.
Kwaliteit en verkoopbaarheid.
Het economisch verband tussen kwaliteit en verkoop-
baarheid, i.c. de kwaliteitskosten en de verkoopbaarheid
als waarde, wordt in onderstaande grafiek tot uitdrukking
gebracht:
000
1,00
10.000 20.000 30.000
omzet in
eenheden
Het in deze grafiek aangegeven kwantitatief verband
tussen kwaliteitskosten• en verkoopbaarheid van een be-
paald artikel, geldt slechts voor een periode waarin alle
overige invloedsfactoren zoals prijs, concurrentie, reclame
etc. geen veranderingen ondergaan. Uit deze grafiek blijkt,
dat de waarde van de verkoopbaarheid, zoals deze door
de onderneming wordt gezien,
stijgt
met het toenemeh van
de kwaliteitskosten per eenheid produkt, doch niet even-
redig.
Bij
het punt A
zijn
deze kosten (f. 2,50) gelijk aan
de waarde van de verkoopbaarheid en hier wordt tevens
de maximale economisch verantwoorde verkoopbaarheid
bereikt. Boven dit punt wordt immers aan kwaliteits-
kosten méér besteed dan door een stijging van de verkoop-
baarheid wordt goedgemaakt.
Wat is nu de betekenis van het bereiken van punt A?
Voor de betreffende onderneming betekent dit, dat zij bij
een gegeven afzet c.q. produktie een maximale prijs kan
bedingen of
bij
een gegeven prijs de maximale omzet.
In een volgend artikel zal blijken, dat ,,kwaliteitskosten”
een samengesteld begrip is, waarvan verdere detaillering
nodig is. Voor de betreffende onderneming is het rationeel
de kwaliteitskosten niet boven f. 2,50 te doen stijgen en
regelmatig te controleren of de kwaliteitsuitgaven zo doel-
matig mogelijk worden besteed. De belangrijke rol, die
het kwaliteitsbeleid speelt met betrekking tot de verkoop-
politiek, is hiermede voldoende aangeduid.
Vastgesteld kwaliteitsniveau.
Indien wij als doel van de kwaliteitszorg zien het be-
reiken van de kwaliteit, die afnemers gedurende een be-
paalde periode verlangen, dan kan het gewenste kwaliteits-
niveau als vast uitgangspunt voor deze periode gelden.
Dit houdt in, dat bij een gegeven verkoopbaarheid het
vereiste kwaliteitsniveau niet langer als een variabele factor
behoeft te worden beschouwd, zolang de samenstelling
128
‘
E.-S.B. 7-2-1962
van de produktie geen wijziging in kwaliteit ondergaat.
Door deze vereenvoudiging van de probleemstelling be-
perken
wij
ons doelbewust tot de kostenkant van het
vraagstuk. Het voornaamste motief hiertoe is, dat de op-
brengstkant niet altijd mogelijkheden tot kwantificering
biedt, waardoor een vergelijking van kosten met winst-
derving soms onmogelijk wordt. Een van de voor-
naamste redenen hiertoe is, dat een op feiten gebaseerde
begrotini van de winstderving een diepgaand marktonder-
zoek bij variërende kwaliteitsniveaus veronderstelt, terwijl
met name het experimenteren met kwaliteitsniveaus ook
op langere termijn een negatieve factor in de verkoop-
politiek zal
zijn.
Zo is het bijv. moeilijk vast te stellen, hoe
groot de vermindering van opbrengst zal zijn door het
afvloeien van klanten, door het niet volledig beantwoorden
aan hun kwaliteitseisen.
Er
blijven
echter voor de
kostenzijde
van het kwali’teits-
vraagstuk voldoende
mogelijkheden
over als wij bedenken,
dat er verschillende wegen zijn om een gestelde kwaliteit
te bereiken, waarvan elke ,,weg”
zijn
eigen kostenbedrag
met zich brengt.
Voordat wij hier verder in detail op ingaan
zij
opgemerkt,
dat de
gestelde kwaliteit
met veel zorg moet worden be-
paald, omdat de hieraan ontleende kwaliteitsnormen in
het produktieproces moeten worden gerealiseerd. Te hoge
kwaliteitseisen leiden tot bedrjfseconomisch onverant-
woorde kosten, waartegenover te lage eisen ongunstige ver-
koopresultaten en daardoor winstderving tot gevolg hebben.
Zich wijzigende marktverhoudingen kunnen echter hun in-
vloed op de hoogte van het kwaliteitsniveau uitoefenen.
Voor de functionarissen van elke kwaliteitsdienst in een
bedrijf is het van groot belang te weten, dat zij in staat
zijn hun activiteiten in geld uit te drukken en alternatieve
mogelijkheden voor kwaliteitsmaatregelen te vergelijken,
indien
zij
over de nodige informatie met betrekking tot
de hiermee verbonden kosten beschikken.
Preventieve en repressieve kwaliteitskosten.
Kwaliteitskosten kunnén in twee groepen worden onder-
scheiden:
– kosten tot herstel van tekortkomingen in de kwaliteit,
de zgn. repressieve ki’aliteitskosten;
– kosten ter voorkoming van kwaliteitsachteruitgang, de
zgn. preventieve k waliteitsko sten.
De repressieve kwaliteitskosten worden veroorzaakt
door fouten in het ontwerp, de produktontwikkeling, de
aankoop van grondstoffen en fouten tijdens de produktie.
Arbeid een vloek of een zegen?
,,Ledigheid is des duivels oorkussen”. De juist-
heid van deze oude volks wijsheid schijnt weer eens
bevestigd te zijn door de recente relletjes in Twente
legen buitenlandse arbeiders. Als een der oorzaken
daarvan werd namelijk de verveling genoemd,
waaraan de jongeren ten prooi zijn gevallen. Dit
feit verdient meer dan
voorbijgaande
aandacht
omdat het wijst op een – na de invoering van de
vrije zaterdag acuter geworden – probleem in
onze samenleving: de vraag, of wjj er goed aan
doen de arbeidstijd steeds maar verder te bekorten.
De ouderen onder ons zullen zich uit hun jeugd
herinneren, hoe op de eerste mei de socialistische
optochten het lied zongen van de ,,achturige ar-
beidsdag”. Het ideaal van toen is verwezenlijkt
en niemand zal daartegen nog bezwaren koesteren.
Men moet zich echter wel afvragen, of sindsdien
de weegschaal niet te ver naar de andere kant is
doorgeslagen. Vooral bij de jongeren bestaat de
neiging, arbeid eerder als een vloek dan als een
zegen te zien. Nu mag er vroeger in de sielling
dat arbeid een zegen is voor de mens, nogal wat
hypocrisie zijn schuilgegaan, daaruit volgt aller-
minst dat steeds meër vrije tijd wel een zegen zou
zijn. Het is een natuurlijke zaak, dat de mens
zich inspant om in zijn behoeften te voorzien.
Wordt de inspanning daartoe te gering, dan komt
de mens in een tegen-natuurlijke situatie te ver-
keren en dat leidt – naar de ervaring leert –
steeds tot moeilijkheden voor individu en gemeen-
schap.
– De menselijke energie wil gebruikt worden en
geschiedt dat niet in zinvolle arbeid dan zal een
uitweg gezocht worden in bezigheden die op zijn
gunstigst zinloos doch dikwijls rechtuit schadelijk
zijn. In onze dagen zijn sport en spel de minst
schadelijke uitlaatkieppen. Als ontspanning na de
inspanning van vaak geestdodende arbeid vervullen
zij zeker een zeer nuttige rol. Maar als zij ont-
aarden in een steriele vlucht uit de verveling zullen
zij geen remedie meer zijn voor het kwaad dat de
samenleving bedreigt. En er zijn vele tekenen die
erop wijzen, dat onze maatschappij, waarin het
probleem Vrije tjjdsbesteding dagelijks met zorg
wordt besproken,
afzakt
naar een toestand van
georganiseerde vervelingsverdrijving die aan het
,,brood en spelen” der Romeinen doet denken.
Het ogenblik schijnt dan ook aangebroken,
waarop wij ons hoogst noodzakelijk Vertrouwd
moeten maken met de gedachte, dat arbeid niet
steeds een vloek en vrije tijd niet steeds een zegen
is. Te veel arbeid moge ongezond zijn, te weinig
arbeid is dat al evenzeer. Daarom zullen wij
moeten trachten althans benaderenderwjjs grenzen
te bepalen, welke in het algemeen belang aan de
gereglementeerde vrije tijd gesteld moeten worden.
Dat zal zeker geen gemakkelijke opgave zijn maar
dit mag psychologen, sociologen, economen en
politici er niet van weerhouden zich er mede bezig
ie houden. Integendeel. En zij die aan onze samen-
leving in enigerlei vorm leiding geven – waarbij
vooral de vakbondleiders genoemd moeten worden
– dienen er zich terdege van bewust te zijn, dat
zij in dezçn een grote verantwoordelijkheid dragen
en binnen
afzienbare
tijd voor beslissingen kunnen
komen te staan waarbij zij moeten tonen de wijsheid
te bezitten die van hen verwacht mag worden.
‘s.Oravenhage.
Drs. P. S. J. ABLIJ.
E.-S.B.
7-2-1962
129
De preventieve kwaliteitskosten daarcntegn hebben in het
algemeen meer betrekking op het scheppen van een Orga-
nisatie, waarin met een bepaalde frequentie maatregelen
worden genomen,. die het optreden van fouten snel signa-
leren en daardoor in betekenende mate kunnen voor-
komen.
De volgende verdeling kan het gemaakte onderscheid
verder verduidelijken:
Repressie ve k waliteitsko sten:
– afdoen van klachten
– verlies van klanten
– verlies door tweede keus
– afval
– reparatiekosten
– eindcontroles
– speciale
machinerevisies
Preventieve k waliteitsko sten:
– controle tijdens de produktie
– controle op grondstof
– regelmatige machinecontroles én revisies
– kosten van toezicht
– controles door de uitvoerenden tijdens het werk
– kwal iteitsconferenties
– 1 aboratoriumkosten
– personeelskosten van de kwaliteitsdienst.
Bij nadere bestudering van deze opstelling zal het dui-
delijk worden, dat toepassing van preventieve kwaliteits-
maatregelen
niet
in elk bijzonder geval de repressieve kosten
volledig overbodig zullen maken. Een nadere bespreking
van enige der bovenstâande kwaliteitskosten zal echter
wel
tot de conclusie leiden, dai preventieve kwaliteits-
kosten, die in het algemeen op initiatief van de kwaliteits-
dienst in plaats van op dat van çle produktie-afdelingen
zèlf worden gemaakt, per saldo een besparing zullen op-
leveren boven het bedrag van de andeis noodzakelijke
repressieve kosten. Dit neemt niet weg, dat repressieve
koste&als zodanig niet hoger behoeven te
zijn
dan preven-
tieve kosten. De doeltreffendheid echter van preventieve
maatregelen zal een grotere waarschijnlijkheid vertonen
dan repressieve maatregelen. De belangrijkste reden hier-
van is, dat het aantal keuzemogelijkheden vôôrdat een
feit optreedt groter is dan achteraf: men kan immers nog
verschillende wegen bewandelen en hiervan de meest doel-
matige uitkiezen. Bovendien is de tijdigheid van handelen
in dit verband belangrijk.
Dat ondanks deze gunstige omstandigheid in de praktijk
bezwaren blijken te bestaan tegen preventieve maatregelen,
vindt zijn oorzaak vermoedelijk in het feit, dat de kosten
van dergelijke preventieve maatregelen in het algemeen
vrij nauwkeurig calculeerbaar zijn, terwijl het nut van deze
maatregelen veelal zelfs niet bij benadering wordt vast-
gesteld c.q. begroot. Hier ligt voor de instantie, die voor
bedrijfskosten verantwoordelijkheid draagt, een vruchtbaar
terrein braak, dat niet beperkt blijft tot kwaliteitsmaatrege-
len. Tracht men dit terrein te ontginnen, dan mogen met
name de kosten op lange termijn niet uit het oog worden
verloren.
In een volgend artikel zal een aantal preventieve en
repressieve kwaliteitskosten meer in detail worden be-
sproken.
Haarlem.
Drs. G. B. M. JANZING.
KAPÏTAALM ARK T
De gebruikelijke omzetting van banktegoeden in char-
tale ruilmiddelen, noch de storting op hét kortelins door
de Agent van het Ministerie van Financiën toegewezen
schatkistpapier hebben een keer gebracht in de huidige
situatie van ruimte op de geldmarkt. Op de eerste dag
van februari werd de ‘daggeldrente dan ook van 1 pCt.
tot
3/4
pCt. verlaagd(op
25
januari had zich een daling
van
11/4
pCt. naar 1 pCt. voltrokken).
Op de inschrijving van schatkistpromessen dd. 30 janu-
ari is f. 24,3 mln. viermaandspapier tegen
78
pCt. toege-
wezen en f. 166 mln. achtmaandspapier tegen 1
1
/
8
pCt.
Hier en daar heeft men met het oog op de heersende
ruimte, het bedrag van het laatsgenoemde papier teleur-
stellend genoemd en er een onvoldoende medewerking in
gezien van de banken met de poging van de Minister van
Financiën om in het najaar de gebruikèlijke spanning op
de geidmarkt te vermijden. Dit lijkt niet geheel terecht.
De opbouw van een portefeuille schatkistpapier met ter-
mijnen, die in oktober/november aflopen, moet geleidelijk
geschieden, parallel aan de groei van de creditgelden, die
voor belastingbetaling door het bedrijfsleven worden vet-
zameld. Men kan
moeilijk
eisen, dat de banken zich reeds
thans en dan tegen een weinig aantrekkelijke rente, geheel
dekken tegen de toekomstige opvragingen.
Men kan van mening verschillen over de vraag, of
afbetalingskrediet tot de markt voor kort dan wel tot die
voor lang krediet behoort. Zonder hierover een uitspraak
te doen, moet de aandacht worden gevestigd op een con-
centratie op het nationale en internationale vlak, & zich
op het gebied van de afbetalingsfinanciering heeft.vol-
trokken. De Rotterdamsche Bank heeft het bedrijf van
haar dochtermaatschappij, de Handelmaat&chappij Mun-
dus, die zich vooral met de financiering van het produk-
tieve af betalingskiediet bezig hield, overgedragen aan een
nieuwe maatschappij Mundus-Eurokredit. R.S. Stokvis
en Zonen heeft het bedrijf van haar dochter, de Neder
–
landsche Financieringsmaatschappij Erres zich vooral
bezighoudend met het consumptieve afbetalingskrediet,
overgedragen aan de Nederlandse Financieringsmaat-
schappij van 1929 ,,Welvaert”. Naast deze twee in ons
land werkzame vennootschappen zijn in Frankrijk de
,,Crédit Géneral Industriel de LuIe” en in Italië de ,,Medio-
fina Compagnia Finanziara” actief. In al deze werkmaat-
schappijen wôrdt door de Rotterdamsche Bank deelge-
nomen, in enkele ook door Stokvis. Tevens heeft de
,,Holding Geseilschaft fur Finanzierungen und Kredit” te
Bazel een belang. Deze holdingmaatschappij heeft niet
alleen nauwe contacten met. de reeds genoemde werk-
maatschappijen doch ook niet soortgelijke maatschappijen
in Engeland en Zwitserland. De Rotterdamsche Bank en
Stokvis op hun beurt hebben een deelneming in Euro-
kredit verworven.
Vooi zover mij bekend is dit de twee1e internationale
sanienwerking op het terrein der afbetalingsfinanciering,
waarin ons land meedoet. De andere is de zgn.’ Amstel-
club, waarin de Twentsche Bank is geïnteresseerd.
Kapitaalmarkt.
Het algemeen indexcijfer van de koersen van een aantal
ter beurze genoteerde aandelen bevond zich op de eerste
beursdag van het jaar op 409. Op 31 januari werd een
130
.
E.-S.B. 7-2-1962
niveau van 407 bereikt. Gedurende de maand was er een
schommeling tussen 399 èn 410. Beweging van betekenis
hebben de gemiddelde aandelenkoersen dus niet te zien
gegeven. Hetzelfde kan
,
gezegd worden van het bel6op in
de sub-rubrieken. De houding van de beurs te New York
vormde voor Amsterdam geen enkele stiriulans. De meeste
bewegingen zijn bij de exploitatiemaatschappijen voor on-
roerend goed voorgekomén. Biedingen door enkele groepen
hebben de aandacht gevestigd op een mogelijke, niet naar
buiten blijkende, waarde boven de beurswaarde, hetgeen
voldoende prikkel is geweest vodr speculatief aangelegde
beleggers eens een gokje te wagen. –
Aan het in het algemeen rustige beursklimaat paarde
zich een relatief lage omiet. In januari werd slechts voor
f. 60 mln, aan aandelen omgezet, tegen f. 97 mln, in de
overeenkomstige maand van 1961. Toch was de omzet
in januari ji. nog iets groter dan in december 1961, toen
f. 54 mln, nominaal van’eigenaar verwisselde.
Op de emissiemarkt hebben in januari de drie uitgiften
van rentespaarbrieven van de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten de meeste aandacht opgeëist. De eerste uit-
gifte, die tot 1 maart zou openstaan, kon reeds de eerste
dag worden gesloten. De toewijzing bedroeg slechts 1 pCt.
Onmiddellijk deden deze stukken ter beurze een agio.
Dat de tweede emissie, waarvan de inschrijving 23 januari
plaatsvond, eveneens een succes zou worden, stond dan
ook van te voren vast. Ook hier was de toèwijzrng min i-
maal, n.l. 2 pCt. Het prospectus van een derde lening is
in de verslagweek gepubliceerd, waarvan de inschi ijving
9 februari zal plaatsvinden. De aankondiging heeft de
koersen der andere leningen gedrukt, zodat het niet on-
mogelijk is, dat met deze derde lening voôrlopig in de be-
hoeften is voorzien. In totaal is dan f.
92,5
mln, onder het
publiek gebracht.
Jongeman, 32 jaar, economisch-statistisch onder-
legd, zoekt functie op
joUrnalistiek terrein
Uitgebreide kennis van sociale en economische pro-
blematiek in Nederland; journalistieke ervaring;
ontwerper en tekeitar van beeld- en lijngrafieken;
redelijke kennis van Engels en Duits: vlot typist.
Brieven onder no. E.-S.B. 3-1. Postbus 42, Schie-
dam.
De obligatie-omzetten bedroe’gen in januari f. 90 mln.,
tegen f. 89 mln, in januari 1961 en f. 82 mln, in december.
Een rustig kabbelende stroom kenmerkt dit onderdeel van
de beurs.
Indexcijfers aanielen
27 dec.
H.
&
L.
20 jan.
2 febr.
(1953
=
100)
1961
1952
1962 1962
Algemeen
………………..
410
410-399
403 412
Intern. concerns
………….
566
–
564 – 545
550 560
Industrie
………………
366 376
–
361
368
386
Scheepvaart
…………….
184
186-181
181
182
Banken
…………………
253
255 – 247
250 250
Handelenz
.
…………….
160
165-159
163 167
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 126,70
f. 122,20
F. 129,70
Philips G.B
………………
9845 954
958
Unilever
……………….
f. 189,70
f.
185
f. 188,20
Robeco
…………………
f. 252,50
f. 245,50
f. 249
Hoogovens, n.r.c .
………..
776
753’1,
763
A.K.IJ
………………….
404’/
398
398
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
1.070
1.043
1.095
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
1.001′,,
1.050
Interunie
……………….
f. 228
f. 224 f. 226
Amsterd. Bank
…………..
396 396 389
New York.
Dow Jones Industrials
……..
731
692 707
Rentestand.
Lang!. staatsobl. a)
……….
4,12 4,09 4,05
Aand.: internationalen a)
…..
2,83 b)
2,86
lokalena)
…………
3,55 b)
3,51
Disconto
drien,aands
schatkist-
papier
………………..
l’f,
l’/,,
Bron:
Veertiendaags be’ursoverzicht Amsterdamsche
Bank.
/
19 december.
C. D. JONGMAN.
DE NEDERLANDSCHE
BAKKERIJ STICHTING.
overkoepelende organisati’ van de
werkgevers en werknemers in het bak-
kerijbedrijf, gevestigd te ‘s-Gravenhage
vraagt
MEDEWERKER
BEDRIJFSECONOMISCHE AFDELING
Hij zal belast worden met het verrichten
van kostpriis.onderzoeken en bedrijfs-
vergelijking, het samenstellen van be.
drijfseconomische rapporten en het
geven in adviezen op sociaal.econo.
misch terrein. Verlangd wordt een op-
leiding tenminste
M.O.
boekhouden of
N.I.V.A.
tot en met bedrijfseconomie.
Leeftijd omstreeks 30 jaar.
Eigenhandig (niet mei boilpoint) geschreven
brieven met inlichtingen over leeftijd, op.
leiding en praktijk en vergezeld van een re.
cente pasfoto vôôr 19 februari a.s. aan de
Nedertandsche Stichting voor Psychotechniek,
Wittevrouwenkade 6, Utrecht, onder nummer
E.S.B. 13742.
E.-S.B. 7-2-1962
131
THOMASSEN
&
DRIJVER
BLIKEMBALLAGEFABRIEKEN H.V.
DEVENTER – OSS – HOOGEVEER
EERSTE NEDERLANDSCHE
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE W ITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL. (070) 514351
vraagt voor haar Hoofdkantoor te Deventer een
bedrijfseconomisch
medewerker
ter uitbreiding van de afdeling
BUDGETTERING EN CALCULATIE.
De taak van deze medewerker zal lestaan ujt
het helpen ontwikkelen van tetere methden
op het getied van budgettering en kostprijs-
terekening, het trekken van bedrijfsverge-
lijkingen, het doen van bijzondere kosten-
onderzoekingen en het beoordèten van
budgetten en resultatenoverzichten.
Vereisten:
Theoretische opleiding op ten
minste M.O.-niveau (Boekhouden of Economie). Zo mogelijk ervaring op
bovenvermeld gebied.
Leeftijd:
omstreeks 30. jaar.
Kandidaten gelieven hun sollicitaties te richten aan de afdeling
Algemeen Personeelsbeleid,
postbus 103 te Devénter.
– DEBN500O MET
TRANSISTOREN-
REKENAUTO MAAT
Het verwerken van het loketverkeer en de daaruit
voortvloeiende boekhouding op de mechanische grond-
slagen van de BN 5000 wordt nog aanzienlijk ver-
sneld door de Transistoren-Rekenautomaat TR 10000.
Deze automaat kan de gegevens van twéé BN 5000
gelijktijdig verwerken zonder dat voor het functione-
ren handgrepen vereist zijn. De vaste gegevens voor
de berekeningen (rentevoet, rentedagen etc.) worden
nI. éénmaal per dag – of minder frequent – op een
afsluitbaar.. toetsenbord vastgelegd; de. variabele
waarden worden automatisch vanuit het tcetsenbord
van de BN 5000 naar de TFI 10000 gevoerd.
De berekening
van bv.
rente geschiedt dus on-
afhankelijk en gelijktijdig met de comptabele verwer-
king der mutaties; het zelfstandig berekende bedrag
wordt tegelijk met de boeking zelf uitgeworpen en
afgedrukt.
ANKER KANTOORMACHINES N.V.
Vorlcoophantoren
en
Showrooms to:
Hoofdkantoor DEN HAAG
AMSTERDAM ROTTERDAM DEN HAAG EINDHOVEN
Anna Paulownaplein 3 – Tel. (070) 636907
132
.
.,
.
E.-S.B. 7-2-1962
30
40
Ti
d
Verantwoorde verlichting voor elk bedrijf…
Het juiste armatuur met de juiste verlichting. Philips
adviseert gaarne voor een
lichttechnisch verantwoorde vetlichting in welke bedrijfsomgeving ook. Philips
armaturen zijn warmte-technisch juist gedimensioneerd in verband met de licht-
opbrengst der lampen en de levensduur van de voorschakelapparaten. De takken
der armaturen hebben een hoge reflectie-coëfficient. De montage is uiterst een-
voudig. Nadere inlichtingen worden gaarne verstrekt door Philips Nederland n.v. –
Eindhoven.
PHILIPS
VOR LICHT
GLOEJLAMPEN – ‘TL’ FLUORESCENTIELAMPEN – ARMATUREN – NEON
E.-S.B 7-2-1962
23
De in deze archiefladen opgeborgen fotokopieën vormen het bewijs van
enorme werk- en tijdsbesparing
l-Iet unieke DALCOPY-systeem re-
duceert immers urenlang, nauwgezet typewerk tot enkele sekonden een-
voudig fotokopiëren. Uw typiste heeft, dank zijde hulp van deze vaardige
DALCOPY-sekretaresse, ruimschoots gelegenheid afschriften van kon-
trakten, rapporten, shuldbekentenissen, brieven, formulieren enz., enz.
keurig te ordenen. Klaar voor gebruik als dat nodig is of ,,gekonser-
veerd” om jarenlang te worden bewaard aIs archiefstuk: En wat ook
zéér belangrijk is: van deze kopieën kunnen te allen tijde wederom on-beperkte aantallen nieuwe snelkopieën worden vervaardigd
ENORME VOORDELEN.VAN HET DALCOPY-APPARAAT:
Zeer eenvoudige bediening – U werkt zelfs in daglicht • ,,Direktè”
kopieën in onbeperkte aantallen • Slechts één soort DALCOPY-papier
wordt gebruikt • Haarscherpe afdrukken (ook van foto’s), ongeacht
inktsoori, kleur
of
vergeling • Geen installatie-kosten .wél volledige
sèrvice • Een ,,kantoormeubel” dat past bij elk interieur.
MM
NEDERLANDSCHE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE N.V SOESTDUINEN TEL.02955) 2600-4951
N.Ve’.BANK VOOR NEDER
.
LANDSÇHE GEMEENTEN
1
gevestigd te ‘sGravenhage
0
0
UITGIFTE ‘dAN
RENTESPAÂRBRIEVEN 1962
tot éen totaalbedrag van
f 25.000400.
•0
(Derde lening)
Grootte der stukken:
f 500.—
en
‘f,lOO.—
nominaal aan toonder.
KOERS VAN UITGIFTE 100 pCt.
0
De rentespaarbrieven
1962111
zijn aflosbaar op 16 september 1989
tegen een koers van 300 pCt.
of naar keuze vande houder
op
16
augustus
1974
tegen en koers van
160
pCt.
0
De NV. Bank voor Nederlandsche Gemeenten Is bevoegd alle dân nog uitstaan-
I
de Rentespaarbrieven
1962
111
af te lossen op
16
september
1973
tegen een koers
van
160
pCt., of op
16
oktober
1978
tegen een koers van
195
pCt., of op
16
november
1982
tegen een koers van
230
pCt., of op
16
juni
1986
tegen.
een koers van
265
pCt.
Ondergetekende bericht, dat de inschrijvinj op bovengenoemde uitgifte zal zijn
0
opengesteld op vrijdag 9 februari 1962 van des voormiddags
9
tot des
0
namiddags
4
uur bij de kantoren te Amstérdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage.
0
voorzover in genoemde plaatsen gevestigd, van:
$
Rotterdamsche Bank N.V.
0
0
0
De Twentsche Bank N.V.
0
,
Amsterdamsche Bank N.V.
0
lncassoBank N.V.
0
Lippmann, Rosenthal &
Co.
0
R. Mees
&
Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
H. Oyens
&
Zonen N.V.
0
Pierson, Heldring
&
Pierson
Hope
&
Co.
0
alsmede van
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
0
Coöp. Centr. Raiffeisen-Bank te Utrecht
Coöp. Centr. Boerenleenbank te Eindhoven
0
voorts
ten kantore van de Vennootschap’
op
de voorwaarden van het prospectus d.d. 1 februari
1962.
0
I
Prospectussen alsmede, in beperkte mate, de statuten en het laatste jaarverslag,
0
zijn bij bovenstaande kantoren verkrijgbaar.
‘s-Gravenhage, 1 februari 1962.
‘
N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.
E.-S.B. 7-2-1962
135
UTRECHT 12W20 MAART
9
62
BO*UWM, EN
TRANS
.
PORTB
.
EURS
r
r
1
1
1
4
i
1
1
t
4
..
1
ia
Terrein Croeselean
Transportmiddelen voor de bouw, wegen-, water-en mijnbouw, havenbedrijven, industrie en
Openbare diensten
Werktuigen en materieel voör bouw, wegenbouw, waterbouw, mijnbouw en grondverzet
Machines en gereedschappen voor houtbewerking
Bouwmaterialen
Luchtbehandeling, verwarming,
stookinrichtingen
Schoolinrichting
Magazijn-, archief- en tekenkamerinrichting
Grootkeukeninstallaties
Verbrandingsmotoren
Pompen en compressoren
Machines en apparaten voor diverse industrieën
Toeleveringsmaterialen
De beurs Is geopend van 9 – 17 uur. Zondag 18 maart gesloten. Er is een gratis busdienst tussen
het station en het terrein Croeselaan.
136
E.-S.B. 7-2-1962