Alle assurantiën
R. MEES ,&L,ZOONEN
Rotterdam
S
1
;20′
720]
BANKIERS EN ASSURANTIE
–
MAKELAARS
Beleggingen en . vermogensbeheer
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIIËN
TELEFOON (010) 11.19.80
MAURITSWEG 23
*
ROTTERDAM-2
Blijf bij
lees E.-S.B.!
DUN & BRADSTREET w.v.
(OPGERICHT 1811),
Ilandelsinformaties en Incasso
Omstreeks half december 1961 verschijnt de
International Market Guide –
•
CONTINENTAL EUROPE 1962
met 65% meer namen van ondernemingen,
importeurs, exporteurs etc. in 17 landen van Europa,
met kapitaal- en kredietcode.
SCHIEKADE 189, TELEFOON 12.00.29, ROTTERDAM
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6-
Telefoon redactie: (010) 5 2939. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 3632.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75 ct
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties Ie richten, aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, teL (010) 6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven, op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
schadeverzekeing
van
kantoorniachines
Uitgebreide verzekering van alle
soorten kantoormachines (schrijf-
machines
–
rekenmachines – boek-
houdmachines – Hoflerith-instatlaties).
LPRÖVIPE NTIAj
N.V. ALGEMEENE
VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
PROVIDENTIA
AMSTEPOAM.C.
HERENGRACHT 376
TELEFOON 222120
1034
811L1961
Tijdens een hoogconjunctuur plegen nazaten van Cas-
sandra waarschuwend te
wijzen
op naderend onheil van
overproduktie en een daarop volgende malaise. Helaas
leert de ervaring dat een dergelijke vrees meer kan zijn dan
een metafysisch visioen. Ook in de toekomstverwachtingen
voor de auto-industrie domineert nu deze vrees. Dit wordt
geconstateerd in ,,The Economist”
1),
waarin onlangs een
artikelenserie aan deze bedrijfstak is gewijd. De Franse
Minister voor Industrie, M. Jeanneney, heeft zelfs voor-
gesteld dat de Europese autoproducenten tot coördinering
van hun investeringsprogram-
ma’s zouden overgaan.
In het bekende Britse blad
wordt getracht door een ana-
lyse van de produktie- en
vraagontwikkeling de moge-
lijkheid van overcapaciteit na
te gaan. In de nevenstaande
tabel is een overzicht weer-
gegeven van resp. de produk-
tie in 1960 en de verwachte
produktiecapaciteit in
1965
met een specificatie naar de
grote producenten. De prog-
nose voor 1965 is gebaseerd
op de bekende expansieplan-
nen, waarvan de leemten door
schattingen zijn dpgevangen.
Ten gevolge van de terughou-
dendheid van de producenten.
kan de prognose niet zeer
nauwkeurig zijn. Ook blijkt
niet steeds of al dan niet op de
technisch maximale capaci-
teit wordt gedoeld. Uitgaande van de vereiste reserve-
capaciteit ten behoeve van aanpassingen aan conjuncturele
‘en seizoenfiuctuaties wordt de ,,effectieve capaciteit” voor
1965 op 80 pCt. van de nevenstaande cijfers geraamd, in
casu op ca. 8 mln, voertuigen. Voörts blijken wijzigingen
in de investeringsplanne& veelal in een minder grote on-
evenwichtigheid tussen produktie en vraag te resulteren
dan uit de plannen op lange termijn zou zijn voortgevloeid.
Bij de vraaganalyse wordt gesteld dat de exportgroei van
personenauto’s van debetrokken landen ii grote mate
wordt bepaald door wederzijdse niarktpenetraties. De ex-
1)
,,The Economist Motor suppiement 1961″ van ,,The
Economist” van 21 oktober ji
port naar de Verenigde Staten zou slechts in geringe mate
toenemen. De tarievenaf braak binnen het kader van de
Euromarkt zal vooral Frankrijk ‘en Italië met hun hoge
prôtectionele rechten treffen. Daarentegen is de West-
duitse markt reeds betrekkelijk onbeschermd zodat de
invoer hier niet veel zal toenemen.
De verwachte vraag is gebaseerd op de vraagtrend. De
waarde hiervan wordt beperkt door onvoorziene veran-
deringen in inkomens, prijzen en preferenties en door con-
j uncturele fluctuaties. De ,,normale” produktiecapaciteit
(80 pCt. van het technisch
maximum) die in procenten
wordt gerelateerd aan de ver-
_____________________________ wachte vraag, resulteert in de
volgende verhoudingscijfers
(tussen haakjes is een specifi-
catie voor achtereenvolgens
personen- en commerciële
auto’s vermeld): West-Duits-
land 89 (90, 90); Frankrijk
126 (132, 107); Italië
135
(142,
80); Zweden 121 (122, 110);
Groot-Brittannië 120 (120,
120). Een totalisering leidt tot
de volgende capaciteits ,,over-
schotten”: 111 (112, 103).
Voor de continentale landen:
106 (109, 89).
Gezien de benodigde reser-
vecapaciteit vdor, conjunctu-
rele vraagstijgingen kan wor-
den geconcludeerd dat er in
1965 waarschijnlijk niet teveel
excessieve capaciteit zal
zijn. Dit geldt in mindere mate voor Groot-Brittannië dan
voor de vermelde continentalé landen als groep. Van deze
groep lijken echter vooral Frankrijk en Italië met een
overcapaciteit in de personenautosector geconfronteerd te
worden. In de groep als geheel dreigt dit gevaar meer in
deze sector dan in die van de commerciële auto’s.
Verwacht wordt dat de tarievenaf braak het concentratie-
verschijnsel zal stimuleren. Hiervoor is
–
trouwens nog de
nodige ruimte en wel vooral bij de produktie van commer-
ciële auto’s. In West-Duitsland zijn er nog 8 ondernemingen
met een jaarlijkse produktie van minder dan 50.000 per-
sonenauto’s en 12 met minder dan 12.000 commerciële
auto’s. De concentratieruimte in Frankrijk wordt minder
groot geacht.
De Westeuropese autoproduktie in 1960 en 1965
(x 1.000 stuks)
Pers,
auto’s
Totaal a)
1960
1965
1960
1965
West-Duitsland
……………
1.710
2.835
2.023
3.205
Volkswagen
……….,
700
1.200
840
1.375
Opel
……………………
351
600
370
625
Mercedes en Auto-Union
236
430
290
500
Ford
……………………
186
325
214
355
Frankrijk
………………..
1.132
1.895
1.326
2.175
Citroën-Panhard
270
620
350
720
Renault’
………………
449
750
507
825
Simca
…………………
211
280
223
315
Peugot
………………….
194
230
219
280
Italië
…………………..
566
1.110
615
1,185
Fiat
…………………..
470
850
502
890
Zweden
………………….
112
170
121
200
Groot-Brittannië
………….
1.353
2.700
1.811
3.490
B.M.0
500
1.000
635
1.280
Ford
.,,,….,.,.,,,,,,,
405
750
500
910
Rootes
……………….
135
400
160
450
Vauxhall
…………….
145
250
250
400
Overproduktie van auto’s in 1965?
Overproduktie van auto’s in 1965
7
…………
Loonvorming en bedrijfsleven,
door Mr. G. C.
vanDam …………………………..
De k.inderbijslagverzekering,
door Mr. F. Port-
heime
Levensverzekering in het eerste halfjaar 1961,
door J. B. Booij
.
………………………..
-Blz.
.
Blz.
1035 Europees mededingingsbeleid in wording (II),
door Drs. Th. A. G. M. van Leek…………
1043
1036
–
1039
Aantekening:
Tussentijdse balans van de E.E.G . ……… 1047
1041 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman.. 1050
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidéma. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M.
Hart. –
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
6_11-1yral
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
‘
1035
In een artikel in ,,Socialisme en Democratie”
heeft de heer A. H. Kloos een economische waar-
dering van het huidige loonpolitieke stelsel gegeven,
alsmede enige suggesties voor een ander systeem
van loonpolitiek gedaan. Schrijver van onderstaand
artikel is van mening dat de kritiek van de heer
Kloos op het huidige loonpolitieké stelsel op ver-
schillende punten niet houdbaar is. Hij is voors-
hands geneigd aan te nemen, dat, indien de grootste
spanningen uit onze economie zullen zijn geweken
en een zekere rustpauze op loonvormingsgebied
–
al of niet noodgedwongen – is doorgemaakt, het
in ons land algemeen aanwezige besef van ver-
antwoordelijkheid bij het bedrijfsleven zijn kans
zal herkrijgen. Het zal dan z.i. zaak zijn tot een
loonvormingspraktijk te komen die de kramp-
achtigheid van de huidige praktijkmist en waarbij
zo goed mogelijk wordt gestreefd naar het juiste
midden tussen de voor de dynamiek in ons econo-
misch leven noodzakelijke loonverschillen enerzijds
en de aan een volledige werkgelegenheidspolitiek in-
herente coördinatietendens
anderzijds. Daarbij
zal
de algemene produktiviteitsontwikkeling een cen-
trale rol moeten spelen.
1
Loonvorming
en
bedrijfsleven
In het oktobernummer van ,,Socialisme en Democratie”,
het maandblad van de Partij van de Arbeid, heeft de
secretaris van het Nederlands Verbond van Vakvereni-
gingen, de heer A. H. Kloos, een lezenswaardig artikel
geschreven onder de titel ,,Loonvorming en overheid”.
Hierin wordt een economische waardering van het huidige
loonpolitieke stelsel gegeven, alsmede, in de vorm van
,,enkele opmerkingen ovér de positie van de overheid”,
enige suggesties voor een ander systeem van loonpolitiek
gedaan.
De uiteenzettingen van de heer Kloos zijn te meer de
moeite van het kennis nemen waard, omdat zij betrekking
hebben op de adviesaanvrage van de Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Volksgezondheid omtrent eventuele
wijzigingen of aanvullingen van de huidige loonpolitieke
maatstaven, welke adviesaanvrage reeds geruimte tijd bij
de Sociaal-Economische Raad in behandeling is.
•
Positieve kanten.
Het oordeel van de heer Kloos over het geldende loon-
• politieke stelsel valt niet gunstig uit. Niettemin heeft hij
er enkele positieve dingen van te zeggen. Zo merkt hij
op, dat het slechts hanteerbaar bleek voor zover de Stich-
ting van den Arbeid en het College van Rijksbemiddelaars
zich gezamenlijk als verstandige lieden gedragen. Het stel-
sel is dus hanteerbaar gebleken. Dat daarvoor wijsheid
,nodig is van degenen, die er mee omgaan, betekent in
wezen geen beperking; dat is een voorwaarde voor iedere
vorm van loonpolitiek.
Voorts merkt de heer Kloos op, dat ,,van een grotere
verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor de loon-
vôrming slechts in zoverre sprake (is), dat de partners op
bedrjfstaksniveau zich bij de formulering van loonvoor-
stellen niet richten op een
centraal
overeengekomen per-
centage, doch zelf verantwoordelijkheid dragen voor de
grootte van de voorgestelde loonsverhoging, uiteraard met
inachtneming v’an bepaalde normen. Waar er bij de inter-
pretatie van deze normen en bij de groepering van het
cijfermateriaal vele knopen door te hakken blijven, is er
een niet onaanzienlijke vrije onderhandelingsmarge. Binnen
deze marge is machtsverhouding beslissend voor het eind-
resultaat. Met enige goede wil kan men dit beschouwen
als een vergroting van de verantwoordelijkheid van de
bedrjfspartners”.
Met deze positieve opmerking over het huidige loon-
systeem heeft de heer Kloos de kern van de bedoelingen van
de voorstanders ervan precies geraakt. De centralisatie in
het loonoverleg onder de agemene loonrondenpolitiek en
het ontbreken van de mogelijkheid voor de bedrijfstakken
om van de
eiken
omstandigheden en mogelijkheden uit
te gaan, wogen voor hen bijzonder zwaar. Dat het met de
realisering van deze grotere verantwoordelijkheid niet van
een leien dakje kon gaan stond reeds van tevoren vast en
behoeft ook – gezien de recente economische ontwikke-
ling – niet te verwonderen. Niettemin is er op dit belang-.
rijke punt vooruitgang geboekt, welke zeker op het credit
van de gewijzigde lonpolitiek mag worden gèschreven.
Overdrijving.
De heer Kloos is in zijn artikel niet geheel ontkomen
aan enige overdrjving. Dat is bijv. het geval, wanneer hij
spreekt yan kwistig uitgevaardigde aanwijzingen; samen
met de Algemene Aanwijzing van 31juli 1959, die in vol-
ledige overeenstemming met de Stichting van den Arbeid
is tot stand gekomen, werden er in 24 jaar gewijzigde
loonpolitiek vier algemene aanwijzingen uitgevaardigd,
waarvan er één inmiddels is ingetrokken. Het zijn er vijf,
indien men• de nadere uitwerking van de Algemene Aan-
wijzing voor de tweede fase van de gewijzigde loonpolitiek
er ook bij rekent.
Van overdrijving is evenzeer sprake, wanneer hij de
verantwoordelijkheid op het centrale niveau bespreekt.
Hiervan wordt het volgende gezegd: ,,De adviserende
functie van de in de Stichting van den Arbeid samen-
werkende centrale organisaties is in de afgelopen jaren ge-
degradeerd door negeren van adviezen door de overheid,
door het uitvaardigen van steeds meer aanvullende aan-
wijzingen, die bovendien zonder voldoende voorafgaand
overleg tot stand kwamen. De ‘erhouding tussen de rege-
ring en de Stichting is daardoor geleidelijk slechter ge-
worden. De bemoeiing van de overheid met de loon-
– vorming is eeraer toe- dan afgenomen, hetgeen vooral
1036
8-11-1961
tot functieverlies van de centrale organisaties van werk-
gevers en werknemers heeft geleid”.
In de afgelopen 24 jaar heeft de Stichting van den Arbeid
677 adviezen uitgebracht. Het aantal verdeelde adviezen
bedroeg 33. Het aantal unanieme adviezen waarvan door
het College van Rijksbemiddelaars is afgeweken ligt be-
langrijk lager dan dit laatste
cijfer
en is waarschijnlijk op
de vingers van één hand te tellen.
Deze cijfers geven een wat verschillend, beeld van dat,
hetwelk uit de beschrijving van de heer Kloos naar voren
komt. Toegegeven zij, dat ook deze
cijfers
niet het juiste
beeld verschaffen, omdat het in het betrekkelijk geringe
aantal gevallen, waarin de Stichting niet tot unanimiteit
kon komen en/of het College bij zijn beslissing van haar
adviezen afweek, vaak ging om verhoudingsgewijze be-
langrijke bedrijfstakken of ondernemingen. Houdt men er
echter nog rekening mee, dat bij verdeelde adviezen moeilijk
van negeren kan worden gesproken, dan moet de stelling-
name van de heer Kloos als overdreven en onjuist worden
aangemerkt.
Inderdaad hebben zich in de afgelopen jaren tegen-
stellingen voorgedaan tussen de Regering en de Stichting
van den Arbeid. Die kwamen echter ook onder de vorige
loonpolitiek voor. In dergelijke tegenstellingen spelen ver-
schillende andere, buiten het stelsel van loonpolitiek ge-
legen, factoren een rol. Naar verluidt vond het jongste
overleg op 27 oktober jl. in een goede verstandhouding
plaats. De stelling, dat de huidige loonpolitiek tot een
slechtere verhouding tussen Regering en Stichting van den
Arbeid zou_hebben geleid,, gaat beslist te ver.
Over de vraag, of de bemoeiing van de Overheid met de
loonvorming is toe- of afgenomen, is het gemakkelijk
redetwisten. Het komt mij voor, dat onder de algemene
loonrondenpolitiek, waarbij de Overheid centraal de loon-
verbeteringsmogelijkheden vaststelde, er voor verder over-
heidsingrijpen nauwelijks plaats wai. Het is onjuist het
incidentele ingrijpen onder de huidige loonpolitiek,’ waarbij
de centrale vaststelling is geëlimineerd, daarmee op één
lijn te stellen.
Economische waardering.
De heer Kloos komt vervolgens tot een economische
waardering van het huidige stelsel, waarbij hij sociale as-
pecten in de beschouwingen betrekt. Dit laatste is echter,
naar hij opmerkt, slechts ten dele mogelijk, omdat het
stelsel nog slechts heeft gefunctioneerd in een periode van
hoogconjunctuur en nog niet is beproefd onder de spanning
van een economische stagnatie.
Als één van de belangrijkste bezwaren voert de heer
Kloos aan, dat het huidige löonpolitieke systeem als middel
tot het bereiken van een evenwichtig loonniveau minder
mogelijkheden biedt dan het systeem van algemene loon-
ronden. Het benaderen van een e’enwichtig gemiddeld
loonniveau –.hoe dan ook een heksentoer – is volgens
schrijver, bij een groot aantal deelbeslissingen in de be-
drijfstakken op basis van een zo aanvechtbaar criterium
als de bedrjfstakproduktiviteit een veel moeilijker opgave
dan wanneer er centraal beslissingen vallen.
Daar komt bij de elasticiteit van de bedrjfstakprodukti-
viteitscijfers, waarvan in de afgelopen jaren door partijen
een zeker gebruik is gemaakt en welker cijfermatige resul-
taten volgens de heer Kloos op langere termijn gemakkelijk
tot economische verstoringen kunnen leiden.
Schrijver doet hierop volgen, dat de Regering een bij-
zonder gevaarlijke, weg is opgegaan door onvoldoende
ruimte te bieden voor aanpassing van de lonen aan de
produktiviteitsexplosie in 1959 en 1960. De werkelijkheid
was echter deze, dat het
bedrijfsleven
onder andere door
een beroep op gunstige toekomstverwachtingen wel degelijk
aansluiting zocht bij de zgn. produktiviteitsexplosie. Op
zichzelf waren deze deelbeslissingen niet te veroordelen.
Deelbeslissingen bieden boven centraal genomen beslis-
singen het voordeel, dat het maken van fouten niet zo
licht tot ernstige gevolgen leidt. Om evenwel een loongolf
daaroverheen via tussentijdse wijziging van contracten te
voorkomen was een beperking van overheidswege geboden.
Desondanks valt op dit ogenblik te constateren, dat de
loonontwikkeling boven de produktiviteitsontwikkeling is
uitgegaan. Op de oorzaak daarvan kom ik aanstonds
terug. Wat zou er gebeurd zijn, indien de Overheid niet
was opgetreden?
De heer Kloos ontkent niet, dat dit het geval is maar
stelt dan, dat, gegeven het feit dat in het huidige stelsel
van loonvorming de loonontwikkeling is gebonden aan
het trendmatig verloop van de produktiviteit, er met de
trendcijfers op een schrikbarende manier geknoeid moet
zijn. –
Ik meen, dat de heer Kloos op tweeërlei wijze gerust
gesteld kan worden. In het huidige stelsel is de loon-
ontwikkeling niet in de eerste plaats gebonden aan het
trendmatige verloop van de produktiviteit. De Algemene
Aanwijzing spreekt in punt 3 van de
te verwachten
toe-
neming van de produktiviteit gedurende de toekomstige
contractsperiode, welke verwachting
aannemelijk
kan
worden gemaakt mede aan de hand van gegevens omtrent
de produktie per werknemer, zoals deze zich in het ver-
leden heeft ontwikkeld. Laatstbedoelde gegevens heeft men
weliswaar gezocht in de produktivitèitstrend in het ver-
leden, doch deze is in het algemeen niet zo gehanteerd,
dat andere factoren buiten beschouwing zijn gebleven.
Ik heb reeds de gunstige toekomstverwachtingen vermeld,
die in rekening zijn, gebracht. Gelet op het feit, dat de
Algemene Aanwijzing zelf deze als één van de normen stelt,
kan hier bezwaarlijk van geknoei worden gesproken.
De belangrijkste oorzaak, dat de• loonontwikkeling de
produktiviteitsontwikkeling heeft overschreden, is gelegen
in de zgn. coördinatie ten opzichte van de achterblijvers.
In vrijwel alle gevallen, waar een stijging van de produk-
tiviteit ontbrak of niet kon worden aangetoond zijn mede
ten gevolge van de arbeidsmarktsituatie de lonen toch
opgetrokken.. Speciale maatregelen met betrekking tot de
achterblijvers, ‘zoals aanvankelijk door de vakbeweging
nodig werden geacht, bleken in de afgelopen fase van de
loonontwikkeling niet nodig.
Het lijkt mij moeilijk, het huidige stelsel hiervan een
verwijt te maken; integendeel, dit gunstige neveneffect zij
dankbaar geaccepteerd. Alleen is het zaak in de toekomst
met dit neveneffect rekening te houden, hetgeen betekent,
dat in de hogere regionen van de loonsverbeteringen wat
matiging moet worden betracht, teneinde te voorkomen,
dat de opwaartse druk van de achterblijvers uit niet al te
groot wordt en tevens ruimte voor prijsverlagingen ont-
staat.
Over de omvang van de consumptiequote als een s’oort
aanwijzing dat de lonen zijn achtergebleven zou het een
en ander zijn te zeggen, doch daarmee zou ik buiten het
bestek van mijn bijdrage komen, die ik graag zoveel mo-
gelijk tot het loonpolitieke systeem zou willen beperken.
Ik wil alleen opmerken, dat de consumptiequote alleen een
ongebruikelijke maatstaf is voor de beoordeling van de
8-11-1961
-1037
loonontwikkeling en dat de hoge spaarquote van de laatste
jaren in het door de heer Kloos aangeduide verband niet
buiten beschouwing kan worden gelaten.
Mijn conclusie is, dat de kritiek van de heer Kloos op
het huidige loonpolitieke stelsI op de verschillende aan-
geduide punten niet houdbaar is. Mijn eigen oordeel moge
ik voor het slot bewaren. Eerst wil ik nog enkele opmer-
kingen maken over de suggesties, die de heer Kloos voor
de toekomst doet.
Suggesties voor de toekomst..
Als ideaal stelt de heer Kloos ,,een doorzichtig, dus niet
te ingewikkeld systeem van loonvorming . . . ., dat duidelijk
de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van overheid
en
bedrijfsleven
af bakent”.
De differentiatie in de lonen als een politiek feit aan-
vaardend komt de heer Kloos dan tot een opzet, waarbij
van bepaalde criteria wordt afgezien. Het (enige) houvast
aan partijen wordt geboden door de verantwoordelijke
centrale organisaties van werkgevers en werknemers, die
door voortdurenq de vinger aan de pols van het econo-
misch leven te houden zich een bewegend beeld van de
economievormen, welk beeld zijn weerslag moet hebben
in beïnvloeding van de houding van de onderhandelende
bedrijfstakpartners. Er kunnen omstandigheden zijn, dat
de Overheid terwille van de veiligstelling van algemene
belangen zich met de loonvorming dient te bemoeien.
Het essentiële element van de overheidsbernoeiing is, dat
de Overheid dient te beschikken over een machtsmiddel
‘om bij een zich ontwikkelende kosten- of bestedings-
inflatie de loonbeweging zodanig te corrigeren, dat het
verstoorde evenwicht wordt hersteld, bijv. een loonstop.
Ziedaar de wat ik misschien mag noemen – ruwe
schets die de heer Kloos geeft van een toekomstig stelsel
van loonvorming.
Schrijvers
argument, op grond waarvan
hij tot zulke belangrijke verschillen met het geldende sys-
teem komt, is vooral, dat differentiatie aan de hand van
een criterium niet samengaat met de verlegging van de
verantwoordelijkheid voor de loonvorming naar het be-
drijfsleven. Bij full employment – de nôrmale situatie
– is de neiging tot aansluiting bij de koploper niet te
onderdrukken; er is een duidelijke tendens tot nivellering
van de beloning van gelijksoortige arbeid; deze tendens
is in strijd met de differentiatie, die daarom steeds gefor-
ceerd zal moeten worden door middel van kunst- en vlieg-
werk, bestaande uit steeds verfijnder en gedetailleerder
vöorschriften.
De voorstanders van differentiatie staan voor een moei-
lijke keus, aldus de heer Kloos. Of men moet de loon-
differentiatie ontkoppelen van een bepaald criterium, waar-
door ook het gedetailleerdè overheidsingrijpen een einde
kan nemen, dan wel blijven vasthouden aan toetsings-
normen en vèrgaande overheidsbemoeiing.
Een vrijere loonpolitiek volgens de hierboven ontwik-
kelde gedachtengang, die ons zou bevrijden van de gede-
tailleerde bemoeiing van Stichting van den Arbeid, College
van Rijksbemiddelaars, Centraal Bureau voor de Statis-
tiek en last but not least de departementen van Sociale en
Economische Zaken, lijkt ons een heel wat aantrekkelijker
alternatief van de loonvorming met algemene loonronden
dan het bureaucratische en economisch ondoelmatige sys-
teem dat in de afgelopen tvee jaren het bedrijfsleven veel
zorg en ergernis heeft gebracht. Aldus besluit de heer
Kloos zijn artikel.
Loonvorming en bedrijfsleven.
De gedifferentieerde loonpolitiek, zoals deze in
1959
is
ingevoerd, heeft veel kritiek ontmoet, ook uit de kringen
van degenen, die tot haar voorstanders mogen worden ge-
rekend. Deze kritiéktreft echter, indien men goed onder-
scheidt, niet zozeer dit stelsel zelf als wel zijn uitvoering in
de praktijk.
Bij d&invoering ging het er in hoofdzaak om de primaire
verantwoordelijkheid voor het loonbeleid bij de direct be-
trokkenen – de verschillende organisaties in het bedrijfs-
leven – te leggen en de mogelijkheid te openen rekening
te houden met de bijzondere economische en sociale positie
van bedrijfstakken, sectoren en ondernemingen (differen-
tiatie).
Deze oogmerken dienden onverlet te laten de algemene
doeleinden van het sociaal-economisch beleid, waaronder
een stabiel prijsniveau in verband met de loonvorming een
centrale plaats verkreeg. Ook tot deze doeleinden strekt de
primaire verantwoordelijkheid – geheel in de lijri van de
algemeen te constateren ontwikkeling
1) –
zich uit.
In de Algemene Aanwijzing van 31juli1959 is gezocht
naar een kader voor het loonvormingsbeleid, waarin het
evenwicht tussen deze ,,micro- en macro-sociaal-econo-
mische” desiderata zo goed mogelijk zou kunnen worden
bereikt en is in beginsel dit kader ook gevonden. Daarin
staat centraal de algemeen aanvaarde regel, dat loonkosten-
stijgingen, willen zij niet tot prijsverhoging leiden – en dat
is in het algemeen het doel – door een stijging van de
produktiviteit moeten worden gecompenseerd.
Dit algemene richtsnoer is in de praktijk van de loon-
vorming in de handen zowel van partijen in de bedrijfs-
takken als van de toetsende instanties verworden tot een
cijfermatig criterium, waarop eenzijdig het accent is komen
te liggen met verwaarlozing van de centrale doelstelling van
vermijding van geldontwaarding. Differentiatie op grond
van de bedrjfstakproduktiviteit werd het motto onder
veronachtzaming van de coördinatietendens, welke bij vol-
ledige werkgelegenheid onvermijdelijk de loonvorming ken-
merkt.
Deze praktijk, nog bevorderd door het ongekende
tekort aan arbeidskrachten, borg het gevaar in zich –
een gevaâr, dat op dit ogenblik tot realiteit is geworden -,
dat over de centrale doelstelling zou worden heengeschoten.
Dit latente gevaar moest er de Overheid, die op het stuk
van de geldswaarde een specifieke verantwoordelijkheid
draagt, wel toe brengen enige malen in te grijpen, niet
met het doel de differentiatie overeind te houden – zoals
de heer Kloos betoogt – maar om de overtrokken differen-
tiatielustvan het bedrijfsleven in te dammen.
De primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven
is in vele gevallen verschraald tot het op een krappe arbeids-
markt zo goed mogelijk terecht komen aan werkgevers-
kant en het eruit halen wat er in zit aan werkniemerskant;
de verantwoordelijkheid voor de centrale i doelstelling is
geëlimineerd naar de sfeer van overheidsbevoegdheden.
Indien deze laatste verantwoordelijkheid door het be-
drijfsleven niet wordt aanvaard werkt geen enkel stelsel
van loonpolitiek, ook dat van de heer Kloos niet, waarin
de bedrijfstakken zich hebben te richten naar ,,een be-
wegend beeld van de economie”. Daarmee komen wij
1)
Zie o.a. Van der Kooy: ,,De ondernemer n de politiek’,
referaat jaarvergadering Verbond van Prot. Chr. Werkgevers
in Nederland, 1957; Ten Doesschate en Rottier: ,,De functie
van de ondernemer in het huidige tijdsbestek”, handelingen 2e landdag voor economen,
1952.
1038
8-1 1-1961
Na een korte weergave van de inhoud van het oor-
spronkelijke wetsontwerp Algemene Kinderhijsag-
verzekering en van • de hierop betrekking hebbende
nota’svan wijziging,’geeft schrijver commentaar op
de
huidige voorstellen. In het bijzonder, heeft schrijver
bedenkingen tegen de op f. 12.000 gestelde algemene
inkomensgrens. Deze grens houdt z.i. onbillijkheden
en gevaren in. Zo acht hij het in het algemeen niet
zonder bedenken dat degenen met twee kinderen, die
een inkomen hebben tussen f. 3.700
en
f. 12.000, wel
moeten betalen doch niets ontvangen. Het bestaan van
deze inkomensgrens zal voorts mogelijk leiden tot het
uitoefenen van een opwaartse druk op de loongrens der sociale verzekeringswetten. Dat de Regering de
gedachte van het onzichtbaar maken van de premie –
hoewel dit administratief meer rompslomp geeft –
heeft overgenomen, betreurt schrijver
zeer. Deze
buiging naar de meerderheid der Tweede Kamer
bewijst z.i. duidelijk hoe weinig de kinderbijslag-
verzekering als zodanig in het rechtsbewustzijn van ons
volk leeft.
De
kinderbijslag-
verzekering
Op 18 september ii. zijn bij de Tweede Kamer enige
nota’s van wijziging ingediend betrekking hebbende op
het wetscomplex Algemene Kinderbijsiagverzekering. Deze
stukken vormen, tezamen met de reeds sedert 1957 daar-
aan voorafgegane, ‘het zo langzamerhand bijna onleesbare
– want onoverzichtelijke – substraat voor de definitieve
openbare behandeling in de Staten-Generaal, die dan nu
binnenkort een aanvang zal nemen. Deze openbare behan-
deling begdn, na jarenlange voorbereiding, in juni van dit
jaar en werd korte tijd daarna geschorst na het spectaculaire
aftreden van Minister Van Rooy, die geroepen was het
wetsontwerp te verdedigen. De nieuwe Minister, Dr. Veld-
kamp, is het, die thans de wijzigingen op het oorspronke-
lijke thema heeft ingediend.
Het oorspronkelijke wetsontwerp.
–
Het wetsontwerp – het zij wellicht ten overvloede ver-
(vervolg van blz. 1038)
–
–
terecht in de loonstoppolitiek, die in wezen niet veel ver-
schil zal vertonen met de algemene loonronderi-politiek,
met de Overhéid als centrale figuur.
Voôrshands echter ben ik geneigd aan te nemen, dat,
indien de grootste spanningen uit onze economie zullen
zijn geweken en een zekere rustpauze op loonvormings-
gebied – al of niet noodgedwongen – is doorgemaakt,
het in’ons land algemeen aanwezige besef van verantwoor-
delijkheid bij het bedrijfsleven zijn kans zal herkrijgen.
Dan zal het zaak zijn op basis van’ de in de Algemene
Aanwijzing van 31 ,juli 1959 vervatte uitgangspunten tot
een loonvormingspraktijk te komen die de krampachtig-
heid van de huidige praktijk mist en waarbij zo goed moge-
lijk wordt gestreefd naar het juiste midden tussen de voor
de dynamiek in ons economisch leven noodzakelijke
loonverschillen enerzijds en de aan een volledige werk-
gélegenheidspolitiek inherente coördinatietendens ander-
zijds. Daarbij zal de algemene produktiviteitsontwikkeling
een centrale rol moeten spelen.
Loonvorming is primair een zaak van het bedrijfsleven.
Alleén indien het bedrijfsleven bereid is bij de loonvorming
mede’ uit te gaan van algemeen aanvaarde doelstellingen
als die van een stabiel prijsniveau kan het ook in de toe-
komst primair een ‘zaak van het bedrijfsleven blijven.
‘s-Gravenhage.
Mr. G. C. VAN DAM.
meld – introduceerde een het gehele volk omvattende
kinderbijslagverzekering tegen premiebetaling. De uit-
keringen voor de loontrekkenden werden gegeven vanaf
het eerste kind. Ten aanzien van deze groep betekende dit
dus in feité een continuering van de bestaande toestand,
die overigens – en dat is niet overal bekend – gedeeltelijk
gebaseerd was op een noodregeling. Immers, de Kinder-
bijsiagwet van 1939 bevatte een regeling, waarbij kinder-
bijslag vanaf het derde kind werd verleend. Op deze rege-
ling werd evenwel ,,tijdelijk” – en derhalve nog steeds
voortdurend – in 1946 om loonpolitieke redenen een aan-
vulling gegeven, waardoor kinderbijslag vanaf het eerste
kind werd verleend. Hoewel de vraag had kunnen worden
gesteld, of een definitieve regeling van de kinderbijslag
voor loontrekkenden de tijdelijke regeling niet zou moeten
beëindigen en derhalve ook voor loont?ekkenden de uit-
kering weer vanaf het derde kind zou geven, werd in het
wets:omplex de bestaande toestand gecoritinueerd: voor
loontrekkenden zou er dus niets veranderen.
Het wetsontwerp kreeg echter zijn achtergrond door de
incorporering daarin van de kinderbijslag voor zelfstan-
digen, een uiterst betwist onderwerp, waarbij talloze maat-
schappelijke opvattingen over het wezen der zelfstandig-.
heid, de gezinspolitiek e.a. een rol spelen. Overigens was
ook deze gedachte niet geheel nieuw. Sinds 1951 bestaat
een noodregeling voor zelfstandigen, waarbij aan hen
met een inkomen van
f.
3.500 kinderbijslag wordt gegeven
vanaf het derde kind beneden de 16 jaar. Oplopend niet
f. 200 wordt dit: vanaf het vierde, vijfde kind enz.
Wijzigingen in het ontwerp.
Ging de oorspronkelijke gedachte uit van een uitkering
aan zelfstandigen vanaf het derde kind zonder inkomens-
grens, de bovenbedoelde nota’s bevatten op dit stuk een
aantal- belangrijke wijzigingen in de oorspronkelijke ge-
dachtengang. Deze wijzigingen zijn als volgt: aan zelf-‘
standigen met een inkomen lager dan f. 3.500 wordt kinder-
bijslag verleend vanaf het eerste kind, aan zelfstandigen
met een inkomen beneden f. 3.700 vanaf het tweede kind.
De uitkeringen bedragen de helft van die aan’werknemrs.-
De premie wordt gedeeltelijk betaald uit de algemene
middelen. Daarenboven wordt in het algemeen een in-
komensgrens gesteld van f. 12.000, boven welke geen
8-11-1961
1039
F
7,
kinderbijslag wordt verstrekt. Teneinde te voorkomen dat
het overschrijden van de inkomensgrèns met een luttel
bedrag tot gevolg zou hebben, dat een zelfstandige met
bijv. 8 kinderen plotseling een zeer groot bedrag aan
kinderbijslag ziet vervallen, is een aflopende schaal ont-
worpen tot
f.
14.000.
Het is duidelijk, dat op deze wijze getracht wordt, tege-
moet te komen aan opvattingen zoals deze o.a. tot uit-
drukking komen in het adres dat het Koninklijk Neder-
lands Landbouw-Comité en de Koninklijke Nederlandse
Middenstandsbond op 31 janu,ari1958 aan de Tweede
Kamer hebben gezonden. In dit adres wordt gesteld, dat
een, het gehele volk omspannende, regeling niet in het
.rechtsbewustzijn van de zelfstandigen leeft – een gedach-
tengang die gelukkig ook door de Regering, in de Memorie
van Toelichting op de huidige voorstellen (blz. 11), wordt
onderschreven: Adressanten zijn voorts van mening ,,dat
zelfstandigen in het algemeen dienen op te komen voor
de risico’s die hun positie in de maatschappij met zich
brengt. Dit geldt mut. mut. eveneens voor de vorming
vn een gezin”. Daarnaast zeggen de genoemde organi-
saties, dat echter ,,helaas moet worden geconstateerd,
dat het inkomen van bepaalde groepen zelfstandigen in de
middenstand en de landbouw niet toereikend is om in de
kosten van Qpvoeding hunner kinderen iji redelijke mate
te voorzien”. Zij kunnen opdeze grond aanvaarden ,,dat
de zelfstandigen met lage inkomens en met drie of meer
kinderen in hun moeilijke financiële positie enige tegemoet-
koming wordt gegeven”. Als inkomensgrens denken zij
aan een bedrag van f. 4.000. Dit bedrag sluit aan bij de
inkomensgrens van de zgn. randbedrijven, diede huidige
indiener van de wetsvoorstellen als Staatssecretaris van
Economische Zaken in zijn Middenstandsnota 1954 stelde.
Commentaar.
• Beziet men de huidige voorstellen in het licht van deze,
ook mijn opvattipg, dan zou men op het eerste gezicht
wellicht geneigd zijn tot enige tevredenheid. Immers, voor
de gezinnen die in een noodsituatie verkeren met betrek-
king tot hun inkomen, wordt een speciale voorziening
getroffen, verder gaande dan de huidige noodregeling.
Deze tevredenheid wordt echter voor het grootste gedeelte
tenietgedaan door het stellén van de algemene inkomens-
grens op f. 12.000. Ook bij het stellen van deze grens moet
men veronderstéllen, dat de Regering voor ogen had de
voorziening te beperken tot hen, voor wie zij in een sterke
behoefte voorziet. Dit is echter bij deze grens duidelijk een
illusie. Men kan immers moeilijk volhouden, dat f. 12.000,
een grens waarbij ca. 80 pCt. van de zelfstandigen onder
de regeling valt, aan genoemd adagium, waaraan ook in
de Memorie van Toelichting enige lippendienst wordt ‘be-
wezen, zal voldoen. De keuze is derhalve willekeurig en
houdt daardoor onbillijkheden en gevaren in. Zo is het in
het algemeen niet zond&r bedenken dat degenen, die een
inkomen hebben tussen f. 3.700 en f. 12.000 met 2 kinderen
— en deze gezinsvorm komt in deze inkomenssector veel
voor – wel moeten betalen, doch niets ontvangen. Een
van de gevaren is eveneens – ,,Het Vaderland” heeft daar
een dezer dagen terecht op gewezen – dat het bestaan van
deze inkomensgrens mogelijk zal leiden tot het uitoefenen
van een opwaartse druk op de loongrens der sociale
verzekéringswetten.
Het ware dan ook beter geweest indien de âlgemene
inkomensgrens op f. 8.000 zou zijn gelegd, niet oni een
1040
gelijkschakeling tussen zelfstandigen en onzelfstandigen
met betrekking tot de loongrens der sociale verzekerings-
wetten tot stand te brengen, maar meer omdat men hier
nog enigermate van moeilijke financiële omstandigheden
kan spreken. Deze gedachte is niet nieuw. De Commissie
Van Bruggen, die , destijds een project terzake ‘moest
maken, noemde een inkomensgrens die, zoals de Memorie
van Toelichting zegt, nu tot het zojuist genoemd bedrag.
kan worden opgewaardeerd. Men zou ook, gegeven de
huidige voorstellen, met de gedachte kunnen spelen –
en deze is in het politieke krachtenveld wellicht nog beter
realiseerbaar ,- de regeling zo te doen zijn, dat aan de
zelfstandigen niet eeb inkomen tot f. 5.000 vanaf het eerste,
van f. 5.000 tot f. 8.000 vanaf het tweede en vanaf f. 8.000
tot f. 12.000 vanaf het derde kind kinderbijslag wordt
gegeven. Vele nu optredende onbilljkheden zouden dan
worden weggenonien.
Nu nog enige opmerkingen over andere punten uit de
nota’s.
Het onzichtbaar maken vaij de premie.
In de Tweede Kamer was erop aangedrongen niet de
loontrekkenden preinieplichtig te maken, doch de werk-
gevers. Materieel verandert er weinig – de loontrekkende
kreeg toch compensatie -, maar de achtergrond van deze
wens is eigenlijk, dat het, zoals Prof. Romme deze bij de
behandeling der Wet in 1939 weergaf, niet verstandig zou
zijn de werknemers iedere week te herinneren aan het feit
dat zij meebetalen aan de kinderbijslagverzekering voor de
hogere inkomens, zelfs ook wanneer zij er niet in delen.
De huidige Regering neemt de gedachte van het onzicht-
baar maken van de premie – hoewel dit administratief
meer rompslomp geeft – over. Ik betreur het zeer dat
deze camouflage moet plaatsvinden. Deze buiging naar
de meerderheid der Tweede Kamer, bewijst duidelijk hoe
weinig de kinderbijslagverzekering als zodanig in het
rechtsbewustzijn van ons-volk leeft.
Waardevaste uit keringen.
Voorgesteld – wordt dat de aanpassing van de kinder- –
bijslâgen, die regelmatig bij Algemene Maatregel van
Bestuur moet geschieden, zal plaatshebben volgens bij een
afzonderlijke Algemene Maatregel van Bestuur, de Sociaal-
Economische Raad gehoord, te stellen voorwaarden.
Prenzieheffing ongehuwde vrouw.
Een gelukkige wijziging is, dat de mogelijkheid geschapen
wordt, bij Algemene Maatregel van Bestuur te bepalen, dat
ongehuwde vrouwen, die de leeftijd van 45 jaar hebben
bereikt, anders dan als werkgevers, niet aan, de heffing
van premie zijn onderworpen. Waarom dit niet reeds
duidelijker in de Wet kan worden verankerd, vermag ik
echter niet direct te doorgronden.
In bovenstaande beschouwingen heb ik globaal de
materie, die men in haar huidige vorm het compromis der
compromissen zou kunnen noemen, onder de loep ge-
nomen. Mede binnen het kader van de overwegingen uit
de Memorie van Toelichting is het wellicht mogelijk
reëler wegen dan tot dusver te bewandelen. Het feit, dat,
naar is aangekondigd, nog uitvoerig overleg tussen Kamer-
coiiimissie en Regering zal plaatsvinden, biedt daartoe
wellicht goede kansen.
‘s-Gravenhage.
Mr. F. PORTHEINE.
841-1961
De gunstige ontwikkeling van de levensverzekering
houdt onverzwakt aan. Gedurende het eerste halfjaar
1961 schreven de maatschappijen voor een bedrag aan
nieuwe verzekeringen in, dat dicht in de buurt van de
f. 3 mrd. ligt. Wat de produktie per branche betreft,
valt een verschuiving naar de kapitaalverzekering waar
te nemen. De
buitenlandse portefeuille blijft groeien;
sedert eind 1955 heeft zij een netto-uitbreiding onder
–
gaan van ca. 24 pCt. België is het voornaamste afzet-
gebied voor plissen van Nederlandse herkomst. In
Canada blijken gunstige ontwikkelingsmogelijkheden
aanwezig te zijn. Inzake de beleggingen wordt verwacht,
dat deze aan het einde van 1961 de f. 9 mrd. zullen
be-
reiken. Aan het einde van 1960 beschikten de Neder-
landse maatschappijen over een gezamenlijke porte-
feuille van bijna f. 39 mrd. verzekerd bedrag. Op grond
van de cijfers, over de eerste zes maanden van 1961
staat thans reeds vast, dat er voor meer dan f. 40 mrd.
bij het Nederlands levensverzekeringbedrijf in polissen van levensverzekering is belegd.
Produktie.
De cijfers, die maandelijks door het Centraal Bureau
voor. de Statistiek worden gepubliceerd met betrekking
tot de hier te lande afgesloten en bij de Nederlandse en
buitenlandse levensverzekeringmaatschappijen tot stand
gekomen nieuwe verzekeringen, tonen aan, dat de gunstige
ontwikkeling van de levensverzekering onverzwakt aan-
houdt. Gedurende de eerste zes maanden van dit jaar
schreven de maatschappijen voor een bedrag aan nieuwe
verzekeringen in, dat dicht in de buurt van de f.
3
mrd.
ligt. Zeven jaar geleden – in
1954—
bereikte de produktie
voor het eerst over een
geheel
jaar een peil van f.
3
mrd.,
waaruit blijkt, dat het tempo, waarin de groei van de levens-
verzekering zich voltrekt, in slechts enkele jaren tijds aan-
zienlijk is versneld.
Het feit, dat ons economisch leven zich na het vlugge
herstel in
1958
van de tegen het einde van
1957
ingetreden
recessie ononderbroken in opgaande lijn heeft bewogen,
zbmede de omstandigheid, dat sedertdien de algemene
toestand is gekenmerkt door een hoge werkgelegenheid
en een bijna stabiel prijspeil, zijn op zichzelf genomen
factoren, die voor de verdere ontplooiing van de levens-
verzekering een gunstig klimaat hebben doen ontstaan.
Daarnaast valt echter bij onze bevolking een groeiende
behoefte aan meer financile zekerheid voor de toekomst
te constateren.
Om die behoefte te realiseren wordt tegenwoordig ôp
ruime schaal de levensverzekering ingeschakeld. Men kan
dan uit een groot assortiment van verzekeringstypen 1ie
polisconstructie kiezen, welke het best bij de individuele
omstandigheden en persoonlijke inzichten past. De een
zal zijn keuze laten vallen op een verzekeringsvorm, welke
dekking van het risico van eerder overlijden inhoudt, de
ander prefereert – een verzekering, waarmede versterking
van zijn inkomens- en vermogenspositie op latere leeftijd
wordt beoogd, weer anderen sluiten polissen, waarbij het
risico- en spaarelement gelijkelijk is verdeeld. Ook komen
vele verzekeringen minder uit een oogpunt van oudedags
en gezinsverzorging tot stand, doch meer voor een speciaal
doel, zoals bijv. studie- en uitzetverzekeringen, begrafenis-
Levensverzekering 1
in het.
eerste halfjaar 1961
en crematieverzekeringen (volksverzekering), verzekeringen
in combinatie met hypothecaire geldieningen. Een voor-
naam bestanddeel van de nieuwe verzekeringen wordt
gevormd door personeels- of collectieve verzekeringen..
Uit tabel 1 blijkt het produktiebeloop (binnènland) van
maand tot maand gedurende het eerste halfjaar
1961
in
vergelijking tot de eerste helft van het vorig jaar.
I
.
TABEL 1.
Produktiebeloop eerste
halfjaar
1960 en 1961
(in mln, gids.)
BINNENLAND
Periode
1960
1961
verschil 1961
t.o.v. 1960
februari
………………
351,0
403,9
465,3 516,6
+’ 114,3
+
112,7
maart
………………..
4l2,7
494,3
+
81,6
1.167,6
..
1.476,2
+
308,6
januari
…………………..
Ie
kwartaal
……………
..
476,2
.1 .86,4
april
…………………..389,8
mei
…………………..
451,4
‘
487,7
+
‘36,3
juni
……………………
431,4
471,5
..
40,1
‘
2e kwartaal
…………..
1
1,272,6
1
1.435,4
1
+ 162,8
totaal eerste halfjaar
2.440,2
-J
2.911,6
+
411,4
Zoals uit dit cijferoverzicht volgt, is in ons land gedurende
de eerste zes maanden van het thans lopende jaar voor
f.
471,4
mln. meer aan nieuwe verzekeringen tbt stand
gekomen dan in de corresponderende periode van.
1960,
hetgeen neerkomt op een toenemingspercentage’van
19,3:
Een stijgingspercentage van gèljk. niveau werd in
.1960
ten opzichte van
1959
bereikt, zodat ondanks de bijzonder
hoge produktie, die in
1960
werd behaald (f.
5:879
mln.
tegen f.
4.924
mln, in
1959),
de levensverzekering zich in
hetzelfde tempo blijft ontwikkelen. Opmerkelijk is echter
wel, dat het produktiesurplus in het eerste kwartaal van
1961
met f.
308,6
mln. aanzienlijk hoger is geweest dan
in de tweede driemaandelijkse periode (f.
162,8
mln.).
Aan het einde van het eerste kwartaal
1961
lag de pro-
duktie
26,4
pCt. v66r op die van het vorig jaar in dezelfde
tijd. Het tweede kwartaal gaf echter een stijging te zien,-
8-11-1961
die in vergelijking tot een jaar. eerder ,slechts 12,8 pCt.
bedroeg. In dit tijdvak is het groeitempo in belangrijke
mate teruggelopen. Wellicht moet dit aan toevalligheids-
factoren worden toeeschreven en behoeft het gesigna-
leerde verschijnsel voorshands niet gezien te worden als de
prelude van een verdere verlangzaming van het groei-
tempo. Het verzadigingspunt is, zo daarvan al ooit sprake
zou kunnen zijn, bepaald nog niet bereikt. Zeker niet als
men bedenkt, dat, naar voorlopige berekeningen uitwijzen,
het gemiddeld per hoofd van de bevolking verzekerde
bedrag ultimo 1960 opf. 3.200 is te stellen (f. 2.916 éind
1959).
In tabel 2 zijn voor elk van de drie hoofdbranches, te
weten kapitaal-, rente- en volksverzekering, de ‘produktie-
cijfers afzonderlijk opgenomen. Vergeleken met vorig jaar
valt een verschuiving naar de kapitaalverzekering waar te
nemen, d.w.z. naar die categorie van verzekeringen, welke
de uitkering van een of meer kapitalen in uitzicht stellen.
Met f. 1.320,5 mln, heeft de kapitaalverzekering 45,4 pCt.
van de totale produktie voor haar rekening genomèn tegen
f. 1.071,6 mln, of 43,9 pCt. in de inaanden januari tot en
met juni 1960. Verreweg het merendeel van deze kapitaal-
verzekeringen wordt gevormd door verzekeringen, die voor
eigen rekening worden gesloten.
Anders ligt dit met de renteverzelering, waarvan een
aanzienlijk bestariddeel uit verzekeringen bestaat, die het
karakter dragen van personeelsvoorzieningen en als collec-
tieve of groepsverzekeringen bekend staan. In 1960 bijv.,
in welk jaar de renteverzekering ruim 52 pCt. van de totale
produktie uitmaakte, had daarvan 42 pCt. betrekking
–
op
collectieve en slechts 10 pCt. op individuele verzekeringen.
In de eerste helft van 1960 kwam de renteverzekering
door een produktie van f. 1.240,1 mln. met 50,9 pCt.
juist boven de helft van het produktietotaal uit. In de thans
achter ons liggende zes maanden is de produktie van d
renteverzekering net onder de 50 pCt. gebleven. Zij beliep
f. 1
.453,5
mln, of 49,9 pCt.
Bij de derde categorie, de volksverzekering, is de pro
duktie van f. 128,5 mln, tot f. 137,6 mln, toegenomen,
doch dit heeft niet kunnen verhinderen, dat het procen-
tuele aandeel in de gehele produktie van
5,2
pCt. in het
eerste halfjaar 1960 tot
7
4,7 pCt. is teruggelopen.
Produktie per branche
TABEL 2.
(eerste
halfjaar)
BINNENLAND
verschil
1960
1961
1961 1.0v.
1960
1961
Branche
1960
(in mln, gIds.)
(in
procenteran
kapitaalverzekering
t
071,6 1.320,5
+
248,9
42,9
45,4
renteverzekering
1.240,1 1.453,5
+
213,4
50,9
49,9
volksverzekering
128,5 1
137,6
+
9,1
5,2
4,7
totaal
……………..2.440,2
2.911,6
+ 471,4
100
~
–
100
Sommige Nederlandse maatschappijen van levensverzeke-
ring houden zich ook bezig met het doen afsluiten van verze-
keringsovereenkomsten buiten onze landsgrenzen, te weten
irt België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Suriname, de
Nederlandse Antillen en tenslotte ZuidAfrika. -In het
buitenland bestaat een groie voorkeur voor de kapitaal-
verzekering, die dan ook verreweg’ het hoofdbestanddeel
van de produktie vormt. Verineldnswaard is, dat, al is
het eertijds voor de Nederlandse maatschappijen vrucht-
bare werkterrein van het voormalig Nederlands-Indië als
gevolg van de politieke verwikkelingen verloren gegaan,
de buitenlandse portefeuille niettemin blijft groeien. Zij
heeft sedert eind 1955, toen zij een totaal verzekerd bedrag
van f. 1.582 mln, vertegenwoordigde, een netto .uitbreiding
van ongevëer 24 pCt. ondergaan en haar omvang kan
thans op rond f. 2’ini’d. worden gesteld. België is het voor-
naamste afzetgebied voor polissen van Nederlandse her-
komst. ‘Gebleken is voorts, dat in Canada, waar de Neder-
landse polissen slechts enkele jaren geleden voor het eerst
op het verzekeringstoneel verschenen, gunstige ontwikke-
lingsmogelijkheden aanwezig zijn. Eind 1959
(cijfers
over
1960 zijn nog niet bekend) liepen er bijna 6.500 polissen
met een verzekerd bedrag van f. 145,5 mln.
Op het leven van in’het buitenland gevestigde personen
kwam volgens gegevens’ van het C.B.S. in de eerste zes
maanden van dit, jaar voor een bedrag van f. 166,7 mln.
aan nieuwe verzekeringen tot stand, of f. 10,8 mln. meer
dan in de overeenkomstige tijd verleden jaar. Tabel 3
geeft een gedetailleerd beeld van de produktie in het
l.uitenland gedurende de eerste helft van 1960 resp. 1961.
TABEL 3.
Produktiebeloop eerste halfjaar 1960-1961
(in mln. glda.)
BUITENLAND
Branche
‘
.1960
1961
verschil
1961
125,2 136,4
‘
+
11,2
kapitaalverzekering
…
……………
21,7
22,7
+
1,0
renteverzekering
…..
…………….
volksverzekering
………………
..9,0
7,6
–
1,4
totaal
………………………..
155,9
166,7
+ 1
0,8
Premie-ontvangsten.
Om te bereiken, dat onze economie in evenwicht blijft,
zal het nodig zijn, dat de bestedingen niet te uitbundig
stijgen. Hoe meer gelden bespaard worden, des te meer
middelen voor investerings- en andere doeleinden beschik-
baar zullen komen. In dit’ verband is het verheugend te
constateren, dat het sparen in de vorm van premiebetalingen
op reeds bestaande en nieuw afgesloten polissén medio
1961 een peil van f. 0,5,mrd. heeft bereikt. In de eerste
zes maanden van 1961 beliep de premie-ontvangst f. 500,8
mln. tegen. f: 476,6 mln, in ‘dezelfde maanden een jaar
eerder. Men mag, hieruit afleiden, dat, al is de consumptie
gestegen, de zorg voor de toekomst toch ook in de aan-
dacht van onze bevolking is blijven staan.
TABEL
4.
Premié-ont vangsten a)
(in
mln, gIds.)
Jaar
1
Premie.inkomen
1
Stijging
t.O,v.
eerste halfjaar
1
een jaar eerder
1957
……………
.
…..
..372,9
8,2
1958
…….. …… … …..414,2
41,3
1959
………
.
………..
..432,0
178
1960
………………..
..476,6
,
44,6
1961
,
….
.
…………….
.
.500,8
25,8
a) Uitsluitend op hier te lande van kracht zijnde polissen.
Uitkeringen.
Blijkenl ,,De Telstrook”, het kwartaal’overzicht van de
Voorlichtingscommissie uit het Levensverzekeringbedrijf,
hebben de maatschappijen in het eerste halfjaar ‘1961 aan
de polishouders resp. de begunstigden in totaal een bedrag
van f. 146,7 mln, vergoed, di. f. 15,1 mln. meer dan in de
vergelijkbare ‘periode van 1960. Op de expiratiedata van
de daarvoor, in aanmerking komende polissen’ kwam
1042
,
‘
‘
8-11-1961
Europees rnedèdiiigingsbeleid in wording
Opmerkingen en voorstellen tot wijziging inzake cle ontwerp-kartelverordening
door de Çommissie voor de Interne Markt van het Europesç Parlement
De meerderheid van de Parlementaire Commissie deelt
de zienswijze van de Europese Commissie om ten aanzien
van nieuwe ententes van de rechtstreekse toepasbaarheid
van het kartelverbod van art.
85
E.E.G. uit te gaan. Zowel
uit een oogpunt van vereist deltreffend toezicht op de’
ententes als van juridische interpretatie van art.
85
wordt
een misbruikwetgeving van de hand gewezen. Een ander
denkbaar systeem, waarbij de grens van het geoorloofde
jn de wet wordt gelegd en uitsluitend een toezicht a pos-
teriori op de ententes wordt uitgeoefend, biedt naar het
inzicht van de Parlementaire Commissie wel het voordeel
dat de ententes naar hun feitelijke gedragingen worden
beoordeeld doch laat het bedrijfsleven terzake in het on-
zekere omdat de desbetreffende beschikkingen ex tunc, d.i.
van de aanvang
af,
werken.
Derhalve ondersteunt het rapport Deringer de voorkeur
welke de Europese Commissie t.a.v. de methodiek van
een toezicht a priori, oftewel preventieve controle, in de
ontwerp-verordening aan de dag heeft gelegd. Zulks brengt
mét zich, dat een beperking vari de mededinging in de zin
van art.
85,
lid 1, E.E.G. civielrechtelijkëerst dan geldig
is, indien deze op grond van een algemene regeling, een
individuele of generieke ontheffingsbeschikking toelaatbaar
is verklaard. Genoemde opvatting wordt door de Eco-
nomische en Financiële Commissie van het Europese
Parlement ondersteund.
Wat de algemene regelingen betreft wijst de Commissie
voor de Landbouw op de bijzondere positie van de land-
bouwcôöperaties en is de Economische en Financiële Com
missie van mening dat voor het kredietwezen en hét ver-
zekeringsbedrijf, gezien hun bijzondere aard en de hiervoor
in de lid-staten geldende bijzondere bepalingen, een spe-
ciale regeling dient te worden getroffen. Wat het vervoer
aangaat is de desbetreffende Commissie de opvatting toe-
gedaan dat het wenselijkis de toepassing van de ver-
ordening op deze sector uit te stellen totdat het gemeen-
schappelijke vervoerbeleid nauwkeurig en formeel is vast-
gesteld.
De Commissie voor de Intérne Markt merkt in haar
rapport (blz. 26, no. 102) op, dat op de voet van art. 85-3
E.E.G. ook ontheffingsverzoeken voor groepen van enten-
tes (naar Nederlandse terminologie van het mededingings-
recht dus verzoeken om ,,generieke” ontheffing
1))
tot de
Europese Commissie kunnen worden gericht, doch dat
zulks uit de tekst van de ontwerp-verordening niet blijkt.
De Parlementaire Commissie acht het overigens niet zon-
der bezwaar de Europese executieve een zo grote vrijheid
van beoordeling te geven en beveelt aan te onderzoeken
of het verlehen vân uitzonderingen niet aan de Raad van
Ministers moet worden voorbehouden.
De belangrijkste voorstellen tot wijziging van de ont-
werp-verordening, welke uit het Deringer-rapport naar
voren komen, betreffen: –
— een beperkte retro-activiteit van de ontheffingsbeschik-
king;
– de introductie van een ,,verklaring van geen bezwaar”;
– een centralisatie van de bevoegdheden t.a.v. art. 85,
leden 1 en 3 en art. 86 E.E.G. bij de Europese Commissie;
1)
Ziè de desbetreffende opmerkingen van Prof. Dr. T. Sam-
kalden in zijn artikel: ,,Aantekeningen bij dé ontwerp-kartel-
verordening van de Europese Commissie”. S.E.W., Europa,
1961, blz. 304.
(vervolg van blz. 1042)
f. 7,2 mln. meer beschikbaar dan vorig jaar. Verreweg het
grootste gedeelte van het in totaal uitbetaalde bedrag,
nl. f.
54,5
mln., is door de verzekerden zelf in ontvangst
genomen. Een bepaald gedeelte, waarvan de omvang echter
niet nauwkeurig is vast te stellen, heeft betrekking op uit
2
keringen, die aan de nagelaten betrekkingen van tijdens
de looptijd der polissen overleden verzekerden ten goede
zijn gekomen. Het gaat. hierbij om verzekeringsovereen-
komsten volgens welke is geconditioneerd, dat na over-
lijden yan de verzekerde de premiebetaling wordt gestaakt
en dé uitkering van het kapitaal niet terstond, doch pas
op een later in de polis vastgelegd tijdstip zal geschieden,
wat bijv. bij verzekeringen volgens het ideaaltarief en bij
studievezekeringen het geval is.
In de vorm van kapitaal hebben de maatschappijen op
grond vn het overlijden van de verzekerden f. 26,3 mln.
of f. 2,1 mln. meer uitbetaald, terwijl de pensioen- en rente-
•
uitkeringen een bedrag van f. 66,1 mln, tegen f. 60,2 mln.
vorig jaar vertegenwoordigden. Tabel
5
geeft weer hoe de
uitkeringen,zowel in absolute
cijfers
als procentueel over
de drie categorieën zijn verdeeld.
TABEL 5.
Uitkeringen aan polishouders en begunstigden
1960
1961
Uitkeringen eerste halfjaar
in mln.
.
in mln.
gids.
in pCt.
gids.
in pCt.
wegens
overlijden
………………
24,2
18,4
26,3
17,9
op
de
afloopdata
…………….
47,2
35,9 54,3
37,1
aan
diverse
renien
…………….
…
60,2
..
45,7
66,1
45,0
Totaal
……… . ……………
.
131,6
..
100
146,7
lOO
Het aantal polissen, waarvan de vèrzekerdë bedragen
reeds binnen 2 jaar na het totstandkornen van verzekerings-
overeénkomsten door ôverlijden van de betrokken verze-
kerden opeisbaar werden, beliep in de eerste helft van dit
jaar 1.820 (in dezelfde tijd vorig jaar was dit aantal 1.987).
Deze al zo kort na afsluiten tot uitkering gekomen polissen
vertegenwoordigden een uitkeringswaarde van f. 3.033.658.
Daarentegen staat een premie-ontvangst van f. 223.021,
hetgeen impliceert, dat door de maatschappijen uit hoofde
van deze polissen bijna 14 maal zoveel moet worden uit-
gekeerd als er aan premiën is binnengekomen. Tabel 6
verschaft hieromtrent leerzame cijfers over de afgelopen
vijf jaar. (slot
onderaan volgende blz.)
8-11-1961
,
1043
-teen.wijziging van het overgangsregime voor bestaande
ententes;
– het vervallen van de aanmeldingsplicht voor bestaande
• ententes;
– uitbreiding van de publiciteit en het klachterLrecht
t.b.v. derden;
– sterker accent op .het optreden tegen economische
.rnachtsposities.
–
Dc bperkte retro-activiteit van de ontheffirigsbeschikking.
3lijkens de ontwerp-verordening stelt de Europese Corn-
nhissie voor om de ontheffing ex art.
85,
lid 3, slechts op
verzoeken met.ingang van het tijdstip van de desbetreffende
beschikking te verlenen (zie mijn artikel in ,,E.-S.B.’
van 1′ november 1961). De Parlementaire Commissie
erkent dat zulks economische bezwaren kan opleveren,
doch, is van mening dat een terugwerkende kracht -van
deze beschikking het gevaar zou inhouden, dat ententes
met een ontheffingsverzoek zullen wachten tot deze via
een klacht bij de Europese Commissie bekend zijn in de
hoop alsnog retro-actief te worden geautoriseerd. Dit zou
de beoogde preventieve controle echter verijdelen. Hieruit
is een compromis geresulteerd, in dier voege, dat de Com-
missie voor de Interne Markt voorstelt wèl terugwerkende
kracht aan de autorisatie te verlenen, doch zulks tot de
dag van indiening van het verzoek te beperken. Het be-
ginsel dat een entente zonder autorisatie non-existent is
blijft dus gehandhaafd
2)
2)
Sölter uit in zijn artikel: ,,Die E.W.G.-Wettbewerbsregelen
und’ der Jntegrationsvorgang”, Wirtschaftsdienst, juni 1961,
hierop overigens als kritiek ,,dass ein Urteil im
vo,’aiis
darüber
zu fallen, ob ein Karteli gut oder schiecht ist, eine Uberaus
intirne Kenntnis der wirtschaftlichen Verhhltnisse bedingt.
-Open blijft de vraag, 0f de beperkte terugwerkende
kracht van de autonisatie voldoende recht doet weder-
varen aan de in art.
85,
lid 3 E.E.G. bedoelde ententes,
welke tot verbetering van de produktie of van de verdeling
der produkten of tot ,,verbeterinlg” (!) van de technische
of economische vooruitgang bijdragen of dat een verder-
gaande terugwerkende kracht op zijn plaats is ): In ‘dit
verband mag niet over het hoofd worden gezien dat de
criteria van het verbod van art. 85, lid 1, voor velerlei
uitleg vatbaar zijn en onder cntentes ook zodanige mede-
dingingsregelingen begrepen worden welke ‘geen kartel-
overeenkomsten volgens de gangbare terminologie zijn
4).
De introductie van c.n ,,v:rklaring van gcea bezvaar’.
in verband met het hierboven gereleveerde, dat de justi-
tiabelen in de onzékerheid kunnen verkeren of de ver-
– ‘bodsbepaling van art. 85, lid 1, op hun entente van toe-
passing is, zulks temeer daar het antwoord op deze vraag
van buiten de betrokken entente liggende omstandigheden
kan afhangen, is vail verschillende zijden kritiek op de
ontwerp-verordening geuit. Dit heeft ertoe geleid dat de
Parlementaire Commissie in de kartelverordening de mo-
gelijkheid van een door de Europese Commissie af te
Prof. Mr. M. Bos is in zijn preadvies voor de ,,Vereeniging
Handelsrecht” (blz. 36) van opvatting dat een ontheffing ex
art.
85,
lid 3 ,,naar de enig denkbare uitlegging ook voor het
verleden aan elke bewering van nietigheid alle grond ontneemt,
tenzij feitelijk vaststaat, dat niet reeds bij de totstandkoming
van de entente, maar eerst sedert een later tijdstip’. de ,,ver-
beterende” strekking valt aan te wijzen”. Bedoeld zijn de zgn. ,,Tndividualvertrage”, waaronder in
de Bondsre’publiek de concurrentiebeperkende overeenkomsten
worden verstaan die, doordat zij geen gemeenschappelijk doet
beogen, geen kartelovercenkomsten in de zin van par. 1 G.W.B.
zijn. .
.
(slot artikel otir levensverzekering)
TAI3EL 6.
Door overlijden binnen twee jaar vervallen
polissen
–
–
Eerste helft van
Aantal
IPremie-onivangsti
Uitkeringen
polissen
in guldens
I
in guldens
1957
…………
2.13 1
215.000
2.200.000 2.254
162.263
3.054.070
2.103
169.761
3.010.808
1958
……………..
1959
…………….
1.987
206.817
2.209.980
Z
0
…………….
1
……………
1.820
223.021
3.033.658
.Jn het eerste halfjaar 1961 deden zich 447 gevallen voor
waarin de verzekerden door een ongeval om het leven
kwamen. Dit- aantal verschilt weinig van vorig jaar toen
in hetzelfde tijdvak 442 verzekerden door een verkeers-
of ander ongeval het leven verloren. Deze cijfers hebben
alleen betrekking op kapitaaluitkeringen van f. 1.000 en
hoger alsmede op rente-uitkeringen. Bij vele individuele
kapitaalverzekeringen is het ‘risico van overlijden, door
een ongeval als aanvullende dekking niedeverzekerd. Jn
die gevallen heeft dubbele uitkering van het verzekerde
bedrag plaats gevonden.
Beleggingen.
Ten opzichte van de stand per ultimo 1960 breidde het
belegde vermogen (binnenlands bedrijf) zich in zes maanden
tijd uit met f. 401,9 mln., waardoor het steeg van f. 8.248
mln. tot f. 8.649,9 mln. Men mag verwachten, dat aan het
einde van 1961 de beleggingen de grens van f. 9 mrd.
zullen bereiken. Van de posten, waarover de beleggingen
zijn verdeeld, zomede van de mutaties, die zich
.n
het
afgelopen half jaar hebben voorgedaan, geDft tabel -7 een
overzicht. .
TABEL 7.
flp/pr,J /rnnh/flr7/
i3alanswaarde
in procenten
per
31 der.
960
per
30juni
1961
per
31 dec.
per
30juni
Soort belegging
stijging
iesp.
daling
1960 4961
–
(in mln, gids.)
Vaste eigendommen
………598,6
Hypotheken
…………….
‘Effecten
………………
Leningen op schuidbekentenip
Sehatkistbitjetsen
en
promes-
.
1.763,9
4.
.174,7
628,4
1.880,4
749,4
4.39.1,3
4-
29,(
‘1-
1 l6,
‘t-
4,
4-
216,(
7,2
21,4
9,0
50,6
7,3
21,7
8,7
50,7
Inschrijving Grootboek en
.744,6
–
–
–
– –
sen
………………….
Schuidregisters
…………
Polisbeleningen
…………..
Overige beleggingen
707,8
88,1
170,3
.
705,8
85,9
208,7
–
2,0
–
2,2
-1-
38,4
8,6
1,1
2,1
8,2
1,0
2,4.
Totaal
……………..
100
8.248,0
8.649,9
F
401,9
00 –
Houdt de ginstige ontwikkeling yan de levensverze-
kering, zoals deze zich in de eerste helft van 1961 heeft
gemanifesteerd, in het tweede halfjaar aan, dan mag erop
worden gerekend, dat de cijfers opnieuw tot .recordhoogte
zullen stijgen. Aan het einde van 1960 beschikten de Neder-
landse maatschappijen over een gezamenlijke portefeuille
van bijna f. 39 mrd. verzekerd bedrag. Op grond van de
nu bekend geworden cijfers over de eerste zes maanden
staat thans reeds vast, dat er voor meer dan f. 40 rnrd.
bij het Nederlandse levensverzekeringbedrijf int’ polissen
van levensverzekering is belegd.
Rotterdam.
J. 8. 800h.
1044
8-1.l1961′
77,
/
geven ,,verklaring yan geen bezwaar”
5)
(certificat négatif;
attestation négative) wenst op te nemen.
Deze suggestie houdt in dat de Europese Commissie,
op verzoek van de lid-staten, de betrokken ondernemingen
of verenigingen van ondernemingen alsmede personen of
verenigingen van personen, die op grond van de feiten in
voldoende mate aantonen dat hun belangen door een over
treding van art. 85, lid 1 worden geschaad, met bindende
kracht voor alle autoriteiten n rechterlijke instanties van
de Gemeenschap (behoudens uiteraard het Europese Hof
van Justitie) beslist of een entente al dan niet onder art. 85,
lid 1 valt
6).
Hierbij rijst wel twijfel of het juist is om naast
het reeds aan derde-belanghebbenden toegekende klachten-
recht (art. 1 B van het voorstel der Parlementaire Commis-
sie), ôp grond waarvan de Europese Commissie een in-
breuk op de bepalingen van art. 85 of 86 kan vaststellen
en de betrokkenen bij beschikking kan verplichten hieraan
een einde te maken, aan deze categorie van personen
bovendien het recht toe te kennen zich met een verzoek
om een uitspraak inzake art. 85, lid 1 tot de Europese
Commissie te richten.
De Commissie voor de Interne Markt is er zich overigens
van bewust dat de ,,verklaring van geen bezwaar” juridisch
niet geheel zonder bedenken is. Met name is het kwestieus
of de nationale rechters van de lid-staten aan •deze
verklaring kunnen worden gebonden. Aan een dergelijke
regeling kan een zekere doelmatigheid overigens niet wor-
den ontzegd, vooral indien men bedenkt dat in sommige
lid-staten het gevaar van een extensieve interpretatie van
de verbodscriteria van art.
85,
lid’ 1, geenszins denkbeeldig
is. Toetsing van een dergelijke nationale beschikking door
het Hof van Justitie is slechts beperkt mogelijk nademaal
bij een leoordeling van ententes (en economische machts-
posities) economische en beleidsoverwegingen een grote
rol spelen.
Zou de ,,verklaring van geen bezwaar” in de veror-
dening worden opgenomen dan verdient het mi. aan-
beveling om te overwegen de voorlopige geldigheid van
art. 4 van de ontwerp-verordening ook uit te strekken tot
die gevallen, waarin ententes een daartoestrekkend verzoek
hebben ingediend. De betrokken regeling zou dan niet
onder het verbod van art. 85, lid 1, vallen indien de Euro-
pese Commissie niet binnen zes maanden na ontvangst
van het verzoek schriftelijk bezwaar maakt.
Centralisatie van bevoegdheden bij
de Europese executieve.
Mede om overbelasting te voorkomen heeft dë Euroi3ese
Commissie in de eerste verordening kennelijk niet alle
De vertaling van het Deringer-rapport is niet op alle
plaatsen even gelukkig; zo wordt op blz.
5,
rechterkolom, van
een ,,verklaring van geen bezwaar” gewag gemaakt, doch is
kennelijk een autorisatie ex art. 85, lid 3, bedoeld (,,la délivrance
de l’autorisation”). Dit euvel leidt evenwel tot een uiterste ver-
warring indien bij de Nederlandse vertaling van het door de
Parlementaire Commissie ingelaste art. 1 A, lid
1
a, ingevolge
welke de Europese Commissie bij beschikking vaststelt dat ecn entente ,,tombe
ou non
sous le coup des dispositions de l’article
85-1″ verzuimd is de woorden ,,al of niet” in de Nederlandse
tekst op te nemen. Hetzelfde geldt voor dc vertaling van lid l b
(zie voetnoot 6).
Volgens de tekst van de voorgestelde wijzigingen zou de
Europese Commissie. ook bij beschikking kunnen vaststellen
,,qu’une ou plusieurs entreprises exploitent ou non de façon,
abusive une position dçminante au sens de l’article 86 du traité
dus ook een ,,verklaring van geen bezwaar” inzake een bepaald
optreden van een economische machtspositie (art. 1 A, lid
1
van de voorgestçlçte wijziging),
–
bevoegdheden tot zich willen trekken. De nevenschikking
van bevoegdheden van de Europese Commissie, van de
nationale administratieve autoriteiten en van de rechter-
lijke instanties, schept echter welhaast onoplosbare pro-
blemen en doet beslist af breuk aan een uniforme toepassing
van de communautaire mededingingsregels.
Zo kent de Europese Commissie zich blijkens haar voor-
stel een exclusieve competentie aangaande de autorisatie
op de voet van art.
85,
lid 3, E.E.G. toe, doch laat de natio-
nale autoriteiten (administratie en rechter) bevoegd om
het verbod van art. 85, lid 1, toe te passen zolang geen
dispensatieverzoek voor de betrokken entente is ingediend.
De Parlementaire Commissie werpt de interessante vraag
O;
of men nationale rechters een dergelijke beperking
kan opleggen, vermits een entente door het indienen van
eendesbetreffend verzoek bij de Europese Commissie zich
aan een ongunstige uitspraak van de nationale rechter
zou kunnen onttrekken. Voorts rijzen nog talrijke andere
problemen aangaande de afbakening van de bevoegd-
heden.
Dit alles heeft de Commissie voor de Interne Markt
ertoe gebracht om voor te stellen de ontwerp-verordening
zodani’g te wijzigen, dat aan de Europese Commissie een
exclusieve competentie met betrekking tot de toepassing
van zowel art. 85, lid 3, als art. 85, lid 1, en art. 86 (mis-S
bruik van economische machtsposities) zou worden toe’
gekend.
en geheel andere kwestie is de concursus (samenloop)
van het nationale recht en de mededingingsregels van het
EEG-Verdrag. Dit probleem, dat in de ontwerp-veror-
dening niet wordt opgelost, heeft de Parlementaire Com-
missie aanleiding gegeven de wens té formuleren dat hier
–
over ,,zoal niet in de onderhavige verordening, dan toch
in een van de eerstvolgende een duidelijke uitspraak wordt
gedaan”. Zolang deze afbakening niet geregeld is, zou bijv.
een entente betreffende een voor de Euromarkt beoogde
verticale prijsbinding, welke door de Europese Commissie
op de voet van art. 85, lid 3 is geautoriseerd (gesteld
dat deze onder het verbod van art. 85, lid 1, zou vallen),
in Frankrijk volgens de nationale wetgeving verboden zijn.
De Commissie voor de Interne Markt gaat zelfs zo ver,
dat zij voorstelt geen enkele nationale autoriteit, zelfs
niet krachtens het nationale recht, bevoegd te laten een
entente te verbieden welke door de E.E.G.-Commissie toe-
laatbaar is verklaard.
Mij komt deze oplossing te simplistisch voor, omdat
uit overwegingen van nationaal sociaal-economisch beleid
een divergerend standpunt in de verschillende lid-staten
ten aanzien van bepaalde mededingingsregelingen – al-
thans in de huidige fase van de Europese integratie
zeer wel verdedigbâar is.
Het gewijzigde overgangsregime voor bestaande ententes.
Tn de Commissie voor de Interne Markt zijn bezwaren
gerezen tegen de overgangstermijnen voor bestaande en-
tentes, welke in het gunstigste geval 5 resp. 7 jaren kunnèn
bedragen, naargelang deze ententes al of niet aan de aan-
meldingsplicht zijn onderworpen. Gevoegd bij een aantal
andere bedenkingen tegen dit overgangsreginie heeft zulks
ertoe geleid dat genoemde Commissie een nieuwe over-
gangsregeling voorstelt. Hierbij had zij in principe de keuie
tussen twee systemen:
a. De Europese Commissie zou dé bevoegdheid kunnen
worden gegeven om t.a.v. ententes, die binnen een bepaalde
8Î1-1961
1045
termijn een autorisatieverzoek indienen, de autorisatie ex
art. 85, lid 3, te laten terugwerken tot de datum waarop
de voorwaarden voor deze beschikking waren vervuld.
Bestaande ententes, die niet voor autorisatie in aanmerking
komen, zouden dan met terugwerkende kracht onwettig
zijn. Problemen inzake partiële nietigheid van met name
verticale ententes in verband met mededingingsbeperkende
clausules hebben de Parlementaire Commissie er echter van
weerhouden deze oplossing aan te bevelen.
b. De inwerkingtreding van het verbod ex art. 85, lid 1,
wordt voor alle bestaande ententes opgeschort tot een
bepaald tijdstip na de inwerkingtreding van de verordening.
Gedurende deze periode kinnen de bestaande ententes een
verzoek om autorisatie indienen en genieten zij dezelfde
behandeling als de nieuwe ententes (voorlopige geldigheid
onder bepaalde voorwaarden).
De Commissie van de Assemblée heeft eenparig besloten
de tweede oplossing aan te bevelen. De nieuwe overgangs-
regeling houdt in, dat het verbod van art. 85, lid 1, voor
de bestaande ententes zes maanden na de inwerkingtreding
van de verordening van kracht wordt, behoudens:
– een voorlopige geldigheid (vanaf het tijdstip van in-
diening van het verzoek) indien de Europese Commissie
niet binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek
schriftelijk bezwaar maakt
7);
– indien de Europese Commissie de entente na vooraf
–
gaand verzoek ex art. 85, lid 3, autoriseert (met een
retro-activiteit tot aan de datum van de indiening van
het desbetreffende . verzoek);
– indien de entente véér de inwerkingtreding van de
• •verordening reeds door de bevoegde autoriteit van een
lid-staat is geautoriseerd (welke autorisatie uiterlijk na
verloop’ van drie jaar na de inwerkingtreding van de
verordening vervalt).
Op de in art. 4 ontwerp-verordening opgenomen ver-
plichting van de Europese Commissie om bezwaar te
maken indien de bevoegde autoriteit van een lid-staat
daartoe een verzoek doet, is als kritiek geuit, dat zulks
niet met de centralisatie van het communautaire mede-
dingingsbelèid bij de Europese Commissie te rijmen is
8).
Voorts bestaat het gevaar dat van dit recht misbruik wordt
gemaakt ten’ behoeve van nationale of groepsbelangen.
De Commissie voor de Interne Markt beveelt aan deze
verplichting tot oppositie voor de Europese Commissie
te handhaven, doch het desbetreffende artikel zodanig te
wijzigen, dat alleen de
regering
van een
rechtstreeks be-
trokken lid-staat
het maken van bezwaar kan afdwingen.
Het vervallen van de aanmeldingsplicht voor de bestaande
ententes.
De aanmeldingsplicht voor bepaalde bestaande ententes
(art.
5
ontwerp-verordening) heeft in bepaalde kringen
heel wat beroering veroorzaakt, waarbij men in het vuur
van de kritiek (in een veelkleurige schakering van strijd
met de beginselen van een rechtsstaat tot en met dis-
criminatiè .vân ententes t.o.v. economische machtsposities)
echter over het hoofd zag, dat de Europese Commissie
bij gebreke aan een aanmelding tot andere middelen als
uitgebreide onderzoekingen haar toevlucht zal dienen te
7)
De voorlopige geldigheid en de oppositie-procedure van
art: 4, ontwerp-verordening, zouden dan dus niet alleen
op
de
nieuwe, doch eveneens op de bestaande ententes toepasselijk zijn.
8)
De Ecônomische en Financiële Commissie is overigens
een andere opvatting toegedaan. Zij wijst erop dat bepaalde
ententes bijzondere repercussies kunnen hebben op de economie
of eventueel op het kartelbeleid van een der lid-staten.
zoeken, teneinde zichzelve een voor de beleidsbepaling
onmisbare documentatie te verschaffen.
Wat hiervan zij, de Parlementaire Commissie is door
de knieën gegaan en stelt voor om genoemde aanmeldings-
plicht te laten vervallen. Vermoedelijk is hieraan een
politieke ,,deal” met als prijs een aanmerkelijk minder
tolerant overgangsregime niet vreemd. Mocht de aanmel-
dingsplicht tenslotte toch de eindstreep halen, dan beveelt
de Commissie van het Europese Parlement aan de criteria
voor de aanmelding
9)
aan een nader onderzoek te onder-
werpen.
Uitbreiding van de publiciteit en
het klachtenrecht
t.b.v.
derden.
In het door de Europese Commissie voorgestelde sys-
teem werd het aan haar overgelaten om aangaande de
openbaarmaking van beschikkingen het beleid t&bepalen-.
Volledige publikatie zou slechts mogelijk zijn k’oor de be-
schikkingen die ambtshalve worden genomen. De Com-
missie voor de Interne Markt is daarentegen eenparig
van mening, dat alle beschikkingen van- de Europese Com-
missie van welke aard ook, in grote
lijnen
openbaar moeten
worden gemaakt met aanduiding van de betrokken par-
tijen. Deze openbaarmaking is naar het inzicht van de
parlementaire deskundigen niet alleen voor de rechtspraak
en de informatie omtrent het door de E.E.G.-Commissie
gevoerde beleid noodzakelijk, doch mede om de (ermijn
van twee maanden gedurende welke voor derde-belang-
hebbenden een beroep bij het Hof van Justitie te Luxem-
burg openstaat, te doen ingaan (art. 173, lid 2 en 3 E.E.G.).
Bijgevolg stelt de Parlementaire Commissie een open-
baarmaking van de hiernavolgende beschikkingen van
Europese Commissie voor:
waarbij wordt vastgesteld dat ‘een entente al of niet
onder art.
85,
lid 1, of gedragingen van een economische
machtspositie onder art. 86 vallen;
waarbij op verzoek of ambtshalve een inbreuk op de
bepalingen van art. 85 of art. 86 wordt vastgesteld en
betrokkenen worden verplicht hieraan een einde te maken
(verbod van overtreding);
waarbij een entente krachtens art.
85,
lid 3 wordt
geautoriseerd alsmede de vernieuwing of het intrekken
van deze ontheffingsbeschikking.
Bij de publikatie dient rekening te worden gehouden met
het gerechtvaardigde belang van de ondernemingen dat
zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt.
De.. inhoud van art.
15,
ontwerp-verordenin, ingevolg
welke de betrokken ondernemingen of verenigingen van
ondernemingen door.de
Europese Commissie in de gelegen-
heid moeten worden gesteld hun standpunt kenbaar te
maken alvorens ‘de executieve beschikkingen kan geven
en de Europese Commissie iedere andere natuurlijke of
rechtspersoon kan horen wiens ondervraging haar nood-
zakelijk voorkomt, is in het parlementaire voorstel be-
langrjk uitgebreid.
Vooreerst zou de Europese Commissie, indien zij
voor-
nemens
is tot het geven van een verklaring van geen be-
zwaar of een ontheffingsbeschikking over te gaan, de belang-
rijkste gedeelten van de inhoud der voorgenomen beschik-
king moeten publiceren, met het verzoek aan alle bij de
9)
Deze zijn in het voorstel van de Europese Commissie
,,geobjectiveerd” in die zin, dat de aanmeldingsplicht onaf-
hankelijk is van de vraag of de entente in het concrete geval de handel tussen lid-staten ongunstig kan beïnvloeden (één van de
beide cumulatieve criteria van art. 85, lid 1 E.E.G.).
1046
.
8-11-1961
beschikking belanghebbende derden eventuele bezwaren
binnen twee maanden aan de Europese Commissie ken-
baar te maken. Vervolgens zou,indien personen of ver-
enigingen van personen een yerzek indienen om te worden
gehoord en aantonen dat zij hierbij een redelijk belang
hebben, aan een desbetreffend verzoek moeten worden
voldaan.
Aandrang tot
versterkt optreden tegen
economische machts-
posities.
Tegen het steçm van, de ontwerp-vèrordening is als
bezwaar geuit-
10)
dat het geen. M’èn.w.içhtige,regeling van
ententes efi’ econômische machtsposities
‘zbu
inhouden.
Door het accent te veel op de bestrijding van bepaalde
ententes te leggen zouden in technisch en economisch op-
zicht ongewenste vormen van concentraties in de hand
vdrden gewerkt. Bij deze kritiek gaat men echter nog ,ve1
eens aan het vèrschil in opzet van de artt. 85 en 86 E;E.G
vooTrbij. Art. 86 verbiedt alleen het misbruik maken Van
een economische chtspositie, derhalve niet een bepaalde
machtspositie als zodanig
11).
Voorts laat de. ontwerp-
verordening inbreuken
6p
art. 86 ,,be’slis nièt onverlet;
zoals jort. 8 (aanbeveling of beschikking om overtreding
vanverbod van art. 86 te beëindigen), .artt. 9-11(verzöek
om inlichtingen, verificatie), artt. 12-13 (loeten en dwang-
sommen), art. 15 (het horen van de betrokkenen). Allèeri
r’eeds ,,uit politieke eh psycl’ioloische overwegirgen” bé-
veelt de Parlementaire Commissie ehter aan’ in de be-
ginselbepaling van ârt. 1, lid 1, ôok het verbod van art. 86
te noemen
i2
Uit het hierboven behandelde is voorts gebleken dat
O.a. door Pierre Drouin in ,,LeMonde?’yan 4 februari
1961, die zulks aan de Duitsers Verwijt, vermits ht Duitse
bedrijfsleven veel sterker dan bijv. het Franse in horiiontalé
en verticale richting zou zijn geconcentreerd.
Zie hieromtrent o.a. een recent artikel van A. Spengler:
,,Das marktbeherrschende Unternehmen im E.W.G. Verttrag” in ;,Wirtschaft und Wettbewerb”, augustus 1961, blz. 509 e.v.
Art. 1, lid 1, houdt volgens dit voorstel thans in’ dat enten tes
als bedoeld in art.
85,
lid 1, alsmede het misbruik makén Van een machtspositie op de markt als bedoeld in alt. 86. verboden
zijn
zonder dat daartoe enige voorafgaande beschikking is ver-
eist.
,
ook t.a.v. art. 86 een exclusieve competentje van de Euro-
pese Commissie wordt voorgesteld. Volgens de Memorie
van Toelichting op de ontwerp-verordening (art. 7) was
het niet nodig aan te geveti dat de nationale administratieve
autoriteiten en de nationale rechters bevoegd blijven om
art. 86 toe te passen omdat in het voorstel van de Europese
Commissie aan de Europese executieve alleen een uitslui-
kende bevoegdheid voor de toepassing van art. 85, lid 3,
wordt toegekend.
Voorts zou het volgens het Deringer-rapport wenselijk
zijn dat de verordening concrete bepalingen op dit gebied
bevat, zoals inzaké de vraag of de Europese Commissie
alleen bepaalde misbruiken kan verbieden of ook bepaalde
handelingen kan voorschrijvén.
Bovéndien iij er nog op gewezen, dat volgens de voor-
gste1de wijziging (art. 1 B, lid 3) degenen die gerechtigd
zijn een verzoek om een verklaring van geen bezwaar bij
de Europese Commissie in te dienen, deze Commissie even-
eens kunnen vërzoeken een inbreuk op de bepaling van
art: 86 vast te stellen.
Tenslotie mdge in herinnering worden gebracht dat de
door de Parlementaire Commissie geïntroduceerde ,,vér-
klaring van geen bezwaar” ook op art. 86 betrekking kan
hebben, zodat hetgeén te dien aanzien over publikatie is
opgemérkt analoog voor de daarbij iÉi het geding zijnde
praktijken van economische machtsposities geldt (arti
15,
lid2b).
De open’vragen.
De Commissie voor de Interne Markt wijst er uitdruk-
kelijk op dat, ter vermijding van een ontoelaatbare dis-
criminatie, het mededingingsbeleid t.a.v. particuliere en
openbare bèdrijven in gelijke zin moet worden ontwikkeld.
Zij vérzoekt de Europese Commissie binnen één jaar na
deze eerste verordening hieromtrent voorstellen te doen.
HetDeringer-rapport dringt er voorts op aan dat de Euro-
pese Commissie zal worden bijgestaan door een raad-
geyend orgaan, niet slechts ter verlichting van haar taak,
doch mede om bij het bedrijfsleven begrip voor het
communautaire mededingingsbeleid te wekken.
indhoven.
.
.
Drs. Th. VAN LEEK.
Tussentijdse baÏans’ van cle E.E.G.
Op 3 november ii. organiseerde de Europese Beweging
een conferentie over een ‘tussentijdse balans iait de Eurd-
pese Ecohomische Gemeenschap. .Het . ten einde kunnen
lopen’ van de éerste overgangsetâppe van; de ‘Eurom’arkt
wording in dit jaar en dekômende onderhaiideliPgeh ‘mei
Groot-Brittannië waren motieven voor dit initiatiéf.’ Als
sprekers traden op Dr. S. L. Mansholt. (Vice-voörzitier
van de Commissie van de EEG.), Ir: P. F. S. Otteti
(President-Commissaris van Philips Glôeilampenfabrièk
N.V.), Drs. P. C. W. M. Bogaers (Directeur Weten
schappelijk Bureau van de K.A.B.) en Drs; E. P. Wellèn-
stem (Secretaris-Generaal van de Hoge Autoriteit van de
E.G.K.S.). In het onderstaânde wordt gepoogil enkeI
saillante’ punten beknopt weér te geven.
Dr. S. L.
Mansholt.
‘Dr. Marisholt stelde voorop dat een evenwichtige ont-
wikkeling van het integratieproces het nodig maakt dat
de opboüw’ van een gemeenschappelijk beleid gelijke tred
hôuidt “rbeL de afbraak van, handelsbelemmeringen.
Het huat een groot gevaar in dat dit niet geschiedt. Terwijl
de opheffing vah de handelsbelemmeringen op het schema
vcbrüit js,
‘i
er
Lo.v.
hét gemeenschappelijk beleid nog
te ‘èinig bereikt. De genoemde opheffing heeft weinig
nut wanneer bijv. . de wettelijke bepalingen niet worden
eharhioniseerd. Spreker knoopte hierbij aan bij de op-
merking. van Ir. Oiten dat de uiteenlopende bepalingen
betrefféhde de smistelling, merking enz. van produkten
de handel belenimerén.
8-11-1961
-1047
T.a.v. het te voeren
mededingingsbeleid
(kartels
‘
, mono-
po1ie) dieit alleen opgetreden te worden indien hierdô6r
o.a. de wording van ëeti grotere gemeenschappelijke markt
of ‘dê technische vooruitgang zou worden belemmerd. De
Europee Commissie heeft.inzake deze materie reeds’voo’r-
stellen ingediend. Het is de hoogste tijd dat de Minister-
raad hierbij tot een beslissing komt. Andere belangrijke
vraagstukken zijn de verschillen in
belastingstructuzir
er
het transport.
Helaas is in het Verdrag van Rome t.,o.v.
het transport geen tijdslimiet vastgesteld voor het totstand-
komen van een regeling.
Uitvoerig werd
het landbouwvraagstuk
behandeld. Ook
tusser de verschillende sectoren van het economisch leven
is een evenwichtige ontwikkeling verèist. Zonder de land-
bouw kan er geen sprake zijn van een gemeenschappelijke
markt. Het gevaar bestaat echter dat de landbouw achter
blijft: In deze sector heerst in alle betrökken landen een
ingrijpend nationaal beleid.
Bij de oplossing van dit vraagstûk moeten drie elementen
tot hun recht komen. Dit zijn met name de gemeensch’ap-
pelijke organisatie van een
vrije markt
voor produkten,
het voeren van “een
gemeenschappeljik beleid
(o.a. ten be-
hoeve van de opheffing van de achterstand in de arbeids-
produktiviteit) en de regeling van het
sociale vraagstuk
in de landbouw. Voor dit vraagstuk is wel reeds een uit-
gebreid programma opgesteld, doch er is nog niets ge-
realiseerd.
Spreker verwacht in de loop vn deze-maand een be-
slissing van de Minister op de door de Europese Commissie
ingediende voorstellen.
Indien er geen vooruitgang in het
landbouwvraagstuk wordt gemaakt, acht hij de overgang
naar de tweede fase in gëvaar.
Er zijn mensen “die de
wenselijkheid van een snel tempo betwijfelen.
Zij willen de trein laten stoppen voor het instappen van
nieuwe reizigers (Groot-Brittannië e.a.). Wie wenst echtér
in eeh itilstaande trein te stappen? Stilstand zou de onder-
handelingen met de kandidaat-leden kunnen bemoeilijken.
Wat betreft de vorm yan dé toekomstige
politieke samen-
érkinj is het onwaarschijnlijk dat kan worden voort-
gebouwd o5 het beginsel van supra-nationaliteit. Ook voor
Groot-Brittannië lijkt het verder gzan dan een intensieve
politieke samenwerking nog onaanvaardbaar. Dit’is te be-
treuren, doch wij moeten niet te veel eisen.
Uitvoerig wordt ingegaan op de problematiek t.a.v.
de
toetreding door Groot-Brittannië.
De rede van Minister
lleath was veelbelovend, doch t.a.v. de
E.F.T.A.-landen
is een herhaling van het ,,Maudling-gemodder” niet uit-
gesloten. De vorm van ,,associatie” bleek toen geen
panacee, doch juist een bron.van moeilijkheden. Het even-
wicht van gunsten en plichten bleek een moeilijk vraagstuk.
Landen als Zweden, Zwitserland en Oostenrijk willen zich
beperken tot het handelspolitieke vlak en politieke inte-
gratie vermijden. Hierbij is de douane-unie een doel en
geen, middel.
– Uitermate belangwekkend was sprekers
mondiale aanpak
van het Gemenebest-probleem.
De grootste moeilijkheid be-
treft niet de integratie van Groot-Brittannië in het con
tinentale beleid, doch de relaties met derde landen, inclusief
het Gemenebest. Het behoud van de Gemenebest-banden
is vanhet grootste belang voor de gehele vrije wereld. Doch
het is nodig dit vraagstuk te plaatsen op het mondiale
niveau van de verhoudingen met derde landen. Hierbij
gaat het vooral om het vraagstuk van de onderontwikkelde
larden. Ook van die onderontwikkelde’landên, die geen
nauwe historische banden met Frankrijk, Groot-Brittannië
of andere, lid-staten hebben. –
(Advertentie)
Gezien de agrarische structuur van de onderontwikkelde
landen, bestaat er een nauwe samenhang met het landbouw-
yraagstiik. Het . ldndbouwbeleid moet worden afgestemd
op de verantwoordélijkheid van de E.E.G. als afnemer
van de agrarische, produkten van, de onderontwikkelde
gebiede’n. De wereldhandel in bijv. granen en vlees is
in grote mate bij
•
de E.E.G.-landen betrokken. Op de
wereldmarkt moeteh ‘nieuwe stabilisators worden –
vonden. Voor 1e ‘oplossing’ van het graanvraagstuk zal
ook de medewerking ‘an de Verenigde Staten en Argen-
tinië nodig zijn. Aldus’zal ok na uitbreiding van de ,,ze)’
tot de ,,tien”
(mci.
Groot-Brittannië, Denemarken, Noor-
wegen en Ierland) een mondiale samenwerking nodig
blijken.
‘t
Ir. P.
F.
S.
Otten.
Ir. Otten ontwikkelde een, belangwekkende ondèr-
nemersvisie. De tonzetting hièrvan was grotendeels in
majeur. Spreker constateerde dat de feiten reeds bewijzen
dat Nederlands aansluiting bij de E.E.G. een juiste keuze
was. Dé ,,zes” fungeren als katalysator t.a.v. het hoge
Westeuropese jroeitempo.
Sombere
ondernemersverwachtingen
bij het ontstaan van
de E.E.G. hebben zich tot dusverre-niet gerechtvaardigd.
Voor zover bekend heeft de integratie nog geen liquidaties
of zelfs maar ernstige verliezen veroorzaakt. Mogelijk zijn
echter door de gunstige conjunctuur verschillende wrijvings-
verschijnselen nog niet aan de oppervlakte gekomen.
Optimistische ondernemersverwachtingen werden niet be-
schaamd. Ten behoeve van de export werd reeds gebruik
gemaakt vân resp. ingesteld op nieuwe
mogelijkheden
van
produktiespecialisatie ,gepaard gaande met de voort-
,.brenging van grotere series, de beperking van het aantal
per bedrijf voortgebrachte typen en een efficiënter gebruik
van geïnvesteerd kapitaal.
T.a.v. het gevaar van desintegratie, tegenover derde landen
door een te grote mate van autarkie zijn echter de scep-
tici nog niet’ in het ongelijk gesteld. Een geleidelijke af-
schaffing ,van de handelsbeperkingen in de vrije wereld
is nog.onvoldoende, tot haar recht gekomen. ‘Evenals later
door Dr. ‘Mansholt geschiedde, bepleitte spreker .een zo
open mogelijke en non-discrïminatoire economische ver-
binding van West-Europa met de’ ontwikkelingslanden.
Deze landen moeten zowel de traditionele grondstoffen
en voedingsmiddelen kunnen exporteren als nieuwe ïndus
triële produkten kunnen afzetten.
Wat betreft de betekenis, van de E.E.G. voo” de huidige
hoogconjunctuur zijn er bedrijven, die bij hun beleid voor-
uitlopen op bijv. een.verwachte verdere verlaging ,van ,in-
voerrechten. Dit vooruitlopen ziet men op vele terreinen.
1048
,
‘
‘
,’
i…
8-111961
Sedert het begin van de E.E.G. hebben mèer dan 850 be-
drijven uit de E.E.G.-landen filialen opgericht in de lid-
staten. Rationalisatie- ed typespcialisatie-ovèreenkomsten
werden aangegaan. Marktanalyse in de partnerlanden
werd geïntensiveerd hoewel dit aspect in ons land nog meer
aandacht vérdient.
De relatieve.stabiliteit van het
prjzenniveau
gedurende
de laatste jaren is meer aan de. toenemendè concurrentie
dan aan overheidsmaatregelen te’ danken. Sreker waar-
schuwde echter voor
een mededingingsregirne
dat econo-
misch verantwoordé overeenkomsten.tussen bedrijven zou
bemoeilijken. Enkele bestaande,andere belemmeringen zijn
de uiteenlopende belastingstructüur ‘in de
–
lid-staten, de
beperkingen van het onderlingé kapitaalverkeer en het
voorkomen van een typisch nationale geestesinstelling.
De
belaslingsiructuurverschillen
kunnen de keuze van
een overigens economisch meest verantwoorde, vestigings-,
plaats binnen de E.E.G. beïnvloeden. De ondernemer die
een vestigingsplaats kiest in een lid-staat met relatief hoge
directe belastingen zou alleën, de geringe indirecte belas-
tingen over zijn export terug kunnen krijgen, terwijl deze
export in andere landen door zware compensrende. hef-
fingen zou kunnen worden getroffen. – –
T.o.v. een toetreding door
.
Groot-Brittannië voorzag
spreker wel aanpassingsmoeilijkheden voor bepaalde be-
drijfstakken, doch vond in de rede van Minister .Heath
te Parijs aanleiding tot optimisme. Hij beplèitte de moed
om ,,buiten door ligusterhaagjes beschermde gedâchten-
tuintjes in het open veld te treden, waar het veelal toch
wat winderig is”.
Drs. P
C. Wi
M. Bogaers.
.Spreker hoopte dat later .de eerste etappe van de Eurc-
markt -,de periode 1958/1961 – kan worden geschetst
als de ,periode, waarin’ de wil tot .Europese eenwording
voor goed is geconsolideerd. Op uitvoerige wijze trachtte
hij te ,,bewijzen.” dat de Euromarkt reeds één van de krach-
tigste stimulansen voor de ‘snelle welyaartsstijging is. ge-
weest. Bij,het laten opmarcheren van de vele cijfers ondcr
–
kende hij echter, o. i. . onvoldoende de beperkte mogelijk-‘
heden van een statistische analyse, zoals deze door Lam-
faiussywèl wordt beseft
1
). Overigens sprak Dr. Manshclt
wijze woorden met zijn vergelijking met het bekende
dilemma van de kip en het ei.
Voorts, ging Drs. Bogaers nader in op
de achterstat d i’an
het gemeenschappelijk beleid.
Zonder een coördinatie van
de conjun,ctuurpolitiek degradeert het nationale conjunc-
tuurbeleid tot ,,het leveren van achterhoedegevechten”.
Zonder., een – gemeenschappelijke handelspolitiek mcet
worden verwacht dat tijdens een crisis bepaalde sectoren
van de gemeenschappelijke markt worden .uitgesloten
(bijv. de E.G,.K.S. in 1959). Een niet gecoardineerd energie-
beleid leidt tot onaanvaardbare prjsverschillen. De essentie
van de Europese verdragen is gelegen in de twee-eenheid
,,grote .Europese markt” en – ,,gerneenschappeljk beleid”.
Op het stuk van dit beleid is echter nog niets tot stand ge-
komen t.o.v. de landbouw, de conjunctuurpolitiek, het trans-
port, de mededinging, de monetaire, handels- en energiepo-
litiek ,enz. Op,dit ogenblik wordt echter door E. EG-organen
intensief gewerkt aan het landbouw- en energiebeleid. Het
betreft hier o.a. ‘heffingsvoorstellen inzake granen, varkens-
vlees, eieren en gevogelte en
marktenordening in de sec-
tnren orr’ente fruit en wim
Bij een te Rojterdam gevestigde beleggingsmaatschappij in aan-
delen bestaat mogélijkheid tot plaatsing vn een
JPNG..
BELEGGINGSDÈSKUNDIGE
Ook zij, wier opleiding slechts gedeeltelijk is voltooid, kunnen
in aanmerking komen. Academische studie strekt tot aanbeveling.
Brieven, die als vertrouwéijk ‘zullen ‘worden beschouwd, onder
no. E.-S.B. 62-1, postbus 42,.Schiedam.
‘
8-11-1961
,,
De E.E.G. wordt nu ge-
confronteerd met drie kern-
vraagstukken, ni. de ver-
snelling en de overgang naar
de tweede etappe, de ver-
dieping – w.Ö. de concretise-
ring van het gemeenschap-
pelijk beleid – en de geogra-
fische ‘erbreding Wat de
tweede fase van versnelling
betreft, werd op 12 mei 1960
in beginsel reeds overeenstem-.
ming bereikt. Realisering hier-
van rechtvaardigt de uiterste
inspanning. Gezien de zware
belasting van de Raad van
Ministers, pleit spreker.voor
een Minister van Europese
zaken.
Drs. E. P. Wellenstein.
Deze spreker behandelde
o.a. de mogelijkheden na een
toetreding . door Groot-
Brittannië e.a. Hij waar-
schuwde in dezen voor te op-
timistische verwachtingen.
Het is namelijk helemaal niet
‘)
Zic: ,,Hoog WestcuroIcs
grocitempz dank zij R6Te
7
‘in
vn 25 oktobçr
ji.
1049
zeker dat de positie van
Nederland er gemakkelijker
op zal worden. Het relatieve
ALGEMENE KUNSTZIJDE UNIE N.V.
gewicht van vooral de kleine
ARNHEM
naties zal verminderen. Even-
min kan worden verwacht dat
Voor de onder de Hoofdaçlministratie
het Nederlandse standpunt
ressorterende
t.o.v. verkeer, landbouw en
–
buitentarieven plotseling al-
Bedriifseconomischi Dienst
–
gemene instemming zal
vragen wij enkéle
ondervinden.
De solidariteit in en de
ACADEMISCH GEVORMDE
homogeniteit van de
gemeen-
BEDRIJFSECONOMEN
schapsorganen
kunnen in ge-
die, na een trainingsperiode, zullen
vaar komen door de ge-
worden belast met werkzaamheden op
noemde toetreding èn door
een der volgende gebieden:
fusie van de drie uitvoerende
organen. Sprekers betoog had
Kostprijscalculatie;
echter ook optimistische no-
Budgettering en bedrijfsvergelijking
ten, o.a. t.o.v. terreinen, die
zowel voor onze binnenlandse als de
nog niet door de Europese
buitenlandse bedrijven;
verdragen zijn geregeld. Een
Bedrijfseconomische prognoses en ana-
entree van het pond sterling
lyses von uiteenlopende aard.
in de E.E.G. kan namelijk
Ook pas afgestudeerde bedrijfsc-
de groei naar gecoördineerde
merking
Tenslotte zouden de Britse
nomen kunnen voor pladtsing in aan-
monetairestelselsbevorderen.
parlementariërs het al te
Leeftijd tot 35 jaar.
brave Europese parlement
Sollicitatié, voorzien van pasfoto, te,
kunnen verlevendigen en het
40
zenden aan het adres Velperweg 76
ontstaan van een parlemen-
–
te Arnhem
taire oppositie kunnen be-
vorderen.
6ELD- EN
KAPITAALMARKT
1
O
N
THOMASSEN
&
DRIJVER
Geldmarkt.
BLIKEMBALLAGEFABRIEKEN N.V.
Ofschoon de oktober-
maanden in de opvolgende
jaren tot op grote hoogte
vergelijkbaar zijn, heeft de
ontwikkeling, zoals deze zich
DEVENTER – OSS
–
HOOGEVEEN
–
in oktober 1960 heeft vol-
vraagt voor haar Hoofdkantoor te Deventer een
trokken en die, welke in
dezelfde maand in 1961 heeft
econoom
‘
plaats
•
gehad, opmerkelijke’
die na een inwerkperiode onder leiding van een ervaren medëwerker te zijner
verschillen te zien gegeven.
tijd op kan treden als marketing-deskundige.
In de eerste plaats is de ge-
Het zal de taak van de aan te stellen functionaris zijn om door marktonderzoek
bruikelijke drainering door
ons verkoopapparaat bij te staan in de uitbreiding van de markt voor bestaande
de Schatkist eerder begonnen,
embaliage-artikelen, alsmede studie te maken van de toepassingsmogelijk-
ni. reeds eind september. Ten
heden van nieuwe verpakkingen (blik, aluminium, rondkartonnage, kunst-
stoffen ed.).
tweede is de omvang van de
Ervaring op het gebied van marktanalyse kan hierbij tot aanbeveling strekken.
oppotting door de Staat gro-
Voor de vacature gaan de gedachten uit naar een commercieel ingestelde en
– ter geweest. Een complicatie
ondernemende medewerker in de leeftijd van 30 tot 35 jaar.
hierbij was, dat de markt dit
Kandidaten gelieven hun sollicitaties te richten aan de afdeling Algemeèn
laatste in het algemeen niet
Personeelsbeleid, postbus 103 te Deventer.
had verwacht.
Terzijde kan worden op-
gemerkt, dat het Rijk – te-
recht – de laatste jaren een
–
–
…………., ‘ —
politiek van drainering volgt.
.Deze
.
afroming geschiedt ech-
1050
.
8-11-1961
Benzineen Petroleum Handel Maatschappij
N.V.
(Verkooporganisatie van The British
.-
–
Petroleum Company
LId),
Frederihsplein 42, Arnstçrdm-Ce
vraagt voor haar afdeling
Boek»ouding
en Comptabiliteit een
: •
HOOFD VAN DE CENTRALE ADMINISTRATIE
(Chief Accountânt)
welke functie in dé loop van 1962 vaceert.
Na een inwerkperiode van circa zes maanden als plaatsvervangend chief accountant
zal – bij gebleken geschiktheid – de benoeming tot chief accountant volgen.
De aan te stellen functionaris zal belast worden niet de algehele leiding van onze
grotendeels gemechaniseerde afdeling Boekhouding en Comptabiliteit.
Vereisten: academische of daaraan geljk te stellen opleiding, b.v. vergevorderde
accountants-studie;
uitgebreide kennis van, en ervaring in het organiseren en leiden van veel
personeel omvattende administratieve afdelingen;
Ervaring met gemechaniseerde administratie-systemen strekt tot aanbeveling; leeftijd circa
35-45
jaar;
goede beheersing van de Engelse taal.
Uitsluitend schriftelijke, eigenhaddig geschreven sollicitaties te richten aan de afdeling
Personeelszaken, onder de letters ACA.-N 56.
DR IR M.G.YDO
adviesbureau voor bedrijfsorganisatie
vraagt, in verband met uitbreiding der werkzaamheden
MEDEWERKERS
op de volgende gebieden:
Arbeidsstudietechniek en fabrieksorganisatie
In deze sektor zoeken wij een medewerker, die op grond van
opleiding en ervaring, spoedig zelfstandig als adviseur zal kunnen optreden.
.
.
Anderzijds bestaat er ook mogelijkheid tot plaatsing van een of meer
jonge HTS-ers, evt. zonder ervaring die bij gebleken
geschiktheid intern zullen worden opgeleid.
Het verbeteren van de organisatiestruktuur, taakverdeling
en interne samenwerking
Ekonomische vraagstukken
Voor B. en C. gaan de gedachten uit naar akademisch gevormde
medewerkers (met opleiding in sociale resp. ekonomische studierichting),
die na een inwerkperiode in staat moeten zijn zelfstandig of in
teamverband op direktieniveau te adviseren.
Interne en externe opleidingen
Op dit gebied wordt versterking gezocht met een medewerker (bij
voorkeur akademikus) met een pedagogisch/didaktische opleiding.
Belangstellenden worden uitgenodigd hun eigenhandig geschreven brieven
(niet met ballpoint) niet inlichtingen te zenden onder Nr. 51 aan Dr. Ir. M.
G. Ydo, Adviesbureau voor Bedrijfsorganisatie, Keizersgracht 407, Amster-
dam-C.
ter niet geleidelijk gedurende.
het jaar en evenmin dis-
continu, doch dan aangepast
aan de geldmarktsituatie,
maar schoksgewijs. De be-
taling van de vennootschaps-
belasting vormt een onder-
deel van het geheel. Ex post
klopt de zaak dan prachtig
doch dan ziet men niet meer
de moeilijkheden, die de
schokken het mechanisme
steeds berokkenen.
Voor de markt
is
de tech-
nische uitvoering van de
overheidspolitiek vanzelf-
sprekend een gegeven. Het
bovenbedoelde verschil tus-
sen 1960 en 1961
is
dat de
banken. en De Nederlandsche
Bank thans anders hebben
gereageerd. In oktober 1960
hebben de banken het verlies
aan kas goedgemaakt door
het doen repatriëren van
geldmarktuitzettingen in het
buitenland. Dit
is
thans nau-
welijks gebeurd. Omdat het
gat toch moest worden ge-
stopt is De Nederlandsche
Bank opgetreden in de vorm
van transacties met beding
van wederinkoop, om sto-
ringen op korte termijn
op
te
vangen, in de vorm van dis-
conteringsfaciliteiten en ver-
laging van het kasgeidpercen-
tage voor de onevenwichtig-
heden, waarvan men ver-
wacht, dat zij langere . tijd
zullen duren,
Hoè. de causale keten pre-
cies ligt is moeilijk te zeggen.
Heeft De Nederlandsche
Bank sterk geïntervenieerd
om repatriëring te voorko-
men of was repatriëring voor
de banken zeer bezwaarlijk
en moest als gevolg hiervan
de Centrale Bank te hulp
komen? Op het laatste heeft
waarschijnlijk het accent ge-
legen, omdat de vormen
waarin de banken thans de
buitenlandse uitzettingen
hebben gekleed zich minder
lenen voor snelle terugtrek-
king dan eertijds mogelijk
was.
1le laatste weken heeft de
circulatiebank ook door in-
terventie op de valutamarkt, –
nl. door aankoop van valuta
boven de minimumkoers, de
kasliquiditeit van het bank-
8-11-1961
1051
wezen versterkt. Alle ge-
bruikte middelen tezamen
hebben tenslotte eeti even:.
wicht op de markf tot stand
gebracht.
Kapitaalmarkt.
De in deze kroniek reeds
vroeger vermelde daling in
de uitgifte door hypotheek-
banken van pandbrieven
wordt door de in de afge-
lopen week gepubliceerde cij-
fers over september beves-
tigd. Tegen
f.
114,3 mln, in
de periode januari – septem-
ber 1960 staat in de overeen-
komstige periode van 1961
slechts. f. 74,4 mln. De oor-
zaak ligt in de afneming bij
de hypotheekbanken, want
bij de scheepshypotheek-
banken is de plaatsing toege-
genomen.
De spaarcijfers van de.
spaarbanken
blijven
verder
stijgen. In de eerste negen
maanden van 1961 was de
toeneming bij alle categorieën
tezamen “groter dan, in ‘de-
‘zelfde periode van vorig jaar.
Bepe kte verschuivingen tus-
sen de verschillende groepen
van instellingen treden echter
op. Bij de R.P.S. was de toe-
neming van het spaartegoed
tot nu toe in 1961 geringer
dan in 1960, bij de lokale
spaarbanken en de boeren-
leenbanken daarentegen lag
het cijfer hoger. De groei van
de besparingen op spaar
–
rekening bij de handels-
banken blijft eveneens aan-
houden. De voeding van de
kapitaalmarkt langs deze we-
gen blijft nog steeds toe-
nemen.
Indexclfers aandelen.
29 dec.
(1953 =
100)
1960
Algemeen
………………
395
Intern, concerns
…………..
.564
Industrie
………………..
–
329
Scheepvaart
……………..
176
Banken
………………..
220
Handel enz .
…………….
149
Bron:
A.N.P.-C.B,S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
…………. f. 123,10
Philips G.B ………………
1.183′!,
Unilever
………………..
785
Hoogovens, n.r.c .
………..
789
A.K.0.
………………..
486k
Kon. Ncd, Zoutind., Ketjen
1.035
Zwanenberg-Organon
……..
870
Rotterd. Droogdok
……….
467
Robeco
…………………
f. 237
Amsterd. Bank
…………..
392
-v
lb__
iiiv
ilwiiiJH
[
.V. LEVENSVERZEKERING.MAATSCHAPPJJ
JE NEDERIANDEN VAN 1870
– leidsestraat 82-84- Amsterdam:- TIl. 62112
*
Wegens pensionnering van een van de huidige Directeuren zal p
korte termijn voorzien moeten worden in de vacature van
DIRECTEUR
van ons’ kantoor voor BELGIË te Brussel.
De aan te stillen fnctionari zal na een inwerkperiode, naast de
Directeur voor de Buitendienst, de leiding van de Binnendienst van
.dit kantoor krijgen. .
Wij zoeken een krachtie, ,representatieve persoonlijkheid, niet ouder
‘dan 45 jaar, die op een ruime ervaring kan bogen, opgedaan in een
leidinggevende binnendienstfunctie in het levensverzekeringbedrij f.
Zij, die menen te kunnen voldoen aan de hoge eisen die wij voor
deze aantrekkelke levenspositie stellen, worden verzocht aan de
Directie te Amsterdam een eigenhandig (niet niet ballpoint) geschreven
brief te richten met uitvoerige inlichtingen omtrent levensloop, op-
‘leiding, ervaring”enhuidige positie, onder: bijvoeging van een recente
pasfoto.
Uiteraard worden alle sollicitaties strikt vertrouwelijk behandeld.
“
S
..’
..
H.
&
L.
27 okt.
3 nov.
–
New York.’
29 dec.
27 okt.
3 nov,
1961 1961 1961
– ‘
1950
1961
1968
Jones !ndustrials
……..
616
699
709 484
–
382
,
405
404,
‘
Pa”
677
–
528
556
”
556
437.— 3)1
366
‘
364,
.Rentestand. 223— 174 251 —218
188
:238
234
– ‘
190
‘Langl. staatsobl. a)
………..
4,20
4,12 4,16
185
–
150
163
162
Aand.: internationalen a)
2,80
.
2,97
S’-
lokalen a)
………. 3,38
.
3,51
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1,50
.
2
1
/,
2
1
/
4
.
R,’,,n’
Vr’ertiendaaos’
beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C.
D. JONOMAN.
f.
114,60
f.
113,10
1.079
1
!
1
1.080
848 885
796
387
769
831’/,
U
reageert op annonces in
,,E.S.B.”?
X7ilt
U
dat dan steeds kenbaar maken!
f.
246,50
f. 247,50
386’/,
381
1052
8-11-1961
– – Bij een internationaal georiënteerde financiële instelling te –
Rotterdam vaceert d& positie van
• die als naaste rnedeerker van de directie een zeer gevarieerde
taak krijgt te vervullen.
De gedachten gaan uit naar een jurist van ca 30. jaar, die deze
sterk roiende financiële instelling verder wil helpen uitbouwen.
Belangstellenden naar deze positie met uitstekende mogelijkheden
kunnen nadere inlichtingen verkrijgen bij onderstaand bureau.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 222 injewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
•
INDUSTRIËLE ONDERNEMING
in de omgeving van Rotterdam, met een aantal fabrieken en
dochterondernemingën in Nederland, vraagt voor de leiding van
haar interne accountantsafdeling een
of iemand de met zijn’ accountantsopleiding gevorderd is tot
contrôleleer.
De aan te stellen functionaris zal met een aantal assistenten naast
de uitvoering van het bestaande contrôle-programma worden be-
last met het realiseren van een verdere uitbouw van de activiteiten
van zijn afdeling.
Onderstaand bureau is gemachtigd telefonisch eventueel verder
gewenste inlichtingen te geven (tel. 51
.
006 – toestel 2).
Ëigenhandig geschreven b:even
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevensworden
L. Deen en Dr.J. G. H. Boksiag
onder nummer 227 ingeacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
KWANTITEIT-
of
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral on
de kwantiteit van de reacties
op door Uw
–
onderneming
geplaatste personeelsnnonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
– rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,É.-S.B.”inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat een
oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als nediuni in
te schakelen
Advertentie-afdeling
Postbus42
–
Schiedarn
8-11-1961.
10513
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN NV
..meer dan anderhalve
Hoofdkantoor’Nederland.:
.
.. : ‘.-
•..
!
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel. 221322
-.
.
UW
Ievens.verzeftering
Head Office Canada:
‘
.
:-.
::.. • -. -…•.
.
–
J
1130 Bay Street, Toronto
5′
– .
.
De Vereniging yan Uitgevers van Dagbladen
,;DE NEDERLANDSE DAGBLADPERS”
zoekt op korte termijn voor haar te Amsterdam
gevestigd bureau een tweetal stafmedewerkers,
te weten
ECONOOM
die zich met een grote mate van zelfstandigheid
zal bezighouden met ‘zeer uiteenlopende pro-
blemen op algemeen en bedrijfseconomisch
gebied. De betrokkene zal tevens met werkzaam-
heden van meer algemene aard worden belast.
J U R I S T
–
die zich, eveneens zëer zelfstandig, zal bezig-
houden met zowel algemene’ aangelegenheden
het dagbladb’edrijf betreffendë, als ffiet zaken
van meer specifiek juridische aard. Het is ge-
wenst dat betrokkene beschikt over goede sty-
listische kwaliteiten. –
Beide functionarissen zullen nauw worden be-
trokken bij de veelsoortige prdblemëh waar het
dagbiadbedrijf mede te maken heeft en zich ook
met werkzaamheden met een repieséntatief ka-
rakter’ bezighouJen Enige jaren praktische
ervaring wordt
–
verlangd: . . ..
Eigenhandig (niet met bailpoint) geschreven brieven
met inlichtingen over leeftijd, opleiding en prak-
tijk en vergezeld van een recente psfotô v66r
13 november a.s. aan de Nederlandsche
Stichting
voor Psychotechniek,
Wittevrouvîenkade 6, Utrecht, –
–
onder nummer E.S.B. 22116 met vermelding A of B.
–
.,
11’•’••
S..
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden ‘
*
Indien
–
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het –
NETNUMMER
FONDSEN
ANALYSE
VOLGENS GEHEEL NIEUW SYSTEEM*
voortaan elkeweekin Beleggers-
Belangen: in één oegopslag
vergelijkingen in de vorm van een kaartsysteem naar kwaliteit, groei
en rendement. Ook voor hen, die
van hun beleggingen geen aca-
demische zaak wensen te maken.
Overdrukken op stevig karton- –
tegen redelijke prijs verkrijgbaar.
WEEKBLAD TER IN. EN
VOORLICHTING
VAN DE PARTICULIERE BELEGGER
* vraag gratis proetnummer adm.
Bel-Bet,’
– postb. 42, Schied.
1054
1
8-11-1961
Bijde
AMERIKAANSE AMBASSADE
te ‘s-GRAVENHAGE
is plaats voor een
JONG HOHOOK
wiens taak het zal zijn de algemene
economische ontwikkeling in Nederland
te volgen, met name de openbare finan-
ciën, de betalingsbalans, het fiscale en
monetaire beleid, en het loon- en prijs-
beleid.
Gevraagd wordt een
ACADEMICUS-
IN DE ECONOMISCH.E WETENSCHAPPEN
met praktische kennis van de hedendaagse
ontwikkelingen op economisch gebied.
Voorts is een behoorlijke mate van ini-
tiatief bij het analyseren van deze
ontwikkelingen, alsmede het leggen van
het verband met de algemene economische
trend, vereist.
Brieven in de Engelse taal te richten aan
de Counselor for Economic Affairs,
American Embassy, ‘s-G ravenhage.
UNILEVER N.V.
vraagt voor haar
ECONOMISCHE AFDELING
een
ECONOMIST’
Ervaring op het gebied van macro-
economische studies strekt tot aanbe-
veling. Het werk zal voornamelijk be-
staan uit bestudering en beoordeling
van de economische ontwikkeling van
West-Europese landen.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan:
UnileverN.V., Afdeling Selectie,Post bus 760,
Rotterdam, onder vermelding van nr. 486.
UL 462125.85
POLAR01-D
(NEDERLAND) N.V.
zoekt in verband met de uitbreiding van haar Organisatie in het
buitenland een
bedrijfseconoom
met belangstelling voor belastingproblemen binnen de E.E.G.
Gegadigden dienen de moderne talen in woord en schrift te beheer-
sen en te beschikken over een ruime administratieve en algemene
bed rijfservori ng.
Zowel bedrijfseconomen als accountants met NIVA of VAGA diploma
komen voor deze functie in aanmerking.
Brieven met opgave van personalia, opleiding, ervaring en indien mogelijk
met pasfoto ‘worden gaarne verwacht onder vermelding van Nr.
E 23
te
richten aan het Raadgevend Efficiency Burëau Bosboom en Hegener N.V.,
Joh. Vermeerstraat 20, Amsterdam-Z. –
841-1961
1055
mm~
‘Bull
vöoraan
in”n nieiiwè.’
wereld.
A.,Ii
Ø
Ø
NEDERLANO
Ø
berekeningen, tekeningen. Duizenden tonnen staal,
Een bouwnummer is, het begin.., daarna schetsen,
honderdduizenden man-uren… planning, werkvoor-
___________
bereiding, cijferen, meten, snijden, buigen, lassen,
sectiebouw, opbouwl Dan de spanning van het van
stapel lopen, de afbouw, de proefvaart. Tussen eerste
ruwe schets ‘en maidentrip zijn, miljoenen gegevens
BULL
in de wereIdVan de
scheepsbouw!
Een deel van
de BULL
–
apparatuur in gebruik bij.
snel en feilloos verwerkt. Elektronische apparatuur
een van
‘de
grootste
Nederlandse scheepswer
–
van BULL Jevert oo
lç
in de wereid van de scheepsbouw.
ven.
een. onmisbare bijdrage
…
!
.
S
S
Administratie- en Statistiekmachine Mij., NV.
S
Vegtugstraat. 26, Amster,dam-W.
.-
Tel. (020) 18.6555
S
S
‘841-1961
r
Philips voorschakelapparaten hebben een lange levensduur.
Zij zijn klein van afme-
ting, gemakkelijk te verwerken, esthetisch van vorm en gering van gewicht. De
vulling met polyester garandeert een voortreffélijke warmte-afvoer. De spoel
vormt met de vulmassa één geheel en er treedt geen brom op. De installatie is
uiterst eenvoudig, mede door het opgedrukte, duidelijke aansluitschema. Lange
levensduur, o.m. door lage. bedrijfstemperatuur. Nadere inlichtingen worden
gaarne verstrekt door Philips Nederland n.v., Eindhoven.
PHILIP4SVOOR
LICHT
GLOEILAMFEN – ‘TL’FL UORÈSCENTIELÂMPEN -A
RMA
TUREN –
NËON
8-1 1-19.6 1
1057
4
…………
1
1
ZqT3EtAAL
HH
3HIE
It
VERZEKERINGEN
VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
PENSIOEN-RISICO
vereniging van werkgevèrs voor verzekering van ouderdoms-,
Weduwen-, wezen- en invaliditeitspensioen ten behoeve van hun
personeel. Aantrekkelijke verzekeringsvoorwaarden en tarieven.
Pensioen-Risico neemt een vooraanstaande plaats onder de
Nederlandse levensverzekeringsinstellingen in.
Verzekerd bedrag: ruim 1,5 miljard gulden.
Belegd vermogen: circa 325 miljoen gulden.
Pensioen-Risico zal u gaarne vrijblijvend voorlichten. Het is raad-
zaam om, indien u nog rond de jaarwisseling een pensioenvoor-
ziening wilt invoeren, zich tijdig tot Pensioen-Risico te wenden.
Naast
PENSIOEN-RISICO
kunnen voor u van belang zijn:
BRAND-RISICO
0
Brand- en bedrijfsschadeverzekering
voor industriële en andere objecten.
MOL.EST-RISICO
Molest en stormverzekering
VERVOER-RISICO
Transportverzekeringen van goederen-
zendingen in binnen- en buitenland.
WET-RISICO
B edrijfs-w.a. verzekering.
Motorrijtuigverzekering: w.a-dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor linzittenden.
DIENST VERL
INGAAN HET BEDRIJFSLEVEN
VERENIGING VOOR CENTRALE ELEKTRONISCHE
ADNIINISTRATIE-C.E.A
verricht administratieve werkzaamheden voor haar leden’ met
behulp van elektronische apparatuur als loon-, voorraad- en
debiteurenadministratie, facturering enz.
0
BOS EN L.OMMERPL.ANTSOEN 1 AMSTERDAM-W. TEL. 134971- POSTBUS 8400
8-11-1961′
1059
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
j.
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering..Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRJENENHtJIS
ROrFËRDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO
–
HAARLEM
GEJPIEEIWTE
ZWOLLE
Bij het
Sociografisch Bureau
bestaat een plaatsings-
mogelijkheid voor eçn
iiaaste medewerker
van het I400fd van dit bureau
• Geboden wordt een zelfstandige funktie op
het gebied van het onderzoek ten behoeve
van de stadssanering en -uitbreiding en het
sociaal onderzoek in de ruimste zin van het
woord.
• Gedacht wordt aan een jong academicus, dan
wel een funktionaris in het bezit van een
diploma Middelbare planologisch onder-
zoeker, met enige ervaring.
Diegenen, die voor deze funktie belangstelling hebben,
worden uitgenodigd hun eigenhandig geschreven
sollicitatiebrieven v66r 16 november 1961 te richten
aan de Dirékteur Centrale Personeels Dienst, Lom-
bardstraat 3a, Zwolle.
EERSTE NEDERLANDSCHE’
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN. 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL (070) 514351
1060
8-11-1961