Oj
PEI
Reisdeviezen
R. M E E S
&
Z 00 N E N
PEI
PEI
Rotterdam
U
P
BANKIERS
EN
ASSURANTIE
–
MAKELAARS
PD
Bagage- en ongevallenverekeringen
PEI
ap
N. V. Kartro, Ktoveaieraburgwal
E C 0 N 0 M IS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 29 39. Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, (ei. (010 of 01800) 18 3632.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Âbonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010 of 01800) 693 00, toestel 1 of 3.
Advertentie-tarief
f. 0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
K. C. SUJK
Schiedamsevest
44d –
Rottardam-1
TeLO1O -11 9111(2 lijnen)
_,É
‘
kelaars In onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
tdminlstrctIes voor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwet)
emiddeling bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontalé
verkoop). Specialisten sedert 1951.
* TAXAT 1 ES bij aan- en verkoop,
voor .successieaangiften, enz.
*
HYPOTHEKEN
GRATIS
op aanvraag beschikbaar:
“i4.A.9
n.y.-Nieuws”
–
ons maandblad, waarin
regelmatig aanfrekkelijke aanbiedingen ycilledlg
omschreven worden opgenomen.
594
14-6-1961
Industrieel klimaat
Bij het aan de orde stellen van de economische gevolgen
van de snelle uitbreiding van het aantal landgenoten wordt
veelal de wenselijkheid van een verdere industrialiséring
benadrukt, waartoe dan het vereiste ,,klimaat” gecreëerd
dient te worden. In de terminologie van Menno ter Braak
kan de term ,,industrieel klimaat” dan ook tot de ,,hand-
woorden” worden gerekend. En ook dit handwoord gaat
vergezeld van een vage, zvevende not,ie van de aangeduide
begripsinhoud.
Een bevredigende definiëring van het begrip industrieel
klimaat moet als van meer dan van enkel esthetisch belang
worden geacht. Hierdoor kan namelijk vooral een beter
inzicht worden verkregen in de te volgen industrialisatie-
politiek. Een poging hiertoe is onlangs door Prof. Dr.
P. J. Bouman ondernomen in een samënbundeling van
zes studiën
1)
Bij de aanvang van zijn boek geeft hij van
het industrieel klimaat de volgende voorlopige definitie:
,,het complex van factoîen, dat binnen een sociale struc-
tuur bevordelijk is voor opkomst, behoud of uitbreiding
van industrie”.
Bij de ûitwerking hiervan knoopt de auteur aan bij de
dieptesociologie van Gurvitch, waarin de maatschappij in
een aantal geledingen wordt onderscheiden. Na het foto-
grafisch waar te nemen geografische vlak (fabrieken, we-
gen enz.) volgen de andere geledingen in successievelijke
afname van waarneembaarheid en tastbaarheid, nl. orga-
nisaties en organisatievormen (bijv. venno6tschappen);
bevolkingseigenschappen zoals intelligentie, technische be-
langstelling en groepsverband; dieper gefundeerde zeden
en gewoonten en tenslotté de onbewuste gevoelswaarden
(regionale gebondenheid enz.). Prof. Bouman houdt zich
in hoofdzaak”bezig met de ,,diepee” sociologische en
culturele geledingen. Hiermede tracht hij een tegenwicht
te geven tegen de veelvuldige technische en economische
benadering, waarbij de auteur met name Rostows groei-
fasen behandelt.
Alvorens het industrieelklimaat te beschouwen binnen
het kader van de sociale en culturele ontwikkeling, onder-
zoekt de auteur een aantal industrievestigingen, die geleid
hebben tot de opkomst van dit klimaat. Bij een vergelijking
van de mislukte vestiging van de katoenindustrie te Leiden
in de jaren dertig van de vorige eeuw met de geslaagde
vestigingen in Twente stelt de auteur dat werkloosheid
en goedkope arbeid niet steeds aan industrievestiging ten
1)
Prof. Dr. P. J. Bouman: ,,Industnieel klimaat”, Van Gorcum
& Comp. N.V., Assen
1961, 130 blz., f. 12,50.
goede komen. Armoede kan namelijk de psychische en
lichamelijke eigenschappen in ernstige mate beschadigen.
Wel van doorslaggevend belang bleek de aanwezigheid
van een arbeidsethos, welke gepaard gingrnet natuurlijke
intelligentie en openheid vöor technische: veranderingen.
Een doçlmatige aanwending hiervan geschiedde o.a. door
Stork en Philips met hun lange-termijnpolitiek in het
sociaal-cultürele vlak. Tot deze politiek behoorde vooral
onderwijs en sociale zorg. Het ,,rendement” hiervan werd
geleverd door een kwalitatieve verbetering van de arbeiders
eiï door een continuiteit van de arbeidsvoorziening. De
verbetering van het ,,woonklimaat” door o.a. recreatie-
mogeljkhedeb, culturele voorzieningen en ruime keus van
onderwijsmogelijkheden voor kinderen bevorderde het
aantrekken van speçialisten (hoger kantoorpersoneel,
ingeneurs enz.) uit het Westen des lands.
Na een uitvoerige beschouwing over de aanpassing aan
de industrialisatiesfeer, beluit Prof. Bouman de eerste
studie van zijn bundel met enkele opmerkingen over het
gewenste industrialisatiebeleid. Hierbij besteedt hij vooral
aandacht aan de regionale industrialisering in ons land.
Geconstateed wordt dat de op dit gebied actieve platte-
landsbestuur’ders veelal weinig oog hebben
;
voor de ver
–
eiste grootscheepse sociaal-culturele planning.
Alle voorbeelden van opvallend snelle industriële voor-
uitgang worden volgens de auteur aangetroffen in be-
staande industriegebieden of bij grootscheepse vestiging
van filiaalbedrijvën dopr machtige concerns. Ook t.a.v.
de schepping van een industrieel klimaat komt hij tot
deze conclusie: wèl succes in Geleen, Arnhem, Velzen,
Emmen, Stadskanaal, Delfzijl of Drachten, doch niet in
de verspreide, door de Overheid aangewezen, kernen,
waar nieuwe kleine bedrijven werden gevestigd:
De Nederlandse Overheid toont in de laatste indus-
trialisatienota alleen in het technisch-economisch vlak een
brede visie. Industriël& expansie is echter niet alleen een
zaak van kapitaal, techniek en bevolkingsdichtheid. Nodig
is ook een industrieel klimaat ten behoeve van.een be-
volking met een goede vakkennis en met een gevoel van
behaaglijkheid in de industriële sfeer. Alleen dan verkrjgt
men een regelmtige arbeidsvoorziening, welke met een
gedifferentieerde beroepsstructuur en binding aan het be-
drijf de industriële levenskracht kenmerken. Het hiertoe
vereiste beleid wordt door de auteur o.a. op het niveau
van de onderneming nader uitgewerkt. In een volgend
artikel hopen wij hieraan enige aandacht te besteden.
M.H.
Blz.
Industrieel klimaat,
door Drs. M. Hart ……… 595
Het verval van de gemeentelijke zelfstandigheid,
door J. Hasper …………………………596
Een regionaal vervoersonderzoek,
door Dr. C. de
Galan
……………………………….599
B1z
Heeft de aardappeltermijnmarkt bestaansrecht?,
door Drs. C. de Schipper…………………603
Beletselen vor de bezitsvorming, door Drs. C. P.
d’Haans
. ……………………………605
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongn,an.. 607
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch: Glasz; L.
M.
Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris:
A.
de Wit. Adjunct -Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; X. E. Menens. de ViImars;
J. van Tichelen; R.. Van deputte; A J. Vlerick.
14–1961
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
,
595
De
gemeentelijke
zelfstandigheid is in verval
geraakt: de gemeentebesturen mogen hun invester-ings-, belasting-,
lening- en loonpolitiek noch zo-
veel andere financiële
en niet-financiële zaken niet
meer zelf bepalen. Dit heeft gevolgen voor het
gehele bestuurlijke bestel: de bestuurders kunnen
niet meer ter verantwoording worden geroepen,
hetgeen niet alleen invloed heeft op de onderlinge
verhoudingen: burgemeester, college van B. en
W.
en gemeenteraad, maar, vooral ook op de ver-
houding tussen kiezer en gekozene. In vele ge-
meenten begint dit verval zich al te demonstreren.
Er
zijn bijv. gemeenteraden, waarin de politieke
beschouwingen al achterwege worden gelaten,
om-
dat er toch geen
eigenlijke gemeentepolitiek
meer
is. Wij leven thans in een overgangstijd. De
centralisatie gaat door en het algemene landsbelang
zal zich blijven verzetten tegen een eigen vrije
gemeentelijke loon- en financieringspolitiek. Het
ziet ernaar’ uit, dat de paradoxale toestand van’ de
laatste fase: ,,autonomie bij gedogen”, voorlopig
nog zal voortduren. Intussen zou kunnen worden
nagegaan, welke
positieve elementen kunnen
schuilen in het creëren van grotere bestuurseen-
heden met eigen statuten en speciale banden met
de centrale Regering
Het verval van de.
gemeentel ijke
zelfstandigheid
Reeds vele jaren hoort men van plannen om de gemeen-
telijke financiële zelfstandigheid te herstellen, Dit herstel
was het doel van de voorstellen van de Commissie-Oud.
De Regering heeft haar rapport niet ten volle overgenomen.
Gaf de commissie in overweging een Raad voor de Ge-
meente-financiën in het leven te roepen, waarin vertegen-
woordigers van de gemeenten een besturende taak zouden
verrichten, in het wetsontwerp is de raad adviserend ge-
worden. Het gemeentefonds blijft gevoed uit de middelen
die bij de
Wet
worden toegestaan; de’ gemeenten hebben
dus op de grootte van haar voornaamste inkomsten geen
invloed. Bij de yerdeling van de voor de totaliteit van de
gemeenten beschikbaar komende bedragen, zal subjec-
tiviteit zoveel mogelijk worden vermeden. Waar de nieuwe
regeling’ niet mocht voldoen, zullen ,,verfijningen” plaat-
selijk uitkomst moeten brengen. Nieuw belastinggebied
wordt nog niet toegewezen. De regeling, die thans bij de
Eerste Kamer in behandeling is, zal geen aanleiding geven
tot juichen; sommige gemeenten gaan vooruit, andere
niet. Als’vroeger zullen de eerste zwijgen, de tweede cate-
gorie zal hoorbaar klagen. De wet van 22 december 1933
tot steun aan noodlijdende gemeenten komt te vervallen;’
haar toepassing gaf steeds aanleiding ‘tot wrevel. De in
voorbereiding genomen nadere reglementering, met name
wat betreft de gemeentelijke investeringen, zal wel tege-
moetkomen aan de grief, dat (te veel) per circulaire wordt
geregeerd, doch de gemeenten blijven in hun voornaamste
uitingen afhankelijk. Een zelfstandigheid, die reële ver-
antwoordelijkheid meebrengt, zullen zij niet ervaren.
Nu behoeft men voor een behandeling van het onder-
werp: het verval van de gemeentelijke financiële zelfstan-
digheid waarlijk, geen buitengewone ledenvergadering van
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten af te wachten.
Dat onderwerp zal – evenals vroeger – enige malen per
jaar yanzelf ter sprake komen zowel bij de behandeling
van de begroting van Birmenlandse Zaken als van Finan-
ciën, en ook weer bij de behandeling van de begroting van
het Gemeentefonds, en dat alles nog eens dubbel, iii. in
beide
kamers’ van de Staten-Generaal, eerst bij de schrif-.
teljke voorbereiding van de openbare behandeling en dan
bij de. bespreking,zelf. De, discussie zal enige afwisseling
tonen; er is een fijne nuance te bespeuren, want men is
zich langzamerhand gaan wennen aan de ,,autonomie
596
nieuwe stijl”. Er is een nieuw begrip aan het groeien, waar-
voor men nog geen naam heeft. Zolang.die. niet gevonden
is, houdt men nog vast aan het oude woord. Het klinkt
warm en vertrouwd, het is minder afstotend dan elke
andere aanduiding, die men voor de nieuwe toestand zou
moeten gebruiken.
Oude stijl.
Hoort men de vergrjsden in de gemeente-administratie
spreken over de goede oude
tijd,
dan zien wij onwillekeurig
enige parallel met de geschiedenis uit de Bijbel, waarin de
murmurerende Joden op hun lange tocht door de woestijn
gaan terugverlangen naar de vleespotten van Egypte
Hoe groter de afstand tot het land, waar zij uitgeleid waren,
en hoe nijpender de bezwaren van de lange woestijntocht,
hoe meer de kwade herinneringen aan de slavenarbeid
gingen. vervagen. Wel was het bakken ,van stenen zwaar
werk geweest, wel had schraalhans in de keuken gestaan,
maar er was tenslotte voor brood en vlees gezorgd.
De grijze gemeente-autonomen denken aan het baan-
brekende werk van 1900 tot zo ongeveer de tweede wereld-
oorlog op sociaal, economich en educatief gelied. De
grote steden gingen er trots op, dat zij de leiding hadden
bij de regeling vdn de arbeidsvoorwaarden van het perso-
neel, zij hadden hun eigen telefoon-, gas-, water- en
elektriciteitsbedrijven, ja, de hoofdstad had een eigen
universiteit en schouwburg. Ook andere gemeenten had-
den blinkende paradepaarden. Maar met al die vooruit-
strevende dingen gingen de belastingen omhoog en dit
leidde tot een uittocht van welgestelden, waarvan de
gevolgen zelfs met geen forensenbelasting meer te achter-
halen waren. .Toen, na de eerste wereldoorlog, de hoog-
conjunctuur weg-ebde en de werkloosheid toenam, deden
de enorine uitkeringen aan degenen, die niet meer aan het
arbeidsproces konden meedoen, de toen nog gezonde
gemeentefinanciën wegteren. Dit kwam eigenlijk on-
verwacht omdat men gemeend had, dat een redelijke
voorziening was getroffén om valide ârbeider en over-
bruggingsgeld uit te keren uit de toen ‘reeds voor grote
groepen gestichte werkloosheidskassen. Bij de sterke
uitbreiding van de werkloosheid waren deze kassen spoedig
uitgeput. De uitgetrokkenen moesten zich als, van ouds
wenden, in principe tot het kerkgenootschap waartoe zij
:14-6-1961
behoorden, of anders tot het burgerlijk armbestuur. Maâr
de kerkelijke diaconiën konden deze massale lasten ook
niet meer dragen. Zij konden er zich trouw’ens op beroepen,
dat deze valide arbeiders volgens de nieuwere inzichten
niet meer als armlastigen mochten worden behandeld.
In grote lijnen onfwikkelden de gemeentefinanciën zich
als volgt: in 1931 werd een wettelijke oplossing gevonden
voor de technische
zijde
van de belastingmoeiljkheden;
er werd een gemeentefonds gevormd, waarin o.a. werd
gestort de. opbrengst van de toen ingestelde gemeentefonds-
belasting, die de plaatselijke hoofdelijke omslag verving.
De gemeenten konden nu geen eigen gemeentelijke inkom-
stenbelasting meer heffen, met dien verstande, dat zij de
bevoegdheid kregen op de door het Rijk ten behoeve van
het gemeentefonds geheven gemeentefondsbelasting ver-
andering te brengen in de classificatie alsmede opcenten
te leggen, waarvan de baten rechtstreeks ten voordele
van de betrokken gemeente zouden komen. Aldus zou-
den nog wel verschillen in belastingdruk blijven be-
staan, maar gematigde; in ieder geval gingen de belasting-
eilanden in de grote belasting-oceaan ten onder. De inhoud
van het gemeentefonds werd verdeeld volgens een sleutel,
die wel niet voor alle gemeenten schatkamers ontsloot,
maar die toch de deur opende voor zodanige inkomsten-
bronnen en middelen, dat de gemeenten nog van een zekere
zelfstandigheid mochten spreken. De blijvende bezwaren
van de vroegere wethouder van Amsterdam, Dr. Wibaut,
gingen niet zozeer tegen de verdeling, als wel tegen de
principiële afschaffing van de eigen middelenvoorziening
met alle gevaar voor de autonomie, dat in het ontnemen
van eigen middelen ligt.
Al spoedig kwam de eerste inbreuk op de toch al beperkte
vrijheid om eigen opcenten op da gemeentefondsbelasting
te heffen. Een deel werd afgenomen om de gelden te ver-
krijgen voor de oprichting van een werkloosheidssubsidie-
fonds. Dit was, zakelijk gezien, niet onlogisch, want hçt
fonds nam voor een groot deel de uitkeringen terzake van
onvrijwillige werkloosheid van de gemeenten over, maar
niettemin werd de opcentenbron op een hoger dan het
gemeentefonds gelegen punt afgetapt en ging opnieuw
een stukje zelfstandigheid verloren.
Dan gaat het onder de dalende conjunctuur steeds snel-
ler bergaf. Het verval van de gemeentelijke zelfstandigheid
-is niet meer te stuiten, al waarschuwen alle schrijvers, al
houdt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten congres-
sen, al bespreekt men de zaak in de Kamer en al doen alle
opvolgende ministers blijken, dat
zij
heel goed weten waar
het om gaat. Werkelijk te – goeder trouw werden vele
beloften afgelegd om, als hei enigszins zou kunnen, de
gemeentebesturen uit de nood te helpen, maar de omstan-
digheden werkten samen om het drama van het verval tot
een fataal einde te brengen.
In de jaren dertig stonden de gemeenten niet alleen voor
veel werkloosheid en voor groeiende armlastigheid, zij
hadden nog andere tegenslagen in ontvangsten en uitgaven
te verduren. Bloeiende gemeenten werden noodlijdend en
er verscheen een wet op de noodlijdende gemeenten. Was
noodlijdendheid vroeger zo’n beetje een schande, dat werd
anders toen eerst een derde, later de helft en daarna zo
ongeveer twee derde deel van de gemeenten in de eeri of
andere graad van noodljdendheid kwam te verkeren. Het
Ministerie van Binnenlandse Zaken leek een groot zieken-
huis voor te saneren gemeentebegrotingen en men be-
grijpt, dat al dat gedokter van miniatuur-regeringscommis-
sanissen de weg naar zelfstandigheid niet opende. De zgn.
geaneerde gemeenten voerden, dank zij bekwame protes-
ten tegen dit systeem, in het algemeen nog een betrekkelijk
redelijk bestaan, ook al omdat de regeringsbemoeiingen
erop gericht waren de verschillen tussen zelfstandige en
afhankelijke gemeenten niet te groot te laten worden.
Tijdéns de oorlog gevoelde de bezetter zich niet geroepen
de zelfstandigheid der gemeenten te herstellen. Al spoedig
werd besloten de belatingen aan de bron te heffen, d.w.z.
een loonbelasting in te voeren als voorheffing van een
algemene- rijksinkomstenbelasting. Aangezien de particu-
liere werkgevers mede met de inning van deze voorheffing
werden belast, en het niet mogelijk was die nieuwe belas-
tinggaarders diverse tarieven voor gemeentelijke opcenten
te doen toepassen, werd de gehele gemeentefondsbelasting
afgeschaft. Na een overgangstoestand, waarin bepaalde
door het Rijk geheven belastingen ten bate van het fonds
werden gebracht, is later een vast percentage van de
massa der rjksbelastingen aan het gemeentefonds toe-
gewezen. –
Op zich zelf volkomen redelijk, maar niettemin ten
nadele van de gemeenten moest van deze belofte worden
afgeweken toen het Rijk voor bepaalde en specifieke lands-
belangen (defensie) belastingen ging heffen. Niettemin
was dit een inbreuk op het toegepaste systeem. Hoe langer
deze toestand voortduurt, hoe moeilijker de afwijking te
herstellen valt. Aangezien volgens een onjuist systeem
werd gewerkt, gingen de gemeenten er steeds minder tegen
op zien buitengewone uitkeringen uit het gemeentefonds
te claimen. Zonder te willen zeggen, dat er opzet in het
spel was, ontstond de gewoonte een tekort op de begroting
te dekken met de sluitpost: extra-bijdrage uit het gemeente-
fonds. En omdat veelal aantoonbaar was, dat de uit-
keringen onvoldoende waren en dat de tekorten buiten de
wil of toedoen van de betrokken gemeente waren ontstaan,
kon tegen deze houding moeilijk een verwijt naar voren
worden gebracht. Het gevaar van deze toestand is echter,
dat de normen gaan ontbreken om te beoordelen hoe groot
een tekort zou kunnen zijn of in hoeverre het zou kunnen
worden teruggebracht.
Het laatsie bedrijf van het drama van het verval der
gemeentelijke zelfstandigheid ligt nog vers in het gèheugen:
het verhinderen van de gemeenten’ om op de geld- en
kapitaalmarkt te verschijnen, het consequent vernietigen
van alle besluiten van gemeentebesturen, waarbij een
eigen loonpolitiek wordt gevolgd; en het eisen van een
–
voorafgaande bewilliging o uitgaven ten laste van de
kapitaaldienst.
De gemeenten hebben natuurlijk bezwar gemaakt en
haar wapens zijn niet gering. De pers staat te harer beschik-
king en tribunes in gemeenteraad en Kamers der Staten-
Generaal. Maar als de Kamers, zij het bok zelf mee-
protesterende, zich bij de gang van zaken neerleggen, is
er geên andere macht, die het roer kan omgooien. Trouwens,
alle maatregelen hadden de bedoeling het algemene lands-
belang te ontzien en veilig te stellen boven het gemeente-
belang. Het kleinere gemeentebelang moest wijken.
Nieuwe stijl.
Met dat al zijn de gemeenten in de ,,nieüwe stijl” be-
land. Stellig bestaat er nog vrijheid in de besteding van
gelden, maar zij is uiterst beperkt. Er is eigénljk niet veel
meer dan een administratieve vrijheid. De gemeenten zijn
al zo in verval, dat er zijn, die zich in die toestand ver-
heugen. Maar als regel zetten zij zich schrap tegen het
verdere afgljden. Bijv. hiértegen, dat de gemeentepolitie
eigenlijk nog maar wordt geduld; een burgemeester, die
een eigen formatie of promotiegang zou willen doorvoeren,
14-6-1961
–
597
wordt tot de orde geroepen. De Ministér voor Maatschap-
pelijk Werk behoeft zich slechts te verspreken of het heeft
gevolgen, die degemeenten niet meer in de hand kunnen
Wouden. En nog afgezien van al het hier beschrevene, gaat
de onderstroom van het algemene verschijnsel Van de
voortschrijdende centralisatie gewoon door.
Dat alles kan niet zonder invloed
blijven.
Er zijn nieuwe
regels ontstaan – al1een nog maar niet bekrachtigd,
doch zij behoren al tot de ongeschreven wetten – die de
loop van de spectaculaire schijngevechten op het Binnen-
hof bepalen. Geharnaste strijders houden steekspelen,
er zijn zandruiters en toeschouwers. Ieder weet, dat er
niets ernstigs zal gebeuren. Althans niet zolang de spel-
regels in acht worden genomen. Daartoe behoort, dat de
Minister van Binnenlandse Zaken – met zijn ambtgenoot
van Financiën – ervoor zorgt, dat zijn’ ambtenaren
gematigdheid. betrachten bij de beoordeling van zgn.
eigen gemeentelijke uitgiven en ontvangsten, en dat de
leden van de Staten-Generaal, al of niet tevens burge-
meester, secretaris, wethouder of raadslid, een zo groot
mogelijke druk uitoefenen om de protesterende en mur-
murerende gemeenten een dragelijk en in ieder geval
volkomen gewaarborgd bestaan te verzekeren. Er
is
1
allang geen sprake meer van, dat de gemeentelijke
kredietwaardigheid wordt bepaald door de draagkracht
der ingezetenen of het beleid der bestuurders. Door de
afhankelijkheid ligt de financiële verantwoordelijkheid
duidelijk niet meer bij de gemeentebesturen maar bij de
rijksorganen, die gereed staan het in hen gestelde ver-
trouwen niet te bescliamen. –
Maar als de gemeentebesturen hun investeringspolitiek,
belastingpolitiek, léningpolitiek en loonpolitiek niet zelf
meer mogen bepalen, noèh zoveel andere financiële en
niet-financiële zaken, dan moet dat gevolgen hebben voor
het gehele bestuurlijke bestel. De bestuurders kunnen
niet meer ter verantwoording worden geroepen. Dat heeft
niet alleen invloed op de onderlinge verhoudingen: burge-
meester, college van burgemeester en wethouders, en ge-
meenteraad, maar vooral ook op de verhouding tussen
kiezer en gekozene. Dit verval begint zich al in vele ge-
meenten te demonstreren. Er zijn gemeenteraden, waarin
de politieke beschouwingen al achterwege worden gelaten,
omdaj er toch geen eigenlijke gemeentepolitiek meer is.
Bij de zaken, die nog aan de gemeenten gelaten zijn, gaat
het om wat meer en minder, om wenseljkheden en niet
om verantwoordelijkheden. Wanneer gemeentebestuurders
bij de verdediging van voorstellén in vertegenwoordigende
lichamen niet meer behoeven of kunnen zeggen: z6 moet
het gaan, omdat het zo behoort naar de normen, die ik
heb voorgestaan toen de kiezers mij kozen, anders ben
ik hier niet langer op mijn plaats; maar als zij zeggen:
ge moet dit maar aannemen, want het gaat hier om een
uitvloeisel van een maatregel van hoger gezag, dan vervult
de gekozen bestuurder in feite geen politieke functie meer,
maar een ambtelijke. Heus niet alleen in de kleine gemeen-
ten hoort men voorstellen toelichten met de opmerking:
wij zijn het er eigenlijk niet mee eens, doch neem het voor-
stel maar aan, want anders wordt het besluit niet goed-
gekeurd, resp. vernietigd. Ook de politieke partijen zullen
betreuren, dat de autonomie, nieuwe stijl bestuurders
kweekt, die rustig verwijzen naar het Rijk, het lokale
bestuur uitschakelen en zich degraderen tot een ambtelijke
uitvoering van wat van boven af gezegd wordt.
Het is voor Nederland ëeu groot goed, dat de ambte-
naren hier loyaal meewerken aan de verwezenlijking van
de inzichten van degenen, die de bevolking tot besturen
heeft geroepen, maar wanneer die vertegenwoordigers
deze plicht niet kunnen vervullen, dan biokkelt er in onze
verhoudingen iets af. De gekozenen ontwennen zodoende
het dragen van verantwoordehjkheid;l wethouderscrisissen,
verband houdende met beleidsbeslissingen, komen niet
meer voôr. Niettemin is het in strijd met onze bestuurs-
opvattingen, dat politieke personen zich gaan gedragen
als ambtenaren. De verantwoordelijkheid van de ambtenaar
en die van de bestuucder is piincipieel tegengesteld. De
mentaliteit, die de ambtenaar siert, is te laken in een be-
stuurder. Niet alleen maakt de gekozene zich dan los van
zijn eigen ondergrond, maar hij regeert niet naar de alge-
mene beginselen, die hij te goeder trouw zou moeten na-
leven. De bureaucratische revolutie, die – naar men
vreesde – van ambtelijke zijde zou komen, nadert nu
van de andere k’ant, nI. van de politieke. In deze toestand
zullen de politieke partijen willekeurige leden kunnen af-
vaardigen, omdat toch geen eigen politiek meer behoeft
te worden gevoerd.
Om niet bij’de pakken te gaan neerzitten, wordt wel eens
optimistisch voorspeld, dat de gemeenten andere, nieuwe
taken te vervullen zullen krijgen, met name op sociaal en
cultureel terrein. M.i. is daar niet veel van te verwachten,
omdat principiële beslissingen in deze tijden van toe-
nemende onderlinge afhankelijkheid op alle gebied hetzij
aan de Rijksregering,. hetzij bij organen van levens-
beschouwelijke richtingen zullen blijven.
Intérgemeenteljke betrekkingen.
De narigheid waarin de gemeenten verkeren wordt nog
vergroot door wijzigingen in hûn onderlinge betrekkingen.
Door de dichtheid van de bevolking en de samenklonting
van van elkaar afhankelijke eenheden, vragen nieuwe pro-
blemen dringend om een oplossing. Vele, vooral kleinere,
gemeenten leven nog in de fictie, dat zij nog dezelfde een-
heden zijn als een 150 jaar geleden toen haar grenzen werden
geregistreerd. Zij zien niet in, dat zij zich vastklampen aan
een loshangende rots. De levering van elektriciteit, gas,
water, het gebruik van communicatiemiddelen enz. is
allang niet meer aan gemeentegrenzen gebonden. Economie
en efficiency eisen dat men spoedig zal inzien, dat vraag-
stukken als industrialisatie, recreatie, woningbouw, wegen-
aanleg, niet meer per
–
gemeente zullen kunnen worden
opgelost, omdat een doelmatige besteding van de nog
beschikbare gronden oplôssingen eist, welke andere gren-
zen kennen dan die van de gemeenten. De visie op deze
noodzakelijke nieuwe ontwikkelingen wordt afgeweerd met
het schild van de gemeentelijke autonomie. Het merk-
waardige in de ontwikkeling is dat de gemeenten, die
vroeger op financiële gronden wel’ eens om annexatie
vroegen of gaarne tot samenwerking kwamen, thans,
wegens de centrale financiering van de gemeenten door
het Rijk, minder dan vroeger. de noodzaak gevoelen om
tot elkander te komen. Een negatieve houding m bestuurs-
zaken moge een tijdlang succes hebben, zelfs in de Staten-
Generaal, waar men de Minister van Binnenlandse Zaken
met oude leuzen weerstreeft, maar het leven gaat verder en
het niet willen onderkennen van de machtige veranderingen
die zich voltrekken, zal op al deze toepassingen van de
autonomie als een boemerang werken
Wij leven in een overgangstijd. De centralisatie gaat
door en het algemene landsbelang zal zich blijven verzetten
tegen,een eigen vrije gemeentelijke loon- en financierings-
politiek. Belastinggebied van enige betekenis zal de wet-
gever niet kunnen toestaan, omdat zulks onvermijdelijk
zou betekenen, dat gemeenten, die het toegewezen vrije
598
–
.
14-6-1961
In beschouwingen omtrent vervoersbeleid en ver-
voersvraagstukken wordt het regionale aspect ten on-rechte veelal verwaarloosd. Zowel voor regionale als
voor landelijke beschouwingen kan een regionale analyse
van het’ vervoer niet worden gemist. Een proeve van
een dergelijke analyse is gemaakt door het Economisch
Technologisch Instituut voor Zeeland in een onderzoek
naar de situatie in het beroepsgoederenvervoer over
de weg in deze provincie. Daaruit blijkt, dat de geo-
grafische gesteldheid en de economische structuur van
Zeeland een béslissende invloed hebben op de positie
van het vervoer. De resultaten van de beroepsgoederen-
vervoersbedrijven zijn niet gunstig. Enige wegen ter
verbetering kunnen worden aangegeven, doch de
grootste vooruitgang voor het Zeeuwse wegvervoer
moet worden verwacht van een verbetering van de
economische structuur van dit gewest en van een
wijziging van de geografische gesteldheid. Er zijn
tekenen die er op wijzen dat deze veranderingen zich
in de komende jaren inderdaad gaan voltrekken.
Inleiding.
Het vervoer heeft, ondanks zijn betekenis voor de
Nederlandse economie, van de zijde der economen niet
altijd voldoende belangstelling ondervonden. De laatste
tijd echter neemt de aindacht voor deze bedrijfstak toe,
zoals ook in ,,E.-S.B.” is gebleken. Voor een groot deel
richt deze aandacht zich op de politieke aspecten, dus op
de vraag welke nationale en internationale vervoerspolitiek
moet worden gevolgd. Als basis voor dit soort beschou-
wingen dienen analyses, ‘waarin de eigen aard van het
vervoer als, tak van bedrijvigheid, de neiging tot over-
capaciteit en dergelijke een belangrijke rol spelen. In de
regel wordt hierbij het regionale aspect verwaarloosd. In
v.rband met defunctie van het vervoer, het overbruggen
van ruimte, is dit merkwaardig. Dit is te meer het geval,
omdat er tussen verkeer en vervoer enerzijds en de regio-
naal-economische ontwikkeling anderzijds een nauw ver-
band bestaat. Een tweezijdig verband. De mogelijkheden
die het verkeer schept, de vervoerspotentie dus, zijn groten-
deëls bepalend voor de economische situatie in een streek
1)
De omvang van het in feite plaatsvindende vervoer wordt
omgekeerd bepaald door de structuur en het niveau van
de economie van een, gébied. Tegen deze achtergronden
1)
Zie’F. Voigt: ,,Verkehr und Industrialisierung”, Zeitschrift für die gesamte Staatswissenschaft, 1953, blz. 193; A. Predöhl:
,,Verkehrspolitik”, Göttingen, 1958.
..Eeû
regionaal
vervoersonderzoek
en mede in verband met de toenemende belangstelling
voor regionaal-economische verschijnselen in het algemeen,
is er dus alle reden het regionale aspect van het vervoer
niet te verwaarlozen. Evenzeer kan er voor worden gepleit
de vervoerspolitiek en de beschouwingen hieromheen meer
regionaal te differentiëren.
Met het aangeven van de redenen voor regionaal-eo-
nomisch onderzoek betreffende het vervoer is nog niet
gezegd, dat een dergelijk onderzoek ook mogelijk is.
Zoals vele andere onderdelen van het regionaal-econo-
mische terrein wordt ook dat van het vervoer gekenmerkt
door een gebrek aan gegevens. Een voldoende statistische
basis voor’ analyses ontbreekt. Niettemin is het wel mo-
gelijk uit bestaande, landelijke gegevens gewestelijke af te
leiden, zodat met inachtneming van een onzekerheids-
marge kwantitatieve beschouwingen af zijn te geven. Dit is
te meer het’ geval, omdat kwalitatieve’ analyses, op grond
van verzamelde regionale kennis, als aanvulling kunnen
dienen. Op deze wijze is het mogelijk gebleken een studie
te maken van het beroepsgoederenvervoer over de weg
in de provincie Zeeland
2).
In verband met de geografische
gesteldheid en de economische structuur van dit gewest,
bestond er in het bijzonder hier grote behoefte aan een
2)
Zie ,,Het beroepsgoederenvervoer over de weg in de pro-
vincie Zeeland”, E.T.l.-rapport in opdracht van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuwse Eilanden, 1961.
(vervolg van blz. 598)
belastinggebied niet ten volle ncdig hebben, de geidmijn
onontgonnen zullen laten liggen. Het ziet er dus werkelijk
naar uit, dat de paradoxale toestand van de laatste fase:
,,autonomie bij gedogen” voorlopig nog zal voortduren.
De gevers van kredieten en leningen aan de gemeenten, de
obligatiehouders, zullen geen schade lijden; .de krediet-
waardigheid ligt duidelijker dan vroeger bij het Rijk.
In deze overgangstijd zal kunnen worden nagegaan welke
positieve elementen kunnen schuilen in’een herziening van
de Gemeentewet en in het creëeren
l
van grotere bestuurs-
eenheden met eigen statuten en speciale banden met de
centrale Regering. Vreest de wetgever, op grond van er-
varingen, eeuwen geleden opgedaan, voor een uitbreidihg
van de zelfstandigheid van grote’ steden, dan zal toch de
14-6-1961′
coiisequentie moeten worden aanvaard dat de aggiome-
raties, die zich’ gaan ontwikkelen, meer dan de huidige
administratieve gemeenten reden van een eigen bestaan
zullen krijgen. Deze publiekrechteljke lichamen zullen een
eigen statuut behoeven om de gemeenschappelijke be
langen zelfstandig te kunnen regelen. In dat grotere geheel
zullen de afzonderlijke delen hun rol kunnen ‘meespelen.
Het alternatief is mi. slechts dit, dat Nederland als het
ware één grote, centraal geleide gemeente wordt, waarvan
geen afzonderlijk deel nog meer in staat zal zijn in het
grotere geheel een eigen leven te leiden. Nu ‘de nieuwe
tijd duidelijk de oude bestuursvormen verwerpt, ware’het
juist de bakens tijdig te verzetten,
Rotterdam,
J. HASPER.
599
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen’
over ruim
200
vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is?
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verkrijgt U in feite een volledige aandelen-
portefeuille, veilig verdeeld over ca. 200 zorgvuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen
15
de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan-
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEIIEENIGD BEZIT VAN
1894
De voordelen van pandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84. ROTTERDAM
(advertentie)
ondernemingen
dergelijke studie. Op grond van het boven gestelde mag
echter in het algemeen worden verwacht, dat een regionaal-
economische analyse van het vervoer voor adviserende en
beleidsinstanties nuttige gegevens oplevert.
Voordat over de resultaten van het vervoersonderzoek
in Zeeland wordt gesproken is het goed één zaak nog
voorop te stellen, namelijk de betekenis van -de regionale
grenzen in dit verband. Het zou kunnen zijn, dat het
vervoer zo mobiel is en dus de vervoersmarkt zo weinig
regionaal begrensd, dat regionale confrontaties van- vraag
en aanbod en’het leggen van andere. verbanden niet ge-
oorloofd zijn. Blijkens de ervaring is dat in Zeeland niet
het geval. Mede ten gevolge van de geografische om-
standigheden is in 1eze provincie van een relatief gesloten
vervoersmarkt sprake. Weliswaar vindt via lijndiensten en
bij het ongeregeld vervoer natuurlijk enige uitwisseling
plaats, maar afgezien van bijzondere omstandigheden –
als de uitvoering van grote waterstaatswerken – is dit
van weinig betekenis. Vraag en aanbod zijn provinciaal
ongeveer op elkaar aangewezen. In andere provincies kan
dat vanzelfsprekend heel anders liggen.
Vraag en aanbod.
Regionale bedrjfstakgewijze onderzoekingen houden
over het algemeen in een analyse van vraag en aanbod,
van kosten en opbrengsten en ook vaak een poging tot
prognose. Deze werkwijze kan ook bij een beschouwing
over het Zeeuwse beroepsgoederenvervoer over de weg
worden gevolgd. In verband met het ontbreken van regio-
nale gegevens kan daarbij het best worden gewerkt met
verhoudingen tot landelijke cijfers. Als gemeenschappelijke
noemer is het aantal inwoners gekozen, omdat enerzijds
het aanbod van laadvermogen provinciaal goed met de
inwonertallen blijkt te correleren en anderzijds mag vorden
verwacht, dat ook de vervoersvraag verband houdt met
de bevolkingsgrootte.
Het aanbod van het beroepsgoederenvervoer over de
weg is regionaal bekend. In Zeeland bedroeg het laad-
vermogen in totaal per 1 januari 1960 7.332. ton. Dit
getal zegt op zich zelf weinig. Het blijkt, dat het relatieve
laadvermogen in Zeeland 20 â
25
pCt. boven het landelijk
gemidd#lde ligt. Veel rûoeilijker is de bepaling van de
omvang van de vraag. De totale gewestelijke vervoers-
vraag is afhankelijk van de fysieke produktie
3).
Aange-
nomen kan worden, dat in de diverse bedrijfstakken de
produktie per arbeidskracht in Zeeland niet belangrijk
afwijkt van het landelijk gemiddelde. Maar wel wijkt de
structuur van de Zeeuwse economie af van de landelijke.
De samenstelling van de industrie is wel ongeveer gelijk
aan de landelijke in die zin dat de verdeling van de
beroepsbevolking over de bedrijfsklassen parallel loopt –
doch de totale betekenis van de industrie is relatief gering
en die van de landbouw veel groter dan in Nederland als
totaal. In Nederland werkt 12 pCt. van de mannelijke
beroepsbevolking in landbouw en visserij en 43 pCt. in de
industrie. In Zeeland zijn deze perôentages resp. 31 en 27.
Het is niet mogelijk exact te bepalen wat dit voor de om–
vang van de fysieke produktie betekent. Bekend is echter,
dat de financiële produktie-omzet per arbeidskracht in de
landbouw ongeveer de helft bedraagt van de gemiddelde
industriële, doch dat de hoeveelheid der agrarische pro-
duktie groot is in verhouding tot de omzet. – De totale
fysieke produktie per arbeidskracht zal dan ook waar-
schijnlijk in de landbouw niet veel afwijken van die in de
industrie. Zelfs al zou echier per arbeidskracht in de land-
bouw aanzienlijk meer bf minder geproduceerd worden
(bijv. 25 pCt.), dan betekent dit nog voor de totale Zeeuwse
produktie slechts een afwijking van enkele procenten (in
dit geval 4 pCt,). We mogen daarom globaal gesproken
aannemen, dat de totale vervoersvraag in verhouding tot
het inwonertal gelijk is aan de landelijke.
3)
Vgl. W. L. Schneider en A. Rüthlein: ,,Güterproduktion
und Transportaufkommen”,
1957;
J. P. Baumgartner: ,,Les
transports et l’activité économique”, Schweizerisches Archiv
für Verkehrswissenschaft und Verkehrspolitik,
1959;
,,Die
Entwicklungstendenzen des Güterverkehrs in der Bundesrepu-blik Deutschland bis zum Jahre
1970″,
Berlin 1960; jaarverslag
1958 van de Commissie Vergunningen Goederenvervoer, bij-
lage II.
600
14-6-1961.
De omvang var het vervoer in Zeeland per schip en
per trein is bekend. Zoals ook op grond van de geogra-
fische gegevens wel voor de hand ligt, wordt relatief veel
per schip en weinig per trein vervoerd. In totaal is de con-
currentie die door deze beide vervoerscategorieën aan het
wegvervoer wordt aangedaan iets groter dan in Nederland
als geheel; de afwijking is echter gering. De behoefte aan
goederenvervoer over de weg zal uit dezen hoofde dus
iets geringer zijn dan elders in Nederland. Zoals ook in
de andere agrarische provincies het geval is, is in Zeeland
het eigen ‘vervoer over de weg relatief weinig omvangrijk.
In verhouding tot het inwonertal wijkt het weliswaarniet
af van het landelijk gemiddelde – dat is ook in andere
provincies niet het geval -, maar vergeleken met het
laadvermogen van het beroepsvervoer is dat van het eigen
vervoer 20 pCt. geringer dan in Nederland. Hieruit mag
niet worden afgeleid, dat de vraag naar beroepsvervoer
relatief omvangrijk is. In verhouding tot het aantal in-
woners is immers het laadvermogen van het eigen vervoer
normaal. De geringe omvang va,n het eigen vervoer ten
opzichte van het beroepsvervoer is een gevolg van de
economische structuur van Zeeland. In de agrarische be-
drijfstak is het eigen vervoer per vrachtauto relatief onbe-
langrijk )), dat met landbouwtrekkers en aanhangwagens
echter. wel van ‘betekenis.
Wij kunnen concluderen, dat er reden is in Zeeland een
iets geringere vraag naar beroepsgoederenvervoer over de
weg te verwachten dan in Nederland. Door de geogra-
fische verbrokkeling van deze provincie en de excentrische
ligging ten opzichte van de Randstad Holland is echter
de behoefte aan laadvermogen relatief groot; de capaciteit
in ton km’s gemeten zal dus in Zeeland per ton laadvermo-
gen geringer zijn dan elders. In totaal zal de vraag in Zee-
land daarom de Nederlandse ongeveer evenaren. De af-‘
wijking van de omvang van het Zeeuwse laadvermogen
van + 20 â 25 pCt. wordt dus niet veroorzaakt door een
grote omvang van de vraag. Wel is een afwijking van dè
vraag van enkele procenten goed mogelijk, doch zij kan
niet die van het aanbod geheel verklaren.
Economische structuur.
Welke verklaring moet dan wel voor de
afwijking
van
het aanbod worden gegeven? In het kort gezegd: niet de
omvang van de vraag is de oorzaak, doch de samenstelling
ervan, met andere ,woorden, de gewestelijke economische
structuur. De belangrijkste
,
factoren in dit opzichtzijn de
volgende:
de seizoenbeweging, voornamelijk veroorzaakt door
de agrarische produktie, met een grote yer,voersbehoefte
in het najaar;
de produktieschommelingen over meer dan een jaar
gezien, opnieuw’vooral in de agrarische sector en de daar-
van afgeleide nijverheid;
de na de ramp van 1953 opgetreden grote vraag in
verband met de herstel- en herverkavelingswerkzaamheden.
Vooral ‘in Noord-Zeeland is het laadvermogen in die jaren
sterk uitgebreid;
het toenemende eigen vervoer in de agrarische sector
met landbouwtrekkers en aanhangwagens, ook over gro-
tere afstanden;
de bijzondere geografische omstandigheden in Zeeland
(verbindingen, afhankelijkheid van eigen streek, sterke
positie van de centra).
4)
Jaarverslag C.V.G.
1958,
blz.
76.
Tegen deze achtergronden moeten de kwantitatieve ge-
gevens van vraag en aanbodin het vervoer worden bezien.
Vooral het seizoenpatroon is zeer pregnant, waardoor ge-
durende een groot gedeelte van het jaar het totale laad-
vermogen niet vol bezet is. Weliswaar hebben de vervoer-
ders zich hiertegen enigszins gewapend door, veêl aanhang-
wagens in gebruik te nemen, die gemakkelijk kunnen
worden stilgezet, doch dit betekent geen voldoende com-
p,nsatie. Een belangrijke stilstand van het wagenpark en
een ongunstige prijsvorming in het langdurige slappe sei-
zoen, zijn gevolgen van de seizoenbeweging. Dit gevoegd
bij de andere genoemde verschijnselen veroorzaakt on-
gunstige . financiële resultaten van het beroepsgoederen-
vervoer over de weg in Zeeland. Hieruit blijkt mede het
belang van regionale vervoersanalyses. Het is niet mogelijk.
met nationale’ blik het vervoer in Zeeland te bezien. Al-
gemene beschouwingen en analyses rond vervoerspolitiek
en capaciteit dienen gewestelijk te worden verfijnd om de
feitelijke situatie te kunnen dekken. Ongetwijfeld zullen
in andere provincies andere verschijnselen naar voren
treden.
Gevolgen
en tegenmaatregelen.
Ondertussen is ook op zichzelf de weergegeven analyse
5)
van belang, omdat er een schattingvan de,economische
resultaten der, vervoersbedrijven en een aantal ‘aanbeve-
lingen ter verbetering’van de situatie op kunnen worden
gebaseerd. Over deze beide aspecten nog enkele opmer-
kingen.
Blijkens onderzoekingen van het . Economisch Bureau
voor het Wegvervoer zijn de resultaten van, de bedrijven
in de sector beroepsgoederenvervoer over’de weg in Neder
land niet gunstig
6).
Op grond van de studie van de Zeeuwse
bedrijven in deze sector kan worden gezegd, ‘dat hiervan
de resultaten zeker nog ongunstiger zullen zijn. Gemiddeld
zijn deze bedrijven verliesgevend in de bedrijfseconomische
betekenis van het .woord .en geschat’ kan’ worden, .dat
slechts ca. 20 pCt. ervan winst riiaakt. ‘Weliswaar lijken.
door een aantal omstandigheden de financiële resultaten
voor de ondernemers zelf minder ongunstig,-doch zij blijven
toch een allerminst rooskleurig, beeld opleveren: Het is.
duidelijk dat deze situatie nietmag – in vele’ gevallen
ook niet erg lang’ meer kan – voortduren.
Vôor een uitvoeriger beschouwing’ zie het genoemde
E’.T.I.-rapport.
Zie-,,Geregeld goederenvervoer
1956″
en ,,A]gemeen on-
geregeld goederenvervoer
1957′,;
(advertentie)
14-6-1961
601
De remedies zijn echter
niet eenvoudig aan te geven.
Zeker lienen de vervoerders
Maak
•
rei
zich beter dan tot dusverre
te bekwamen voor hun be-
roep en zullen zij zich meer op
het ondernemerschap dienen
toe te leggen. Over het alge-
meen’ zijn externe en i
n
t
erne
t
organisatie en ook de admini-
stratie van de bedrijven zwak-
ke punten. Ook zal er meer
samenwerking tussen de ver-
voerdets moeten komen, ten-
einde een sterkere marktposi-‘
tie te kunnen innemen. Door
het afstoten van enkele voor
de individuele vervoerders
moeilijke onderdelen van de
bedrijfsvoering aan een geza-
menlijke organisatie en door
een gemeenschappelijk beleid –
is een .belangrjkeverbetering
mogelijk. Op enkele punten
is een afviakking van de seizoenbeweging te realiseren.
Voor de Zeeuwse vervoerders zou ook een grotere
internationale vrijheid, zowel ten aanzien van im- en export
als in het vervoer zelf belangrijk zijn. Het zou te ver gaan
dit hier geheel uit te werken, doch wel kan worden gewezen
op het ongunstig werkende stehel van Belgische mach-
tigingen. Voor een grensstreek als Zeeuwsch-Vlaanderen
houden zij een zeer onbillijke belemmering van het be-
roepsgoederenvervoer bver de weg in.
Vooruitzichten.
De grootste verbetering voor het Zeeuwse wegvervoer
moet verwacht w
6
rden van een verbetering van de eco-
nomische structuur van dit gewest en van een wijziging
van de geografische gesteldheid. Er zijn tekenen die er
op wijzen dat dee veranderingen zich in de komende
jaren inderdaad gaan voltrekken. De niet-agrarische be-
staansbronnen – als toerisme en industrie – breiden zich
uit en zullen, naar op grond van de gunstige vestigings-
omstandigheden mag worden verwacht, in de toekomst
een belangrijke ontwikkeling te zien geven
7).
Dit betekent
niet alleen een grote toene,ming van de vervoersbehoefte,
maar evenzeer een wijziging in de samenstelling hiervan.
Het verdwijnen van de dominerende positie van de agra-
rische bedrijfstak zal een afzwakking van seizoenpatroon
en produktieschommelingen met zich brengen. Ook zal
dit de overal optredende relatieve vooruitgang van het
wegvervoer ten koste van trein en binnenschip in Zeeland
nog kunnen versterken.
Dit zal mede door de betere verbindingen in een deel
van Zeeiana worden veroorzaakt. Door het Deltaplan en
ôok door de hopelijk te bouwen brug over de Ooster-
schelde, zullen de omstandigheden voor het wegvervoer
dus worden verbeterd, al mogen de verwachtingen hier-
• omtrent op korte tel mijn niet te hoog gespannen zijn. Voor
het wegvervoer zou de brug over de Oosterschelde van
7)
Als belangrijk nadeel moet een eventueel verdwijnen van de oester- en mosselçultuur worden genoemd,
rite op Uw belastingschulden!
U ontvangt van de fiscus voortdurend
aanslagen voor vele belastingen.
Verminder Uw zorgen door de betaling
in termijnen aan ons op te dragen uit
een bij de N.H.M. aan te houden tegoed
op spaarrekening. Stort op Uw
spaarrekening regelmatig dernoodzakelijke,
bedragen voor Uw belastingschulden.
De N.H.M. vergoedt over het saldo
3y
4
%
rente tot f 30.000.-.
(advertentie)
grote betekenis zijn. Door de ongunstige positie van dit
yervoer komen de kosten van de moeilijke verbindingen
– wachturen en vaarkosten – veelal voor rekening van
de vervoerders. Door de huidige slechte verbinding vormt
de Oosterschelde wel bij uitstek een barrière voor het weg-
vervoer, waardoor dit vervoer tussen Midden- en Noord-
Zeeland niet zijn optimale omvang kan bereiken. De cen-
trale weg noord-zuid is voor de gehele Zeeuwse economie
van bijzonder belang, mede door de gunstige invloed die
hij op het wegvervoer zal uitoefenen.
Indien ook nog in het kadei van Benelux en Europese
samenwerking een grotere ititernationale vrijheid ontstaat,
waardoor een belangrijke toeneming van het grensover-
schrijdend wegvervoer valt te verwachten, zullen de om-
standigheden voor de Zeèuwse beroepsgoederenvervoerders
over de weg aanzienlijk zijn verbeterd. Voorwaarde voor
de doorwerking hiervan is uiteraard, dat de vervoerders
in staat zijn van deze mogelijkheden gebruik te maken.
Door het verbeteren van de verbindingen zullen zij met
het bestaande laadvermogen meer kunnen vervoeren. De
concurrentie van buiten Zeeland zal toenemen. Ook zal
de gewijzigde produktiestructuur andere eisen ten opzichte
van het materieel met zich brengen. Aan deze eisen zullen
de wegvervoerders het hoofd moeten kunnen bieden, ook
in georganiseerd verband, om de situatie in hun bedrijfstak
te verbeteren.
Op grond van een regionale analyse van de omstandig-
heden voor en de verhoudingen in de vervoerssector kunnen
belangrijke verschijnselen worden onderzocht en beleids-
aanbevelingen worden gedaan. Een eerste proeve van een
dergelijk onderzoek is in Zeeland gegeven. Op het ont-
breken van voldoende exacte gegevens zij nogmaals ge-
wezen. De regionale jaarrekeningen
8),
waarvan de samen-
stelling voor alle Nederlandse provincies wordt overwogen,
zouden ook in dit opzicht belangrijk materiaal opleveren.
Middelburg.
Dr. C.
DE
GALAN.
8)
Zie C. de Galan en M. C. Verburg: ,,De betekenis van
regionale rekeningen voor onderzoek en beleid” in ,,E.-S,B.”
van 8 maart 1961.
602
–
146-1961
Heeft de aardappeltermijnmarkt bestaansrecht?
In de economische wetenschap’ wordt Vrij algemeen
erkend, dat onder bepaalde omstandigheden een termijn-
markt binnen een bedrijfskolom een nuttige functie kan
vervullen. De reeds lang bestaande termijnmarkten yoor
grondstoffen uit de agrarische en de mijnbouwsector –
katoen, rubber, tarwe, koper enz. – staan in feite niet meer
aan veel kritiek bloot. Dit is mede een gevolg van het feit,
dat in de loop der jaren verschillende maatregelen zijn ge-
troffen om manipulaties dn ongebreidelde speculatie zoveel
mogelijk te voorkomen. In vele gevallen zijn deze termijn-
markten ook aan speciale wettelijke voorschriften gebonden
en houdt de Overheid toezicht op de gang van zaken
1)
Het wezen van de termijnhandel ligt hierin, dat niet de
levering resp. de ontvangst van de verhandelde goederen
maar de verrekening van prijsverschillen wordt beoogd.
In beginsel wordt namelijk een transactie (koop of verkoop)
op de termijnmrkt gecompenseerd door een tegengesteldé
transactie, alvorens het tijdstip van levering resp. ontvangst
is aangebroken. Het prijsverschil wordt dan via de liqui-
datiekas verrekend..
Wanneer de houders van voorraden (o.a. de producenten
en de handelaren) zich wensen te dekken tegen de aan hun
marktpositie verbonden risico’s van prijsschommelingen,
kunnen zij verkooptransacties afsluiten op de termijnmarkt.
Zodra zij op de effectieve markt tot verkoop van hun voor-
raad overgaan, kunnen zij hun positie op de termijnmarkt
,,gladstrijken” door middel van een kooptransactie.
Indien de prijzen op de beide markten zich ongeveer
parallel bewegen, zal de winst of het verlies op de termijn-
transacties ongeveer gecompenseerd worden door het prijs-
verschil, dat in de tussentijd op de effectieve markt is
opgetreden. Anderzijds kunnen bijv. de toekomstige grond-
stoffenbehoeften van de verwerkende industrie vroegtijdig
door inkopen op de termijnmarkt worden gedekt, welke’
worden geliquideerd, wanneer later de inkopen op de
effectieve markt plaatsvinden.
In de literatuur worden aan de trnijnmarkt meestalde
volgende voordelen toegeschreven:
. Ongewenste risico’s van prijsrommelingen kunnen
grotendeels worden overgedragen, wtgeen voor verschil-
lende. bedrijfshuishoudingen voord? cl kan inhouden.
Wanneer de risico’s vermindere, kunnen de marges
van de bij de voortstuwing betrokken bedrijfshuishoudin-
gen omlaag worden gebracht.
De markt wordt – vooral door het optreden van
speculanten – verbreed, waardoor het vinden van een
tegenpartij wordt vergemakkelijkt.
Door de openbaarheid van de prijzen kunnen alle
betrokkenen zich een beter beeld vormen van de markt-
situatie.
Doordat de termijnmarkt meteen reageert op ver-
anderingen in de marktsituatie zullen voortdurend kleine
prjsschommelingen optreden. Door deze vroegtijdige
reacties worden evenwel de plotselinge scherpe dalingen en
stijgingen inhet prijsverloop vermeden.
De bovengenoemde voordelen kunnen evenwel groten-
deels of geheel wegvallen, wanneer:
1)
,,Trading in futures: economic function and legal treat-
ment”, blz.
15-42;
een uitgave vân The International Chamber
of Commerce,
1955..
speculatieve bewegingen een grote omvang gaan
aannemen en grote prijsschommelingen doen ontstaan,,
welke een verstorende invloed uitoefenen op de effectieve
markt;
de termijnmarkt wordt misbruikt voor manipulaties,
waardoor eveneens ongewenste consequenties voor de
effectieve handel kunnen ontstaan.
De Nederlandse termijnmarkt voor consumptie-aardappelen.
Voor de beantwoording van de vraag, of een bepaalde
termijnmarkt – in dit geval de Nederlandse termijnmrkt
voor consumptie-aardappelen economisch nuttig kan
worden geacht, mag men zich niet alleen baseren op boven-
staande algemene beschouwingen. Men dient.tevens. het
oog te richten op de specifieke marktverhoudingen, waar-
onder in het relé’vante geval de termijnhandel wordt be-
dreven. Immers, de deskundigen zijn het erover eens, dat
de termijnhandel slechts geschikt is voor bepaalde goederen
en dan nog slechts bij gunstige voorwaarden.
Bij een nadeebeschouwing van de specifieke verhou-
dingen op de Nederlandse aardappeltermijnmarkt dient
men allereerst stil te staan bij het relatief geringe aantal
,,hedgers” (zij, die inderdaad de markt gebruiken ter
dek.king van posities op de effectieve markt). Dit komt
o.a., doordat het verhandelde produkt een consumptie-
goed is, zodat, – in tegenstelling tot de situatie op de
grondstoffenmarkten – geen hedge-aankopen van de zijde
van de verwerkende industrie plaatsvinden.
Ook door de exporteurs, die op de effectieve markt zulk
een belangrijke rol spelen, zal de termijnmarkt slechts, in
zeer beperkte mate voor hedge-aankopen worden gebruikt.
Voor de exporteur heeft het zich dekken op de termijn-
markt slechts een nuttige functie in, de zeldzame gevallen,
waarin hij op de effectieve markt aan buitenlandse afnemers
op lange termijn heeft voorverkocht (zgn. affaires op toe-
komstige levering). Voor de normale exportaffaires, waarbij
de aankoop op de binnenlandse markt korte tijd voor of na
de verkoop op de buitenlandse markt plaatsvindt, kan het
risico niet op de termijnmarkt worden afgewenteld.
In normale gevallen za1. van de zijde van de verkopers
ook slechts een relatief geringe hedge-activiteit worden
ontplooid. De houders van voorraden wensen immers
veelal het risico van prijsschommelingen bewust te aan-
vaarden in plaats van uit te schakelen. Qp de aardappel-
handel is dan ook in- sterke mate de term ,,speculatieve
handel”van Prof. Dr. J. F. Haccoû van toepassing.
De relatief geringe betekenis van de eigenlijke hedge-
operaties en de speculatieve gezindheid van de verschillende
categorieën van het marktpersoneel hebben ertoe geleid,
dat de speculatie sterk heeft kunnen domineren op de
Nederlandse aardappeltermijnmarkt.
De speculatie kan op de effectieve aardappelmarkt ëén
nuttige functie vervullen, wanneer zij althans binnèn
bepaalde grenzen blijft en niet teveel macht in enkele
handen concentreert. Het creëren van een’ termijnmarkt,
die de gelegenheid biedt om met weinig middelen grbte.
posities in te nemen, heeft evenwel – mede door de
wervingskracht van sommige makelaars en hun agenten –
de speculatieve tendenties te sterk aangewakkerd. Daar-
door moesten onvermijdelijk uitwassen ontstaan,
welke
14-6-1961
003
hinderlijk zijn geweest voor de normale voortstuwing op
de effectieve markt.
Gebreken van de termijnmarkt.
In april 1958 werd met de aardappeltermijnmarkt ge-
•start op basis van een overeenkomst tussen de Vereniging
vôor de Termijnhandel (een orgaan van de, handels- en
telersorganisaties) en de N.V. Amsterdamse Liquidatiekas.
Voor het seizoen
1958/59
(april-april) werd een omzet
bereikt van 22.108 contracten van 15.000 kg en voor het
seizoen 1959/60 een omzet van
56.592
contracten. In deze
cijfers zijn ook de contracten voor pootaardappelen mee-
gerekend. De hoge omzetten mogen evenwel niet als een
teken van een gezonde ontwikkeling worden beschouwd.
Tijdens de eerste twee seizoenen zijn namelijk de volgende
tekortkomingen duidelijk aan het licht getreden:
.
1. De grote omvang van de speculatie heeft manipulaties
uitgelokt. Daardoor werd het marktbeeld vertroebeld.
Grote prijsschommelingen waren het gevolg.
De noteringen op de termijnmarkt, hebben herhaal-
delijk aanzienlijke
afwijkingen
vertoond van die op de
effectieve markt.
–
De regeling met betrekking tot de aanzegging, keu-
ring en levering van niet-teruggedraaide contracten was
niet van dien aard, dat bij
afwijkende
noteringen een snelle
aanpassing aan de prijzen van de effectieve markt werd
verkregen.
De
termijnmarkt
heeft vele deelnemers aangetrok-
ken, die niet over het juiste inzicht in de techniek van
de markt beschikten. In dit verband heeft ook het gebrek
aan objectieve voorlichting een grote rol gespeeld.
Door de grote verliezen, die op de termijnmarkt
zijn geleden, is de kredietwaardigheid van talrijke hande-
laren ernstig aangetast. De effectieve handel ondervindt
hiervan de nadelen.
Commissie van onderzoek.
Naar aanléiding van de scherpe kritiek, die uit kringen
van de handel op het functioneren van de termijnmarkt
is uitgeoefend, heeft de Vereniging voor de Termijnhandel
een ,,Comrnissie . van onderzoek naar de economische
betekenis van de termijnhandel in aardappelen” inge-
steld. Deze commissie onder voorzitterschap van Prof. Dr.
J. F. Haccoû, heeft in februari 1960 een interimrapport
met een aantal eerste conclusies betreffende de termijn-
handel in consumptie-aardappelen gepubliceerd. De weten-
schappelijke waarde van dit uiterst beknopte rapport
2)
2)
Opgenomen in het Vakblad voor de Groothandel in
Aardappelen, Groenten en Fruit van 4 maart 1960.
is moeilijk vast te stellen, aangezien de conclusies niet door
een redenering worden voorafgegaan.
De commissie vermeldt, dat zij met uitzondering van
een drietal harer leden tot de slotsom is gekomen, dat
handhaving van de térmijnhandel in consumptie-aardap-
pelen economisch nuttig moet worden geacht, mits een aan-
tal technische wijzigingen wordt aangebracht, zulks in ver-
band met de manipulaties, die hebben plaats gevonden.
De verbeteringen, die de commissie suggereert, zijn ech-
ter van dien aard, dat zij slechts de. grootste uitwassen
kunnen wegnemen. De commissie ziet blijkbaar over hct
hoofd, dat op een door de speculatie beheerste termijn-
markt een zekere mate van manipuleren altijd mogelijk
zal zijn. Zolang de deelnemers grote posities kunnen op-
bouwen en belangencombinaties kunnen vormen zal het
mogelijk zijn om gedurende korte tijd de prijsvorming in
een bepaalde richting te beïnvloeden en een onrustige
marktsfeer te scheppen. Zij, die onbevooroordeeld de ont-
wikkeling op de termijnmarkt in de afgelopen drie jaren
hebben gevolgd, zullen dit onmiddellijk toegeven.
De invloed van de manipulaties op de prijsvorming
moet betreurd worden, omdat hier ,,kunstmatige” factoren
aan het werk zijn, d.w.z. factoren, die geen verband houden
met de normale, reële marktverhoudingen. Aangezien de
prijsontwikkeling op de termijnmarkt tot op zekere hoogte
doorwerkt op de effectieve markt, doet zich ook daar de
invloed van de ,,kunstmatige” ifactoren gelden. Vroeg of
laat moet dan ook’daar de terugslag volgen.
De handelsorganisaties hebben zich door de eerste con-
clusies van de Commissie Haccoû niet laten weerhouden
om zich met grote meerderheid van stemmen tegen voort
zetting van de termijnhandel uit te spreken. Aan de acti-
viteiten van de Vereniging vodr de Termijnhandel was
daarmede in feite een einde gekomen. Kort daarop werd
evenwel door particulieren de Stichting Aardappeltermijn-
markt opgericht, die in samenwerking met de’N.V. Amster-
damse Liquidatiekas en gesteund door de telersorganisaties
de termijnhandel in consumptie-aardappelen – zou voort-
zetten. De termijnhandel in pootaardappelen werd niet
gecontinueerd.
Voor de oogst 1960 werd gestart -met een verbeterd
reglement, dat o.a. eën hoger depot voorschrijft. In het
begin van het seizoen 1960/61 heeft de termijnmarkt een
vrij rustig beeld vertoond en Vrij regelmatig gefunctioneerd.
Daarbij zal uiteraard de loomheid, welke op de effectieve
markt heeft geheerst als gevolg van de grote oogsten in
binnen- en buitenland een voorname factor zijn geweest.
De ontwikkeling in de eerste maanden van 1961 heeft
echter weer duidelijker de fundamentele zwakheden vân
de termijnmarkt naar voren gebracht. Mede als gevolg van
(advertentie)
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, Iaagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN • DELFT
604′
.
14-6-1961
het opbouwen en overhaast liquideren van grote posities
hebben zich vrij scherpe prjsbewegingen voorgedaan. Een
en ander heeft ertoe geleid, dat niet alleen bij de handel,
maar nu ook bij de telers het wantrouwen tegenover de
termijnmarkt verder is toegenomen.
De openbaarheid van de prijzen op de termijnmarkt, die
aanvankelijk door de telers als een groot voordeel werd
beschouwd, verliest aan betekenis als de markt slecht
functioneert. Bovendien moeten de verschillende publiek-
rechteljke en privaatrechteijke bedrjfsorganisaties bij de
huidige ontwikkeling van de communicatiemiddelen in
staat worden geacht om snel en objectief voorlichting te
geven omtrent de verschillende factoren, die voor het prijs-
verloop van betekenis zijn. De termijnmarkt mag daarom
zeker niet als een onontbeerlijk middel voor de oriëntering –
omtrent de marktsitu•atie worden gezien.
Conclusie.
De Nederlandse termijnmarkt voor consumptie-aard-
appelen heeft gedurende de drie jaar van haar bestaan op
zeer onbevredigende wijze gefunctioneerd. Gezien de bij-
zondere marktconstellatie (o.a. weinig hedgers, specula-
tieve aard van het marktpersoneel) bestaat er geen reden
om aan te nemen, dat een verbetering van de technische
organisatie de termijnmarkt tot een economisch nuttig
instrument zou kunnen maken.
Ook vanuit sociaal oogpunt gezien, kan omtrent de
noodzaak van het verdwijnen van de termijnmarkt geen
twijfel mogelijk zijn. Aangelokt door de mogelijkheid om
met weinig geld grote speculatieve operaties te ondernemen,
hebben velen zich laten verleiden tot transacties, die boven
hun krachten lagen.
Het moet ten zeerste worden betreurd
i
dat de objectieve
voorlichting omtrent de verschillende aspecten van de
termijnhandel ernstig tekort is geschoten. Ook kan men
zich afvragen, waarom de Overheid, die in minder specta-
culaire gevallen tracht de goklust te onderdrukken en de
mens tegen zijn eigen zwakheden te beschermen, zich hier
volkomen afzijdig heeft gehouden. De grote omvang van
de manipu]aties op de Amerikaanse aardappeltermijn-
markt (New York Mercantile Exchange) in
1955
had voor
haar een waarschuwing kunnen inhouden
3)
Duidelijk is gebleken, dat de termijnhandel niet kan
bijdragen tot een, verbetering van de markttechniek in de
aardappelhandel. Veel nuttiger zou het zijn, indien de
handels- en de telersorganisaties zich zouden richten op
een verdere rationalisering van de effectieve handel.
‘s-Gravenhage. ‘
Drs. C. DE SCHIPPER.
3
)In een publikatie van het U.S. D’epartment of Agriculture van 1956, getiteld: ,,Recent Developments in Futures Trading
under the Commodity Exchange Act”, vermeldt’ R.R. Kauff-
man op blz. 8 over de aardappeltermijnmarkt o.a.: ,,With
hedging participation greatly reduced in the late winter and spring
of 1955, the market became predominantly speculative at the
critical marketing period, and highly susceptible to speculative pressures and erratic price fluctuations”.
Beletselen voor de bezitsvorming
Na in voorgaande artikelen de winstuitkerings- en be-
zitsvormingsregelingen bij het Nederlandse bedrijfsleven
en de overheidsregelingen op dit gebied te hebben be-
sproken
1),
zullen wij thans enige bezwaren naar voren
brengen, waardoor onzes inziens de bëzitsvorming kan
worden belemmerd.
De dividendbelasting.
Als eerste beletsel voor de bezitsvorming willen wij
noemen de dividendbelasting, die de werknemers op het
ontvangen dividend van de in hun bezit zijnde aandelen
of op de rente van de winstdelende obligaties moeten vol-‘
doen. De dividendbelasting, die als vôôrheffing van de
inkomstenbelasting is te beschouwen, strekt zich bij winst-
delende obligaties niet alleen uit tot het variabele deel
der rente doch ook tot het vaste deel. Dit ingevolge art. 2,
lid 1, siib 5e van het Besluit op de Dividendbelasting,
hetwelk zegt: ,,vaste interesten van obligatiën, waarop
tevens uitdelingen kunnen geschieden, welke hetzij van
de winst, hetzij van het bedrag van de winstuitdelingen
van de vennootschap afhankelijk zijn”. In het nieuwe
ontwerp van wet komt een overeenkomstige bepaling voor,
waarbij overigens een verhoging van het tarief der dividend
belasting van 15 tot 25 pCt. wordt voorgesteld. Bij per-
soneelsaandelen heeft men slechts een variërend percen-
tage, waarop eveneens dividendbelasting moet worden
ingehouden.
Voor werknemers boven de zgn. welstandsgrens, d.w.z.
1)
,,Winstuitkering en bezitsvorming” in ,,E.-S.B.” van 31
mei 1961; ,,Overheidsregelingen ‘voor bezitsvorming” in
van 7 juni 1961.
met een inkomen hoger dan f. 8.000 per jaar, is deze regeling
niet belangrijk: zij zijn toch inkomstenbelasting verschul-
digd over de ontvangen rente of het dividend en mogen
de dividendbelasting daarmede verrekenen. De moeilijk-
heid ontstaat echter voor de lagere employés, dus met
een inkomen beneden de welstandsgrens. Deze werk-
nemers, die dus minder dan f. 8.000 per jaar verdienen.en
niet door een of andere oorzaak, zoals regelmatige bij-
verdiensten en/of dat de echtgenoten ook een inkomen
hebben, inkomstenbelasting verschuldigd zijn, kunnen –
behoudens de nog te noemen uitzondering – de ingehou-
den dividèndbelasting niet verrekenen. Voor hen betekent
de dividendbelasting dus een definitieve verzwaring, want bij
een normale obligatie- of spaarbankrente van minder dan
f. ‘200 per jaar zouden zij geen belasting verschuldigd zijn.
Vooral als in de nabije t’oekomst het tarief van de divi-
dendbelasting van 15 tot 25 pCt. wordt verhoogd, zullen
door deze maatregel, die voor. buitenlandse effecten-
bezitters is ingevoerd, de kleinere werknemers worden ge-
troffen. Hierdoor zal aan het streven door de Regering
naar bezitsvorming onder de werknemers afbreuk worden
gedaan. Wij zullen dit met een voorbeeld verduidelijken.
Als een vennootschap winstdelende obligaties aan haar
werknemers ter beschikking stelt waarop een vaste rente
van
5
pCt. en een variabele rente van bijv. 2 pCt. wordt
verstrekt, zou volgens het nieuwe tarief van de dividend-
belasting 25 pCt. van de totale rente in dit geval 7.pCt.,
zijnde
1,75
pCt., moeten worden ingehouden. Van de
variabele rente resteert derhalve slechts 0,25 pCt., terwijl
reeds bij een variabele rente van minder dan
12/3
pCt de
vaste rente zou worden aangetast.
14-64961
60
S-
‘-
S
–
–
–
‘
Restitutie van de ingehouden dividendbelsting is voor
• de bedoelde groep werknemers niet mogelijk, daar art. 54
van de Wet op de Inkomstenbelasting bepaalt dat er geen
aanslag wordt opgelegd, doch ook dat er geen teruggave
wordt verleend volgens’art.
53,
lid 2, d.i. van het bedrag
waarmede de ingehouden dividendbelasting en loonbelas-
ting de aanslag in de inkomstenbelasting zou overtreffen.
Bovendien kent de inkomstenbelasting het bijzoiider tarief
niet, hetwelk bij de loonbelasting wel wordt toegepast.
Daardoor zou men over de ontvangen winstuitkering, va-
kantietoeslag, tantième en dergelijke uitkeringen, waar-
over dus volgens het bijzonder tarief loonbelasting is in-
gehouden, alsnog inkomstenbelasting moeten voldoen.
Hierdoor zou het voordeel van de ontvangen rente of het
dividend geheel of gedeeltelijk teniet worden gedaan, mis-
schien zelfs negatief worden. Slechts in één uitzonderings-
geval is restitutie van dividendbelasting mogelijk, nl.- in-
dien het inkomen beneden de belastbare grens blijft en
eraan dividendbelasting meer-dan f. 15 is voldaan. Bij
het huidige tarief van 15 pCt. wil dit dus zeggen, dat er
meer dan
x f. 15 = f. 100 aan rente of dividend moet
15
worden ontvangen.
De nieuwe wet op de inkomstenbelasting heft deze fis-
cale impasse echter gedeeltelijk op. Bij nota van wijziging
van 27 juli 1960 is namelijk een nieuw art. 52 voorgesteld,
waarbij het achterwege• laten van het vaststellen van een
aanslag en van de verrekening van voorheffingen, indien
het belastbaar inkomen beneden f. 8.000 blijft en de neven-
-inkomsten minder dan f. 300 per jaar bedragen, beperkt
(advertentie)
Wilt u iets
doen voor uw personeel
zonder het loonbe!eid te doorkruisen?
Wilt u profiteren van de fiscale faciliteiten,
.2
die binnenkort van kracht worden?
dat kAn!
Oriënteer
u
rover de aantrekkelijke mogelijkheden
inzake bezitsvorming door aanschaffing van:
REGELINGEN BEZITSVORMING
losbiadige uitgave
–
onder redactie van Drs. J. W. Jager en Mr. J. van
Dooijeweert.
Deze bundel geeft om. duidelijke, aan de praktijk
van kleine, middelgrote en grote bedrijven ontleende
voorbeelden van bedrijfspremiespaarregelingen en
winstdelingsspaarregelingen. Verder vindt
u
er belang-
rijke aanwijzingen in voor samenstelling van bezits-
vormingsregelingen, alles m.b.t. de Jeugdspaarwet en
-allé ‘voor de uitvoering noodzakelijke informatie.
Bepaal zelf welke spaarregeling voor
uw
bedrijf is
– aangewezen. Maar doe het nu, nu rondom de be-
zitsvorming een gunstig klimaat heerst.
Prijs
f17,—.
Aanvullingen Öntvangt u bij abonnement.
N. Samsom n.v. uitever Alphen o/d Rijn
Ook verkrijgbaar via de boekhandel
(advertentie)
is tot de verrekening van de loonbelasting. Voor de divi-
dendbelasting wordt een afzonderlijke regeling voorgesteld
en wel in dier voege dat dan ook art. 51, lid 2, toepasselijk
•wordt verklaard. Dit artikel bepaalt, dat als een belasting-,
plichtige geen inkomstenbelasting verschuldigd is, doordat
zijn inkomeh beneden de belastbare grens blijft en boven-
dien de voorheffingen meer dan f. 10 per jaar bedragen,
deze op zijn verzoek worden gerestitueerd. –
Hiervan kunnen dus slechts die werknemers profiteren,
die volgens het nieuwe tarief van 25 pCt. meer dan
100
x f. 10 = f. 40 aan rente of dividend ontvangen. Dit
25
betekent voor de meeste werknemers dat het wel ongeveer
drie jaar zal duren alvorens dit bedrag wordt bereikt. Uit
het volgende voorbeeld moge dit blijken. Indien een werk-
nemer bijv. een inkomen heeft van f. 100 per week, d.i.
dus f. 5.200 pçr jaar, en hij mag
5
pCt. van dit jaarinkomen
beleggen in winstdelende personeelsobligaties of perso-
neelsaandelen, dan vormt dit een bedrag van f. 260 per
jaar. Stel dat hier jaarlijks 7 pCt. rente of dividend op
wordt uitgekeerd, dan is dit 7 pCt. van f. 260 = f. 18,20
per jaar. Hieruit volgt dat de benodigde f. 40. eérst in het
derde uitkeringsjaar ,wordt bereikt.
Wij zijn er in dit voorbeeld van uitgegaan, dat de werk-
nemer het jaarlijks toegestane maximum van
5
pCt. van
zijn inkomen belegt in winstdelende personeelsobligaties
of personeelsaandelen, doch indien hij mindej dan het
maximum belegt, zal het nog enige jaren langer duren
alvorens hij voor restitutie van de ingehouden dividend-
belastingin aanmerking kan komen. Daardoor zal de
dividendbelasting minstens de eerste twee jaal toch nog als
een extra last blijven diukken. Daar er momenteel maat-
– regelen in vooi bereiding zijn om fiscale faciliteiten voor
nog op te richten beleggingsmaatschappijen voor kleine
spaarders te verlenen, zal o.i: de Regeiing ook aan boven-
genoemd fiscaal bezwaar tegemoet moeten komen.
Ondersteuning en ,,toegestaan” bezit.
Wij willen thans aan een tweede beletsel voor de bezits-
vorming aandacht schenken, t.w. aan het geval dat een
werknemer door een of andere oorzaak voor ondersteu-
ning bij een gemeentelijke dienst voor ,,Sociale Belangen”
terecht komt. Dit feit kan zich bijv. voordoen indien men
door de werkgever wordt ontslagen. Werknemers met een
inkomen beneden de welstandsgrens zullen dan 48 dagen
wachtgeld en daarna 78 dagen een werkloosheidsuitkering
ontvangen. Heeft men na het verstrijken van deze periode
nog geen andere werkkringgevonden, dan zal men bij een
gemeentelijke instelling voor ondersteuning moeten aan-
606
–
14-6-1961
kloppen. Voor werknemers met een inkomen boven de
welstandsgrens kan dit piobleem zich al veel eerder voor-
doen, aangezien zij genoemde uitkeringen niet ontvangen.
Nu wordt wel beweerd, dat deze lieden vrij snel een andere
werkkring vinden, doch de crisisjaren véôr de tweède
wereldoorlog leveren het bewijs dat ook het tegendeel het
geval kan zijn.
Om voor financiële steun door de gemeentelijke dienst
,,Sociale Belangen” in aanmerking te komen, mag een
alleenstaande f. 300 en een echtpaar f. 500 bezitten. Voor
ieder, die daarenboven tot het ondersteunde gezin behoort
en daarvooi in aanmérking komt, beloopt dit bedrag
f.
150.
Het totaal bedrag van ouders en van bijv. kinderen
mag evenwel nooit de f. 1.000 te boven gaan. Wat men
meer bezit moet eerst worden verbruikt alvorens voor een
volledige ondersteuning in aanmerking te komen. Boven-
staande bedragen gelden, voor zover ons bekend, voor
de drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Graven-
hage. De overige gemeenten in ons land kunnen hiervan
afwijkende bedragen hebben vastgesteld, daai de gemeenten
op dit gebied nog autonoom zijn. Het is o.i. echter wel
van belang, dat de bij dezë kwestie betrokken rijks- en
gemeentelijke instanties onderling dit belangrijke vraag-
stuk eens aan een nader onderzoek onderwerpen. – Voor
het verliezen van zijn zelfstandigheid moet men hierbij
niet bevreesd zijn; er staan hogere le1angen op het spel.
Indien een werknemer zonder kinderen jaarlijks bijv.
5
pCt. van zijn inkomen belegt in winstdelende personeels-
obligaties of personeelsaandelen, zou hij na ongeveer
twee jaar reeds de grens van vrijstelling hebben bereikt.
Als hij nu in het kader van de zo gepropageerde’ bezits-
vorming verder spaart, zou hij geen volledige uitkering
ontvangen, indien dit om een of andere reden nodig mocht
zijn, terwijl degene die nooit heeft gespaard en ongeveer
iedeneert in de trant van ,,die dan leeft, die dan zorgt”
hiervoor wel volledig in aanmerking komt. In plaats van
te resulteren in een beloning, werkt de bezitsvoimirig in
dit geval als een straf. Ook hier zal de Overheid maatregelen
moeten nemen ter opheffing van dit beletsel.
Discriminatie tussen bevolkingsgroepen.
Tenslotte kunnen wij ons afvragen, of dooi het bezits-
vormingsbeleid van de Regering niet wordt gediscrimi-
neerd tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Zoals in
het artikel ,,Winstuitkering en bezitsvorming” werd mede-
gedeeld, is een verruiming van het wetsontwerp no. 4273 )
ingediend. Hierin wordt voorgesteld niet alleen werk-
geversbijdragen aan bouwspaarfondsen, doch tevens de
door de werkgevers verleende winstuitkeringen en spaar-
premiën tot een maximaal bedrag, van f. 390 per jaar van
fiscale en sociale lasten vrij te stellen. De betreffende be-
dragen moeten dan 6f worden omgezet in een der vormen
die met de bezitsvorming samenhangen 6f vier jaar op
een bijzondere spaarrekening geblokkeerd blijven. Het
doel van de verruiming is, in het kader van een vrijere
loonvorming, winstuitkerings- of gepremieerde spaar-
regelingen ten behoeve van werknemers in het bedrijfs-
leven te stimuleren.
2)
Wetsontwerp
4273,
zitting
1955/1956, bevatte oorspronke-
lijk voorzieningen met betrekking tot werkgeversbijdragen aan
bouwspaarfondsen. Hierin vermeldt art. III o.a.: aanspraken en uitkeringen ingevolge aanspraken, welke berusten op een
door onze Minister van Financiën aangewezen bouwspaar-regeling, voor zover die aanspraken niet meer belopen dan
f. 390
per geheel kalenderjaar. De Memorie van Antwoord
met een nota van wijziging is op 8 september
1960
verschenen.
Indien dus het verruimde wetsoitwer’p no. 4273 te zijfier
tijd tot wet wordt verheven, zullen van het fiscale voordeel
diè werknemers kunnen profiteren, wier werkgevers een
winstuitkerings- of gepremieerde spaarregeling hebbeii in-
gevoerd of binnenkort gaan invoeren. Daarnaast kunnen,
door de Premiespaarregeling Rijksambtenaren en de rege-
lingen voor lagere publiekrechtelijke lichamén — zie hier-
voor ons tweede artikel -, de rijks- en geineente-amb-
tenaren hiervan profijt trekken. In totaal dus een aanzien-
lijk deel van de Nederlandse werknemers.
De bevolkingsgroepen, die hier buiten vallen, zijn o.a.
de employés wier werkgevers geen winstuitkerings- of
spaarregeling hebben. Dit zijn voornamelijk de kleinere
bedrijven. Voorts de zgn. zelfstandigen en de pensioen-
trekkers, die meestal een of andere fiscale tegemoetkoming
evineens goed kunnen gebruiken. Het zou derhalve juister
zijn wetsontwerp no. 4273 meer algeneen te maken, d.wz.
zodanig te verruimen dat hiervan alle bevolkingsgroepen
voordeel kunnen hebben. Er zullen dus van overheids-
wege maatregelen moeten worden genomen om de door
ons naar voren gebrachte bezwâren op te heffen c.q. te
vermindeien. Wellicht dat dan de door de Regering zo
gepropageerde bezitsvorming enig succes .zal hebben.
‘s-Gravenhage.
Drs. C. P. d’HAANS.
Geidmarkt.
Het is vérkeerd om Aug te oordelen. In mijn vorige
kroniek concludeerde ik op grond van de gegevens van
de weekstaat van De Nederlandsche Bank per 29 mei,
dus twee dagen voor de ultirno, dat afdracht van deviezen
aan de Centrale Bank niet had plaats gevonden en dat
derhalve de open-marktpolitiek haar doel, nl. te zorgen –
dat de banken zoveel mogelijk middelen in het buitenland
uitzetten, ..had bereikt. Blijkens de weekstaat, afgesloten
op 5 juni, is de goud- en deviezenvoorraad toch ‘hog met
f. 45 mln. aangegroeid, zodat de conclusie moet worden
verzwakt tot: het bereiken tot op grote hoogte van het
doel.
Inmiddels ‘is de bankbiljettenstroom weer op zijn ge-
bruikelijke retour, doch het grootste deel’van de vrijge-
komen middelen is naar de Schatkist doorgestroomd. De
stijging in de kassen der banken boven het verplichte
tegoed heeft de markt wederom ruimer gemaakt. –
Kapitaalmarkt.
Bij de f. 466 mln. .obligaties, die in-het eerste kwartaal
werden geplaatst, voegden zich in april nog f. 18 mln.,
waardoor de eerste vier maanden van 1961 op totaal
f. 484 mln, komen. De aandelenemissies beliepen in april
f. 18 mln., waardoor in 1961 tot en met de genoemde
maand f. 43 mln. risico-aanvaardend kapitaal op de markt
werd opgenomen. In de overeenkomstige periode van 1960
lag het aan aandelen geplaatst bedrag aanmerkelijk hoger,
nl. op f. 87 mln., doch toen zorgde de emissie Hoogovens
mef f. 77 mln, voor dit peil.
In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer
hëeft de Minister een wijziging van het Postspaarbank-
besluit 1955 aangekondigd, welke wijziging ten ‘doel heeft
voor bepaalde spaargelden een hogere rente te bieden.
Zoals men weet is dit het antwoord van de R.P.S. op de
uitbreiding van’ de spaarmogelijkheden bij de handels-
banken.’
14-6-1961
.
607
Volledigheidshalve vermelden wij hier nog enkele cijfers
betreffende het buitenlandse kapitaalverkeer in het eerste
kwartaal. De aankoop door niet-ingezetenen van Neder-
landse aandelen blijft aanzienlijk. Er werd f. 203 mln.
•voor de verkochte stukken ontvangen (vierde kwartaal
1960. f. 178 mln:, eerste kwartaal 1960 f. 207 mln.). De
belangstelling van Nederlandse beleggers voor buiten-
‘landse effecten blijft ook op peil:
f.
166 mln, is hiervoor
in het eerste trimester betaald (vierde kwartaal 1960
f. 201 mln., eerste kwartaal 1960 f. 54 mln.). Belangrijk
zijn in het eerste kwartaal de leningen buiten de effecten-
sfeer geweest: f. 110 mln, verliet op deze wijze ons land,
tegen een ontvangst van f. 18 mln, in het eerste kwartaal
van vorig jaar. Dat de kredieten op korte termijn tot een
transfer van f. 345 mln, in het eerste kwartaal hebben
geleid, moet worden toegeschreven aan de activiteit der
banken, die elke mogelijkheid tot verkrijging van een
hogere rente dan in ons land is te behalen, aangrijpen.
Het behoeft geen betoog, dat in de overheidssfeer de
transacties tot een kapitaalafvloeiing hebben geleid. Af
–
lossing van eertijds door de Staat opgenomen leningen
blijft, zelfs op versterkte schaal, voortgang vinden. Per
saldo hebben de internationale geldbewegingen zowel aan
de kapitaalmarkt (effecten, lange leningen) als aan de
geidmarkt (korte leningen) geld onttrokken.
De fiscus heeft aan de verdere concentratie van het
bedrijfsleven in ons land geen dienst bewezen door in
geval van fusie de uitgifte van aandelen ten laste van de
agioreserve voortaan tegen de nominale waarde te be-
lasten.
Indexcijfers aandelen.
29 dec,
2 juni
9 juni
(1953
=
100)
1960
1961
1961
Algemeen
………………
395
454
446
Intern. concerns
………….
564 627
616
Industrie
………………..
329
418
410
Scheepvaart
…………….
176 197
196
Banken
………………..
220
243
241
Handel enz
……………..
149
180
176
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant
Aandelenkoersen.
29 dec. 1960
Kon. Petroleum
………….
f. 123,10 f. 125,50
f. 123,90
Philips G.B.
………………
1.l83/,
1.081
1.074
Unilever
……………….
785
844k
829
Hoogovens, n.r.c .
………..
789
1.128 1.096
A.K.0.
………………..
486k
470
461
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c.
….
1.035
1.378 1.285
Zwanenberg-Organon
……..
870
1.100
1.104
Rotterd. Droogdok
………..
467 578
559
Robeco
…………………
f. 237
f 254
f 254
Amsterd. Bank
,
…………..
392
381
•
378
New York.
Dow Jones Industrials
…….
616
698
–
701
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
………..
4,20
3,95
3,93
Aand: internationslen a)
2,80
2,55
–
lokalen a)
……….
3,38
3,12
Disconto driemaands schatkist-
.
–
papier
……………….
.1,50
.
is/
is
a)
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amtterdamsche Bank.
C. D. JONG MAN.
Geconsolideerde maandstaat
per 31 mei 1961
in millioènen guldens
jaar
31 mei
jaar
31 mei
geleden 1961
–
geleden 1961
Debet
S
Kas, kassiers en
–
daggeldieningen
154
248
Ned. schatkistpapier
519
562
Ander overheidspapier
.
112
47
Wissels
–
144
46
Bankiers in binnen- en
buitenland
.
375
302
Effecten en Syndicaten
39
87
Prolongatiën en voorschotten
tegen effecten
93
115
Debiteuren’
881
1.148
Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
21
37
Gebouwen,
safe-inrichtingen
en inventarissen
P.M.
P.M.
Credit
Kapitaal
‘
–
90
90
Reservefonds
54
59
3
pCt. Deposito-obligatiën
per 1962 en Leningen Maat.
schappij voor Middellang
Crediet
–
86
110
Deposito’s op termijn
499
593
Crediteuren
1.487
1.620
Geaccepteerde wissels
42
36
Overlopende saldi
en
andere rekeningen
80
84
2.338
12.592
2.338
12.592
MSTERDAMSCHE BANK–
–
608
14-6-1961
KONINKRIJK B
4 3/4 pCt. Buitenlandse Lening van 1961
UITGIFTE van
f 75.000.000,-
43/4
pCt. obligaties 1961
in stukken van nominaal f1000,- aan toondér
TOT DE KOERS VAN 100 pCt.
De ondergetekenden berichten dat zij de inschrijving op bovenvermelde obligatis op de
voorwaarden van het heden verschenen prospectus openstellen op
MAANDAG 19 JUNI 1961
•
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur
bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar
gevestigd.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
De Twentsche Bank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
•
Amsterdamsché Bank N.V.
lncassoBank N.V.
:
Banque de Paris et des Pays-Bas
Nedescobank N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.
Hope
&
Co.
Lippmann, Rosenthal
&
Co.
R. Mees
&
Zoonen
Nationale Handelsbank N.V.
–
Pierson, Heidring
&
Pierson
Rotterdamsche Bank N.V.
Amsterdam
,9 juni 1961.
Rotterdam
U
reageert op annonces in ,,E.-S.B.”? Wilt t.J dit dan steeds duidelijk tot uitdrukking brengen? –
14-6-1961 –
•
–
•
–
609
11
Accountantskautoor . BURGMANS
ROTTERDAM
vraagt
een
ACCOUNTANT
(N.I.v.A. of V.A.G.A.)
Ook voor hen, die met de accountntsstudie
ver gevorderd zijn, bestaat plaatsingsmogelijkheid.
Brieven aan ons kantooradres WIJNHAVEN 70 of telefonische afspraak onder no. 120410.
(‘s Zaterdags gesloten).
Eerstdaags komt een plaats op de
Juridische Afdeling
van het
Sociaal Fonds Bouwnijverheid
– Vacant
De taak van de betrokken jurist(e) omvat – na een inwerk-
periode – in het bijzonder de behandeling van gedingen
voor de Raden van Beroep (Sociale Verzekering) en voor
de Kantongerechten.
Praktijkervaring
op het terrein van de
sociale verzekeringswetten of het arbeidsrecht, dan wel in
deadvocatuur, strekt tot aanbeveling, doch is niet vereist.
Sollicitaties te richten aan de stichting ,,Sociaal Fonds Bouw-
njjverheid”, Jodenbreestraat 8-14, Amsterdam, t.a.v. ajd.
Personeelszaken.
Yo
df
“o . yn
. . . . . . . . . . . . .
accountants
hebben bij verschillende hunner vestigin-
gen plaatsingsmogelijkheid voor:
ionge economen
die het voornemen hebben de accoun-
tantsstudie aan te vangen dan wel reeds
daartoe zijn overgegaan.
Voor het volgeh van de colleges wordt
voldoende tijd beschikbaar gesteld.
Naast werkzaamheden in de algemene
accountantspraktijk bestaat de mogelijk-
heid tot speiaRsatie in organisatievraag
stukken.
Schriftelijke sollicitaties worden gaarne lngewacht
aan het kantooradres:
TESSELSCHADESTRAAT 18
–
AMSTERDAM-W.
GEMEENTE RÔTTERDAMEI
DIENST
V
AN
STADS6NTWIKKELING
Bij
het Ministerie van Economische Zaken
is een
mogelijkheid tot plaatsing van
doctorandi in de economie
en
meesters in de rechten
Leeftijd: ten hoogste 30 jaar. De gelegenheid tot sollici-
teren bestaat ook voor degenen, die binnenkort afstuderen
of in militaire dienst zijn. Brieven, met vermelding van
volledige personalia en met een afschrift cijferlijst eind-
examen van genoten vooropleiding, te richten aan het
Hoofd van de Centrale Personeelsafdeling van genoemd
Ministerie, le v. d. Boschstraat 15, Den Haag. Tel. (no.
8140 11, t.
555)
kan een afspraak worden gemaakt voor
,
een orienterend gesprek.
Blijf bij
lees
610
Wegens vertrek van één der directeuren wordt
een
medewerker
op dl rectie-r iveau
gezocht, die belast zal worden met de leiding
van de afdelingen grondverwerving, grond-
uitgifte en exploitatiebecijferingen, tezamen
de sector Grondbedrijf van voornoemde dienst
vormende.
Veel waarde- wordt gehecht aan de geschikt-
heid om leiding te geven, aan kennis op juri-
disch en economisch gebied, een en ander tegen
de achtergrond van stedebouwkundige vraag-
stukken.
Aanstelling zal geschieden in een rang en op
een salaris, overeenstemmende met de kwali-
teiten van de te benoemen functionaris.
Sollicitaties te richten tot burgemeester en
wethouders en te adresseren aan de chef van
het bureau Personeelvoorziening, kamer 331,
stadhuis, Rotterdam, binnen 14 dagen onder
no. 375.
14-6-1961
Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen .
.1
137.242.134,08
Nederlands
Schatkistpapier .,,
377.800.000,-
Ander Overheidspapier
98.298.216,08
Wissels
………..
23.125.865.84
Bankiers in Binnen- en
Buitenland……
194.405.810,8
7
Effecten, Syndicaten en
Waarden…….
77.128.495,19
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten,,
55.684.631.85
Debiceuren
…….
634.469.829,57
Deelnemingen (incL
Voorschotten).
,
6.958.256.-
Gebouwen
……..
5.000.000,-
f1.610.113.239,48
Kapitaal ………
/
55.000.000,-
Reserve ………,, 40.000.000,-
Deposito’s op Termijn,, 629.865.348,13
Crediteuren …… … 821.511.526,63
Geaccepteerde Wissels » 3.806.1 27,37
Door Derden
Geaccepteerd . . ,,
314.694,01
Kassiers en
Genomen
Daggeldieningen,, 10.040.025,11
Overlopende Saldi en
Andere Rekeningen
»
49.575.518.17
N_
f1.610.113.239,48
Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
In Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 31 mei 1961
A boaanecrt U op
DE ECO1OIST
Contact wordt gezocht met een
Maandblad
onder
redactie
van
JURIST of ECONOOM’
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
,
die een secretarisfunctie zou willen vervullen op
het gezamen-
Prof. F. J. de Jong,
lijk secretariaat van een drietal Fabrikantenverenigingen,
Prof. P. B. K.reukniet,
waarin vrijwel de
gehele Twentse
textielindustrie
is
‘
verenigd en dat gevestigd
is
te
Enschede.
Prof. H. W. La
mbers,
Prof. J. Tinkergen,
Deze verenigingen hebben tot doel ht behartigen van de werk-
Prof. G. M. Verrijn Stuart
geversbelangen op sociaal terrein.
Prof. J. Zijlstra.
Voor de goede vervulling van deze functie, die door het over-‘
lijden van één der drie secretarissen is ontstaan, is het gewenst,.
*
dat men over een gelijksoortige ervaring beschikt: De meest
gewenste leeftijd ligt tussen 35 en 45 jaar.
Abonnementsprijs
f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
Terwille
van
de
discretie
wordt belangstellenden verzocht hun sollici-
denten t. 19,—; fr. per post
tatiebrief
met vermelding van voldoende gegevens
voor een eerste
kennismaking uitsluitend te richten aan de
heer
J. Huiskamp,
direc-
t
20 10
teur
van het Twents Instituut voor
Bedrijfspsychologie,
Grundellaan 18,
(0v), die
tevens nadere
inlichtingen kan verstrekken.
*
Contact met het Bestuur zal eerst worden gelegd, nadat daartoe
Abonnementen worden aan-.
door de sollicitant toestemming
•
s verleend.
genomen, door de boekhandel
.
DEERVENF.BOHN
.
‘
l,j____•u_.I.__al._j_zw1uluII
lIlllllllIllllllllIlllllIllllllllllllllllllllllIlllllllllllllllIllH
liii
14-6-1961
611
V E R Z E
,c
E
1S,UVENSVfRZÉKERII1G
•1
8
ANK SC’•’
)ndergetekende
bericht dat zij ter beurze van Amsterdam
al
doen verhandelen, voor het eerst op
MAANDAG 19 JUN.I 1961
PARTICIPATIEBEWIJZEN AAN TOONDER,
VERTEGENWOORDIGEN DE
1, 5 OF 25 PARTICIPATIES IN
EUR IN VEST
Jiterlijk op de dag van introductie zal de eerste afgifte..
rijs, vastgesteld op basis van de Voorwaarden
van
dminlstratie en Beheer, worden bekendgemaakt.
leden zou de afgifteprijs per participatie, inclusief
zegel-
n noteringskosten, hebben bedragen
f.
76,92 per participatiebewijs van 1 participatie
f. 383,07 per participatiebewijs
van 5
particlpatles
f. 1912,83 per participatiebewijs van 25 participailes
xempIaren van een Bericht zijn verkrijgbaar bij de
cantoren van ondergetekende te Rotterdam en ‘s-Graven-
cage, alsmede bij de heren BEELS & CO. – DE CLERCQ
k BOON HARTSINCK te Amsterdam.
R. MEES
&
ZOONEN
otterdam, 9 juni 1961
voor
11
vak
–
antie
of voor:
zaken
.
0 M
reis
per KLM,
s
comfortabel
voordeliff
612
14-6-1961